2016
Universiteit van Amsterdam Su Tepebasi t.a.v. J.Lemmens Scriptie Bachelor Communicatiewetenschap[Dodelijk Geweld:
Een Vergelijking
Tussen Man en
Vrouw in
Superheldenfilms]
InleidingFilms zijn nog steeds een zeer populaire vorm van media in de hedendaagse samenleving, vooral de populariteit van superheldenfilms is opvallend. De top tien van de meest lucratieve films tot en met het jaar tweeduizend vijftien bestaat voor bijna de helft uit superheldenfilms zoals te zien is op website http://www.boxofficemojo.com/yearly/chart/?yr=2015&p=.htm. Dit zijn Marvel’s
The Avengers (2012), The Dark Knight (2008), Avengers: Age of Ultron (2015) en The Dark Knight Rises (2012). Kenmerkend aan deze populaire superheldenfilms is de aanwezigheid van
veel actie. Alle superhelden hebben per definitie superkrachten die gepaard gaan met een grote verantwoordelijkheid om hun krachten in te zetten voor de bestrijding van het kwaad (Burke, 2008).
De mate van geweld in films is zeer gestegen in de afgelopen decennia (Thompson & Yokota, 2004; Bushman, Jamieson, Weitz & Romer, 2013). Aangezien frequente blootstelling aan geweld in de media de mogelijkheid vergroot bij de kijker om agressief gedrag te vertonen op zowel de korte- als op de lange termijn (Anderson et. al, 2003; Bandura, 1978; Gerbner et al., 2002; Comstock & Paik, 1991; Hogben, 1998) en de media invloed hebben op het gedrag en het denken van jongeren wanneer zij rolmodellen waarmee zij zich kunnen identificeren regelmatig bepaald gedrag zien vertonen (Bandura, 1978), is het zinvol om de gewelddadige media-inhoud van de populaire superheldenfilms nader te bestuderen aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse.
Media zouden bij frequente blootstelling invloed hebben op het denken en het gedrag van jongeren volgens de cultivatietheorie. De media realiteit met bijbehorende normen en waarden wordt overgenomen door de kijker en op de langere termijn toegepast op de daadwerkelijke realiteit (Gerbner et al., 2002). Aangezien superheldenfilms een hoge mate van actiegeweld bevatten en het superheldenfilm genre vooral populair is onder de jeugd (Martin, 2007), is dit een genre dat bij frequente blootstelling van invloed zal zijn op de agressiviteit van adolescenten op de langere termijn. De beeldvorming van wie er in gewelddadige situaties meestal de
gewelddadige is en wie het slachtoffer wordt ook beïnvloed. Hoewel er veelal wordt gedacht dat agressief- en gewelddadig gedrag onder de jeugd meer mannelijke kenmerken zijn (Maguire & Pastore, 1998) vertonen zowel jongens als meisjes agressiever gedrag nadat ze blootgesteld zijn aan superhelden waarmee zij zich kunnen identificeren.
Het verschil tussen de geweldpleger en het slachtoffer in een gewelddadige filmscène is het duidelijkst op te maken wanneer er sprake is van een moord. Degene die dood gaat is het
slachtoffer. De dader is de moordenaar. Er zal in dit onderzoek daarom alleen worden gekeken naar het aantal gepleegde moorden. Er zal een onderscheid gemaakt worden tussen de rollen van ‘‘dader van een moord’’ en ‘‘slachtoffer van een moord’’, waarna van beide rollen bestudeerd zal worden door welk geslacht zij het meest gerepresenteerd worden.
Om een uitspraak te kunnen doen over of er wel of geen sprake is van een eenzijdige presentatie van een geweldpleger en een slachtoffer in superheldenfilms zal er in dit onderzoek een kwantitatieve inhoudsanalyse worden uitgevoerd op vierennegentig superheldenfilms waarin de man- vrouw rolverdeling nader wordt bestudeerd.
Volgens de eerder genoemde theorieën zullen jongeren bij hoge mate van blootstelling aan een eenzijdig beeld van de identiteit van een moordenaar en een slachtoffer hierdoor beïnvloed raken. Tot nu toe is in superheldenfilms het meeste onderzoek gedaan naar gender stereoptypes en seksualiteit. Hoe vrouwen geseksualiseerd worden gerepresenteerd in
superheldenfilms (Pennell & Behm-Morawitz, 2015). Nooit eerder is er kwantitatief onderzoek gedaan naar de hoeveelheid mannelijke en vrouwelijke geweldplegers tegenover de hoeveelheid mannelijke en vrouwelijke slachtoffers. De volgende hoofdvraag zal beantwoord worden:
RQ: Wat is de relatie tussen het geslacht van de geweldpleger en van het slachtoffer in
Amerikaanse superheldenfilms wanneer wordt gekeken naar alle moorden die gepleegd worden?
