• No results found

De manier waarop narcisten relaties aangaan en behouden, verklaard met behulp van de gehechtheidtheorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De manier waarop narcisten relaties aangaan en behouden, verklaard met behulp van de gehechtheidtheorie"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De manier waarop narcisten relaties

aangaan en behouden, verklaard met

behulp van de gehechtheidtheorie

Sjoerd Sosef

Studentnummer: 10444505 25-1-2016

Aantal woorden: 5224 Begeleider: Eddie Brummelman

(2)

2

Samenvatting

Het doel van dit literatuuroverzicht was een verklaring vinden in de gehechtheidtheorie voor de manier waarop narcisten relaties aangaan. Dit onderzoek is gedaan door de manier waarop narcisten relaties aangaan uiteen te zetten om vervolgens te zoeken naar het verband tussen de ontwikkeling van narcisme en onveilige gehechtheid. Om deze vragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van verscheidene empirische bronnen. Uit het onderzoek is gebleken dat de ontwikkeling van narcisme nog niet verklaard kan worden vanuit de gehechtheidtheorie, waarmee ook de manier waarop narcisten relaties aangaan nog niet door middel van deze theorie verklaard kan worden. Dit literatuuroverzicht geeft wel een nieuw inzicht voor de manier waarop onderzocht moet worden wat het verband tussen gehechtheid en narcisme is.

(3)

3 Inhoud

Introductie 4

Het contextuele bekrachtigingsmodel 7 Self enhancement als strategie 9

Het verloop van relaties 10

Identificatie 12

Gehechtheid 13

Narcisme en gehechtheid 14

Discussie 17

(4)

4

Introductie

De term narcisme komt van de mythologische figuur Narcissus. Hij was een aantrekkelijke zelfingenomen jongeman die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld en uiteindelijk door deze liefde voor zichzelf kwam te overlijden. Hij was zo geobsedeerd door zijn reflectie in het water dat hij deze niet meer kon verlaten en langzaam wegkwijnde. Sinds een eeuw hebben pedagogen en psychologen meer aandacht voor het narcistische

persoonlijkheidstype. Dit persoonlijkheidstype wordt gekenmerkt door een gevoel van grandiositeit en een sterke behoefte om aandacht en bewondering te verkrijgen van anderen (Thomaes & Brummelman, 2015). Daarnaast vertonen narcisten exhibitionistisch gedrag waar tegenover staat dat bedreigingen van het zelfvertrouwen gevoelens van woede, schaamte en vernedering oproepen (Morf & Rhodewalt, 2009).

De criteria van de narcistische persoonlijkheidsstoornis (NPD) zoals beschreven in Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (DSM), zijn niet veranderd in de DSM 5 (Skodol, Bender, & Morey, 2014). De persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een gevoel van grandiositeit (in fantasie of gedrag), zucht naar aandacht en gebrek aan empathie (American Psychiatric Association, 2013). De indicatie kan gesteld worden aan de hand van vijf of meer uit de volgende criteria, namelijk: een grandioos gevoel van

belangrijkheid, fantasieën over een oneindigheid aan succes en macht, een geloof in speciaal en uniek zijn, zucht naar aandacht, het gevoel meer recht te hebben dan een ander, uitbuiting van anderen, gebrek aan empathie, afgunst en arrogantie. Om de criteria zoals beschreven in de DMS 5 te meten, wordt veelal gebruik gemaakt van de Narcissistic Personality Inventory (NPI). Dit is een vragenlijst die bestaat uit 40 items om karaktertrekken als autoriteit,

exhibitionisme, superioriteit, ijdelheid, uitbuiting, het gevoel meer rechten te hebben dan een ander en onafhankelijkheid te meten (Raskin & Terry, 1988). De besproken onderzoeken in

(5)

5

dit literatuuroverzicht maken tevens gebruik van de NPI om narcistische karaktertrekken aan te duiden. De NPI wordt echter niet gebruikt om een diagnose voor NPD te stellen. Wanneer er in dit literatuuroverzicht over narcisme gesproken wordt, zal het gaan over narcistische persoonlijkheidstrekken gemeten door middel van de NPI en niet om de gedragsstoornis. Verscheidene psychoanalytici hebben narcisme getracht te verklaren als een, in de vroege jeugd opgelopen, gemis in de band met de ouders (Freud, 1914/1957; Kernberg, 1975). Dit gemis proberen narcisten later in hun leven te compenseren door middel van hun typische gedragingen. Freud (1914/1957) beschreef in zijn essay On Narcissism hoe kinderen hun liefde naar de ouders richten. Bij het ervaren van een gemis vanuit de ouders gaan

kinderen hun liefde echter op zichzelf richten waardoor zij narcistisch worden. Later

formuleerde Kernberg (1975) een theorie waarin hij stelde dat narcisme een resultaat was van koud of zelfs agressief gedrag van de ouders. Dit inadequate ouderschap zorgt ervoor dat narcisten op zoek gaan naar een manier waarop zij een positief zelfbeeld kunnen bewaren in latere relaties, maar daarbij zichzelf kunnen beschermen. Kernberg beschreef relaties die narcisten aangaan gekarakteriseerd door jaloezie, controle en vermijding. De theorieën van zowel Freud als Kernberg waren echter niet empirisch onderzocht, maar boden een kader voor ander wetenschappelijk onderzoek naar het ontstaan van narcisme en de manier waarop narcisten relaties aangaan.

Recentere studies hebben onderzoek gedaan naar de persoonlijkheidstrekken die narcisme kenmerken en of deze invloed hebben op de sociale relaties die zij onderhouden. Zo blijken narcisten overheersender met een verlangen naar macht en dominantie waar ze weinig gemeenschappelijk georiënteerd zijn en een lagere neiging tot schuldgevoel vertonen

(Jonason, Li, Webster, & Schmitt, 2009). Narcisten proberen relaties, op een strategische manier, zodanig te beïnvloeden dat de eigenwaarde wordt gestut. Dit heeft daarmee invloed op de manier waarop narcisten zichzelf evalueren, kennis hebben over henzelf en hun gedrag

(6)

6

(Morf & Rhodewalt, 2009). De manier waarop narcisten zich in relaties gedragen kan op een gegeven moment een negatief effect op deze relaties hebben (Paulhus, 1998; Campbell, 1999; Leckelt, Küfner, Nestler, & Back, 2015). Narcisten hebben door deze kenmerken de neiging steeds opnieuw kortdurende relaties aan te gaan (Jonason et al., 2009). Het kan hier gaan om zowel romantische (Campbell, 1999) als vriendschappelijke relaties (Paulhus, 1998). Het gedrag van narcisten in relaties kan uiteindelijk gevoelens van verdriet voor de narcisten zelf veroorzaken, maar ook voor degene met wie zij deze relatie hebben (Miller, Campbell, & Pilkonis, 2007). Omdat problemen bij het aangaan van relaties hun oorsprong kunnen vinden in hechtingsproblematiek (Schmitt, 2005) wordt in dit literatuuroverzicht getracht een

verklaring te geven voor de manier waarop narcisten relaties aangaan met gebruikmaking van de gehechtheidtheorie (Bowlby, 1978; Bowlby, 1980).

