• No results found

De invloed van internaliserende problemen, opleidingsniveau en scheiding van de ouders op het cannabisgebruik van jongvolwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van internaliserende problemen, opleidingsniveau en scheiding van de ouders op het cannabisgebruik van jongvolwassenen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“De invloed van internaliserende problemen,

opleidingsniveau en scheiding van de ouders op

het cannabisgebruik van jongvolwassenen?”

Student: Melanie Philips, Bsw

Studentnummer: 1294881

Eerste begeleider: Dr. Stephan Huijbregts

Tweede begeleider: Ilona Domen, Msc

Studie: Master Education and Child Studies; Orthopedagogiek

Datum: 10-07-2014

(2)

2 Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthesis omtrent het cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Er wordt veel aandacht besteed aan het terugdringen van het cannabisgebruik onder voornamelijk jongeren. Zowel de samenleving als de politiek probeert te voorkomen dat jongeren cannabis gaan gebruiken, omdat het vele negatieve effecten met zich meebrengt. Met name door de actualiteit omtrent het

onderwerp en mijn werkervaring binnen de Jeugdzorg waarbij ik veel cliënten heb gezien die verslaafd raakten aan cannabis, heb ik besloten om hier verder onderzoek naar te doen. Het onderzoek naar jongvolwassenen met internaliserende problemen leek mij dan ook een grote uitdaging. Deze masterthesis dient als afronding van de mooie en zeker ook leerzame opleiding Pedagogische Wetenschappen met als master Education and Child Studies, Orthopedagogiek.

Een masterthesis schrijven doe je natuurlijk niet helemaal alleen. Daarom wil ik dan ook graag een aantal personen bedanken die mij de afgelopen periode hebben geholpen bij het schrijven van mijn masterthesis.

Allereerst wil ik graag mijn begeleidster van de Universiteit Leiden, Ilona Domen, bedanken voor haar tips en adviezen die zij mij heeft gegeven rondom het schrijven van mijn scriptie. Daarnaast wil ik Dr. Stephan Huijbregts bedanken voor zijn feedback op mijn onderzoeksvoorstel en de ideeën en tips die hij hierover had.

In het bijzonder wil ik mijn vriend bedanken voor zijn steun bij zowel het schrijven van mijn masterthesis als de afgelopen twee jaar aan de Universiteit Leiden. Jouw tips en ideeën gaven mij een nieuw en ander beeld over bepaalde onderwerpen wat mij heeft geholpen. Tot slot wil ik mijn zus bedanken voor de laatste check op mijn masterthesis.

Ik wens jullie veel plezier met het lezen van mijn masterthesis. Ik hoop daarbij dat het nieuwe inzichten geeft in het cannabisgebruik onder jongvolwassenen.

Melanie Philips, Bsw Juli 2014

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract ... 5 Samenvatting ... 6 Introductie ... 7 Leeswijzer ... 8 1. Theoretische achtergrond ... 9 1.1 Cannabisgebruik ... 9 1.2 Internaliserende problemen ... 10 1.2.1 Angststoornissen ... 10 1.2.2 Stemmingsstoornissen ... 11

1.3 Demografische factoren die van invloed zijn op het cannabisgebruik ... 12

1.3.1 Scheiding van de ouders ... 12

1.3.2 Opleidingsniveau ... 13 1.3.3 Leeftijd ... 13 1.4 Huidig onderzoek... 14 2. Methoden ... 16 2.1 Participanten ... 16 2.2 Meetinstrumenten ... 16 2.3 Procedure ... 18 2.4 Onderzoeksdesign ... 19 2.5 Analysemethoden ... 19 2.5.1 Univariate data-inspectie ... 19 2.5.2 Bivariate data-inspectie ... 19 2.5.3 Statistische analysemethoden... 19 3. Resultaten... 22 3.1 Data-inspectie... 22 3.1.1 Univariate data-inspectie ... 22 3.1.2 Bivariate data-inspectie ... 22

3.2 Resultaten statistische analyses ... 22

3.2.1 Relatie scheiding ouders, opleidingsniveau en cannabisgebruik onder jongvolwassenen .. 22

3.2.2 Angstproblemen en depressieve problemen voorspeller voor cannabisgebruik ... 24

3.2.3 Cannabisgebruik voorspeller voor latere depressieve problemen ... 24

3.2.4 Cannabisgebruik voorspeller voor latere angstproblemen ... 25

(4)

4

4.1 Conclusies per deelvraag ... 27

4.1.1 Relatie opleidingsniveau, scheiding ouders en cannabisgebruik ... 27

4.1.2 Depressieve problemen en angstproblemen voorspellers op cannabisgebruik ... 29

4.1.3 Cannabisgebruik voorspeller op depressieve problemen ... 29

4.1.4 Cannabisgebruik voorspeller op angstproblemen ... 29

4.2 Beperkingen... 30

4.3 Vervolgonderzoek ... 31

4.4 Tot slot ... 31

(5)

5

Abstract

Within the Dutch society cannabis use is a growing problem. More and more young people and young adults use cannabis, leading to many different problems. This present study is aimed to answer the following general research question. "Are anxiety problems, depressive problems, divorce of parents and educational level of influence on the cannabis use among young adults aged 18 to 30 years?”.