Theoretisch Kader Geslacht van de geweldpleger
Uit onderzoek blijkt dat frequente blootstelling aan gewelddadige media-inhoud niet alleen leidt tot het ervaren van gewelddadige gevoelens en gedachten, maar ook tot het vertonen van
gewelddadig gedrag(Huesmann & Taylor, 2006; Bushman & Anderson 2015; Anderson et al., 2003). Huesmann (1994) en Boyatzis (1997) stellen dat de populariteit van superhelden bij jongeren mogelijk problematisch zou kunnen zijn omdat het agressieve gedrag van de
superhelden vaak wordt beloond, denk bijvoorbeeld aan het applaus dat de superheld krijgt van toeschouwers wanneer hij de slechterik in elkaar slaat. Dit is verheerlijking van geweld,
adolescenten zullen hetzelfde agressieve gedrag sneller in de werkelijkheid nadoen. Aangezien er meer mannelijke superhelden zijn dan vrouwelijke superhelden (Coogan, 2009) en deze superhelden veel gewelddadig gedrag tonen, zouden jongens vanwege identificatie bij frequente
blootstelling aan deze rolmodellen sterker beïnvloed kunnen worden in hun mate van
agressiviteit op de korte- en langere termijn dan meisjes (Anderson et. al, 2003; Bandura, 1978; Gerbner et al., 2002; Comstock & Paik, 1991; Hogben, 1998).
De invloed van de media-inhoud op de agressiviteit van de kijker is het sterkst wanneer er sprake is van blootstelling op jonge leeftijd, er een hoge mate van blootstelling aan de media-inhoud is, als de media-media-inhoud gewelddadig is en wanneer het wordt aanschouwd door
mannelijke adolescenten (Comstock et al., 1978; Hogben, 1998, Eron et al., 1972). De reden dat mannelijke adolescenten sterker beïnvloed worden door gewelddadige media-inhoud zou kunnen zijn dat de getoonde geweldplegers meestal mannen zijn, en zij zich beter kunnen identificeren met deze geweldplegers dan vrouwelijke adolescenten. De volgende deelvraag is opgesteld:
Q1: In welke mate wordt door mannen dodelijk geweld gepleegd in superheldenfilms?
Voorgaand onderzoek zoals dat van McCrary (1999) heeft aangetoond dat er een verband is tussen blootstelling van jongeren aan superhelden en de ontwikkeling van hun normen en waarden. Agressief- en gewelddadig gedrag onder de jeugd worden gezien als mannelijke kenmerken (Maguire & Pastore, 1998). Ook al heeft gewelddadige media-inhoud volgens eerder onderzoek een sterkereffect op de agressiviteit van jongens dan op de agressiviteit van meisjes (Comstock et al., 1978; Eron et al. 1972), zowel jongens als meisjes vertonen agressiever gedrag nadat ze blootgesteld zijn aan superhelden waarmee zij zich kunnen identificeren.
Het beeld van de dame in nood die gered dient te worden door de mannelijke superheld is een veel voorkomend beeld, maar niet het enige beeld dat wordt gepresenteerd in
superheldenfilms (Schubart, 2007). Er bestaan vrouwelijke heldinnen zoals Storm of Mystique uit X-Men die juist krachtige kenmerken vertonen en een meer geëmancipeerd beeld van de vrouw neerzetten. Zij zijn fysiek sterk, atletisch, vaardig, zelfverzekerd en intelligent. Allemaal kenmerken die lijnrecht tegenover de traditionele stereotypische kenmerken van vrouwelijke personages staan (Stabile, 2009). Veel superheldinnen vertonen geseksualiseerde fysieke kenmerken en hun sex-appeal zou opgevat kunnen worden als de objectificatie van het
vrouwelijk lichaam, echter kan dit ook geïnterpreteerd worden als een geëmancipeerd beeld van de vrouw die de traditionele vrouwelijke kuisheid verwerpt (Pennell & Behm-Morawitz, 2015). Niet alleen kuisheid is een traditioneel vrouwelijk kenmerk, maar ook vredelievendheid en
zorgzaamheid. Extreem gewelddadig gedrag zoals het plegen van een moord wordt traditioneel gezien niet beschouwd als vrouwelijk maar als mannelijk gedrag.
Om een uitspraak te doen over in welke mate mannen en vrouwen bij blootstelling aan de films beïnvloed kunnen worden in hun agressiviteit en beeldvorming van mannelijkheid en vrouwelijkheid, is het relevant om het geslacht van de geweldplegers in de superheldenfilms te bestuderen. Omdat de geweldpleger het duidelijkst op te maken is wanneer er sprake is van een moordenaar en een slachtoffer zullen alleen zichtbare moorden worden meegerekend in deze inhoudsanalyse. De volgende deelvraag is opgesteld:
Q2: In welke mate wordt door vrouwen dodelijk geweld gepleegd in superheldenfilms?