De gehechtheidtheorie is een veelgebruikte theorie in de pedagogiek en de psychologie (Bowlby, 1978; Bowlby, 1980). Deze theorie beschrijft de natuurlijke neiging van een kind om zich te hechten aan de opvoeder. Er wordt verondersteld dat de eerste relatie die een kind met de opvoeder aangaat een verwachtingspatroon bij het kind ontwikkelt dat model zal staan voor alle toekomstige relaties die het kind aan zal gaan. Het blijkt dat een veilige hechting met de opvoeder een positief effect kan hebben op de ontwikkeling van een veilige hechting binnen een romantische relatie (Crowell, Treboux, Gao, Fyffe, Pan, & Waters, 2002). Verder blijkt dat veilig gehechte kinderen een hogere kwaliteit van vriendschappelijke relaties hebben en daarin minder conflicten vertonen dan onveilig gehechte kinderen (Liebermam, Doyle, & Markiewitz, 1999). Onveilig gehechte kinderen hebben juist een lagere kwaliteit van

vriendschappelijke relaties (Saferstein, Neimeyer, & Hagans, 2005), meer conflicten in deze relaties(Saferstein et al., 2005) en blijken meer problemen te hebben met intimiteit

(Bartholomew & Horowitz, 1991). Om deze reden is de manier waarop narcisten relaties aangaan wellicht te verklaren vanuit een onveilige gehechtheid.

(7)

7

Het is van belang te onderzoeken welke rol gehechtheid heeft in de ontwikkeling van narcisme, zodat hier interventies op toegepast kunnen worden. Zowel narcisme als

gehechtheid hebben invloed op de manier van relaties aangaan. Wanneer interventies gericht op gehechtheid de ontwikkeling van narcisme kunnen voorkomen, kan dit ook invloed hebben op de manier van relaties aangaan. Deze interventies zouden het verdriet dat narcisten

veroorzaken, door hun gedrag in relaties (Miller et al., 2007) kunnen voorkomen. Ter bevordering van een veilige hechting bestaan er al verschillende interventies (Meyer & Pilkonis, 2011). Kortdurende interventies gericht op opvoeding kunnen significante verbeteringen met zich meebrengen welke de kans op een veilige hechting met het kind vergroten (Bakermans-Kranenburg, van Ijzendoorn, & Juffer, 2003). Dergelijke interventies kunnen wellicht preventief werken in de ontwikkeling van narcisme, doordat ouders leren dat een consistente, responsieve en sensitieve manier van opvoeden een veilige hechting kan bevorderen (Meyer & Pilkonis, 2011).

Met gebruik van voorafgaande theorieën wordt in dit literatuuroverzicht getracht een verklaring te geven voor de manier waarop narcisten relaties aangaan aan de hand van gehechtheid. Om deze verklaring te kunnen geven, zal eerst gekeken worden naar de manier waarop narcisten relaties aangaan en hoe zij deze behouden. Daarna wordt gekeken hoe gehechtheid is gerelateerd aan narcisme.

Het contextuele bekrachtigingsmodel

De manier waarop narcisten relaties aangaan kan verklaard worden aan de hand van het contextuele bekrachtigingsmodel (Campbell & Campbell, 2009). Dit model beschrijft twee zones, namelijk: de beginnende zone en de voortdurende zone. De karaktertrekken die narcisten gebruiken wanneer zij relaties aangaan, kunnen in deze beide zones onderverdeeld worden (Campbell & Campbell, 2009).

(8)

8

De beginnende zone staat voor de eerste ontmoetingen en de beginnende relatie tussen de narcist en de ander (Campbell & Campbell, 2009). De kenmerken die narcisten bezitten welke een positieve invloed hebben op het aangaan van een relatie komen vooral in deze zone naar voor. In de beginnende zone worden narcisten gezien als intelligent, zelfverzekerd en vermakelijk (Paulhus, 1998). Verder worden dominantie en expressief gedrag als positieve karaktertrekken opgevat bij een beginnen relatie (Leckelt et al., 2015). Naast het feit dat narcisten een positieve invloed ervaren van deze karaktertrekken, zijn deze ook waar te nemen door de ander. In een beginnende relatie kunnen deze karaktertrekken een gevoel van opwinding en tevredenheid opwekken bij de ander. Daarnaast hebben narcisten de neiging om leiding te nemen in groepen waar dat ontbreekt (Campbell & Campbell, 2009).

De voortdurende zone staat voor de fase waarin de relatie zich bevindt na de eerste paar ontmoetingen en er meer sprake is van intimiteit (Campbell & Campbell, 2009). De karaktertrekken die narcisten bezitten welke een positieve invloed hebben op het aangaan van een relatie worden minder positief ervaren als ervoor (Leckelt et al., 2015). Daarnaast komen er karaktertrekken naar voren die narcisten bezitten welke een negatieve invloed hebben op het behouden van een relatie. In de voortdurende zone komen karaktertrekken als

opschepperigheid, zelfoverschatting, vijandigheid en verdediging sterk naar voren (Paulhus, 1998). Verder wordt er in zo’n langer durende relatie duidelijk dat narcisten arrogant en agressief kunnen zijn (Leckelt et al., 2015). Deze kenmerken kunnen een negatief effect hebben op de relaties die narcisten met anderen aangaan (Campbell & Campbell, 2009). Naast het negatieve effect dat dit op de narcist zelf heeft, ervaart de ander hier ook last van. Zo kan de ander lage emotionele verbondenheid voelen, last hebben van de vijandige