The overall study was conducted in the Netherlands among 808 adolescents and young adults aged 13 to 30 years old. The current study used the Middelen Vragenlijst and the Adult Self Report (ASR).

Results show that there is a relation between divorce of parents, educational level and the amount of cannabis use among young adults. It appears that highly educated young adults whose parents are divorced have used more cannabis than highly educated young adults whose parents are not divorced, low educated young adults whose parents are divorced and low educated young adults whose parents are not divorced. Low educated young adults whose parents are divorced have used less cannabis than low educated young adults whose parents are not divorced and highly educated young adults whose parents are divorced. Low educated young adults whose parents are divorced have used more cannabis than highly educated young adults whose parents are not divorced. Results further show that anxiety-, and depressive problems are not predictors of later cannabis use. Also, Cannabis use is not a predictor of later anxiety-, or depressive problems.

These results show a different outcome than the current scientific literature. More research should be done, so there will be more insight in the highly educated young adults who use cannabis and whose parents are divorced.

(6)

6

Samenvatting

Het cannabisgebruik binnen de Nederlandse samenleving is een groter wordend probleem. Steeds meer jongeren en jongvolwassenen gebruiken cannabis, wat leidt tot veel verschillende problemen. Dit huidige onderzoek heeft getracht een antwoord te vinden op de volgende algemene

onderzoeksvraag “In welke mate spelen angstproblemen, depressieve problemen, scheiding van ouders en opleidingsniveau een rol bij het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar oud?”.

Het onderzoek is uitgevoerd in Nederland onder 808 jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 13 tot en met 30 jaar oud. Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van twee verschillende meetinstrumenten, namelijk de Middelen Vragenlijst en de Adult Self Report (ASR).

Het onderzoek laat een interactie zien tussen scheiding van de ouders, het opleidingsniveau van de jongvolwassene en de mate van cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Zo blijken

hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn vaker cannabis te gebruiken dan hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet zijn gescheiden, laagopgeleiden jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn en laagopgeleiden waarvan hun ouders niet gescheiden zijn. Tevens blijken laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn over het algemeen minder vaak cannabis te gebruiken dan laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet gescheiden zijn en hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn. Daarnaast blijkt dat laagopgeleide jongvolwassenen van gescheiden ouders vaker cannabis hebben gebruikt dan hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet gescheiden zijn. Angstproblemen en depressieve problemen blijken geen voorspeller te zijn voor later

cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Daarnaast blijkt het gebruik van cannabis geen voorspeller te zijn voor angstproblemen of depressieve problemen.

Deze resultaten laten een andere uitkomst zien dan de huidige wetenschappelijke literatuur. Er dient verder onderzoek gedaan te worden naar de doelgroep hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders zijn gescheiden, zodat er meer inzicht komt in deze doelgroep in relatie met het cannabisgebruik.

(7)

7

Introductie

“Protect our youth from the marijuana tsunami”

Bron: D. Carlson (2013)

De bovenstaande quote omschrijft de grote zorgen die er bestaan rondom het cannabisgebruik onder jongeren en jongvolwassenen. Cannabis is op dit moment de meest gebruikte softdrugs wereldwijd (Degenhardt & Hall, 2012). Binnen Nederland heeft in de periode van 2007-2008 ruim vier procent van de 15- tot 65-jarigen de afgelopen maand geblowd (CBS, 2009). Het merendeel van deze groep mensen die blowt bevindt zich in de leeftijdsgroep van 20 tot 30 jaar oud (CBS, 2009). Een kwart van deze jongvolwassenen geeft aan dagelijks of bijna dagelijks te blowen (CBS, 2010).

