• No results found

De relatie tussen het tijdsperspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carriere plannen : een crossculturele vergelijking tussen Nederland en Servië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen het tijdsperspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carriere plannen : een crossculturele vergelijking tussen Nederland en Servië"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen het tijdsperspectief

van adolescenten en de mate waarin

zij hun carrière plannen

Een crossculturele vergelijking tussen Nederland en Servië

Maaike Negenman (11343400)

Universiteit van Amsterdam

(2)

2

De relatie tussen het tijdsperspectief

van adolescenten en de mate waarin

zij hun carrière plannen

Een crossculturele vergelijking tussen Nederland en Servië

Masterscriptie Onderwijskunde

Universiteit van Amsterdam

Maaike Negenman

11343400

Begeleiding: prof. dr. T.T.D. (Thea) Peetsma & Msc. L. (Lucija) Andre

Tweede beoordelaar: dr. J.A. (Jaap) Schuitema

Amsterdam

Juli, 2017

(3)

3 Inhoudsopgave Abstract p. 4 1. Introductie p. 5 2. Theoretisch kader 2.1 Carrièreplanning p. 6 2.2 Tijdsperspectief theorie

2.3 Conceptualisering van het begrip tijdsperspectief

p. 7 p. 8 2.4 Culturele invloed op het tijdsperspectief p. 9 2.5 De invloed van leeftijd op het tijdsperspectief p. 10 2.6 De invloed van geslacht en schooltype op het tijdsperspectief p. 10 2.7 Onderzoeksvraag, hypotheses en conceptueel model p. 11 3. Methode 3.1 Design p. 12 3.2 Onderzoeksgroep 3.3 Instrument 3.4 Procedure 3.5 Factoranalyse 3.6 Analysemethodes

3.6.1 Hiërarchische meervoudige regressieanalyse 3.6.2 Onafhankelijke t-test p. 12 p. 13 p. 14 p. 14 p. 15 p. 15 p. 16 4. Resultaten 4.1 Voorbereidende analyses

4.1.1 Intraklas correlatie coëfficiënt

4.1.2 De gemiddeldes, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen 4.1.3 Missende data

4.1.4 Assumpties hiërarchische meervoudige regressieanalyse 4.1.5 Assumpties onafhankelijke t-testen

4.2 Resultaten hiërarchische meervoudige regressieanalyse

4.2.1 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning 4.2.2 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning voor Nederland en Servië afzonderlijk

4.2.3 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning, inclusief interacties

4.3 Resultaten verschillen in tijdsperspectieven tussen Nederland en Servië

4.4 Robuustheidscheck

4.4.1 Gemiddelde van de items

p. 16 p. 16 p. 17 p. 17 p. 17 p. 18 p. 18 p. 18 p. 19 p. 20 p. 22 p. 23 p. 23 5. Discussie, praktische implicaties, beperkingen en mogelijkheden toekomstig onderzoek

en conclusie

p. 24 5.1 Discussie

5.2 Praktische implicaties

5.3 Beperkingen en mogelijkheden toekomstig onderzoek 5.4 Conclusie p. 24 p. 25 p. 25 p. 26 6. Literatuurlijst 7. Bijlagen

Bijlage 1 de gebruikte items uit de vragenlijst per variabele

Bijlage 2 histogrammen en scatterplots hiërarchische meervoudige regressieanalyse

Bijlage 3 boxplots en histogrammen t-test

p. 27 p. 30 p. 31 p. 33

(4)

4 Abstract

This study aimed to explore the relationships between adolescents’ past, present and future time perspective and their career planning and to gain understanding of the role of culture and socio-economic circumstances in the relationship with adolescents’ time perspective. For this purpose, a sample of N = 377 Dutch and N = 486 Serbian adolescents completed a questionnaire. The data was analyzed using hierarchical multiple regressions and independent t-tests. The results showed that future time perspective was positively related to career planning, whereas present time perspective was not related to career planning. Past time perspective was only related to career planning in the Netherlands and not in Serbia. Moreover, we revealed that adolescents in a collectivistic country with lower socio-economic circumstances (i.e., Serbia) have a higher future time perspective than adolescents in an individualistic country with better socio-economic circumstances (i.e., the Netherlands). Our study concludes that future time perspective is a universal motivator for career planning of adolescents in countries that differ on cultural values and socio-economic circumstances. Specifically, future time perspective serves as an important motivator for adolescents in a collectivistic country with less favorable socio-economic circumstances. Our study suggests that career counselors should focus on stimulating adolescents’ future time perspective that will help in adolescents’ career planning.

Keywords: career planning, past time perspective, present time perspective, future time perspective, culture

(5)

5 1. Inleiding

Eén van de belangrijkste taken waar adolescenten mee te maken krijgen is het kiezen van een loopbaan/carrière (Bludstein, Ellis, & Devenis, 1989). Ze moeten nadenken over welk beroep ze later willen uitoefenen, of ze een vervolgopleiding willen doen, zo ja, welke en tot slot of ze eventueel nog willen doorstromen naar een hoger niveau of opleiding. Adolescenten die over hun toekomst beginnen na te denken, kunnen zich hier onzeker over voelen. De toegenomen globalisatie, de toegenomen carrière- en academische mogelijkheden en de onzekerheid op de arbeidersmarkt zijn enkele factoren die de keuzes van adolescenten wat betreft opleiding en carrière in de huidige maatschappij moeilijk maken (Ginevra et al., 2016). Vroeger hadden jongeren weinig tot geen keuzemogelijkheden wat betreft hun latere beroep. Zoons van boeren werden vanzelfsprekend boer, zoons van fabrieksmedewerkers werden fabrieksmedewerkers, enzovoort. Tegenwoordig zijn er zoveel mogelijkheden dat het keuzeproces voor veel adolescenten moeilijk, frustrerend en tijdrovend is geworden.

Carrièreplanning is gerelateerd aan het hebben van een meer succesvolle carrière. Daarnaast is gebleken dat hoe zekerder iemand is van de opleiding die hij/zij later wil volgen en het beroep dat hij/zij wil uitoefenen, hoe gemotiveerder diegene is om de bijbehorende doelen na de streven (Bludstein et al., 1989). Het is dus van belang om adolescenten te stimuleren zich bezig te houden met het plannen van hun carrière om hun zelfverzekerdheid en motivatie te vergroten zodat ze uiteindelijk succesvoller in hun carrière kunnen zijn.

Wat hierbij van invloed kan zijn is het tijdsperspectief van iemand. Tijdsperspectief, vooral met betrekking tot de toekomst, is namelijk een belangrijke motivator gebleken voor gedrag en attitudes ten aanzien van academische prestaties, de investeringen die gedaan worden in het leren, het nemen van carrièrebeslissingen en tot slot ook carrièreplanning (Janeiro, 2010; Peetsma & Van der Veen, 2011; Walker & Tracey, 2012). Het tijdsperspectief omvat drie tijdssegmenten, het verleden, het heden en de toekomst (Peetsma, 1992). Hierbij wordt iemands perspectief op het verleden aangeduid met retroperspectief, iemands perspectief ten aanzien van het heden met korte termijn perspectief en tot slot wordt iemands perspectief op de toekomst aangeduid met het gelijknamige toekomstperspectief of lange termijn perspectief. Eerder onderzoek heeft zich vooral op het toekomstperspectief van mensen gericht en niet zozeer op het retroperspectief en het korte termijn perspectief. Om iemands tijdsperspectief goed te kunnen begrijpen, is het echter van belang alle drie tijdsperspectieven in beschouwing te nemen (Shirai, 2012). In dit onderzoek worden alle tijdsperspectieven dan ook meegenomen en wordt er ten eerste onderzocht wat de precieze relaties zijn tussen het retroperspectief, het korte termijn – en het lange termijn perspectief en carrièreplanning.

Individuen verschillen van elkaar als het gaat om hun tijdsperspectief (Frank, 1939), maar er kunnen ook verschillen zijn tussen verschillende culturen (Sircova et al., 2014). Individualistische culturen, waar individuele doelen nastreven belangrijker is dan het groepsbelang, zijn meer

(6)

6 georiënteerd op de toekomst, terwijl collectivistische culturen, waar de situatie omgekeerd is, zich vooral op het heden en het verleden focussen (Fulmer, Crosby, & Gelfand, 2014). Daarnaast zijn nog enkele andere contextuele factoren binnen een samenleving van invloed op het tijdsperspectief van individuen, zoals de complexiteit van de samenleving, de mogelijkheden die de samenleving biedt, socio-historische factoren, socio-economische stratificatie en socio-economische situatie (Morselli, 2013; Shirai & Beresneviciene, 2005). Onderzoek naar de rol die cultuur en deze overige contextuele factoren spelen in het tijdsperspectief van mensen is echter schaars en daarom is het belangrijk hier beter inzicht in te krijgen. Dit onderzoek kijkt dan ook ten tweede of er verschillen zijn in tijdsperspectief tussen landen die van elkaar verschillen in termen van cultuur en socio-economische situatie.

Om de twee onderdelen van dit onderzoek te analyseren wordt er gekeken naar leerlingen in de bovenbouw van de middelbare school. De laatste jaren van de middelbare school zijn namelijk belangrijk voor het plannen van een carrière, omdat dit normaal gesproken de jaren zijn waarin leerlingen beginnen met het exploreren, plannen en het nemen van beslissingen ten aanzien van hun vervolgeducatie en beroepsleven (Rogers, Creed, & Glendon, 2008).