(9)

9

Self-enhancement als strategie

De karaktertrekken die narcisten gebruiken bij het aangaan van relaties, zoals beschreven in het contextuele bekrachtigingsmodel, worden in wetenschappelijk onderzoek self-enhancement genoemd. Self-enhancement kan op twee manieren worden uitgelegd (Brown, 1986). De eerste manier is dat zogenaamde self-enhancers positieve

persoonlijkheidskenmerken eerder aan zichzelf toeschrijven, dan aan een ander. Tevens worden negatieve persoonlijkheidskenmerken eerder aan een ander toegeschreven dan aan henzelf. De tweede manier houdt in dat self-enhancers zichzelf hoger waarderen op positieve persoonlijkheidskenmerken dan geloofwaardig is. Er is een discrepantie waar te nemen tussen wat de self-enhancer zichzelf toeschrijft en wat wordt toegeschreven door een observator (Colvin, Block, & Funder, 1995; John & Robins, 1994; Paulhus, 1998). Self-enhancement werd al door Griekse filosofen omschreven als de neiging om de eigen persoon te veel waarde toe te kennen, waar de eigen fouten juist niet worden erkend (Thomaes & Brummelman, 2015). Self-enhancement als strategie kan zowel een positieve als een negatieve invloed hebben op de gebruiker ervan. Zo kan de manier waarop self-enhancement het zelfvertrouwen positief beïnvloedt gezien worden als een positieve karaktereigenschap. Deze manier van zelfevaluatie en waarde toekennen aan de eigen persoon heeft weer een positieve invloed op de psychologische gezondheid (Taylor & Brown, 1988). Daartegenover staat de idee dat self-enhancement een negatieve invloed heeft op aanpassingsvaardigheden. De manier waarop een self-enhancer de eigen persoonlijkheid afzet tegen die van een ander en tegen wat

geloofwaardig is, kan omschreven worden als een negatief persoonlijkheidskenmerk (Paulhus, 1998). In dit literatuuroverzicht zal vooral de negatieve kant van self-enhancement belicht worden te vergelijken met de voortdurende zone van het contextuele bekrachtigingsmodel en de manier waarop het de relaties van narcisten beïnvloedt.

(10)

10

Narcisten gebruiken self-enhancement als strategie om te trachten hun eigen grandiositeit te bewaren en te onderhouden (Hepper, Gramzow, & Sedikides, 2010). Deze strategie wordt omschreven als de verslaving waar narcisten aan lijden (Baumeister & Vohs, 2001). Deze verslaving drukt zich uit in een constante zoektocht naar bevestiging van hun grandiositeit. Narcisten halen zoveel voldoening uit de bevestiging van een ander, dat zij inderdaad zo bijzonder zijn als zij zelf hadden gehoopt, dat ze niet meer kunnen stoppen. Zo zullen narcisten wanneer de kans zich voordoet deze strategie zo vaak mogelijk gebruiken (Wallace & Baumeister, 2002). Narcisten blijken een ook sterkere neiging tot

self-enhancement te hebben wanneer zij de situatie die zich voordoet waardevol genoeg achten (Campbell, Rudich, & Sedikides, 2002). Er zal bij narcisten een grotere neiging zijn goed te presteren wanneer een doel lastig te bereiken is en er meer capaciteiten vereist zijn. De reden hiervoor is dat zij dan meer bewondering van anderen kunnen verkrijgen. Daarnaast zullen narcisten beter hun best ergens voor willen doen wanneer zij de toeschouwers van hun prestatie hoger waarderen. Wanneer zij bevestiging krijgen van een persoon die zij bewonderen, geeft dit hen een beter gevoel over henzelf. Dit is een strategie die narcisten gebruiken in de omgang met andere personen. Het doel dat zij hebben achter contact met anderen is het verkrijgen van bewondering, dominantie en competitie.

Het verloop van relaties

De constante neiging van narcisten om op zoek te gaan naar bevestiging en

bewondering van anderen heeft invloed op de manier waarop zij relaties aangaan en behouden en is onderzocht door gebruik te maken van onderlinge evaluaties die leden van

discussiegroepen elkaar gaven (Paulhus, 1998). Het ging hier om kleine discussiegroepen zonder leiding waarvan de leden vreemden voor elkaar waren. Deze groepen kwamen zeven weken lang elke week bij elkaar. Na week 1 en week 7 werd de participanten gevraagd

(11)

11

zichzelf en de andere participanten te beoordelen op de geleverde prestaties tijdens de discussies. In dit onderzoek werd om narcisme te meten gebruik gemaakt van de NPI. Self-enhancement werd in dit onderzoek gemeten met de Self-Deceptive Enhancement schaal (SDE). Na de twee metingen, die na week 1 en week 7 waren gedaan, bleken beide schalen zo sterk met elkaar overeen te komen dat er een gemiddelde is genomen dat de self-enhancement index werd genoemd. De eerste indruk van personen die hoog scoorden op de beide schalen bleek beter te zijn dan die van personen die lager scoorden. Na de zevende bijeenkomst bleek echter het omgekeerde waar te zijn. Na de eerste bijeenkomst werden self-enhancers gezien als intelligent, zelfverzekerd en vermakelijk. Hun aanwezigheid in de groep werd door anderen gewaardeerd. Na de zevende bijeenkomst werden self-enhancers door hun groepsgenoten echter omschreven als opschepperig, zichzelf overschattend, vijandig en verdedigend. In zeven weken tijd bleek de indruk die anderen van hen hadden van positief naar negatief verschoven te zijn (Paulhus, 1998).