Beide deelvragen beantwoorden in welke mate mannen en vrouwen gepresenteerd worden als plegers van dodelijk geweld in superheldenfilms. De manier waarop zij het geweld plegen blijft echter onduidelijk. Volgens het weapon effect kan het zien van een wapen in de media-inhoud agressief gedrag bij de kijker stimuleren. Het zien van een afbeelding van een wapen of zelfs slechts het denken aan een wapen zou al invloed op agressiviteit hebben (Bushman, 2013). Geziene de effecten van wapens in films is het interessant om na te gaan of deze manier van doden sterk aanwezig is in superheldenfilms en bij welke geslacht deze manier van doden het sterkst aanwezig is. Nog niet eerder is een vergelijking gemaakt van de van de manier waarop mannen en vrouwen doden in superheldenfilms. De volgende deelvraag is opgesteld:
Q3: In welke mate verschillen mannen en vrouwen in de manier van doden in superheldenfilms?
Geslacht van het slachtoffer
Superhelden zijn uitgegroeid tot iconische symbolen die van grote invloed zijn op de
Amerikaanse ideologie op het gebied van gender, seksualiteit, klasse, politiek, wetenschap en cultuur (Lebel, 2009). Eerder is het belang van het bestuderen van het geslacht van de agressor bij moorden in deze films uitgelegd, even belangrijk is het bestuderen van het geslacht van de slachtoffers. Het genre superheldenfilms draagt bij aan de vorming van sociale structuren binnen de maatschappij, inclusief de gender rollen. Bij frequente blootstelling aan een eenzijdige
vertoning van het type slachtoffer (man of vrouw), zal de observator, wanneer er sprake is van identificatie met het slachtoffer in de film, het idee creëren dat dit ook de norm is voor zichzelf (Burke, 1989; Burke & Reitzes, 1981; Eschholz & Bufkin, 2001). Vrouwen zouden bekend staan als kwetsbaar en zorgzaam (Roblou, 2012; Eschholz & Bufkin, 2001; Hyde 1984; Eron et al. 1972) en daarom zou de rol van het slachtoffer passender zijn bij vrouwen dan bij mannen.
Vrouwen zijn meestal de liefdesinteresses van de superhelden in de films en dienen vaak gered te worden door de superheld (Pennell & Behm-Morawitz, 2015). De rol van de actieve beschermer wordt beschouwd als mannelijk, met grote kracht en grote spieren. Elementen die gezien worden als kernbegrippen binnen de masculiniteit. Superhelden zijn dus voornamelijk mannen omdat mannen worden gezien als de beschermers in de Westerse cultuur, waardoor vrouwen als kwetsbare en zwakkere wezens vaker in de slachtofferrol worden geplaatst.
Vrouwen zijn in superheldenfilms in de minderheid en bij de kleine hoeveelheid vrouwen die wel aanwezig zijn ligt de focus voornamelijk op hun sex-appeal. Zij worden
hyper-geseksualiseerd neergezet met onrealistische smalle tailles, grote borsten en onhaalbare zandloper figuren (Herbozo et al. 2004), minder aandacht wordt besteed aan intrinsieke
eigenschappen die het traditionele beeld van de vrouw als slachtoffer zouden kunnen ontkrachten zoals weerbaarheid. Een geseksualiseerd beeld van de vrouw is een beeld dat menig feminist absoluut verwerpt, deze is namelijk gevormd vanuit een mannelijke heteroseksuele norm (Hyde, 1984). Dit beeld van de vrouw zou voor jonge vrouwen in de maatschappij van invloed kunnen zijn op hoe zij denken dat de ‘vrouw’ er uit dient te zien en zich dient te gedragen.
Omdat cognities en gedrag gevormd kunnen worden door het observeren van rolmodellen in de media (Bussey & Bandura, 1999), zal frequente blootstelling aan een beeld van een zwakke en kwetsbare vrouw die als slachtoffer wordt neergezet op de korte- en lange termijn een effect hebben op het in stand houden van het stereotypische beeld van vrouwen in traditionele rollen en op het zelfbeeld van vrouwen. Als vrouwen in deze superheldenfilms voornamelijk als
slachtoffer worden neergezet, zullen vele vrouwen ook sneller de slachtofferrol aannemen wanneer zij zich in gewelddadige of mogelijk dodelijke situaties bevinden in plaats van dat zij zichzelf krachtig achten. Bovendien stelt de cultivatietheorie (Gerbner & Gross, 1976) dat frequente blootstelling aan media uiteindelijk leidt tot een vervormd beeld van de realiteit, namelijk een realiteit zoals regelmatig wordt gepresenteerd in de media. Als het type slachtoffer regelmatig eenzijdig wordt gepresenteerd in de superheldenfilms, bijvoorbeeld voornamelijk
mannelijk of voornamelijk vrouwelijk, dan zal binnen de maatschappij het idee gevormd worden dat de kenmerken van het slachtoffer ook kenmerkend zijn voor mensen die van hetzelfde geslacht zijn als het slachtoffer.