Het gebruik van cannabis onder jongvolwassenen is een veelbesproken onderwerp binnen de samenleving. Zo wordt er door de hulpverlening een groot aantal jongvolwassenen gezien die zich aanmelden bij de verslavingszorg voor een cannabisverslaving (Wisselink, Kuijpers, & Mol, 2013). Bij meer dan de helft van de hulpvragers onder de 25 jaar binnen de verslavingszorg is cannabis de meest belangrijke problematiek (Wisselink, Kuijpers, & Mol, 2013). Tevens wordt binnen de politiek veel gesproken over het cannabisgebruik. De overheid heeft de Opiumwet ingevoerd waarin alle drugs staan benoemd. De overheid maakt een onderscheid tussen softdrugs en harddrugs. Zo

behoort softdrugs onder de Opiumwet lijst II en harddrugs onder de Opiumwet lijst I. De laatste jaren wordt er flink gediscussieerd of cannabis nog wel onder softdrugs valt en onder de Opiumwet lijst II dient te vallen of toch onder de Opiumwet lijst 1. De expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet (2011) is van mening dat niet alle cannabis onder lijst I van de Opiumwet dient te vallen. Naar aanleiding van het rapport van de expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet is er een onderzoek verricht door het Trimbos Instituut (Niesink & Van Laar, 2012) onder de huidige

wetenschappelijke literatuur naar de schade voor de gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Uit dit onderzoek blijkt dat jonge cannabisgebruikers een risicogroep zijn voor psychosociale

problemen, psychische problemen, antisociale gedragingen, andere vormen van drugsgebruik en schoolproblemen (Niesink & Van Laar, 2012).

De bovenstaande cijfers en ontwikkelingen schetsen een verontrustend beeld, omdat het drugsgebruik onder voornamelijk jongvolwassenen veel voorkomt en tevens samenhangt met veel andere problemen. Zowel de politiek als de hulpverlening vraagt zich af in hoeverre zij kunnen voorkomen dat jongvolwassenen drugs zullen gaan gebruiken en de gevolgen van cannabis zo veel mogelijk kunnen beperken. Om te kunnen weten hoe men het drugsgebruik onder jongvolwassenen kan voorkomen is het van groot belang meer inzicht te verkrijgen in de oorzaken van het

(8)

8 gesteld dat jonge cannabisgebruikers een risicogroep zijn voor veel verschillende problemen,

waardoor het tevens belangrijk is meer inzicht te verkrijgen in de verschillende factoren die van invloed zijn op het cannabisgebruik van jongvolwassenen. Zo leidt het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in veel gevallen tot angsten en depressieve gevoelens (Trimbos Instituut, 2012). Er is echter weinig onderzoek verricht naar de relatie tussen eerdere angsten en depressieve gevoelens van jongvolwassenen en later cannabisgebruik. Daarom is voor deze huidige studie gekozen om dit huidige fenomeen te onderzoeken. Er worden enkele factoren meegenomen, namelijk het

opleidingsniveau van deze jongvolwassenen en of zij komen uit een eenoudergezin. Deze factoren worden meegenomen, omdat uit onderzoek blijkt dat er een relatie gevonden is tussen

cannabisgebruik en opleidingsniveau, waarbij er vanuit wordt gegaan dat laagopgeleide

jongvolwassenen meer frequent cannabis gebruiken dan hoogopgeleide jongvolwassenen (CBS, 2007). Tevens is er een relatie gevonden tussen cannabisgebruik en een scheiding van ouders, waarbij er vanuit wordt gegaan dat een scheiding van ouders leidt tot meer cannabisgebruik dan wanneer je uit een intact gezin komt (Sydow, Lieb, Pfister, Hofler, & Wittchen, 2002). De algemene vraagstelling die in dit huidige onderzoek centraal staat is als volgt: “In welke mate spelen

angstproblemen, depressieve problemen, scheiding van ouders en opleidingsniveau een rol bij het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar oud?”. Om deze vraagstelling te beantwoorden wordt allereerst gekeken in hoeverre er een relatie te zien is tussen het wel of niet hebben van gescheiden ouders en het laag- of hoogopgeleid zijn in combinatie met het gebruik van cannabis. Hierna wordt onderzocht of angstproblemen en depressieve problemen voorspellers zijn voor het latere cannabisgebruik van jongvolwassenen. Tot slot wordt gekeken of het cannabisgebruik onder jongvolwassenen leidt tot angstproblemen en depressieve problemen.

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 beschrijft de wetenschappelijke theoretische achtergrond omtrent cannabisgebruik bij jongvolwassenen en de relatie met angstproblemen, depressieve problemen, opleidingsniveau en scheiding van ouders. Hoofdstuk 2 beschrijft de methodesectie waarin wordt ingegaan op de

steekproef, gebruikte meetinstrumenten, procedure, het onderzoeksdesign en de analysemethoden. Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten van dit onderzoek. Tot slot beschrijft Hoofdstuk 4 de conclusies en discussiepunten van dit huidige onderzoek.