Deze scriptie is als volgt gestructureerd: het volgende hoofdstuk bevat een theoretische uitwerking van carrièreplanning, tijdsperspectief theorie en de rol van cultuur en socio-economische situatie hierbij, waaruit de onderzoeksvraag en hypotheses worden afgeleid. Het derde hoofdstuk behandelt de onderzoeksmethodologie. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de resultaten besproken en tot slot bevat het laatste hoofdstuk de discussie en conclusie.

2. Theoretisch kader

2.1 Carrièreplanning

Carrièreplanning verwijst naar het opstellen van carrièredoelen en het formuleren van strategieën om deze doelen te realiseren (Saks & Ashford, 2002). Het is geen eenmalige, maar een voortdurende activiteit die vooral betrekking heeft op overgangsfases, waaronder de transities van school naar opleiding en van opleiding naar werk (Zikic & Klehe, 2006). Carrièreplanning kan een belangrijke invloed hebben op carrière-uitkomsten, omdat individuen die carrièredoelen en strategieën ontwikkelen beter voorbereid zijn op het zoeken en vinden van werk (Saks & Ashford, 2002).

Uit literatuur komt veelvuldig naar voren dat het tijdsperspectief van iemand een belangrijke invloed kan hebben op carrièregerelateerde concepten, waaronder carrièreplanning (Hesketh, 2000). Neem bijvoorbeeld een student die moet kiezen tussen een extra jaar studeren (geen direct inkomen, maar wel het vooruitzicht van een hoger inkomen op lange termijn en meer keuze tussen banen) en het onmiddellijk accepteren van een (goed)betaalde baan. Wanneer de student meer gefocust is op de toekomst zal hij eerder kiezen voor de eerste optie, terwijl hij, wanneer hij meer gefocust is op het heden, veeleer zal kiezen voor de tweede optie.

(7)

7 Vooral een perspectief op de toekomst is van grote invloed op de keuzes die adolescenten maken ten aanzien van hun opleiding en beroep. Een toekomstoriëntatie zorgt er bijvoorbeeld voor dat adolescenten hun doelen nastreven, de consequenties van hun gedrag overzien en zich bewust worden van het feit dat het heden de basis vormt voor hun toekomst (Ginevra et al., 2016). Walker en Tracey (2012) hebben onder universiteitsstudenten onderzoek gedaan naar de relatie tussen het hebben van een toekomstperspectief en het durven nemen van carrièrebeslissingen, die gebaseerd is op iemands zelfconcept, doelen en carrièremogelijkheden. Zij constateerden dat studenten die hun gedrag verbinden met toekomstige doelen een hoger zelfvertrouwen hebben in hun vermogen om carrièrebeslissingen te nemen. Ook Savickas, Silling, & Schwartz (1984) vonden onder studenten een positieve relatie tussen een toekomstperspectief en het nemen van carrièrebeslissingen. Tot slot vond Janeiro (2010) onder middelbare scholieren onder andere een positieve relatie tussen het hebben van een toekomstperspectief en het plannen van een carrière.

Uit het voorgaande komt het belang van een toekomstperspectief voor carrièregerelateerde concepten duidelijk naar voren, maar ook het retroperspectief en het korte termijn perspectief zijn van invloed. Het vermogen van een persoon om zichzelf te zien als iemand die een carrière zal hebben, vereist namelijk een tijdsperspectief dat het verleden en het heden verbindt met de verwachte toekomst (Marko & Savickas, 1998).

2.2 Tijdsperspectief theorie

Het begrip tijdsperspectief is een cognitief en motivationeel construct dat per individu verschilt (Stolarski, Fieulaine, & Van Beek, 2015). Het is een cognitief construct, omdat het voortkomt uit de gedachtes van mensen en daarnaast is het een motivationeel construct, omdat gedachtes over tijd ertoe leiden dat mensen bepaalde beslissingen nemen en bepaald gedrag vertonen. Het tijdsperspectief omvat drie tijdssegmenten, namelijk het retroperspectief (verleden), het korte termijn perspectief (heden) en het lange termijn perspectief (toekomst) (Peetsma, 1992).

Binnen de tijdsperspectief theorie zijn er twee stromingen te onderscheiden die dit tijdsperspectief verschillend definiëren en benaderen. Allereerst is er de theorie van Zimbardo en Boyd (1999). Zimbardo en Boyd (1999) definiëren het tijdsperspectief als “een vaak onbewust proces waarbij persoonlijke en sociale ervaringen worden toegeschreven aan een tijdsperiode die betekenis en samenhang geeft aan die ervaringen” (p.1271). Het kan hierbij volgens Zimbardo en Boyd gaan om cyclische, repetitieve en temporale patronen of juist unieke, zich niet herhalende, lineaire gebeurtenissen in het leven van mensen. Tussen het al ervaren verleden en de te verwachten toekomst bevindt zich de tegenwoordige tijd, het heden. Iemand kan er een gewoonte van maken een nadruk te leggen op één van deze drie tijdsdimensies. Wanneer dit continu gebeurt, ontwikkelt deze neiging zich tot een stijl die kan voorspellen hoe een persoon zal reageren op bepaalde gebeurtenissen. Zimbardo en Boyd (1999) zien het tijdsperspectief dan ook als een redelijk stabiel proces.

(8)

8 Het retroperspectief, het korte termijn perspectief en het lange termijn perspectief worden binnen deze stroming als afhankelijk van elkaar gezien (Stolarski et al., 2015). Iemand die zich focust op de toekomst, negeert zijn of haar verleden en is niet bezig met zijn of haar huidige gedrag. Iemand die zich op het heden concentreert en dus leeft in het hier en nu denkt niet na over het verleden en de (toekomstige) gevolgen die zijn of haar gedrag kan hebben. En iemand die zich tot slot juist oriënteert op het verleden is niet bezig met het heden of de toekomst.

De tweede stroming vindt zijn oorsprong in Lawrence Frank. Voor zover bekend was hij de eerste die een theoretische studie wijdde aan het begrip tijdsperspectief (Peetsma, 1992). Frank (1939) definieert het tijdsperspectief als “een dynamische basiseigenschap van een persoon die onderlinge relaties en interacties tussen het verleden, het heden en de toekomst accentueert” (Senyk, 2013, p.137-138). Het verleden, het heden en de toekomst zijn dus onderling verbonden en interacteren met elkaar (Peetsma, 1992). In tegenstelling tot Zimbardo en Boyd (1999), die tijdsperspectief als redelijk stabiel en dus onveranderlijk zien, ziet Frank (1939) tijdsperspectief juist “als een dynamisch proces dat verandering en transformatie doormaakt in het leven van een individu. De betekenis of waarde van gebeurtenissen verandert met het tijdsperspectief dat iemand eraan toekent” (Kastenbaum, 1982, p.85). Een tweede belangrijk verschil met de theorie van Zimbardo en Boyd (1999) is dat Frank (1939) stelt dat het tijdsperspectief van een persoon kan verschillen in verschillende levensdomeinen, zoals bijvoorbeeld vrije tijd, sociale relaties en school en de professionele carrière (Peetsma, 1992; Peetsma & Van der Veen, 2011). Iemand kan bijvoorbeeld met betrekking tot school en de professionele carrière een toekomstperspectief hebben, maar zich met betrekking tot sociale relaties vooral focussen op het heden. Zimbardo en Boyd (1999) stellen juist dat het tijdsperspectief van iemand gelijk is over de verschillende levensdomeinen. In navolging van Peetsma en Van der Veen (2011) sluit dit onderzoek zich aan bij deze tweede stroming, gebaseerd op de theorie van Frank (1939).

Er is veel onderzoek gedaan naar zowel het tijdsperspectief ten aanzien van het verleden en het heden als ook de toekomst, maar deze laatstgenoemde wordt vaak als belangrijkste cognitieve-motivationele determinant gezien (Shirai & Beresneviciene, 2005). Een lange termijn perspectief ten aanzien van school en professionele carrière heeft bijvoorbeeld een positief effect op de investeringen die een leerling doet in zijn of haar leren wat vervolgens weer een positief effect heeft op zijn of haar academische prestaties (Peetsma & Van der Veen, 2011). Daarnaast heeft het lange termijn perspectief, zoals eerder al vermeld, een positieve relatie met verscheidene carrièregerelateerde concepten, waaronder carrièreplanning (Hesketh, 2000). De verwachting in dit onderzoek is dan ook dat er een positieve relatie is tussen iemands lange termijn perspectief of toekomstperspectief en de mate waarin hij of zij bezig is met het plannen van een carrière. Vanwege de onderlinge verbondenheid van het verleden, het heden en de toekomst (Peetsma, 1992) worden ook het retroperspectief en het korte termijn perspectief in dit onderzoek meegenomen en is de verwachting tevens dat er een positieve relatie is tussen deze twee perspectieven en carrièreplanning.

(9)

9

2.3 Conceptualisering van het begrip tijdsperspectief

Het begrip tijdsperspectief wordt door onderzoekers verschillend geconceptualiseerd. In dit onderzoek wordt de conceptualisering van Peetsma (1985, 2000) aangehouden die tijdsperspectief formuleert in termen van drie componenten, namelijk cognitie, affectie en gedragsintentie. Cognitie verwijst naar de ideeën of verwachtingen die iemand heeft ten aanzien van het heden, het verleden of de toekomst, affectie verwijst naar het gevoel dat iemand heeft ten aanzien van het heden, het verleden of de toekomst en gedragsintentie verwijst tot slot naar het beoogde gedrag. Door het combineren van deze drie componenten staat iemands tijdsperspectief voor de internalisatie van doelen in het heden en in de toekomst en de vastberadenheid om deze doelen te behalen.