Ook het geslacht van de slachtoffers van alle zichtbare moorden in de superheldenfilms zal nader bestudeerd worden om een uitspraak te kunnen doen over hoe vaak vrouwen als slachtoffer worden afgebeeld in superheldenfilms in vergelijking met mannen. De volgende deelvraag is opgesteld:
Q4: In welke mate zijn vrouwen de slachtoffers van moorden in superheldenfilms?
Methode Steekproef
De steekproef van dit onderzoek bestaat uit alle superheldenfilms die in de Amerikaanse bioscoop zijn verschenen. Deze zijn te vinden op de website
http://www.boxofficemojo.com/genres/chart/?id=superhero.htm onder het genre:
superheldenfilms (Superhero movies). Dit zijn er 110, alleen de films die verschenen zijn tussen 1978 tot en met 2015 zijn meegenomen in dit onderzoek. De films die slechts het genre
animation of comedy hebben zijn niet meegenomen. Het aantal overgebleven films is 94. De
films zijn door vijftien verschillende studio’s geproduceerd. De totale recette van de
Amerikaanse kaartverkoop varieert van 13.276 dollar van de film The Specials tot 255.576.743 dollar van Marvel’s The Avengers. De totale opbrengst van de Amerikaanse kaartverkoop is (variabele DollarsTotaalVS) loopt maximaal op tot 623.357.910 dollar ( M = 132.586.389, 80, S = 13). De lengte van de films varieert van minimaal 83 minuten tot maximaal165 minuten (M = 114.55, SD = 18.29). Chronicle uit 2012 en Zoom uit 2006 behoren beiden tot de kortste films die 83 minuten duren. The Dark Knight Rises uit 2012 is de langst durende film van 165 minuten. De leeftijdskeuringen die zijn meegenomen zijn de Amerikaanse MPAA-rating en de
Nederlandse Kijkwijzer-rating. De steekproef bestaat uit 21 films die volgens de MPAA-rating geschikt zijn om te kijken onder toezicht van ouders (PG), 57 films die geschikt zijn om te kijken onder het toezicht van ouders voor kinderen onder 13 jaar (PG-13) en 16 films die geschikt zijn om te kijken onder het toezicht van ouders voor kinderen/jongeren onder 17 jaar (R). Een film heeft geen Nederlandse Kijkwijzer-rating, namelijk The Legend of the Lone Ranger uit 1981. Twee films zijn geschikt voor alle leeftijden (AL), 17 films zijn geschikt om te kijken
vanaf 6 jaar (6). Alleen de film Supergirl uit 1984 is volgens de Nederlandse Kijkwijzer-rating geschikt voor kinderen van 9 jaar of ouder (9). 51 films zijn geschikt om te kijken voor kinderen vanaf 12 jaar (12) en 22 films zijn geschikt om te kijken vanaf 16 jaar (16).
51 films hebben het genre action/adventure. 11 films hebben het genre action/horror. Family/adventure komt 7 keer voor, fantasy/comedy 4 keer. Action/comedy en periodic/action komen 3 keer voor. Genres periodic/adventure, sciencefiction/action en action komen allemaal 2 keer voor. Genres action/crime, action/fantasy, action/thriller, fantasy/drama, horror/comedy, sciencefiction/adventure, sciencefiction/comedy action, thriller en western komen allemaal één keer voor.
Procedure
Er is gekozen voor een kwantitatieve inhoudsanalyse. Deze onderzoeksmethode is een objectieve methode waarbij de gemanifesteerde communicatie-inhoud op een systematische en
kwantitatieve manier wordt beschreven (Berelson, 1952). Een inhoudsanalyse is elke techniek die op een objectieve en systematische wijze gespecificeerde kenmerken van boodschappen identificeert (Holsti, 1969). Er is een codeboek opgesteld zodat er zo min mogelijk verwarring ontstaat over wat de onderzoekers dienen te coderen en wanneer. Het codeboek is opgesteld uit zes onderdelen: Identificatie items, kill count, identiteit geweldpleger, identiteit slachtoffer, type kill en grof taalgebruik. In totaal zijn er 25 variabelen opgesteld.