De manier waarop een relatie verloopt, is op vergelijkbare wijze aangetoond in recenter onderzoek (Leckelt et al., 2015). Ook in dit onderzoek wordt narcisme gemeten aan de hand van de NPI. De hypothese in dit onderzoek was dat bij beginnend contact narcisten gebruik maken van dezelfde strategie die de self-enhancers in het onderzoek van Paulhus (1998) gebruikten. Door dominant en expressief gedrag maken de narcisten een goede eerste indruk op anderen (Leckelt et al., 2015). Na verloop van tijd, wanneer het contact intiemer wordt, komen echter ook andere persoonlijkheidstrekken naar voren. Door agressief en arrogant gedrag verandert de indruk die anderen van hen hebben van positief naar negatief. Narcisme wordt door middel van deze persoonlijkheidstrekken in tweeën opgedeeld, namelijk: bewondering zoekend en rivaliserend narcisme gemeten met de Narcissistic Admiration and Rivalry Questionnaire (NARQ) (Back, Küffner, Dufner, Gerlach, Rauthmann, & Denissen, 2013). Hierbij valt het dominante en expressieve gedrag onder

(12)

12

bewondering zoekend narcisme en vallen agressie en arrogantie onder rivaliserend narcisme. Het belang van deze tweedeling wordt ondersteund door het contextuele bekrachtigingsmodel (Campbell & Campbell, 2009). Bij het intiemer worden van een relatie verandert de evaluatie van welk gedrag gewenst is (Leckelt et al., 2015). De in eerste instantie positieve

karaktertrekken van bewondering zoekend narcisme worden door de ander minder positief beoordeeld na verloop van tijd. De negatieve karaktertrekken van rivaliserend narcisme beginnen juist meer op te vallen en worden daardoor nog negatiever beoordeeld. Deze negatieve karaktertrekken komen ook pas ten uiting wanneer een relatie intiemer wordt. De belangrijkste verandering in populariteit is niet te verklaren aan de hand van het veranderend gedrag van narcisten, maar aan hoe dit gedrag door anderen wordt geëvalueerd.

Identificatie

Hoewel het zo is dat narcisten ook in romantische relaties een partner zoeken die hen bewondert en van positieve evaluaties voorziet over de persoonlijkheid, vinden zij ook bevestiging in de persoonlijkheid van hun partner zelf (Campbell, 1999). De bewondering die narcisten van hun partner willen verkrijgen verschilt niet van de bewondering die zij zoeken in andere relaties (Paulhus, 1998; Leckelt et al., 2015). Naast de bewondering die narcisten zoeken in romantische relaties, is er ook nog de factor genaamd identificatie te onderscheiden (Campbell, 1999). Op deze wijze wordt self-enhancement als strategie toegepast via de karaktertrekken van de partner die narcisten zo in zichzelf bewonderen. Zo zoeken narcisten dus niet de bewondering van de partner, maar identificeren zij zich met de positieve

karaktertrekken die aan de partner toegeschreven worden. Narcisten zoeken in toekomstige partners naar karaktertrekken als zelfvertrouwen, fysieke aantrekkelijkheid en ambitie (Campbell, 1999). Karaktertrekken waar narcisten juist niet naar zoeken zijn intimiteit en verzorging. Daarnaast blijken narcisten meer aangetrokken te zijn tot personen die meer met

(13)

13

zichzelf bezig zijn dan met anderen. De manier waarop narcisten zoeken naar bewondering in beide richtingen in de relatie, en intimiteit juist ontwijken, is te relateren aan het contextuele bekrachtigingsmodel en beide zones die daarin worden onderscheiden (Campbell &

Campbell, 2009). In de beginnende zone staat de bewondering centraal die narcisten verkrijgen en waardoor zij een goed gevoel over zichzelf krijgen. Wanneer de beginnende relatie in deze zone verkeert hebben narcisten hier nog veel profijt van. De reden dat narcisten intimiteit proberen uit de weg te gaan kan te maken hebben met de negatieve consequenties van het bereiken van de voortdurende zone in een relatie. In deze zone worden de op het eerste gezicht positieve karaktertrekken van narcisten minder positief beoordeeld dan eerst. Daarnaast komen de negatieve karaktertrekken van narcisten duidelijker naar voren

(Campbell & Campbell, 2009).

Gehechtheid

Om het ontstaan van narcisme te verklaren wordt in dit literatuuroverzicht gebruik gemaakt van de gehechtheidtheorie. Vanuit de gehechtheidtheorie wordt verondersteld dat de eerste relatie die een kind met de primaire verzorger aangaat de blauwdruk vormt voor iedere andere relatie die het later aangaat (Bowlby, 1978; Bowlby, 1980). Het gedrag dat het kind naar aanleiding van deze hechting gaat vertonen is allemaal bedoeld om nabijheid van de verzorger te verkrijgen. De theorie neemt aan dat het kind aangaande de reacties die het van de verzorger krijgt op het gedrag, verwachtingspatronen ontwikkelt die toekomstige reacties van de verzorger zal voorspellen. Deze verwachtingspatronen zullen in de toekomst ook de reacties van anderen voorspellen (Bowlby, 1978; Bowlby 1980). Naar aanleiding van de verwachtingspatronen die worden ontwikkelt kunnen drie hechtingsstijlen worden

onderscheiden, ook wel type A, B en C genoemd (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978). Type B staat voor een veilige gehechtheid. Kinderen die veilig gehecht zijn zullen angstig

(14)

14

gedrag vertonen wanneer zij van de verzorger worden gescheiden en zullen weer tot rust komen bij hereniging. Daarnaast voelen zij zich veilig om de omgeving te exploreren. Type A staat voor vermijdende gehechtheid. Deze kinderen zullen ook angstig gedrag vertonen na gescheiden te zijn van de verzorger maar zoeken geen contact na hereniging. Zij zullen zich ook niet veilig genoeg voelen om de omgeving te exploreren. Type C staat voor

angstige/ambivalente gehechtheid. Deze kinderen zoeken na scheiding wel toenadering tot de verzorger maar reageren tegelijkertijd boos en kunnen niet worden gerustgesteld. Deze drie types gehechtheid symboliseren de verwachtingspatronen die kinderen ontwikkelen in navolging van de relatie met de verzorger (Bowlby, 1978, Bowlby 1980; Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978).

Narcisme en gehechtheid

In onderzoeken naar de relatie tussen narcisme en gehechtheid worden twee vormen van narcisme onderscheiden (Dickinson & Pincus, 2003; Smolevska & Dion, 2005). De eerste vorm is grandioos narcisme. Deze vorm kenmerkt zich door een gevoel van grandiositeit, arrogantie en afgunst. Daarnaast hebben deze personen het gevoel dat zij meer rechten hebben dan een ander en de neiging mensen uit te buiten. De tweede vorm is kwetsbaar narcisme en kenmerkt zich door kwetsbaarheid, extreme gevoeligheid, ineffectieve emotieregulatie en gevoelens van minderwaardigheid (Hendin & Cheek, 1997). In dit onderzoek zal de definitie van grandioos narcisme gehanteerd worden wanneer er wordt gesproken over narcisme. De reden hiervoor is dat deze vorm het meest overeenkomt met de definitie van narcisme gehanteerd door de DSM. Daarnaast wordt er in onderzoeken naar self-enhancement en narcisme gebruik gemaakt van de NPI welke ook gericht is op grandioos narcisme.