Er zijn verscheidene redenen waarom dit onderzoek in lijn is met de conceptualisering van Peetsma (1985, 2000). Allereerst is uit onderzoek gebleken dat deze manier van operationaliseren tot de sterkste relaties leidt tussen het toekomstperspectief en verschillende uitkomsten, zoals carrière-exploratie en tevredenheid over carrièrekeuzes (Andre et al., 2017). Ten tweede is deze manier van conceptualiseren toegespitst op personen in de adolescentieleeftijd en tot slot maakt de conceptualisatie van Peetsma (2000) het mogelijk om te differentiëren tussen verschillende levensdomeinen, waaronder school en professionele carrière waar dit onderzoek zich specifiek op richt.

2.4 Culturele invloed op het tijdsperspectief

Niet alleen individuen, maar ook culturen kunnen van elkaar verschillen in hun voorkeur voor en focus op het verleden, het heden of de toekomst (Sircova et al., 2014). Hofstede (1984) heeft vijf cultuurdimensies geformuleerd waarop landen van elkaar kunnen verschillen, namelijk machtsafstand, masculien versus feminien, onzekerheidsvermijding, lange termijn versus korte termijn oriëntatie en tot slot individualisme versus collectivisme. Samenlevingen kunnen van tijdsperspectief verschillen met betrekking tot hun nadruk op het individueel - of groepsbelang. Een samenleving kan meer individualistisch of juist collectivistisch zijn. Met een individualistische samenleving wordt een samenleving bedoeld waarin, in vergelijking met collectivistische samenlevingen, de onderlinge relaties los van elkaar zijn (Hofstede, 1998). Iedereen zorgt voor zichzelf en zijn of haar naaste familie; het individu wordt als belangrijker gezien dan de gemeenschap. Het gaat hierbij vaak om Westerse landen. Met een score van 80 op de dimensie individualisme versus collectivisme (Hofstede, 1984) is Nederland een goed voorbeeld van een individualistisch ingesteld land.

Een samenleving is collectivistisch wanneer individuen vanaf hun geboorte zijn opgenomen in sterke en hechte groepen, die hen levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit (Hofstede, 1998). Het groepsbelang overstijgt hier het individueel belang. Oosterse landen zijn meestal meer collectivistisch ingesteld. Servië, met een score van 25 op de dimensie

(10)

10 individualisme versus collectivisme (Hofstede, 1984), is een goed voorbeeld van zo’n collectivistisch ingesteld land.

Individualistische culturen zijn meer georiënteerd op de toekomst, terwijl collectivistische culturen zich vooral op het heden en het verleden focussen (Fulmer et al., 2014; Shirai & Beresneviciene, 2005). Individualistische culturen zijn namelijk vaak competitiever ingesteld, waardoor individuele successen en prestaties erg belangrijk worden gevonden en de focus dus op de toekomst ligt. Collectivistische culturen hechten vaak meer waarde aan de familie en de gemeenschap en zijn daardoor meer georiënteerd op het heden en het verleden (Morselli, 2013).

Naast dit individueel - of groepsbelang kunnen verscheidene contextuele factoren binnen een samenleving ook van invloed zijn op het tijdsperspectief van mensen, namelijk de complexiteit van de samenleving, de mogelijkheden die de samenleving biedt, historische factoren en tot slot socio-economische stratificatie (Morselli, 2013). Shirai en Beresneviciene (2005) concludeerden dat economische tegenspoed, naast bovenstaande culturele dimensie, ook van invloed is op de tijdsoriëntatie van een land, resulterend in een negatieve toekomstoriëntatie. Een slechte economische situatie leidt namelijk tot meer onvoorspelbaarheid en onzekerheid waardoor mensen angstig worden ten aanzien van hun toekomst, minder bezig zijn met plannen en zich meer op het heden focussen (Stolarski et al., 2015; Shirai & Beresneviciene, 2005).

Nederland en Servië verschillen niet alleen in culturele zin, maar ook wat betreft socio-economische situatie. Uit het Human Development Index verslag (2016), waarin 188 landen zijn geordend op basis van onder andere levensverwachting, educatie en inkomen, blijkt dat Nederland hier een hoge positie bekleed, namelijk de 7e plek, waar Servië slechts op de 66e plek staat. Ook op gebied van corruptie zijn de verschillen tussen Nederland en Servië groot. Wanneer er gekeken wordt naar de Corruption Perceptions Index (2016) staat Nederland op de achtste plek, wat zo goed als schoon van corruptie betekent, en Servië juist op de 72e plek. Deze verschillen op socio-economisch gebied en het eerder genoemde verschil in culturele zin maken dat er in dit onderzoek een vergelijking wordt gemaakt tussen Nederland en Servië.

2.5 De invloed van leeftijd op het tijdsperspectief

Kinderen ontwikkelen pas een toekomstperspectief wanneer ze 11 à 12 jaar oud zijn (Piaget, in Peetsma & Van der Veen, 2011). Op jongere leeftijd fantaseren kinderen vooral over de toekomst. In de leeftijdsfase van 12 tot 18 jaar wordt deze fantasie vervangen door een realiteitsbesef (Klineberg, in Peetsma, 1992) en wordt de invloed van het verleden en de toekomst steeds groter (Senyk, 2013). Kinderen leren op een progressieve manier niet meer direct te reageren op interne en externe stimuli, maar om rekening te houden met verwachte gedragsuitkomsten (Frank, 1939). Vanwege de relatief late ontwikkeling van het toekomstperspectief is het een concept dat goed beïnvloedbaar is in de leeftijdsfase van leerlingen in het voortgezet onderwijs (Peetsma, 1992).

(11)

11

2.6 De invloed van geslacht en schooltype op het tijdsperspectief

In veel onderzoek naar het tijdsperspectief van individuen is gekeken naar de eventuele invloed die sekseverschillen en schooltype (bijvoorbeeld vmbo of havo) kunnen hebben (Peetsma, 1992, 2000). Vaak worden er relaties gevonden. Uit veel onderzoeksresultaten is bijvoorbeeld gebleken dat meisjes vaak een ‘dubbel’ toekomstperspectief hebben, oftewel gericht zijn op zowel de beroepsloopbaan als sociale relaties terwijl jongens meestal een hogere prioriteit geven aan de school- en beroepsloopbaan dan aan sociale relaties (Peetsma, 1992). Soms worden er echter ook geen relaties gevonden. In het onderzoek van Peetsma (2000) wordt bijvoorbeeld geen significante invloed gevonden van schooltype en geslacht op de relatie tussen het toekomstperspectief van studenten en de investeringen die zijn doen in hun onderwijs. Vanwege de mogelijk invloed die geslacht en schooltype kunnen hebben op het tijdsperspectief van iemand of de mate waarin zij hun carrière plannen is het van belang voor deze variabelen te controleren in analyses.

2.7 Onderzoeksvraag, hypotheses en conceptueel model

Om de relaties tussen de drie tijdsperspectieven en carrièreplanning beter in kaart te brengen, richt dit onderzoek richt allereerst op de volgende onderzoeksvraag: Wat zijn de relaties tussen het

retroperspectief, het korte termijn - en het lange termijn perspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen? Daarnaast wordt de invloed die cultuur en socio-economische

situatie hebben op de drie tijdsperspectieven onderzocht en dus luidt de tweede onderzoeksvraag als volgt: Verschilt het tijdsperspectief van adolescenten in landen die van elkaar verschillen in culturele

zin en socio-economische situatie?

Bij deze onderzoeksvraag zijn de volgende hypotheses opgesteld:

Hypothese 1: Het retroperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning.

Hypothese 2: Het korte termijn perspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning. Hypothese 3: Het toekomstperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning.

Hypothese 4: Adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland) hebben een hoger toekomstperspectief dan adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië).

Hypothese 5: Adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië) hebben een hoger retroperspectief dan adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland).

Hypothese 6: Adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië) hebben een hoger korte termijn perspectief dan adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland).

(12)

12 Hypotheses 1, 2 en 3 worden grafisch weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: Conceptueel model hypotheses 1, 2 en 3

3. Methode

3.1 Design

Dit onderzoek heeft een longitudinaal design met twee meetmomenten met een interval van zes maanden om het mogelijk te maken een sterkere conclusie te trekken wat betreft de causaliteit tussen de variabelen retroperspectief, korte termijn - en lange termijn perspectief en de variabele carrièreplanning. Daarbij wordt er gekeken of deze relaties verschillen voor twee landen die van elkaar verschillen in culturele zin en socio-economische situatie, namelijk Nederland en Servië.

3.2 Onderzoeksgroep

Aan dit onderzoek hebben in totaal N = 863 leerlingen, waarvan N = 377 Nederlands en N = 486 Servisch deelgenomen. Ze zijn afkomstig uit de twee hoofdsteden Amsterdam en Belgrado. In tabel 1 zijn de aantallen uitgesplitst naar geslacht en schooltype. Wat betreft Nederland gaat het om 208 (55,2%) jongens en 196 (44,8%) meisjes en wat betreft Servië gaat het om 261 (53,7%) jongens en 225 (46,3%) meisjes. De leerlingen zitten op een vergelijkbaar schoolniveau, namelijk havo of vwo in Nederland en de vakschool of het gymnasium in Servië. Van de Nederlandse leerlingen zitten er 140

Toekomst perspectief Korte termijn perspectief Retro perspectief Carrièreplanning H3 (+) H2 (+/-) H1 (+/-)

(13)

13 (37,1%) op de havo en 237 (62,9%) op het vwo en van de Servische leerlingen zitten er 234 (48,1%) op de vakschool en 252 (51,9%) op het gymnasium.