(9)

9

1.

Theoretische achtergrond

Dit hoofdstuk geeft allereerst een beschrijving van de huidige literatuur rondom cannabisgebruik bij jongvolwassenen en de risico’s hiervan. Daarnaast volgt informatie omtrent de relatie tussen angstproblemen, depressieve problemen en cannabisgebruik. Hierna volgt informatie omtrent de relatie tussen het opleidingsniveau en een scheiding van ouders op het ontstaan van cannabisgebruik onder jongvolwassenen.

1.1 Cannabisgebruik

Hasj en wiet zijn middelen met een psycho-actieve werking die afkomstig zijn van een plant met de Latijnse naam Cannabis Sativa, ook wel cannabis genoemd. Cannabis kan op meerdere manieren worden gebruikt, namelijk door middel van roken, eten, drinken en verdampen (Trimbos Instituut, 2012). De belangrijkste werkzame stof in cannabis is TetraHydroCannabinol (THC). Het THC-gehalte van tegenwoordig is veel hoger dan enkele jaren geleden. Een verhoogd THC-gehalte kan leiden tot klachten zoals angst, paniek, misselijkheid en hoofdpijn (Trimbos Instituut, 2012). Er is wel een lichte daling te zien in het THC-gehalte van cannabis over het jaar 2012 (15.5%) naar het jaar 2013 (13.5%) (Niesink & Rigter, 2013). Echter is dit percentage alsnog hoger dan jaren geleden. Zoals in de

introductie is aangegeven is de expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet (2011) van mening dat sterke cannabis kan worden beschouwd als een harddrugs in plaats van een softdrugs. Zij stelt als aanbeveling in haar rapport van 2011 dat cannabis met een THC-gehalte boven de 15% onder lijst I dient te vallen en cannabis met een THC-gehalte tot en met 15% onder lijst II dient te vallen. Meerdere hulpverleningsorganisaties hebben een brief verstuurd naar het Ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Zij hebben om uitstel gevraagd om deze wetwijziging in gang te zetten omdat er op dit moment nog geen wetenschappelijke onderbouwing is dat een THC-gehalte hoger dan 15% schadelijk is (Dupont et al., 2014). Er dient volgens hen meer onderzoek te komen naar de effecten van een hoger THC-gehalte.

Er zijn veel gevolgen te benoemen die ontstaan door cannabisgebruik. Deze gevolgen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen, namelijk lichamelijk, geestelijk en sociaal. Deze gevolgen kunnen worden gecategoriseerd in korte termijn effecten en lange termijn effecten. Korte termijn effecten van het gebruik van cannabis zijn onder andere hoofdpijn, duizeligheid, angst, somberheid en/of paniek, verminderde concentratie, verminderd reactievermogen en korte termijngeheugen, verslechterde prestaties op school of werk. Lange termijn effecten van het gebruik van cannabis zijn onder andere verslaving, schade aan luchtwegen en verhoogde kans op longkanker, verergering van depressieve klachten, angstklachten of schizofrenie (Trimbos Instituut, 2012). Al met al leidt cannabis tot veel problemen.

(10)

10

1.2 Internaliserende problemen

Het gebruik van cannabis kan leiden tot internaliserende problemen bij jongvolwassenen. Om internaliserend probleemgedrag te kunnen classificeren wordt er gebruik gemaakt van een

classificatiesysteem, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder 4th edition (DSM-IV). Onder internaliserende problemen vallen angststoornissen en stemmingsstoornissen (American Psychiatric Association, 1994). Er wordt in deze paragraaf een beschrijving gegeven over de

angststoornissen en/of stemmingsstoornissen die geregeld voorkomen met later cannabisgebruik. Er wordt nader bekeken wat er binnen de huidige wetenschappelijke literatuur voor conclusies worden getrokken rondom de relatie van angsten en stemmingsproblemen bij jongvolwassenen en het latere cannabisgebruik.