De ontwikkeling van narcisme is aan de hand van de verschillende typen gehechtheid beschreven (Pistole, 1995). In het literatuuroverzicht van Pistole wordt hechtingstype C,

(15)

15

angstig/ambivalente gehechtheid, gerelateerd aan de zoektocht naar een ideale partner. Iemand die angstig/ambivalent gehecht is, zoekt naar een partner met ideale karaktertrekken om de eigenwaarde te stutten. Dit komt overeen met de identificatie die narcisten zoeken in een partner ten behoeve van henzelf (Campbell, 1999). Gehechtheidstype A, vermijdende gehechtheid, wordt gerelateerd aan het vermijden van nabijheid en intimiteit (Pistole, 1995). Op deze manier worden negatieve emoties en consequenties van een relatie voorkomen. Vermijdende gehechtheid wordt gekenmerkt door het gebrek aan vertrouwen dat een kind heeft wanneer het zoekt naar verzorging bij de verzorger (Bowlby, 1988). Het kind heeft een schema ontwikkeld waarbij de verwachting is dat het in deze situaties wordt afgewezen. Door dit verlies in vertrouwen probeert zo’n individu emotioneel zelfstandig te worden. In de meest extreme gevallen van herhaalde afwijzing kan dit leiden tot narcisme. Dit komt overeen met het vermijden van intimiteit en verzorging in een relatie van narcisten (Campbell, 1999). De verbanden die in het onderzoek van Pistole (1995) worden gelegd, zijn echter niet empirisch onderzocht.

Empirisch onderzoek naar het verband tussen narcisme en gehechtheid is later wel gedaan (Dickinson & Pincus, 2003). In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een groep participanten met een narcistische persoonlijkheid en een controlegroep die juist laag scoorde op narcistische persoonlijkheidstrekken. Narcisme werd in dit onderzoek gemeten met

gebruikmaking van de NPI. Gehechtheid werd in dit onderzoek gemeten door middel van de Adult Attachment Questionnaire (AAQ). Deze vragenlijst over gehechtheid werd door de participanten zelf ingevuld. In dit onderzoek werd ook een test genaamd IIP-C afgenomen naar interpersoonlijke problemen. De IIP-C is een instrument dat bestaat uit 64 items die interpersoonlijke problemen meten op acht verschillende dimensies (Monsen, Hagtvet, Havik, & Eilertsen, 2006). Na het invullen van de test kan berekend worden op welk van de acht dimensies de meeste problemen aanwezig zijn. Daarna kan door middel van een andere

(16)

16

berekening onderzocht worden hoeveel stress de participanten zelf aan die problemen

ondervonden. Uit de test bleek dat narcisten sterke problemen rapporteerden die zich uitten in een overheersende en wraakzuchtige persoonlijkheid (Dickinson & Pincus, 2003). Hier tegenover stond juist dat narcisten heel weinig stress rapporteerde over hun eigen

interpersoonlijke problemen. Omdat narcisten een sterke neiging tot self-enhancement hebben en een positief beeld van hun sociaal functioneren, was de verwachting dat zij veilig of

afwijzend gehecht zouden zijn en niet angstig. Dit om de reden dat angstig gehechte kinderen later weinig self-enhancement tonen en sociaal angstig blijken te zijn (Cassidy, Ziv, Mehta, & Feeney, 2003). Uit het onderzoek bleek inderdaad dat de groep narcisten vooral veilig en vermijdend gehecht waren met een vertegenwoordiging van respectievelijk 60% en 16% (Dickinson & Pincus, 2003). Deze gehechtheidsstijlen worden gekenmerkt door positieve zelf-representaties, een kenmerk van narcisme (Bartholomew & Horowitz, 1991).

Vergelijkbaar onderzoek werd gedaan naar het verband tussen narcisme en onveilige gehechtheid (Smolewska & Dion, 2005). In dit onderzoek werd narcisme wederom gemeten door middel van de NPI. Gehechtheid werd in dit onderzoek gemeten door middel van de Experience of Close Relationships schaal (ECR). Deze schaal verschilt van de AAQ op het punt dat het bij de ECR gaat om gehechtheid binnen een op dat moment aanwezige

romantische relatie. Net als bij de AAQ betreft de ECR zelfrapportage. Uit dit onderzoek bleek er geen verband te bestaan tussen narcisme en gehechtheid, zoals op de ECR gerapporteerd. Het verband dat in het onderzoek van Dickinson en Pincus (2003) tussen narcisme en vermijdende gehechtheid gevonden werd, bleek hier niet significant. In het onderzoek van Smolewska en Dion (2005) werd echter geen veilige gehechtheid

meegenomen, terwijl deze hechtingsstijl het grootste verband met narcisme bleek te vertonen in het onderzoek van Dickinson en Pincus (2003).

(17)

17

In navolging van de onderzoeken naar het verband tussen narcisme en gehechtheid (Dickinson & Pincus, 2003; Smolewska & Dion, 2005), is er onderzoek gedaan naar het verband tussen een onverschillig of bewonderende opvoedingsstijl en narcisme (Otway & Vignoles, 2006). In dit onderzoek werd gehechtheid ook meegenomen vanwege het verband met opvoedingsstijl. Veilige of onveilige gehechtheid kan het gevolg zijn van een manier van opvoeden (Bowlby, 1978; Bowlby 1980). Door bij dit onderzoek naar opvoedingsstijl ook gehechtheid te betrekken, probeerden Otway en Vignoles (2006) te verklaren waarom er in empirische studies geen verbanden werden gevonden, terwijl de gedragingen van narcisten zo goed vanuit de gehechtheidsstheorie verklaard lijken te kunnen worden (Bowlby, 1988; Pistole, 1995; Campbell, 1999). Er werd in de studie naar van Otway en Vignoles (2006) onderzocht of er een verband bestond tussen narcisme en koud en onverschillig ouderschap enerzijds en buitensporig prijzend en bewonderend ouderschap anderzijds. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat er geen verband was tussen narcisme en gehechtheid. Zij vonden in hun onderzoek echter wel dat zowel ouderlijke overwaardering als ouderlijke

onverschilligheid een positieve bijdrage hadden aan de ontwikkeling van narcisme. Bij deze constante overwaardering van de ouders krijgt het kind weinig gevoelens van warmte en acceptatie mee waardoor het nep lijkt. Dit patroon in ouder-kind interacties zou kunnen leiden tot narcisme.