Alle films zijn via een online randomizer verdeeld over de codeurs. De codeerschema’s zijn van tevoren uitgeprint en worden tijdens de films ingevuld met pen of potlood. Alle films zijn online op de laptop bekeken. Het codeeschema bestaat uit zes onderdelen. Het eerste onderdeel is itemidentificatie. Alle vragen in het schema over de itemidentificatie zijn per film van tevoren ingevuld met behulp van de volgende websites:
http://www.boxofficemojo.com/genres/chart/?id=superhero.htm, http://www.kijkwijzer.nl/ en
http://www.imdb.com/. De itemidentificatie vragen die relevant zijn voor dit onderzoek zijn titel
film, datum van uitgave, studio die de film produceerde, lengte van de film, MPAA-rating, Kijkwijzer-rating, genre van de film, Amerikaanse box-office openingsweekend, Amerikaanse box-office totaal,aantal grote mannelijke rollen, aantal grote vrouwelijke rollen. Andere codeurs hebben ook nog aantal superhelden in de film, namen van de de superhelden in de film, en aantal superschurken in de film meegenomen. Ook is van tevoren per film de synopsis en de
samenvatting van het de film doorgenomen via de website http://www.imdb.com/, zodat de aard van de personages zo goed mogelijk vastgesteld kon worden. Na het onderdeel itemidentificatie volgen in het codeerschema vier tabellen die per gepleegde moord ingevuld dienen te worden aan de hand van één turf per moord in alle vier tabellen. De eerste tabel is Type Kill: Identiteit Dader. Hier wordt geturft op type personage (superheld, superschurk, handlanger van de
superheld, handlanger van de superschurk, overige burgers of onschuldige personen, criminelen die losstaan van de superschurk) en type kill (moord door fysiek contact, moord door vliegende objecten, moord door vuurwapens, moord door explosies, moord door bogen, onduidelijke moord, overig) van de pleger van de moord. Dit onderdeel is voor een van de overige codeurs relevant. De tweede tabel is Type Kill: Geslacht dader, waar het geslacht van de pleger van de moord (man, vrouw of onduidelijk) in combinatie met de type kill geturft dient te worden. Deze resultaten zijn wel meegenomen in dit onderzoek. De derde tabel is: Dader versus Slachtoffer: Identiteit. In deze tabel wordt per moord het type personage geturft van de dader en het slachtoffer. Niet een onderdeel dat is meegenomen in dit onderzoek. In de vierde tabel, Dader versus Slachtoffer: Geslacht, wordt het geslacht geturft van zowel de dader als het slachtoffer van de moord. Een onderdeel dat relevant is voor dit onderzoek. De laatste tabel is Grof Taalgebruik, waarbij gedurende de hele film wordt geturft per grof woord wat voor soort grof taalgebruik het is (zeven vieze woorden, seksuele woorden, verwijzingen naar menselijke uitwerpselen en het menselijke uitscheidingssysteem, overig) en het geslacht van degene die de grove taal gebruikt in combinatie met de aard van dat personage (goed, slecht, onduidelijk). Dit laatste onderdeel is door een van de andere codeurs gebruikt.
Pretest
Voordat het individuele coderen van start ging zijn er drie films gecodeerd door alle codeurs om de betrouwbaarheid van het opgestelde codeerschema te testen. Aan de hand van de
Krippendorf’s alpha is vervolgens de intercodeursbetrouwbaarheid bepaald. De Krippendorf’s alpha is in dit geval de meest geschikte toets omdat het niet uitmaakt bij deze toets hoeveel codeurs er zijn, wat de gebruikte analyse-eenheid is, wat de grootte van de steekproef is en of de gegevens compleet zijn. Als de waarde van de Krippendorf’s alpha 0,70 of hoger is, zou het onderzoek volgens Hayes en Krippendorf (2007) een goede intercodeursbetrouwbaarheid hebben en dus betrouwbaar genoeg zijn. Als de Kalpha waarde uit de pretest lager is dan 0,70 dient het
codeboek aangepast te worden zodat de intercodeursbetrouwbaarheid verbeterd kan worden. De drie films die alle codeurs gecodeerd hebben zijn in chronologische volgorde Spider-Man 2, Daredevil en Darkman. Zie Tabel 1 alle Kalpha waarden per film per variabele.
Tabel 1: Kripendorf’s Alpha waarden pretest films
Kalpha Kalpha Kalpha Spider-Man 2 Daredevil Darkman
Type personage dader 0,96 0,96 0,99
Geslacht dader 1,00 1,00 1,00
Type personage slachtoffer 0,32 0,32 0,84
Geslacht slachtoffer 1,00 1,00 0,98
Type kill personage 0,96 0,96 0,99
Type kill 0,97 0,97 0,99
Type kill geslacht 1,00 1,00 0,99
Soort taalgebruik 0,95 0,95 0,95
Geslacht taalgebruik 0,50 0,50 1,00
Type personage taalgebruik 0,47 0,47 1,00
Een aantal variabelen zijn niet vanaf het begin betrouwbaar geweest. De variabele geslacht slachtoffer is als enige variabele niet betrouwbaar gebleken na het kijken van de eerste film Spider-Man 2 (𝛼 = 0,41). De verschillen kwamen doordat er sprake was van een zelfmoord in de film, er stond nog niks beschreven over zelfmoord in het codeboek dus is deze niet door alle codeurs meegeteld als moord. Vervolgens is zelfmoord toegevoegd aan het codeboek. Ook is er gespecificeerd dat wanneer mensen in een voertuig omkomen dat het geslacht van het slachtoffer als onduidelijk geturft moet worden als dit niet duidelijk zichtbaar is.