Het gaat om leerlingen in de hogere klassen van de middelbare school, gemiddeld 16 jaar, omdat deze periode van de middelbare school belangrijk is gebleken voor het plannen van een carrière. Dit zijn namelijk de jaren waarin leerlingen beginnen met het exploreren, het plannen en het nemen van beslissingen ten aanzien van hun vervolgeducatie en beroepsleven (Rogers et al., 2008). Specifiek gaat het om leerlingen van gemiddeld M = 15.9 jaar (SD =.71) in Nederland en M = 16,8 jaar (SD =.46) in Servië.

Tabel 1

De onderzoeksgroep uitgesplitst naar geslacht en schooltype

Totaal (N=863) Nederland (N=377) Servië (N=486)

Variabele Onderscheid Aantal (%) Aantal (%) Aantal (%)

Geslacht Jongens 469 (54,3) 208 (55,2) 261 (53,7)

Meisjes 394 (45,7) 169 (44,8) 225 (46,3)

Schooltype Havo/vakschool 374 (43,3) 140 (37,1) 234 (48,1) Vwo/gymnasium 489 (56,7) 237 (62,9) 252 (51,9)

3.3 Instrument

Het gebruikte instrument in dit onderzoek is een vragenlijst. In deze vragenlijst is allereerst gevraagd naar achtergrondinformatie van de leerlingen, zoals hun geslacht, leeftijd en schooltype. De vragenlijst is vervolgens opgedeeld in twaalf categorieën, waarbij elke categorie bestaat uit een verschillend aantal items die beantwoord konden worden aan de hand van een 5-punts Likertschaal. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek en maar een deel van de vragenlijst wordt gebruikt en wordt hieronder beschreven.

Carrièreplanning. Om de mate waarin de adolescenten bezig zijn met het plannen van hun carrière te

meten zijn er 9 items opgesteld, gebaseerd op de Career Planning and Exploration Questionnaire van Creed en Patton (2004) (zie bijlage 1 voor de items). De adolescenten konden de items beantwoorden aan de hand van een 5-punts Likertschaal variërend van ‘niet veel’ tot ‘heel veel’. De interne consistentie voor carrièreplanning van de originele vragenlijst was goed, namelijk α = .87 (Creed & Patton, 2004). Met betrekking tot de variabele carrièreplanning in de in dit onderzoek gebruikte vragenlijst is de interne consistentie voor zowel de gehele steekproef als Nederland en Servië afzonderlijk vergelijkbaar met die van Creed en Patton (2004), namelijk respectievelijk α = .89, α = .88 en α = .88.

(14)

14

Tijdsperspectieven. De items gericht op het tijdsperspectief van de adolescenten zijn gebaseerd op de

Time Perspective Questionnaire van Peetsma (1992), met drie subschalen voor het verleden, het heden en de toekomst. Voor het retroperspectief zijn er 5 items opgesteld en voor het korte termijn - en het toekomstperspectief 6 (zie bijlage 1 voor de items). De leerlingen konden de items beantwoorden aan de hand van een 5-punts Likertschaal variërend van ‘klopt helemaal niet’ tot ‘klopt precies’. Ook bij deze vragenlijst waren de interne consistenties van de originele vragenlijst goed, namelijk α = .84 voor het verleden, α = .86 voor het heden en α = .70 voor de toekomst (Peetsma, 1992). In dit onderzoek waren de interne consistenties voor deze drie tijdsperspectieven iets lager, maar nog steeds voldoende tot goed, namelijk respectievelijk α = .69, α = .81 en α = .65 in de totale steekproef, α = .65, α = .79 en α = .64 in Nederland en α = .72, α = .83 en α = .67 in Servië.

Om te onderzoeken of de respondenten de vragen in beide landen op dezelfde manier hebben opgevat, zijn de geobserveerde varianties geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de geobserveerde varianties voor Nederland en Servië vergelijkbaar zijn, waaruit geconcludeerd kan worden dat de respondenten de vragen in het Nederlands en in het Servisch op dezelfde manier lijken te hebben opgevat.

3.4 Procedure

De leerlingen hebben de vragenlijst ingevuld in november 2015 en in mei 2016. Voor de drie tijdsperspectieven is gebruik gemaakt van de data van november 2015 en voor carrièreplanning is gebruik gemaakt van de data van mei 2016 om het mogelijk te maken een sterkere conclusie te trekken wat betreft de causaliteit tussen de variabelen. Het invullen van de vragenlijst door de leerlingen duurde ongeveer 30 minuten. Voor het afnemen van de vragenlijst is in Nederland toestemming gevraagd aan en verkregen van de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam (UvA). In Servië is er toestemming gevraagd aan en verkregen van een intern bestuur van de Universiteit van Belgrado. Daarnaast is er ook toestemming gevraagd aan de ouders van de leerlingen, omdat het om minderjarige leerlingen gaat. Ouders moesten hierbij een formulier invullen indien ze geen toestemming gaven voor deelname van hun kind.

3.5 Factoranalyse

Om te achterhalen of de gebruikte items per variabele éénzelfde factor meten, is er per variabele een factoranalyse uitgevoerd. In tabel 2 zijn de factorladingen weergeven voor alle items die bij de variabelen carrièreplanning, retroperspectief, korte termijn - en lange termijn perspectief zijn meegenomen in de factoranalyse. Er zijn afzonderlijke factoranalyses gedaan voor de items 3.1 t/m 3.10 (exclusief item 3.61), 6.1 t/m 6.5, 6.6 t/m 6.11 en 6.12 t/m 6.18 (exclusief item 6.172).

1 Het ging hier om een open vraag. 2

(15)

15 Wat betreft carrièreplanning kan er geconcludeerd worden dat de verschillende items allen sterk lijken te laden met de bovenliggende factor. De laagste factorlading bij carrièreplanning is namelijk .67 voor items 3.5 en 3.9. Ook bij het korte termijn perspectief zijn de factorladingen goed met als laagste -.55 voor item 6.7. Echter bij de variabele retroperspectief valt item 6.1 er met een score van -.06 duidelijk buiten en bij de variabele lange termijn perspectief, oftewel toekomstperspectief, laadt item 6.15, met een score van -.32, en 6.18, met een score van -.22, relatief zwak op de bovenliggende factor.

Voor elke factor is een variabele aangemaakt gebaseerd op de factorscore. Een factorscore is een gewogen itemscore, berekend aan de hand van de factorladingen van een bepaalde factoroplossing. Dit betekent dat een item met een hoge factorlading zwaarder mee zal tellen dan een item met een lage factorlading, waardoor er gecorrigeerd kan worden voor lage factorladingen..

Tabel 2

De factorladingen van de items voor carrièreplanning en de drie tijdperspectieven

3.6 Analysemethodes

Variabele Item Factorlading

Carrièreplanning 3.1 0.77 3.2 0.80 3.3 0.78 3.4 0.80 3.5 0.67 3.7 0.74 3.8 0.71 3.9 0.67 3.10 0.68 Retroperspectief 6.1 -0.06 6.2 0.84 6.3 0.65 6.4 0.85 6.5 0.84

Korte termijn perspectief 6.6 0.72

6.7 -0.55

6.8 0.76

6.9 0.85

6.10 -0.62

6.11 0.82

Lange termijn perspectief 6.12 0.81

6.13 0.60

6.14 0.78

6.15 -0.32

6.16 0.79

(16)

16

3.6.1 Hiërarchische meervoudige regressieanalyse

Om de relaties tussen de variabelen retroperspectief, korte termijn - en lange termijn perspectief en de variabele carrièreplanning te onderzoeken en daarmee hypothese 1, 2 en 3 te testen, wordt er een hiërarchische meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Bij een hiërarchische meervoudige regressieanalyse zijn er meerdere onafhankelijke variabelen en één afhankelijke en worden de onafhankelijke variabelen in een (vooraf)bepaalde volgorde aan het model toegevoegd (Field, 2009). Specifiek zal het om een stapsgewijze hiërarchische meervoudige regressieanalyse gaan, opgedeeld in drie stappen. In de eerste stap worden de controlevariabelen, geslacht, schooltype en land (alleen voor de totale steekproef), toegevoegd. Vervolgens worden in de tweede stap de hoofdvariabelen, de drie tijdsperspectieven, bijgevoegd. Tot slot wordt er in de derde en tevens laatste stap gekeken of er ook sprake is van één of meerdere moderatie-effecten, vanwege de onderlinge verbondenheid van het retroperspectief, het korte termijn – en het lange termijn perspectief (Peetsma, 1992). Het voordeel van deze stapsgewijze methode is dat de verandering in verklaarde variantie wordt weergegeven. De regressieanalyse wordt voor zowel de gehele steekproef als Nederland en Servië afzonderlijk gedaan. Wat betreft de eerste stap gaat het om het volgende model:

𝐶𝐶𝐶𝐶 = 𝛼𝛼 + 𝛽𝛽1𝐺𝐺 + 𝛽𝛽2𝑆𝑆 + (𝛽𝛽3𝐿𝐿)

Hierbij staat CP voor de afhankelijke variabele carrièreplanning, G voor de controlevariabele geslacht, S voor de controlevariabele schooltype en L voor de controlevariabele land.