Discussie

Het doel van dit literatuuroverzicht was een verklaring te geven voor de manier waarop narcisten relaties aangaan met gebruikmaking van de gehechtheidtheorie. Om dit te onderzoeken werd er eerst gekeken naar de manier waarop narcisten relaties aangaan. Daarna werd uiteengezet hoe gehechtheid de manier van relaties aangaan kan beïnvloeden.

(18)

18

gehechtheid, zodat de manier van relaties aangaan verklaard zou kunnen worden. Uit geen van de onderzoeken die werden gedaan naar het verband tussen narcisme en gehechtheid bleek een sterk verband (Dickinson & Pincus, 2003; Smolewska & Dion, 2005; Otway & Vignoles, 2006). De studies die gedaan werden door Smolewska en Dion (2005) en Otway en Vignoles (2006) vonden geen verband tussen narcisme en een onveilige hechting. Beide onderzoeken hebben veilige hechting echter niet in de resultaten opgenomen. Uit het onderzoek van Dickinson en Pincus (2003), onder 2532 participanten, kwam naar voren dat 60% van de narcisten veilig gehecht was en een kleiner aandeel van 16% vermijdend gehecht. Deze resultaten zouden betekenen dat onveilige gehechtheid geen verklaring kan zijn voor de manier waarop narcisten relaties aangaan. Uit het onderzoek van Otway en Vignoles (2006) kwam wel naar voren dat zowel een onverschillige als een bewonderende opvoedingsstijl van invloed kan zijn op de ontwikkeling van narcisme.

Het ontbreken van het verband tussen de manier waarop narcisten relaties aangaan en gehechtheid komt niet overeen met eerder opgestelde theorieën. Zo is door psychoanalytici al eerder het verband gelegd tussen een gemis in de opvoeding en de ontwikkeling van narcisme (Freud, 1914/1957; Kernberg, 1975). Later werd dit verband sterker uitgewerkt door Bowlby (1988), die stelde dat vermijdende gehechtheid veroorzaakt kan worden door een gebrek aan vertrouwen dat het kind heeft in de verzorger en in het ergste geval kan leiden tot narcisme. Ook Pistole (1995) bouwde hierop voort door te stellen dat angstige hechting leidt tot de zoektocht naar een partner met ideale karaktereigenschappen ten behoeve van de

eigenwaarde. Deze bevinding werd ondersteund door de studie naar identificatie die narcisten zoeken in een partner (Campbell, 1999). Daarnaast relateerde Pistole (1995) vermijdende hechting aan het vermijden van nabijheid en intimiteit. Ook deze bevinding werd later ondersteund door te stellen dat narcisten intimiteit en verzorging in een relatie vermijden (Campbell, 1999).

(19)

19

Een mogelijke verklaring hiervoor is wellicht dat gehechtheid door zowel de AAQ als de ECR wordt gemeten aan de hand van zelfrapportage. Participanten geven bij beide

meetinstrumenten zelf aan welke vorm van gehechtheid zij het meest bij henzelf vinden passen. In het onderzoek van Dickinson en Pincus (2003) werd naast het verband tussen gehechtheid en narcisme onderzoek gedaan naar interpersoonlijke problemen. Het bleek dat narcisten sterke problemen rapporteerden die zich uitten in een overheersende en

wraakzuchtige persoonlijkheid. Opvallend was dat zij sterk ontkenden hier zelf problemen aan te ondervinden. Deze discrepantie is te vergelijken met de self-enhancement strategie die door narcisten wordt toegepast (Brown, 1986; Colvin et al., 1995; John & Robins, 1994; Paulhus, 1998). Narcisten schrijven positieve persoonlijkheidskenmerken eerder aan zichzelf toe dan aan een ander en dat op zo’n manier dat het ongeloofwaardig is. Smolewska en Dion (2005) stellen dat narcisten wellicht geen positief zelf-concept hebben en hiermee omgaan door interpersoonlijke problemen te ontkennen en de focus te leggen op zelfgerichte doelen als macht en het verkrijgen van meer rechten. Deze ontkenning verklaart wellicht waarom narcisten in geen van de besproken onderzoeken duidelijk onveilige gehechtheid bleken te rapporteren. De mogelijkheid bestaat dat narcisten net zoals in hun manier van omgaan met interpersoonlijke problemen en hun gebruik self-enhancement, ontkennen onveilig gehecht te zijn. Wanneer zij de keuze krijgen zullen zij de meest positieve vorm van gehechtheid aan zichzelf toeschrijven en ontkennen een problematische gehechtheid te hebben. Deze bevinding kan ondersteund worden door onderzoek van Rose en Campbell (2004). Uit hun onderzoek bleek dat narcisten een hoge tevredenheid met hun leven bleken te rapporteren.

Een beperking aan dit literatuuroverzicht is het niet betrekken van kwetsbaar narcisme bij de resultaten. In de onderzoeken naar het verband tussen gehechtheid en narcisme bleek er wel een verband tussen kwetsbaar narcisme en onveilige hechting te bestaan (Dickinson & Pincus, 2003; Smolewska & Dion, 2005; Otway & Vignoles, 2006). Een verklaring hiervoor

(20)

20

kan zijn dat kwetsbare narcisten een lager zelfbeeld hebben (Dickinson & Pincus, 2003) en eerder dan grandioze narcisten zullen rapporteren onveilig gehecht te zijn. De reden dat kwetsbaar narcisme niet mee is genomen in dit onderzoek is het gebrek aan onderzoek naar het verband tussen kwetsbaar narcisme en het aangaan van relaties. De in dit

literatuuroverzicht besproken onderzoeken naar het verband tussen narcisme en het aangaan van relaties hebben zich allen op grandioos narcisme gericht (Paulhus, 1998; Campbell, 1999; Leckelt et al., 2015). Deze onderzoeken maakten gebruik van de NPI welke zich net als de DMS 5 op grandioos narcisme richt. De opname van kwetsbaar narcisme in de DSM is nodig zodat hier verder onderzoek naar gedaan kan worden en interventies voor beide vormen ontwikkeld kunnen worden (Skodol et al., 2014).

Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden gebruik te maken van het Adult Attachment Interview (AAI) om gehechtheid bij narcisten te meten in plaats van instrumenten berust op zelfrapportage. Het AAI is een instrument dat is ontwikkeld om, aan de hand van een

interview over de jeugdherinneringen van een participant, te onderzoeken hoe deze gehecht is geweest aan de ouders (George, Kaplan, & Main, 1985). Het AAI is een semi-gestructureerd interview waarin de participant wordt gevraagd naar de vroegere relatie met de ouders (Ijzendoorn, 1995). Verder in het interview wordt hen gevraagd hoe zij deze herinneringen over de jeugd nu evalueren en hoe zij denken dat hun persoonlijkheid is gevormd door de opvoeding van hun ouders. In het AAI gaat het niet direct om de jeugdherinneringen zelf, maar om de manier waarop de participant deze evalueert en interpreteert. Het AAI

classificeert participanten als vermijdend gehecht wanneer de hoogst positieve evaluatie over hun ouders niet overeenkomt met de praktische gebeurtenissen en herinneringen uit hun jeugd (Ijzendoorn, 1995). Deze discrepantie is te vergelijken met de zelfevaluatie van narcisten en daarom wellicht interessant te onderzoeken.

(21)

21

Wanneer uit vervolgonderzoek, met gebruikmaking van de AAI, blijkt dat narcisme geen verband heeft met onveilige gehechtheid zou verder onderzocht kunnen worden naar de resultaten uit het onderzoek van Otway en Vignoles (2006). Zij toonden aan dat verschillende stijlen van opvoeding een verband met narcisme bleken te hebben.

Concluderend kan gesteld worden dat onderzoeken nog geen verband tussen narcisme en gehechtheid aan kunnen tonen waardoor de manier waarop narcisten relaties aangaan niet door de gehechtheidtheorie verklaard kan worden. Het is echter belangrijk om onderzoek te doen naar de gehechtheid van narcisten met gebruikmaking van een instrument dat niet berust op zelfrapportage, zodat gecontroleerd kan worden op de ongeloofwaardige zelfevaluaties die narcisten zo kenmerken. Mochten hier aanwijzingen voor gevonden worden dan zou dit vernieuwende inzichten kunnen geven op het gebied van interventies voor narcisten en op den duur hulp kunnen bieden aan narcisten en de personen waarmee zij relaties aangaan.

(22)

22

Literatuur

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the Strange Situation. Hillsdale, NJ Lawrence Erlbaum.

Retrieved from https://books.google.nl/books

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Back, M. D., Küfner, A. C., Dufner, M., Gerlach, T. M., Rauthmann, J. F., & Denissen, J. J. (2013). Narcissistic admiration and rivalry: Disentangling the bright and dark sides of

narcissism. Journal of Personality and Social Psychology, 105, 1013-1037.

doi:10.1037/a0034431

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van Ijzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2003). Less is more: meta-analyses of sensitivity and attachment interventions in early

childhood. Psychological bulletin, 129, 195-215. doi:10.1037/0033-2909.129.2.195

Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226-244. doi: 10.1037/0022-3514.61.2.226

Baumeister, R. F., & Vohs, K. D. (2001). Narcissism as addiction to esteem. Psychological

Inquiry, 12, 206-210. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/1449473

Bowlby, J. (1978). Attachment and Loss. Vol I. Attachment. New York: Basic Books.

Bowlby, J. (1980). Attachment and Loss. Vol III. Loss. New York: Basic Books.

Bowlby, J. (1988). A secure base: parent-child attachment and healthy development. London, England: Routledge

Brown, J. D. (1986). Evaluations of self and others: Self-enhancement biases in social

(23)

23

Campbell, W. K. (1999). Narcissism and romantic attraction. Journal of Personality and

Social Psychology, 77(6), 1254. doi: 10.1037/0022-3514.77.6.1254

Campbell, W. K., Rudich, E. A., & Sedikides, C. (2002). Narcissism, self-esteem, and the positivity of self-views: Two portraits of self-love. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 358-368. doi:10.1177/0146167202286007

Campbell, W. K., & Campbell, S. M. (2009). On the self-regulatory dynamics created by the peculiar benefits and costs of narcissism: A contextual reinforcement model and examination of leadership. Self and Identity, 8(2-3), 214-232.

doi:10.1080/15298860802505129

Cassidy, J., Ziv, Y., Mehta, T. G., & Feeney, B. C. (2003). Feedback seeking in children and adolescents: Associations with self-perceptions, attachment representations, and depression. Child development, 612-628. Retrieved from

http://www.jstor.org/stable/3696334

Colvin, C. R., Block, J., & Funder, D. C. (1995). Overly positive selfevaluations and

personality: Negative implications for mental health. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 1152-1162. doi:10.1037/0022-3514.68.6.1152

Crowell, J. A., Treboux, D., Gao, Y., Fyffe, C., Pan, H., & Waters, E. (2002). Assessing secure base behavior in adulthood: Development of a measure, links to adult attachment representations and relations to couples' communication and reports of relationships. Developmental psychology, 38(5), 679-693.

doi:10.1037/0012-1649.38.5.679

Dickinson, K. A., & Pincus, A. L. (2003). Interpersonal analysis of grandiose and vulnerable narcissism. Journal of personality disorders, 17(3), 188-207.

doi:10.1521/pedi.17.3.188.22146

(24)

24

standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud (Vol. 14, pp. 67-104). London: Hogarth. (Original work published 1914)

Hendin, H. M., & Cheek, J. M. (1997). Assessing hypersensitive narcissism: A reexamination of Murray’s Narcism Scale. Journal of Research in Personality, 31, 588-599.

doi:10.1006/jrpe.1997.2204

Hepper, E. G., Gramzow, R. H., & Sedikides, C. (2010). Individual differences in self‐

enhancement and self‐protection strategies: An integrative analysis. Journal of

personality, 78(2), 781-814. doi:10.1111/j.1467-6494.2010.00633.x

Horvath, S., & Morf, C. C. (2009). Narcissistic defensiveness: Hypervigilance and avoidance of worthlessness. Journal of Experimental Social Psychology,45(6), 1252-1258. doi:10.1016/j.jesp.2009.07.011

John, O. P., & Robins, R. W. (1994). Accuracy and bias in self-perception: individual

differences in self-enhancement and the role of narcissism. Journal of personality and social psychology, 66(1), 206-219. doi: 10.1037/0022-3514.66.1.206

Jonason, P. K., Li, N. P., Webster, G. D., & Schmitt, D. P. (2009). The dark triad: Facilitating a short-term mating strategy in men. European Journal of Personality, 23(1), 5-18. doi:10.1002/per.698

Kernberg, O. F. (1975). Borderline conditions and pathological narcissism. New York: Aronson.