Na Daredevil gecodeerd te hebben bleek uit deze pretest dat de betrouwbaarheid van de variabele geslacht slachtoffer helemaal verbeterd was (𝛼 = 1,00). Dit keer bleken de variabelen geslacht taalgebruik (𝛼 = 0,50) en type personage taalgebruik (𝛼 = 0,47) niet betrouwbaar, maar vooral type personage slachtoffer is dit keer zeer onbetrouwbaar (𝛼 = 0,32). Om de
betrouwbaarheid te verbeteren zijn er in het codeboek meer voorbeelden van scheldwoorden per categorie toegevoegd en een uitgebreidere omschrijving over welke woorden wel en niet mee te nemen. Verwijzingen naar God zouden na de eerste film niet meer meegenomen worden en ‘‘Jesus’’ was toch meegenomen bij het turven. Aan de hand van een scene waarin er net iemand is vermoord die wel was meegenomen als moord door een van de codeurs zijn de specificaties in het codeboek aangepast over dit scenario. Besloten dat de daad van de moord echt zichtbaar moet zijn om deze te turven, ook al is het heel duidelijk dat de moord zojuist is gepleegd. Dit zou geen kill-count maar een body-count zijn. Ook was er onduidelijkheid over een personage in de film of deze wel of niet dood was. De codeur die deze film al kende wist dat dit personage niet dood ging, terwijl het zeer waarschijnlijk is voor een codeur die het verhaal niet kent om dit personage wel als dood te aanvaarden aangezien hij wel dodelijk geweld ondergaat. Besloten om aan het codeboek toe te voegen dat de samenvatting van de film gelezen dient te worden voordat het coderen begint om een duidelijk beeld te krijgen van de gebeurtenissen in de film en
voornamelijk om van tevoren te kunnen bepalen wat voor types de personages zijn. Ook is besloten dat de huidige categorieën bij type kill toch niet alomvattend waren. Nieuwe
categorieën zijn toegevoegd: moord door vliegende objecten, moord door bogen. Daarnaast is categorie explosieven gewijzigd naar explosies. Ook is er besloten dat er te veel tabellen waren en dat dit voor onnodige fouten bij het turfen zorgde. Tabellen die overlappende informatie bevatten met andere tabellen weggehaald. In het codeboek is aangevuld dat er uitgegaan moet worden van het moment van de moord, ook al blijkt later toch dat persoon nog leeft. Ook flashbacks worden meegenomen. Het achteraf aanpassen van de turf omdat het personage later toch nog in leven bleek te zijn zorgde namelijk voor te veel fouten. Na deze aanpassingen in het codeboek zijn alle variabelen betrouwbaar gebleken zie Tabel 1. Variabelen geslacht dader en type kill zijn vanaf het begin al zeer betrouwbaar geweest, beiden relevant in dit onderzoek. Geslacht slachtoffer is na de eerste film ook zeer betrouwbaar geweest.
Metingen
Variabelen die relevant zijn voor dit onderzoek zijn geslacht dader, geslacht slachtoffer en type kill geslacht. Geslacht dader, geslacht slachtoffer en type kill zijn allen variabelen op nominale schaal. Opties bij geslacht dader en geslacht slachtoffer zijn 0 = man, 1 = vrouw en 99 = onduidelijk. Type kill heeft mogelijkheden: 1 = moord door fysiek contact, 2 = moord door
vliegende objecten, 3 = moord door vuurwapens, 4 = moord door explosief, 5 = moord door bogen en 6 = onduidelijke moord.
Zie in onderstaande tabel alle Kalpha waarden van de variabelen die zijn gebruikt in dit onderzoek:
Tabel 2: Kripendorf’s Alpha waarden pretest films
Kalpha Kalpha Kalpha Spider-Man 2 Daredevil Darkman
Geslacht dader 1,00 1,00 1,00
Geslacht slachtoffer 1,00 1,00 0,98
Type kill geslacht 1,00 1,00 0,99
Alleen geslacht slachtoffer is na het coderen van de eerste film niet betrouwbaar gebleken (𝛼 = 0,41). Bij de overige twee films wel.
Resultaten
Geweldpleger
Uit de resultaten blijkt dat mannen gemiddeld de meeste moorden plegen in superheldenfilms met minimaal 0 moorden en maximaal 188 moorden per film (M = 26.02, SD = 30.67). Vrouwen vertonen gemiddeld minder dodelijk geweld met minimaal 0 moorden en maximaal 41 moorden per film (M = 4.07, SD = 8.35). Minimaal 0 en maximaal 52 moorden zijn per film gepleegd door personages waarvan het geslacht onduidelijk is (M = 1.41, SD = 5.77).
Bij het vergelijken van het aantal moorden in de film dat gepleegd is door mannen en door vrouwen is het belangrijk om in eerste instantie rekening te houden met het aantal mannen en het aantal vrouwen die een rol hebben in de films. Per film is aangegeven hoeveel grote mannelijke rollen en hoeveel grote vrouwelijke rollen deze bevat. Als de film voornamelijk mannen bevat en amper vrouwen dan zal de mannelijke kill count hoger zijn dan de vrouwelijke kill count, maar alleen omdat er meer mannen voorkomen in de film. De totale kill count van de mannen dient daarom eerst gedeeld te worden door het aantal grote mannelijke rollen voordat de vergelijking gemaakt kan worden. De nieuwe variabele waarmee verder gerekend wordt is nu
GestManTotDader = (Totaal.Dader.Man/GroteMannelijkeRollen). Hetzelfde geldt voor de totale kills count door vrouwen, deze dient gedeeld te worden door het aantal grote vrouwelijke rollen. De nieuwe variabele Gest.Vrouw.Tot.Dader = (Totaal.Dader.Vrouw/GroteVrouwelijkeRollen). Deze twee nieuwe variabelen worden toegevoegd aan het SPSS bestand via compute variable. Nu kan worden gekeken of het gevonden verschil in gepleegde moorden door mannen en vrouwen significant is.