In de tweede stap ziet het model er als volgt uit:

𝐶𝐶𝐶𝐶 = 𝛼𝛼 + 𝛽𝛽1𝐺𝐺 + 𝛽𝛽2𝑆𝑆 + (𝛽𝛽3𝐿𝐿) + 𝛽𝛽3𝑅𝑅𝐶𝐶 + 𝛽𝛽4𝐾𝐾𝐾𝐾𝐶𝐶 + 𝛽𝛽5𝐿𝐿𝐾𝐾𝐶𝐶

Hierbij staat RP voor retroperspectief, KTP voor korte termijn perspectief en LTP voor lange termijn perspectief.

In de derde stap ziet het model er tot slot als volgt uit:

𝐶𝐶𝐶𝐶 = 𝛼𝛼 + 𝛽𝛽1𝐺𝐺 + 𝛽𝛽2𝑆𝑆 + (𝛽𝛽3𝐿𝐿) + 𝛽𝛽3𝑅𝑅𝐶𝐶 + 𝛽𝛽4𝐾𝐾𝐾𝐾𝐶𝐶 + 𝛽𝛽5𝐿𝐿𝐾𝐾𝐶𝐶 + 𝛽𝛽6𝑅𝑅𝐶𝐶 ∗ 𝐾𝐾𝐾𝐾𝐶𝐶 + 𝛽𝛽7𝑅𝑅𝐶𝐶 ∗ 𝐿𝐿𝐾𝐾𝐶𝐶 + 𝛽𝛽8𝐾𝐾𝐾𝐾𝐶𝐶

∗ 𝐿𝐿𝐾𝐾𝐶𝐶

Hierbij staat RP*KTP voor de interactievariabele retroperspectief keer korte termijn perspectief, RP*LTP voor de interactievariabele retroperspectief keer lange termijn perspectief en KTP*LTP voor de interactievariabele korte termijn perspectief keer lange termijn perspectief.

3.6.2 Onafhankelijke t-test

Voor het testen van hypothese 4, 5 en 6 wordt er een onafhankelijke t-test uitgevoerd. Bij een onafhankelijke t-test wordt er gekeken naar de verschillen tussen twee groepen (Field, 2009), in dit geval Nederlandse en Servische adolescenten. Specifiek wordt er gekeken naar het verschil in

(17)

17 gemiddelden op retroperspectief, korte termijn – en lange termijn perspectief tussen deze twee groepen.

4. Resultaten

4.1 Voorbereidende analyses 4.1.1 Intraklas correlatie coëfficiënt

Om te achterhalen of het nodig is een multilevelanalyse te doen, is voor zowel Nederland als Servië de intraklas correlatie coëfficiënt (ICC) berekend. Hierbij wordt er gekeken of de klas waarin de leerlingen zitten van invloed is en zo ja dan moet hiervoor gecorrigeerd worden. Indien de ICC = .03 of lager is hoeft er geen multilevelanalyse te worden gedaan. De intraklas correlatie coëfficiënt wordt als volgt berekend:

𝐼𝐼𝐶𝐶𝐶𝐶 =𝑇𝑇𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝑇𝑇𝐺𝐺 𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺 (𝑔𝑔𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺+𝐺𝐺𝐺𝐺𝑛𝑛𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝑛𝑛𝑛𝑛𝐺𝐺𝑇𝑇𝐺𝐺 𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺)𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺𝐺

Voor Nederland is de ICC = .03 en voor Servië ICC = .01, dus er lijkt voor beide landen geen multilevelanalyse nodig te zijn.

4.1.2 De gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen

In tabel 3 zijn de correlatiecoëfficiënten weergegeven voor de drie tijdsperspectieven en carrièreplanning. Het retroperspectief en het korte termijn perspectief blijken de sterkste samenhang met elkaar te hebben (r = .59, p<.01) en het retroperspectief en carrièreplanning de zwakste (r = .23,

p<.01). Zoals eerder is aangegeven zijn de variabelen gebaseerd op gewogen factorscores, wat maakt

dat de gemiddelden van de variabelen elk 0 zijn met standaarddeviaties van 1.

Tabel 3

De correlaties tussen de drie tijdsperspectieven en carrièreplanning

4.1.3 Missende data

Er zijn leerlingen die de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld. Het percentage missende waardes voor elke variabele is vrij hoog, namelijk rond de 30 procent. Deze missende data zijn ingevuld aan de hand van de ‘estimation maximization’ methode (EM), aangezien het EM algoritme een onpartijdige parameter schatting is en het de statistische kracht van de analyse verbetert (Schafer & Graham, 2002). De EM methode is alleen bruikbaar indien de missende waardes random verdeeld zijn. Wanneer er gekeken wordt naar de p-waarde van de Little’s MCAR test dan blijkt deze niet significant te zijn, wat

Retroperspectief Korte termijn Lange termijn Carrièreplanning Retroperspectief 1

Korte termijn .59 1

Lange termijn .40 .51 1

(18)

18 inhoudt dat de missende waardes random verdeeld lijken te zijn. Hier kan uit geconcludeerd worden dat de EM methode kan worden toegepast.

4.1.4 Assumpties hiërarchische meervoudige regressieanalyses

Een belangrijke eerste stap voordat de regressieanalyses kunnen worden uitgevoerd, is controleren of er aan alle assumpties voor de analyses is voldaan. Voor zowel Nederland als Servië afzonderlijk, maar ook gezamenlijk, lijken er geen problemen te zijn met de assumpties3. Allereerst geldt voor zowel de gehele steekproef als beide landen apart dat er geen sprake lijkt te zijn van een patroon in de residuen (voor de scatterplots zie bijlage 2) en dus lijken de assumpties van lineariteit en homoscedasticiteit (Field, 2009) niet te worden geschonden. Daarnaast lijkt multicollineariteit geen probleem te zijn, want de maximale VIF is in de gehele steekproef 1.87, in Nederland 1.79 en in Servië 1.96. In alle drie de gevallen gaat het om de variabele korte termijn perspectief. Tot slot moeten de residuen normaal verdeeld zijn (Field, 2009) (voor histogrammen zie bijlage 2) en ook aan deze voorwaarden lijkt zowel in de gehele steekproef als in beide landen afzonderlijk te zijn voldaan.

4.1.5 Assumpties onafhankelijke t-testen

Voordat de onafhankelijke t-testen kunnen worden uitgevoerd, moeten drie assumpties worden gecontroleerd. Allereerst moet er gekeken worden of er in beide landen geen grote uitbijters zijn (Field, 2009). Zowel in Nederland als in Servië is er voor alle drie tijdsperspectieven sprake van enkele uitbijters (voor boxplots zie bijlage 3). Alleen wat betreft de variabele korte termijn perspectief in Servië zijn er geen uitbijters. Om de invloed van deze uitbijters te bepalen en eventueel te excluderen, zullen de analyses met en zonder deze observaties worden uitgevoerd.

Ten tweede moeten de drie tijdsperspectieven normaal verdeeld zijn (Field, 2009), zowel in Nederland als Servië. Deze assumptie lijkt geen probleem te zijn, want de gemiddeldes van de drie tijdsperspectieven in Nederland en Servië lijken allemaal normaal verdeeld te zijn (voor histogrammen zie bijlage 3).

Tot slot moet er gekeken worden naar de uitkomsten van de Levene’s test voor elk tijdsperspectief (Field, 2009). Deze laten zien of er gelijkheid in variantie bestaat tussen Nederland en Servië. Voor zowel het retroperspectief als het korte termijn – en lange termijn perspectief geldt dat er sprake is van een significant effect en er kan dus geconcludeerd worden dat de varianties tussen Nederland en Servië niet gelijk lijken te zijn. Dit betekent dat er gekeken wordt naar de resultaten waarbij de varianties verschillend zijn.

4.2 Resultaten hiërarchische meervoudige regressieanalyse 4.2.1 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning

3 Voor de additionele regressieanalyses inclusief interactievariabelen geldt tevens dat aan alle assumpties lijkt te zijn voldaan.

(19)

19 Voor de relaties tussen de tijdsperspectieven en carrièreplanning zijn hiërarchische meervoudige regressieanalyses uitgevoerd. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 4. De kolommen geven de bèta’s, standaardfouten en significatieniveaus weer van elke variabele voor de gehele steekproef en Nederland en Servië afzonderlijk. Ook is aangegeven om hoeveel observaties het gaat, de F-waardes en de proporties verklaarde variantie (R2). Wanneer het gehele regressiemodel van de eerste stap wordt geanalyseerd, blijken de controlevariabelen significant samen te hangen met carrièreplanning en verklaart het model 9 procent van de variantie in de afhankelijke variabele carrièreplanning (R2 =.09,

F(2,860)=28.75, p<.01). Wanneer het gehele regressiemodel inclusief de tweede stap (hoofdvariabelen

toegevoegd) wordt geanalyseerd, blijken ook de hoofdvariabelen significant samen te hangen met carrièreplanning (R2=.39, F(5,860)=92.07, p<.01). Nu verklaart het model 39 procent van de variantie in carrièreplanning.

Uit kolom 2 van tabel 4 kan worden opgemaakt dat van de tijdsperspectieven alleen het lange termijn perspectief, oftewel het toekomstperspectief, een positieve relatie heeft met carrièreplanning (β = .47, p<.01). Dit betekent dat het toekomstperspectief van adolescenten positief gerelateerd is aan de mate waarin zij hun carrière plannen. Dit resultaat is in lijn met Hypothese 3 ‘het toekomstperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’.