1.2.1 Angststoornissen

Emoties ontstaan bij een persoon, onder andere wanneer iemand wordt bedreigd, maar ook als hij/zij een bepaalde situatie als bedreigend ervaart. Angstgevoelens treden op bij een dreigend gevaar. Wanneer de angstgevoelens niet realistisch zijn en sociale problemen ontstaan, dan kan men spreken van een angststoornis (Trimbos Instituut, 2011). De DSM IV onderscheidt verschillende soorten angststoornissen zoals de separatieangststoornis, gegeneraliseerde angststoornis, sociale fobie, specifieke fobie, paniekstoornis zonder agorafobie, paniekstoornis met agorafobie en de posttraumatische stressstoornis (American Psychiatric Association, 1994). Welke angststoornis ontwikkelt wordt ligt mede aan de fase van de sociaal-emotionele ontwikkeling waarin het kind of de jongere zich bevindt. In de adolescentie vindt voornamelijk de gegeneraliseerde angststoornis en de sociale fobie plaats (Westenberg, Siebelink, Warmenhoven, & Treffers, 1999).

Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een relatie te zien is tussen angststoornissen en cannabisgebruik (Buckner, Heimberg, Schneier, Liu, Wang, & Blanco, 2012; Fergusson & Horwood, 1997; Hayatbakhsh, Najman, Jamrozik, Mamum, Alati, & Bor, 2007; Patton, Coffey, Carlin,

Degenhardt, Lynskey, & Hall, 2002; Wittchen et al., 2007). Het blijkt dat het gebruik van cannabis onder jongvolwassenen leidt tot meer angstproblemen dan wanneer men geen cannabis gebruikt (Fergusson & Horwood,1997). Hoe meer cannabis wordt gebruikt, hoe meer kans op angstproblemen (Fergusson & Horwood, 1997; Hayatbakhsh et al., 2007; Patton et al., 2002).

Er is echter weinig onderzoek gedaan naar personen die al een angststoornis hebben en die cannabis gaan gebruiken. Wel zijn er enkele studies te benoemen die hier onderzoek naar hebben verricht (Buckner et al., 2012; Wittchen et al., 2007). Uit een van deze studies blijkt dat bij de meeste personen met een sociale angststoornis deze stoornis vooraf ging aan het cannabisgebruik (Buckner et al., 2012). Deze personen gebruikten cannabis om zichzelf minder angstig te voelen in sociale

(11)

11 situaties. Een ander onderzoek laat zien dat een paniekstoornis en specifieke fobieën een voorspeller zijn voor later cannabisgebruik onder jongvolwassenen (Wittchen et al., 2007).

Er zijn ook enkele studies die geen associatie hebben gevonden met betrekking tot angsten en cannabisgebruik (Gastel, Tempelaar, Bun, Schubart, Kahn, Plevier, & Boks, 2013;

Griffith-Lendering, Huijbregts, Mooijaart, Volleberg, & Swaab, 2011; Patton et al., 2002). Zij vonden geen relatie tussen internaliserende problemen en cannabisgebruik van jongvolwassenen.

1.2.2 Stemmingsstoornissen

“Stemming wordt gedefinieerd als een continu aanwezige emotionele toestand die bepalend is voor de manier waarop een persoon zichzelf, zijn wereld, zijn verleden en zijn toekomst ervaart” (Van den Hoofdakker, Albersnagel, Ormel, & Mersch, 1998). Bij een depressieve stemming is er bij een

persoon sprake van abnormale somberheidklachten en tevens abnormale lusteloosheid,

ongeïnteresseerdheid en een onvermogen ergens van te kunnen genieten. Er zijn meerdere soorten stemmingsstoornissen te benoemen volgens de DSM-IV, maar alleen de relatie met depressiviteit en cannabisgebruik zal hier worden toegelicht. Meerdere studies laten verschillende associaties zien tussen depressiviteit en cannabisgebruik onder jongvolwassenen (Caron & Rutter, 1991; Fergusson & Horwood, 1997; Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell, 2002; Hayatbakhsh et al., 2007; Kelder et al., 2001; Kessler, 1995; Neale & Kendler, 1995; Patton et al., 2002; Van Laar, van Dorsselaer, Monshouwer, & De Graaf, 2007).

Ten eerste kan het cannabisgebruik onder jongvolwassenen leiden tot latere depressieve klachten of een depressieve stoornis. Dit kan te maken hebben met twee factoren. Allereerst kan het THC-gehalte van cannabis een negatief effect heeft op de neurotransmitter serotonine en andere neurotransmitters, wat leidt tot depressieve symptomen (Degenhardt, Hall, & Lynskey, 2003).

Hiernaast kan het gebruik van cannabis leiden tot psychosociale klachten. zoals vroegtijdig schoolverlaten, wat kan leiden tot verminderde sociale relaties en uiteindelijk kan leiden tot depressieve klachten (Degenhardt, Hall, & Lynskey, 2003). Hoe meer cannabis jongvolwassenen gebruiken, des te meer depressieve klachten zij ontwikkelen (Fergusson & Horwood, 1997; Hayatbakhsh et al., 2007; Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell, 2002; Patton et al., 2002; Van Laar et al., 2007).