Leckelt, M., Küfner, A. C., Nestler, S., & Back, M. D. (2015). Behavioral processes

underlying the decline of narcissists’ popularity over time. Journal of personality and

social psychology, 109(5), 856-871. doi:10.1037/pspp0000057

Liebermam, M., Doyle, A., & Markiewicz, D. (1999). Developmental patterns in security of attachment to mother and father in late childhood and early adolescence: Associations with peer relations. Child Development, 70, 202-213. doi:10.1111/1467-8624.00015

(25)

25

Meyer, B., & Pilkonis, P. A. (2011). Attachment theory and narcissistic personality disorder. The handbook of narcissism and narcissistic personality disorder:

Theoretical approaches, empirical findings, and treatments, 434-444. Retrieved from

https://books.google.nl/books

Miller, J. D., Campbell, W. K., & Pilkonis, P. A. (2007). Narcissistic personality disorder: Relations with distress and functional impairment. Comprehensive psychiatry, 48(2),

170-177. doi:10.1016/j.comppsych.2006.10.003

Monsen, J. T., Hagtvet, K. A., Havik, O. E., & Eilertsen, D. E. (2006). Circumplex structure and personality disorder correlates of the Interpersonal Problems Model (IIP-C): Construct validity and clinical implications. Psychological Assessment, 18(2),

165-173. doi:10.1037/1040-3590.18.2.165

Otway, L. J., & Vignoles, V. L. (2006). Narcissism and childhood recollections: A quantitative test of psychoanalytic predictions. Personality and Social Psychology

Bulletin, 32(1), 104-116. doi:10.1177/0146167205279907

Paulhus, D. L. (1998). Interpersonal and intrapsychic adaptiveness of trait self-enhancement: A mixed blessing? Journal of personality and social psychology, 74(5), 1197-1208.

doi:10.1037/0022-3514.74.5.1197

Pistole, M. C. (1995). Adult attachment style and narcissistic vulnerability. Psychoanalytic

Psychology, 12(1), 115-126. doi:10.1037/h0079603

Raskin, R., & Terry, H. (1988). A principal-components analysis of the Narcissistic Personality Inventory and further evidence of its construct validity. Journal of

personality and social psychology, 54(5), 890-902. doi:10.1037/0022-3514.54.5.890 Rose, P., & Campbell, W. K. (2004). Greatness feels good: A telic model of narcissism and subjective well-being. In S. P. Shohov (Ed.), Advances in psychology research (Vol. 31, pp. 1-15). Hauppage, NY: Nova Science.

(26)

26

Saferstein, J. A., Neimeyer, G. J., & Hagans, C. L. (2005). Attachment as a predictor of friendship qualities in college youth. Social Behaviour and Personality, 33, 767-776. doi:10.2224/sbp.2005.33.8.767

Sedikides, C., Skowronski, J. J., & Gaertner, L. (2004). Self-enhancement and self-protection motivation: From the laboratory to an evolutionary context. Journal of Cultural and

Evolutionary Psychology, 2(1-2), 61-79. doi:10.1556/JCEP.2.2004.1-2.4

Skodol, A. E., Bender, D. S., & Morey, L. C. (2014). Narcissistic personality disorder in DSM-5. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment,5(4), 422.

doi:10.1037/per0000023

Schmitt, D. P. (2005). Is short-term mating the maladaptive result of insecure attachment? A test of competing evolutionary perspectives. Personality and Social Psychology

Bulletin, 31(6), 747-768. doi:10.1177/0146167204271843

Smolewska, K., & Dion, K. (2005). Narcissism and adult attachment: A multivariate

approach. Self and Identity, 4(1), 59-68. doi:10.1080/13576500444000218

Taylor, S. E., & Brown, J. D. (1988). Illusion and well-being: a social psychological perspective on mental health. Psychological bulletin, 103(2), 193-210.

doi:10.1037/0033-2909.103.2.193

Thomaes, S., & Brummelman, E. (2015). Narcissism. In D. Cicchetti (Ed.), Developmental psychopathology (3rd ed., Vol. 4, pp. 679–725). Hoboken, NJ: Wiley.

Wallace, H. M., & Baumeister, R. F. (2002). The performance of narcissists rises and falls with perceived opportunity for glory. Journal of personality and social

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het nieuwsbericht Grote fouten ontdekt in wiskundige software (NRC Handelsblad, 14 novem- ber) meldt dat er softwarefou- ten in Mathematica zitten, een programma dat vooral

Er waren drie onafhankelijke variabelen (hard benefits, soft benefits, involvement) en vijf afhankelijke variabelen (attitude ten aanzien van advertentie, attitude-

Door vanuit een andere achtergrondcultuur naar de eigen situatie te kijken worden er nieuwe vragen opgeroepen, die verhelderend werken voor de eigen bewustwording.. Het helpt om

Hugh Daniel Badcock: The choice of a new town engineer for Pretoria was made between two candidates in 1902. The municipal council favoured George Bastable

Uit de rechtspraak van het EHRM lijkt te kunnen worden geconcludeerd dat bij het opleggen van een bestraffende sanctie het zwijgrecht en het nemo tenetur-beginsel van toepassing zijn

Euthanasie is bedoeld als een genadevolle, goede dood, niet als manier om het aantal geïnterneerden dat ongepast en onbehandeld in Belgische gevangenissen wegkwijnt, te laten

Bovendien werkt het tevens demotiverend voor de betrokken partijen (medewerkers van Zernike Sales & Marketing, het IZK en de opdrachtgever). Daarnaast kan het zijn dat

Naast dat in deze studie wordt gekeken naar het soort ideeën en de manier waarop schrijvers deze ideeën verwerken in een tekst, is er ook aandacht voor de