Wat betreft de variabelen retroperspectief en korte termijn perspectief zijn er geen significante relaties gevonden met het plannen van een carrière. Voor Hypothese 1 ‘het retroperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’ en Hypothese 2 ‘het korte termijn perspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’ is dus geen bevestiging gevonden. Er kan gesteld worden dat er geen relatie is tussen het retroperspectief van adolescenten en hun korte termijn perspectief met de mate waarin zij hun carrière plannen.

Ten aanzien van de controlevariabelen geslacht, schooltype en land blijken zowel schooltype

(β = .11, p<.05) als land (β = .37, p<.01) een relatie te hebben met carrièreplanning. Aangaande

schooltype betekent dit dat adolescenten op de havo of de vakschool meer bezig zijn met het plannen van hun carrière dan adolescenten op het vwo of het gymnasium. Voor de controlevariabele land betekent dit dat adolescenten in Servië meer bezig zijn met het plannen van hun carrière dan adolescenten in Nederland. Vanwege deze relatie tussen land en carrièreplanning is het interessant de regressieanalyse nogmaals uit te voeren voor Nederland en Servië afzonderlijk om te onderzoeken of de relaties tussen de tijdsperspectieven en carrièreplanning verschillen voor deze twee landen.

Tabel 4

Resultaten hiërarchische meervoudige regressieanalyse voor de relaties van de tijdsperspectieven en carrièreplanning Totaal (N=863) Nederland (N=377) Servië (N=486) Variabele β (SF) β (SF) β (SF)

(20)

20

4.2.2 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning voor Nederland en Servië afzonderlijk

Voor de relaties tussen de tijdsperspectieven en carrièreplanning voor Nederland en Servië apart zijn hiërarchische meervoudige regressieanalyses voor beide landen afzonderlijk uitgevoerd. De resultaten staan in kolom 3 en 4 van tabel 4. Uit de regressieanalyse van de eerste stap (controlevariabelen) blijken de relaties met carrièreplanning in Nederland marginaal significant te zijn (R2=.01,

F(2,374)=2.49, p<.10) en in Servië significant (R2=.02, F(2,483)=5.67, p<.01). De controlevariabelen

verklaren in Nederland 1 procent en in Servië 2 procent variantie van de afhankelijke variabele carrièreplanning. Bij de tweede stap, toevoeging van de hoofdvariabelen, blijken deze zowel in Nederland (R2=.30, F(5,374)=31.25, p<.01) als in Servië (R2=.38, F(5,483)=58.44, p<.01) samen te hangen met carrièreplanning. Nu verklaren de controle- en hoofdvariabelen samen in Nederland 30 procent en in Servië 38 procent variantie in carrièreplanning.

Met betrekking tot het lange termijn perspectief, oftewel het toekomstperspectief, kan uit kolom 3 en 4 van tabel 4 worden opgemaakt dat deze variabele in zowel Nederland als Servië een positieve relatie heeft met het plannen van een carrière (β = .47, p<.01 en β = .54, p<.01). Dit houdt in dat het toekomstperspectief van adolescenten in beide landen positief gerelateerd is aan de mate waarin zij hun carrière plannen, in Servië zelfs wat sterker dan in Nederland. Deze resultaten zijn in lijn met Hypothese 3 ‘het toekomstperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’.

Voor de variabele korte termijn perspectief is er in beide landen geen significante relatie gevonden met het plannen van een carrière. Voor Hypothese 2 ‘het korte termijn perspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’ is zowel in Nederland als Servië dus geen bevestiging gevonden. Er

Stap 1 (controlevariabelen) Land 0.37*** (0.05) n.v.t. n.v.t. Geslacht 0.01 (0.05) -0.07 (0.07) 0.07 (0.06) Schooltype 0.11** (0.05) 0.16** (0.07) 0.10 (0.07) Stap 2 (hoofdvariabelen) Retroperspectief 0.04 (0.03) 0.13** (0.06) -0.01 (0.04) Korte termijn 0.02 (0.04) 0.03 (0.06) 0.02 (0.05) Lange termijn 0.52*** (0.03) 0.47*** (0.05) 0.54*** (0.04) F stap 1 28.47 *** 2.49* 5.67*** F stap 2 91.19 *** 31.25*** 58.44*** R2stap 1 9 1 2 R2stap 2 39 30 38 * p<.10, ** p<.05 en *** p<.01

(21)

21 kan geconcludeerd worden dat er geen relatie is tussen het korte termijn perspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen in beide landen.

Ten aanzien van de variabele retroperspectief is er in Nederland een positieve relatie gevonden met carrièreplanning (β = .13, p<.05). In Servië is dit niet het geval. Hypothese 1 ‘het retroperspectief is positief gerelateerd aan carrièreplanning’ wordt dus alleen in Nederland bevestigd, wat inhoudt dat het retroperspectief van Nederlandse adolescenten positief samenhangt met de mate waarin zij hun carrière plannen.

Tot slot geldt voor de controlevariabelen geslacht en schooltype dat alleen het schooltype in Nederland een relatie heeft met carrièreplanning (β = .16, p<.05), wat betekent dat adolescenten op de havo meer bezig zijn met het plannen van hun carrière dan adolescenten op het vwo.

4.2.3 Resultaten relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning, inclusief interacties

Voor de analyse van de relaties tijdsperspectieven en carrièreplanning zijn tevens hiërarchische meervoudige regressieanalyses uitgevoerd, inclusief de interacties tussen de onafhankelijke variabelen. Ook deze analyses zijn zowel voor de gehele steekproef als voor Nederland en Servië apart gedaan. Tabel 5 geeft de resultaten van de analyses weer.

Voor het gehele regressiemodel van de eerste (controlevariabelen) en tweede stap (hoofdvariabelen toegevoegd) gelden dezelfde significantieniveaus en proporties verklaarde variantie voor Nederland en Servië als eerder vermeld. Wanneer tot slot het gehele regressiemodel van de derde stap (interacties toegevoegd) wordt geanalyseerd, blijkt deze nog steeds zowel in de gehele steekproef (R2=.41, F(8,854)=65.66, p<.01) als in Nederland (R2=.30, F(8,368)=19.75, p<.01) en Servië (R2=.41, F(8,477)=41.70, p<.01) afzonderlijk significant te zijn. Nu verklaart het model in de gehele steekproef en in Servië 41 procent en in Nederland 31 procent variantie in carrièreplanning.

Wanneer de interactievariabelen worden meegenomen, worden voor de controlevariabelen en de drie tijdsperspectieven dezelfde (significante) relaties als eerder gevonden. Voor zowel de totale steekproef (β = .54, p<.01) als Nederland (β = .48, p<.01) en Servië (β = .56, p<.01) afzonderlijk zijn er vergelijkbare positieve relaties gevonden tussen het toekomstperspectief en carrièreplanning. Daarnaast heeft schooltype in de totale steekproef (β = .10, p<.05) en in Nederland (β = .15, p<.05) een relatie met carrièreplanning. Tot slot heeft het retroperspectief in Nederland ook hier een positieve relatie met carrièreplanning (β = .12, p<.05).

Bovendien blijkt uit deze analyse dat er sprake is van een interactie-effect van het retroperspectief en het korte termijn perspectief op carrièreplanning in de totale steekproef (β = .08,

p<.01). Dit houdt in dat de relatie tussen het retroperspectief van adolescenten en de mate waarin zij

hun carrière plannen sterker wordt indien hun korte termijn perspectief hoger is en andersom. Deze relatie vinden we niet voor Nederland afzonderlijk, maar wel voor Servië afzonderlijk (β = .08, p<.05).

Tot slot is er ook sprake van een interactie-effect van het toekomstperspectief en het korte termijnperspectief op carrièreplanning zowel in de gehele steekproef (β = .06, p<.10) als alleen in

(22)

22 Servië (β = .10, p<.05). Dit houdt in dat de relatie tussen het toekomstperspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen sterker wordt indien hun korte termijn perspectief hoger is en andersom. Dit geldt niet voor Nederland afzonderlijk. Tot slot is voor de interactie tussen het toekomst- en het retroperspectief geen significante relatie gevonden met carrièreplanning, zowel in de gehele steekproef als in beide landen afzonderlijk.