Ten tweede kan een depressie of depressieve stemming leiden tot cannabisgebruik om de stemming van een persoon te verbeteren. Hierbij gaat het om zelfmedicatie. Personen die een depressieve stemming hebben gebruiken cannabis om zichzelf beter en gelukkiger te voelen (Klein & Riso, 1994; Mueser, Drake, & Wallach, 1998). Men stelt dat een depressieve stemming gerelateerd is aan het starten met het gebruiken van cannabis bij jongvolwassenen die het niet eerder hebben

(12)

12 gebruikt (Brook, Brook, Zhang, Cohen, & Whiteman, 2002). Opvallend is dat veel van deze studies gericht wordt op cannabismisbruik en cannabisafhankelijkheid en niet veel op licht frequent cannabisgebruik.

Tot slot hebben enkele studies geen associatie gevonden met betrekking tot depressieve klachten en (later) cannabisgebruik (Gastel et al., 2013; Griffith-Lendering, Huijbregts, Mooijaart, Volleberg, & Swaab, 2011; Paton, Kessler, & Kandell, 1977). Zij vonden geen relatie tussen internaliserende problemen en cannabisgebruik van jongvolwassenen.

Concluderend kan gezegd worden dat er niet veel consensus heerst binnen de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot de associatie tussen internaliserende problemen en cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Zo stellen enkele onderzoekers dat de internaliserende problemen een oorzaak zijn van cannabisgebruik (Degenhardt, Hall, & Lynskey, 2003; Fergusson & Horwood, 1997; Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell, 2002; Hayatbakhsh et al., 2007; Patton et al., 2002; Van Laar et al., 2007). Andere onderzoekers stellen dat de internaliserende problemen een gevolg zijn van cannabisgebruik (Klein & Riso, 1994; Mueser, Drake, & Wallach, 1998). Andere studies hebben echter geen relatie gevonden tussen cannabisgebruik en internaliserende problemen (Griffith-Lendering et al., 2011; Paton, Kessler, & Kandell, 1977). Wat betreft de causaliteit heerst er dus veel onduidelijkheid.

1.3 Demografische factoren die van invloed zijn op het cannabisgebruik

Er zijn meerdere demografische kenmerken van invloed op het cannabisgebruik van jongvolwassenen. Hieronder worden drie factoren benoemd die van invloed zijn op het

cannabisgebruik. Eerst zal worden ingegaan op de relatie tussen scheiding van de ouders en het cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Hierna volgt een beschrijving van de relatie tussen het opleidingsniveau van de jongvolwassenen en het cannabisgebruik. Tot slot wordt ingegaan op de leeftijd van jongvolwassenen wanneer zij starten met het gebruik van cannabis.

1.3.1 Scheiding van de ouders

Een scheiding van de ouders kan leiden tot veel verschillende problemen bij jongvolwassenen. Zo zijn de gevolgen op lange termijn zeer uiteenlopend. Een scheiding van ouders kan leiden tot onder andere een lager opleidingsniveau, minder inkomen en een grotere kans op een depressie (Amato & Keith, 1991; Emery, 1999 In: Kelly, 2000). Een ander zeer belangrijk gevolg is het op latere leeftijd gebruiken van cannabis. Wanneer ouders gaan scheiden en het kind is jonger dan 15 jaar, kan dit een risicofactor zijn voor later cannabisgebruik (Sydow, Lieb, Pfister, Hofler, & Wittchen, 2002).

(13)

13 Jongvolwassenen die niet zijn opgevoed door beide ouders gebruiken vaker cannabis dan jongeren die door beide ouders worden opgevoed (Sydow et al., 2002). Jongvolwassenen die een minder goede relatie hebben met hun ouders zijn een grotere risicogroep dan jongvolwassenen die een betere relatie met hun ouders hebben (Sydow et al., 2002). Er is tevens een sterk verband gevonden dat jongvolwassenen waarvan hun ouders zijn gescheiden en tevens één van de ouders depressieve klachten heeft, later meer cannabis zullen gaan gebruiken. Zo hebben deze jongvolwassenen meer dan twee keer zoveel kans om cannabis te gaan gebruiken (Sakiya, Melchior, Chollet, & Surkana, 2012).