De meest geschikte analyse is de paired-samples T-test. De nieuwe variabelen
GestManTotDader en GestVrouwTotDader worden aan de hand van deze toets met elkaar vergeleken. Er blijkt een significant redelijk verband tussen de twee variabelen (r = 0,46, p < 0,001). Uit de resultaten blijkt dat mannen significant meer dodelijk geweld plegen (M = 2,30,
SD = 2.69) in superheldenfilms dan vrouwen (M = 1,09, SD = 2,28), t (93) = 4,48, p < 0,001, 95%
CI [0,67, 1,75].
Type geweld
Om de resultaten van de type gepleegde moorden door mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken moet wederom eerst rekening gehouden worden met het aantal grote mannelijke rollen en het aantal grote vrouwelijke rollen in de film. Er zijn 14 nieuwe variabelen gecreëerd om verder mee te werken. De nieuwe variabelen voor type kill dader man zijn: Gest.man.fysiek, Gest.man.vliegend, Gest.man.vuurwapen, Gest.man.explosief, Gest.man.bogen,
Gest.man.onduidelijk, Gest.man.overig.
De nieuwe variabelen voor type kill dader vrouw zijn: Gest.vrouw.fysiek, Gest.vrouw.vliegend, Gest.vrouw.vuurwapen, Gest.vrouw.explosief, Gest.vrouw.bogen, Gest.vrouw.onduidelijk,
Gest.vrouw.overig. Met deze nieuwe variabelen kunnen er 7 paired samples T-test uitgevoerd worden om te controlleren of het verschil tussen type kill mannen en type kill vrouwen significant is.
Fysieke moorden gepleegd door mannen en fysieke moorden gepleegd door vrouwen blijken significant met elkaar samen te hangen (r = 0,40, p < 0,001). Er is een zwak verband. Ook blijkt dat moorden met vuurwapens door mannen en moorden met vuurwapens door vrouwen een significante correlatie hebben (r = 0,37, p < 0,001). Er is wederom een zwak
verband. Ten slotte is de correlatie tussen overige type kill door mannen en overige type kill door vrouwen significant (r = 0,49, p < 0,001). Dit is een redelijk sterk verband.
Er blijkt een significant verschil tussen het gemiddelde aantal fysieke moorden dat door mannen (M = 0,80, SD= 1,23) en door vrouwen (M = 0,28, SD = 0,67) wordt gepleegd in
superheldenfilms, t (93) = 4,35, p < 0,001, 95% CI [0,28, 0,75]. Mannen plegen significant meer moorden met fysiek geweld dan vrouwen in superheldenfilms. Ook het verschil in het gemiddeld aantal moorden door explosieven blijkt significant voor de mannen (M = 0,37, SD = 0,55) en voor de vrouwen (M = 0,12 , SD = 0,40), t (93) = 3,60, p = 0,001, 95% CI [0,12, 0,40]. Mannen moorden significant vaker dan vrouwen met explosieven in superheldenfilms. Bij de overige type kill variabelen is er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen.
Slachtoffer
Om te controleren in welke mate vrouwen worden gepresenteerd als slachtoffer in
superheldenfilms dient er weer een gerelativeerde variabele gemaakt te worden voor het totale aantal vrouwelijke slachtoffers en het totale aantal mannelijke slachtoffers. Deze dienen gedeeld te worden door het aantal grote vrouwelijke- en mannelijke personages in de films. Wederom worden er twee nieuwe variabelen toegevoegd, namelijk Gest.man.Tot.slachtoffer en
Gest.vrouw.Tot.slachtoffer. Aan de hand van een paired samples T-test kan worden bepaald of het verschil in het gemiddeld aantal slachtoffers voor vrouwen en mannen significant van elkaar verschilt. De variabelen blijken significant met elkaar samen te hangen (r = 0,33, p < 0,001). Dit is een zwak verband. De verschillen tussen het gemiddeld aantal mannelijke- en vrouwelijke slachtoffers in superheldenfilms blijken significant. Mannen (M = 2,32 , SD = 2,85) worden gemiddeld vaker afgebeeld als slachtoffer in superheldenfilms dan vrouwen (M = 0,45 , SD = 0,58), t (93) = 6,70, p < 0,001, 95% CI [1,32, 2,43].