Tabel 5

Resultaten hiërarchische meervoudige regressieanalyses voor de relaties van de tijdsperspectieven en carrièreplanning, inclusief interacties

4.3 Resultaten verschillen in tijdsperspectieven tussen Nederland en Servië

Voor de verschillen in tijdsperspectieven tussen Nederland en Servië zijn onafhankelijke t-testen uitgevoerd. In tabel 6 zijn de resultaten weergegeven, waarbij de uitbijters zijn meegenomen4. Voor elk tijdsperspectief zijn de gemiddelden, de standaarddeviaties, de t-waardes en tot slot de p-waardes

4 Wanneer de analyses worden uitgevoerd zonder uitbijters blijken de resultaten vergelijkbaar. Totaal (N=863) Nederland (N=377) Servië (N=486) Variabele β (SF) β (SF) β (SF) Stap 1 (controlevariabelen) Land 0.35*** (0.05) n.v.t. n.v.t. Geslacht 0.01 (0.05) -0.07 (0.07) 0.05 (0.06) Schooltype 0.10** (0.05) 0.15** (0.07) 0.07 (0.06) Stap 2 (hoofdvariabelen) Retroperspectief 0.05 (0.03) 0.12** (0.06) 0.02 (0.04) Korte termijn 0.03 (0.04) 0.04 (0.06) 0.02 (0.05) Lange termijn 0.54*** (0.03) 0.48*** (0.06) 0.56*** (0.04) Stap 3 (interacties) Interactie(verleden*heden) 0.08*** (0.03) 0.04 (0.07) 0.08** (0.03) Interactie(verleden*toekomst) -0.03 (0.03) 0.04 (0.07) -0.03 (0.04) Interactie(toekomst*heden) 0.06* (0.03) -0.03 0.07 0.10** (0.04) F stap 1 28.75 *** 2.49* 5.67*** F stap 2 92.07 *** 31.25*** 58.44*** F stap 3 65.66 *** 19.75*** 41.70*** R2stap 1 9 1 2 R2stap 2 39 30 38 R2stap 3 41 30 41 * p<.10, ** p<.05 en *** p<.01

(23)

23 weergeven. Wat betreft het toekomstperspectief is er een verschil gevonden tussen adolescenten in Nederland en Servië (t = -3.32, p<.01). Specifiek hebben adolescenten uit Servië (M = 0.08, SD = 0.93) een hoger toekomstperspectief dan adolescenten uit Nederland (M = -0.11, SD = 0.77) . Dit resultaat is het tegenovergestelde van Hypothese 4, waarin werd gesteld dat adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland) juist een hoger toekomstperspectief hebben dan adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië).

Wat betreft de verschillen tussen adolescenten hun retroperspectief en hun korte termijn perspectief in Nederland en Servië zijn er geen significante verschillen gevonden. Dit betekent dat voor Hypothese 5 ‘adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië) hebben een hoger retroperspectief dan adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland)’ en Hypothese 6 ‘adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië) hebben een hoger korte termijn perspectief dan adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland)’ geen bevestiging is gevonden. Er kan daarentegen geconcludeerd worden dat er geen verschil is tussen het retroperspectief en korte termijn perspectief van Nederlandse en Servische adolescenten.

Tabel 6

Resultaten onafhankelijke t-testen van de verschillen in tijdsperspectieven tussen Nederlandse en Servische adolescenten

4.4 Robuustheidscheck

Om te onderzoeken of de resultaten robuust zijn, worden de analyses nogmaals uitgevoerd op een vergelijkbare, maar toch verschillende manier, namelijk aan de hand van de gemiddelden van de items.

4.4.1 Gemiddelde van de items

De variabelen retroperspectief, korte termijn perspectief, lange termijn perspectief en carrièreplanning kunnen ook berekent worden op basis van de gemiddelden van de items in plaats van aan de hand van de factorscores, zoals bij bovenstaande analyses is gebeurd. Hierbij worden de items verwijderd die

Nederland (N=377) Servië (N=486) Variabele M (SD) M (SD) t p Retroperspectief 0.01 (0.72) -0.02 (0.94) 0.38 0.70

Korte termijn perspectief 0.01 (0.72)

-0.01 (0.95)

0.34 0.73

Lange termijn perspectief -0.11 (0.77)

0.08 (0.93)

(24)

24 een factorlading lager dan .50 hebben (Howitt & Cramer, 2008), omdat dit geen sterke voorspellers zijn voor de variabele. Voor de variabele retroperspectief betekent dit dat item 6.1, met een factorlading van -0.06, niet wordt meegenomen en voor de variabele toekomstperspectief betekent dit dat items 6.15, met een factorlading van -0.32, en 6.18, met een factorlading van -0.22, worden geëxcludeerd. Wat betreft de variabelen korte termijn perspectief en carrièreplanning hoeven er geen items verwijderd te worden, aangezien deze factorladingen allemaal boven de .50 liggen.

Indien de regressieanalyses voor zowel de gehele steekproef als Nederland en Servië afzonderlijk op deze manier worden uitgevoerd, blijven de resultaten grotendeels vergelijkbaar. Wat betreft de gehele steekproef is van de tijdsperspectieven het toekomstperspectief weer de enige met een positieve relatie met carrièreplanning (β = .52, p<.01). De eerder gevonden samenhang van schooltype met carrièreplanning is hier echter niet aanwezig. Voor Nederland en Servië afzonderlijk wordt voor het toekomstperspectief een positieve relatie met carrièreplanning (β = .47, p<.01 en β = .54, p<.01). De eerder gevonden relaties tussen schooltype en carrièreplanning en retroperspectief en carrièreplanning in Nederland vervallen wanneer de variabelen worden berekent aan de hand van de gemiddeldes.

5. Discussie, praktische implicaties, beperkingen en mogelijkheden toekomstig onderzoek en conclusie

5.1 Discussie

Het doel van dit onderzoek was tweeledig, namelijk in de eerste plaats inzicht krijgen in de relaties tussen het retroperspectief, korte termijn – en lange termijn perspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen en in de tweede plaats inzicht krijgen in de rol die cultuur en socio-economische situatie spelen in het tijdsperspectief van adolescenten. Om dit te onderzoeken is een vragenlijst afgenomen bij adolescenten in Nederland en Servië.

Wat betreft het eerste onderdeel, de relaties tussen de tijdsperspectieven van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen, laten de resultaten zien dat het toekomstperspectief van adolescenten positief gerelateerd is aan de mate waarin zij hun carrière plannen. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Janeiro (2010) en dit werd dan ook verwacht. Het toekomstperspectief van adolescenten blijkt dus een goede motivator voor de mate waarin zij zich bezig houden met het plannen van hun carrière.

Met betrekking tot het korte termijn perspectief van adolescenten zijn er geen relaties gevonden met de mate waarin zij hun carrière plannen en voor het retroperspectief is er alleen een relatie gevonden met carrière plannen van adolescenten in Nederland. Vanwege de onderlinge verbondenheid van de drie tijdsperspectieven (Peetsma, 1992) werden relaties tussen het retroperspectief en korte termijn perspectief en carrièreplanning wel verwacht, maar aan deze verwachtingen is dus niet volledig voldaan. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat het plannen van een carrière vanzelfsprekend over iemands toekomst gaat en niet zozeer over zijn of haar verleden of heden. Vanwege het gebrek aan eerder onderzoek is het echter moeilijk een goede

(25)

25 verklaring te geven. In toekomstig onderzoek (naar carrièregerelateerde concepten) zouden het retroperspectief en het korte termijn perspectief vaker meegenomen moeten worden om beter inzicht te krijgen in hun invloeden.

Voor adolescenten in Nederland is gebleken dat het schooltype ook gerelateerd is aan de mate waarin adolescenten hun carrière plannen. Specifiek is gebleken dat adolescenten op de havo meer bezig zijn met het plannen van hun carrière dan adolescenten op het vwo. Dit zou verklaard kunnen worden doordat leerlingen op de havo voorbereid worden op (hogere) beroepsgerichte opleidingen en het vwo leerlingen daarentegen voorbereid op wetenschappelijk onderwijs. Dit concretere karakter van de havo zou ervoor kunnen zorgen dat leerlingen meer bezig zijn met welk beroep ze later willen uitoefenen. Dit verklaart echter niet waarom dit resultaat alleen in Nederland en niet in Servië is gevonden, dus verder onderzoek is nodig.

Ten aanzien van het tweede onderdeel, de rol die cultuur en socio-economische situatie spelen in het tijdsperspectief van adolescenten blijkt uit de resultaten dat het toekomstperspectief van adolescenten in een collectivistische cultuur met een lagere socio-economische situatie (Servië) hoger is dan dat van adolescenten in een individualistische cultuur met een hogere socio-economische situatie (Nederland). Dit is opmerkelijk aangezien eerder onderzoek juist het tegenovergestelde laat zien, namelijk dat een individualistisch land vooral op de toekomst is gericht (Shirai & Beresneviciene, 2005). Dit was alleen niet het geval indien het om een individualistisch land ging met een lagere socio-economische situatie, maar ook deze bevinding komt niet overeen met het in dit onderzoek gevonden resultaat. Een verklaring voor het in dit onderzoek gevonden resultaat zou echter kunnen zijn dat adolescenten in een land met lagere socio-economische omstandigheden meer gedreven en gemotiveerd zijn om later succesvol te zijn. Adolescenten in een land met hogere socio-economische omstandigheden zouden daarentegen lakser kunnen zijn. Dit kan echter niet worden onderbouwd met literatuur aangezien onderzoek naar dit onderwerp schaars is en dus zal ook hier in de toekomst meer onderzoek naar moeten worden gedaan. Er kan in ieder geval op basis van dit onderzoek geconcludeerd worden dat het toekomstperspectief een goede motivator is voor de mate waarin adolescenten hun carrière plannen, vooral in een land met moeilijke omstandigheden. Tot slot zijn er ten aanzien van het retroperspectief en het korte termijn perspectief geen verschillen gevonden tussen adolescenten in Nederland en Servië.