1.3.2 Opleidingsniveau

Volgens het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS, 2007) gebruiken laagopgeleide personen vaker cannabis dan hoogopgeleide personen. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar personen in de leeftijdscategorie van 14 tot en met 64 jaar oud. Het CBS (2007) stelt dat personen die een hbo/wo opleiding volgen of hebben afgerond minder vaak cannabis gebruiken dan personen die het lager onderwijs volgen of hebben afgerond. Opvallend is dat hoogopgeleiden wel vaker hebben

geëxperimenteerd met cannabis, maar dat zij minder frequent gebruiken dan laagopgeleiden (CBS, 2009).

Er zijn tevens onderzoeken gedaan onder jongvolwassenen en het cannabisgebruik in relatie tot het opleidingsniveau. Aan de ene kant is het zo dat jongvolwassenen die een lager

opleidingsniveau hebben een grotere risicogroep zijn voor cannabisgebruik of cannabismisbruik dan jongvolwassenen met een hoger opleidingsniveau (Sydow, Lieb, Pfister, Hofler, & Wittchen, 2002). Het stoppen met school is ook een risicofactor voor het starten met het gebruik van cannabis onder jongvolwassenen (Warner et al., 1995). Aan de andere kant kan het gebruik van cannabis onder jongvolwassenen leiden tot een lager opleidingsniveau (Fergusson, Horwood, & Beautrais, 2003).

1.3.3 Leeftijd

Zowel jongeren als jongvolwassenen zijn de grootste groep binnen de samenleving die cannabis gebruiken. Het cannabisgebruik onder jongeren en jongvolwassenen is in de leeftijd van 15 tot 30 jaar het hoogst (CBS, 2007). Een belangrijk punt is dat jongvolwassenen in de leeftijd van 20 tot en met 25 jaar oud vaker cannabis gebruiken dan jongeren vanaf 15 jaar tot 20 jaar (CBS, 2010). De leeftijd van een jongvolwassene is een voorspellende factor met betrekking tot het soort gebruik van cannabis (Sydow, Lieb, Pfister, Hofler, & Wittchen, 2002). Incidenteel cannabisgebruik komt vaker voor onder jongeren. De frequentie van het gebruik van cannabis wordt minder bij een verhoging van de leeftijd (Sydow et al., 2002). Er is een associatie gevonden tussen cannabisgebruik op jonge

(14)

14 leeftijd en een lager opleidingsniveau (Horwood et al., 2010). Dit houdt in dat jongeren die op een jonge leeftijd cannabis gebruiken een lager opleidingsniveau zullen behalen. Fergusson en Horwood (1997) hebben in hun studie gevonden dat ‘early onset’ cannabisgebruikers (15 jaar oud) meer problemen lieten zien in vergelijking met jongvolwassenen die geen cannabis gebruiken. ‘Early onset’ cannabisgebruikers hebben meer kans op latere afhankelijkheid van cannabis, overtredingen,

psychische problemen, werkloosheid en het vroegtijdig verlaten van school (Fergusson & Horwood, 1997). Een vroeg begin van cannabisgebruik (15 jaar) werd geassocieerd met later cannabisgebruik. Daarnaast is het zo dat deze jongvolwassenen meer problemen hebben met de politie en school (Fergusson, Lynskey, & Horwood, 1997). Oudere jongeren geven tevens ook aan dat zij regelmatig blowen. Rond de 50% van de jongvolwassenen mannen in de leeftijdscategorie 20-25 jaar oud geven aan ooit cannabis te hebben gebruikt. Rond de 20% van deze jongvolwassenen mannen geven aan regelmatig te gebruiken (CBS, 2009).

Concluderend kan gezegd worden dat er een sterke relatie is tussen een scheiding van ouders en het cannabisgebruik van jongvolwassenen. Een scheiding van ouders kan tevens leiden tot een lager opleidingsniveau en veel probleemgedrag bij jongvolwassenen. Deze jongvolwassenen krijgen vaak geen zin meer in school en gaan hierdoor minder hun best doen wat leidt tot een lager

opleidingsniveau. De twee factoren scheiding van ouders en een laag opleidingsniveau hebben een sterk verband met elkaar. Naast een scheiding van ouders en het opleidingsniveau, speelt de leeftijd waarop een jongvolwassene begint met cannabis een grote rol. Vroege gebruikers van cannabis hebben meer kans op latere problemen.