Q1: In welke mate wordt door mannen dodelijk geweld gepleegd in superheldenfilms? Q2: In welke mate wordt door vrouwen dodelijk geweld gepleegd in superheldenfilms? Q3: In welke mate verschillen mannen en vrouwen in de manier van doden in
superheldenfilms?
Q4: In welke mate zijn vrouwen de slachtoffers van moorden in superheldenfilms?
Literatuurlijst
Bushman, B. J., Jamieson, P. E., Weitz, I., & Romer, D. (2013). Gun violence trends in movies. Pediatrics, 132(6), 1014-1018. doi: 10.1542/peds.2013-1600
Anderson, C. A., Berkowitz, L., Donnerstein, E., Huesmann, L. R., Johnson, J. D., Linz, D., ... & Wartella, E. (2003). The influence of media violence on youth. Psychological
science in the public interest, 4(3), 81-110. doi: 10.1111/j.1529-1006.2003.pspi_1433.x
Coogan, P. (2009). The Definition of the Superhero. A comics studies reader, 77.
Martin, J. F. (2007). Children's attitudes toward superheroes as a potential indicator of their moral understanding. Journal of Moral Education, 36(2), 239-250.
doi:10.1080/03057240701325381
Burke, L. (2008). Superhero movies. Harpenden:Pocket Essentials.
Glass, C., & Cook, A. (2016). Leading at the top: Understanding women’s challenges above the glass ceiling. The Leadership Quarterly, 27(1), 51-63.
Pennell, H., & Behm-Morawitz, E. (2015). The Empowering (Super) Heroine? The Effects of Sexualized Female Characters in Superhero Films on Women. Sex Roles, 72(5-6), 211-220.
Thomson, I. D. (n.d.). Deconstructing the Hero. Heidegger, Art, and Postmodernity, 141-168.
Roblou, Y. (2012). Complex Masculinities: The Superhero in Modern American Movies.
Culture, Society and Masculinities, 4(1), 76-91.
Lamb, S. (n.d.). Superhero Movies, Masculinity, and Male Vulnerability. PsycEXTRA Dataset. Rauch, J. A., & Miller, M. K. (n.d.). Gender Differences in Superhero Characters' Roles, Appearances, and Violence as Portrayed in Superhero Movies. PsycEXTRA Dataset.
Bukatman, S. (2011). Why I Hate Superhero Movies. Cinema Journal, 50(3), 118-122. Thompson, K. M., & Yokota, F. (2004). Violence, sex and profanity in films: Correlation of movie ratings with content. Medscape General Medicine, 6(3), 3.
Smeulers, A. L. (2012). In opdracht van de staat: Gezagsgetrouwe criminelen en internationale misdrijven. Tilburg: Prisma Print.
Leaper, C. (2015). Gender and Social-Cognitive Development. Handbook of Child
Psychology and Developmental Science, 1-48.
Mulvey, K. L., Rizzo, M. T., Elenbaas, L. M., & Killen, M. (n.d.). Social-Cognitive Development, Group Norms, and Support for Peers Who Challenge Gender Stereotypes.
PsycEXTRA Dataset.
Bryant, J., & Oliver, M. B. (2009). Media effects: Advances in theory and research. New York: Routledge/Taylor & Francis Group.
Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Prentice-Hall, Inc.
Gerbner, G., Gross, L., Morgan, M., Signorielli, N., & Shanahan, J. (2002). Growing up with television: The cultivation perspective. Media effects: Advances in theory and research (pp. 43-68).
Eron, L., Lefkowitz, M., Huesman, R., Walder, L. (1972) Does television violence cause agression? American Psychologist 35(3), 253-263.
Hobgen, M. (1998). Factors Moderating the Effect of Television Agression on Viewer Behavior.
Communication Research, 25(2), 220-247.
Comstock, G., Paik, H. (1991). Television and the American Child. San Diego, CA: Harcourt Brace Jovanovich.
Anderson, C. A. (1997). Effects of Violent Movies and Trait Hostility on Hostile Feelings and Agressive Thoughts. Aggressive Behavior, 23, 161-178.
Hyde, J. S. (1984). How Large Are Gender Differences in Agression? A Developmental Meta-Analysis. Developmental Psychology, 20(4), 722-736.
Behm-Morawitz, E., Mastro, D. E. (2008). Mean Girls? The Influence of Gender Portrayals In Teen Movies on Emerging Adults' Gender-Based Attitudes and Beliefs. Journalism & Mass
Communication Quarterly, 85(1), 131-146.
Eschholz, S., & Bufkin, J. (2001). Crime in the Movies: Investigating the Efficacy of Measures of Both Sex and Gender for Predicting Victimization and Offending in Film. Sociological Forum,
16(4), 655-676.
Shipley, W., Cavender, G. (2001) Murder and Mayhem at the Movies. Journal of Criminal
Justice and Popular Culture, 9(1), 1-14.
Bushman, B. J., & Anderson, C. A. (2001). Media violence and the American public: Scientific facts versus media misinformation. American Psychologist, 56(6-7), 477.