5.2 Praktische implicaties

Dat het toekomstperspectief een belangrijke motivator is gebleken voor de mate waarin adolescenten zich bezig houden met het plannen van hun carrière kan een bruikbaar aanknopingspunt zijn voor loopbaanadviseurs. Als een loopbaanadviseur beoogt dat een leerling zich meer bezig houdt met het plannen van zijn of haar carrière, is één van de mogelijkheden dat deze adviseur het toekomstperspectief van de leerling probeert te stimuleren. Loopbaanadviseurs zouden dit kunnen bewerkstelligen door adolescenten levensdoelen te laten formuleren en een plan te laten opstellen wat

(26)

26 betreft hun educatie (Marko & Savickas, 1998). Ook zouden er interventies kunnen worden ingezet met als doel het stimuleren van het toekomstperspectief van adolescenten. Schuitema, Peetsma en Van der Veen (2014) hebben de effecten onderzocht van een interventie die erop gericht is leerlingen bewust te maken dat wat zij doen op school gevolgen heeft voor hun mogelijkheden in de toekomst om zo hun motivatie te vergroten. Deze interventie bleek niet alleen voor leerlingen van de eerste twee leerjaren op de havo en het vwo effectief te zijn (Schuitema et al., 2014), maar ook voor studenten op het mbo (Van der Veen et al., 2013) en zo’n interventie zou ook interessant kunnen zijn voor het verhogen van de mate waarin leerlingen bezig zijn met het plannen van hun carrière.

5.3 Beperkingen en mogelijkheden toekomstig onderzoek

Ondanks dat er in dit onderzoek sprake was van een relatief grote steekproef afkomstig uit twee verschillende landen op twee verschillende meetmomenten zijn er ook (hoofdzakelijk) twee beperkingen aan dit onderzoek verbonden. Allereerst zijn voor dit onderzoek individualisme en een hoge socio-economische situatie en collectivisme en een lage socio-economische situatie samengenomen. Hierdoor is het niet mogelijk de invloed van cultuur en socio-economische situatie afzonderlijk te bepalen. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen focussen op het afzonderlijk onderzoeken van deze effecten. Ook zouden er in toekomstig onderzoek meer landen onderzocht kunnen worden die op verscheidene punten van elkaar verschillen om een beter inzicht te krijgen in de precieze invloed van de omstandigheden in een land en het tijdsperspectief van individuen.

Ten tweede zijn de adolescenten die hebben deelgenomen aan dit onderzoek afkomstig uit twee grote steden, namelijk Amsterdam en Belgrado. Het zou kunnen dat de resultaten anders zijn indien de adolescenten woonachtig zijn op het platteland. Men dient dus voorzichtig te zijn met het generaliseren van de resultaten naar een geheel land. Toekomstig onderzoek zou zich specifiek kunnen richten op adolescenten woonachtig op het platteland.

Tot slot zou toekomstig onderzoek niet alleen naar de socio-economische situatie van een geheel land kunnen kijken, maar ook naar de socio-economische status (SES) van een individu. Eerder onderzoek laat namelijk zien dat adolescenten met een hoge socio-economische situatie meer op de toekomst zijn gericht dan adolescenten met een lage socio-economische situatie (Marko & Savickas, 1998). Dit zou kunnen komen doordat zij meer aanmoediging krijgen vanuit hun familie.

5.4 Conclusie

In dit onderzoek werd getracht inzicht te krijgen in de relaties tussen het retroperspectief, korte termijn – en lange termijn perspectief van adolescenten en de mate waarin zij hun carrière plannen en bovendien inzicht te verkrijgen in de rol die cultuur en socio-economische situatie spelen in het tijdsperspectief van adolescenten. De resultaten laten zien dat van de tijdsperspectieven het toekomstperspectief positief gerelateerd is aan carrièreplanning. Voor het korte termijn perspectief zijn er geen relaties gevonden met carrièreplanning en wat betreft het retroperspectief is er alleen een

(27)

27 relatie gevonden in Nederland. Tot slot blijken adolescenten in een individualistisch land met een hogere socio-economische situatie (Nederland) een lager toekomstperspectief te hebben dan adolescenten in een collectivistisch land met een lagere socio-economische situatie (Servië). Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat het toekomstperspectief een universele motivator is voor de mate waarin adolescenten hun carrière plannen, vooral in een (collectivistisch) land waar de socio-economische omstandigheden relatief lager zijn.

6. Literatuurlijst

Andre, L., van Vianen, A. E. M., Peetsma, T. T. D., & Oort, F. J. (2017). Motivational power of Future time perspective: Meta-analyses in education, work, and health. (ongepubliceerd).

Bludstein, D. L., Ellis, M. V., & Devenis. L. E. (1989). The development and validation of a two dimensional model of the commitment to career choice process. Journal of Vocational

Behavior, 35, 342-378.

Creed P. A., & Patton, W. (2004). The development and validation of a short form of the Career Development Inventory—Australia. Australian Journal of Guidance and Counselling, 14(2), 125–38.

Creswell, J. W. (2013). Educational research: Planning, conducting, and evaluating quantitative and

qualitative research (4th international edition). Upper Saddle Creek, NJ: Pearson Education.

Field, A.P. (2009). Discovering Statistics Using SPSS. London: SAGE Publications Ltd. Frank, L. K. (1939). Time perspectives. Journal of Social Philosophy, 4, 293-312.

Fulmer, C. A., Crosby, B., & Gelfand, M. J. (2014). Cross-cultural perspectives on time. In A. J. Shipp & Y. Fried (Eds.), Time and Work Vol 2: How Time Impacts Groups, Organizations and Methodological Choices (pp. 53–75). Psychology Press.

Ginevra, M. C., Pallini, S., Vecchio, G. M., Nota, L., & Soresi, S. (2016). Future orientation and attitudes mediate career adaptability and decidedness. Journal of Vocational Behavior, 95, 102-110. http://dx.doi.org/10.1016/j.jvb.2016.08.003.

(28)

28 Hesketh, B. (2000). Time Perspective in Career-Related Choices: Applications of Time-Discounting

Principles. Journal of Vocational Behavior, 57, 62-84. https://doi.org/10.1006/jvbe.1996.1566 Hofstede, G. (1984), Cultural dimensions in management and planning. Asia Pacific Journal of

Management, 1, 81-99.

Hofstede, G. (1998). Allemaal andersdenkenden; omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam.

Howitt, D, & Cramer, D. (2008). Introduction to Statistics in Psychology. Pearson Education Limited. Janeiro, I. N. (2010). Motivational dynamics in the development of career attitudes among

adolescents. Journal of Vocational Behavior, 76, 170–177. doi:10.1016/j.jvb.2009.12.003. Kastenbaum, R. (2013). Time Course and Time Perspective in Later Life. In M. Powell Lawton (Ed.),

Annual Review of Gerontology and Geriatric (pp. 80-101). New York: Springer Publishing

Company.

Marko, K. W., & Savickas, M. L. (1998). Effectiveness of a career time perspective intervention.

Journal of Vocational Behavior, 52, 106–119.

Morselli, D. (2013). The olive tree effect: Future time perspective when the future is uncertain.

Culture & Psychology, 19(3), 305-322. doi:10.1177/1354067X13489319.

Peetsma, T. T. D. (1992). Toekomst als motor? Toekomstperspectieven van leerlingen in het voortgezet onderwijs en hun inzet voor school. [The future as an incentive? Secondary education students’ perspectives concerning their future and their investment in school]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Peetsma, T. T. D. (2000). Future Time Perspective as a Predictor of School Investment. Scandinavian

Journal of Educational Research, 44 (2), 177-192. http://dx.doi.org/10.1080/713696667.

Peetsma, T. T. D., & Van der Veen, I. (2011). Relations between the development of future time perspective in three life domains, investment in learning, and academic achievement. Learning

and Instruction, 21 (3), 481-494.

Rogers, M. E., Creed, P. A., & Glendon, A. I. (2008). The role of personality in adolescent career planning and exploration: A social cognitive perspective. Journal of Vocational Behavior, 73, 132-142.

Saks, A. M., & Ashforth, B. E. (2002). Is Job Search Related to Employment Quality? It All Depends on Fit. Journal of Applied Psychology, 87(4), 646-654. doi:10.1037//0021-9010.87.4.646. Savickas, M. L., Silling, S. M., & Schwartz, S. (1984). Time Perspective in Vocational Maturity and

Career Decision Making. Journal of Vocational Behavior, 25, 258-269.

Schafer, J. L., & Graham, J. W. (2002). Missing Data: Our View of the State of the Art. Psychological

Methods, 7(2), 147-177. doi:10.1037//1082-989X.7.2.147.

Schuitema, J., Peetsma, T. T. D., & Van der Veen, I. (2014). Enhancing Student Motivation: A Longitudinal Intervention Study Based on Future Time Perspective Theory. The Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door het geringe aantal onderzoeken naar de relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van (Voluntary) Disclosure, is gekozen om

Uit de analyse blijkt dat groepsbeloningen voor zowel de korte als lange termijn alleen door onderneming A worden toegepast. Geconcludeerd kan worden dat onderneming A in hoge mate

 South African cities and towns experience the same trends (population growth, urbanisation and increases in private vehicle ownership) as international and other

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

Om de resultaten van de type gepleegde moorden door mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken moet wederom eerst rekening gehouden worden met het aantal grote mannelijke rollen

Naar aanleiding van deze literatuur kan er met enige voorzichtigheid worden gesteld dat slaapproblemen wel kunnen leiden tot het ontstaan van enkele symptomen van ADHD maar niet

Recent onderzoek in de USA en Nederland (Kumar, Scheer en Steenkamp 1995a) heeft uitgewezen dat billijkheid (‘faimess’) een belang­ rijke rol speelt bij het opbouwen van

7) Vergelijk bijvoorbeeld het onderscheid tussen „die kurzfristige Gewinnplanung'' en „der langfristige Wirtschaftsplan” bij E. Smithies, The Maximization of Profits