1.4 Huidig onderzoek

Zoals aangegeven leidt het cannabisgebruik onder jongvolwassenen voor veel problemen zoals een lager opleidingsniveau, verschillende probleemgedragingen en tevens lichamelijke klachten. Binnen de huidige wetenschappelijke literatuur is veel onderzoek verricht naar het cannabisgebruik onder jongvolwassenen met externaliserend probleemgedrag. Het is echter tevens van groot belang meer inzicht te verkrijgen in de jongvolwassenen met internaliserende probleemgedrag die cannabis gebruiken. Gezien het feit er binnen de wetenschappelijke literatuur geen eenduidigheid is omtrent de relatie tussen internaliserende problemen en het cannabisgebruik van jongvolwassenen, is het van groot belang dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt, om het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in een vroeg stadium te herkenen en te voorkomen. Belangrijk is om meer inzicht te verkrijgen in deze relatie, omdat jongvolwassenen met internaliserende problemen de omgeving minder tot last zijn dan jongvolwassenen die externaliserende gedragsproblemen laten zien. Het wil

(15)

15 echter niet zeggen dat hun problematiek minder ernstig is dan de problematiek van jongvolwassenen met externaliserende problemen. Deze studie kan leiden tot interventies die zich richten op het voorkomen van cannabisgebruik onder jongvolwassenen met internaliserende probleemgedragingen die vaak niet door de omgeving worden gezien.

Dit huidige onderzoek richt zich op de vraag in welke mate internaliserende problemen (angsten en depressieve problemen), scheiding van de ouders en het opleidingsniveau een rol spelen bij het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar oud. Er zijn vier deelvragen die worden onderzocht om de algemene onderzoeksvraag te beantwoorden. Deelvraag 1 luidt: “Is er een verschil tussen het cannabisgebruik van jongvolwassenen wanneer hun ouders wel of niet zijn gescheiden en is er een verschil tussen het cannabisgebruik van

jongvolwassenen wanneer zij hoogopgeleid of laagopgeleid zijn?”. “Is er een interactie tussen een scheiding van ouders en het opleidingsniveau van de jongvolwassene?”. Deelvraag 2 luidt: “Zijn angstproblemen en depressieve problemen een voorspeller op het latere cannabisgebruik van jongvolwassenen?”. Deelvraag 3 luidt: “Is het cannabisgebruik een voorspeller op latere

angstproblemen bij jongvolwassenen?”. Deelvraag 4 luidt: “Is het cannabisgebruik een voorspeller op latere depressieve problemen bij jongvolwassenen?”.

De verwachting is dat er een relatie is met betrekking tot scheiding van ouders, opleidingsniveau en het cannabisgebruik onder jongvolwassenen. De verwachting is dat

jongvolwassenen waarvan hun ouders zijn gescheiden, vaker cannabis hebben gebruikt of gebruiken dan jongvolwassenen waarvan hun ouders niet zijn gescheiden. Tevens wordt een relatie tussen het opleidingsniveau van de jongvolwassenen en het cannabisgebruik verwacht. Gezien de wisselende resultaten in de huidige wetenschappelijke literatuur is het onduidelijk hoe deze relatie tot uiting komt. Ook is er nog niet geheel duidelijk of angstproblemen en depressieve problemen een

voorspeller zijn voor het (latere) cannabisgebruik onder jongvolwassenen of dat het cannabisgebruik onder jongvolwassenen leidt tot angstproblemen en/of depressieve problemen.

(16)

16

2.

Methoden

Dit hoofdstuk beschrijft eerst enkele belangrijke kenmerken betreffende de steekproef van het onderzoek. Daarna volgt een toelichting op de meetinstrumenten die zijn gebruikt om de verschillende variabelen te meten. Hierna wordt de procedure beschreven en tot slot volgen de analysemethoden welke opgedeeld zijn in de univariate data-inspectie, bivariate data-inspectie en de statistische analysemethoden.

2.1 Participanten

Dit huidige onderzoek is in opdracht van de Universiteit Leiden uitgevoerd en maakte deel uit van een groter onderzoek. Het gehele onderzoek betrof 808 jongeren en jongvolwassenen uit Nederland. Van de 808 respondenten was 43.2% man (N=349) en 56.8% vrouw (N=459). De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedroeg 21.57 jaar (SD = 3.39). Wat betreft de etnische achtergrond was het merendeel van de steekproef Nederlands (81.9%). Andere etnische achtergronden van de

respondenten waren: Marokkaans (2.1%), Turks (3.7%), Creools (1.2%), Surinaams-Hindoestaans (3 %), Antilliaans of Arubaans (1.2%) en anders (6.7%). Het overgrote deel van de steekproef had een diploma behaald van het Hoger Onderwijs eerste trap (33.7%). Van de gehele steekproef had iets meer dan de helft ooit softdrugs en/of harddrugs gebruikt (51%). Van deze respondenten had meer dan de helft aangegeven ooit cannabis te hebben gebruikt (51.7%).

2.2 Meetinstrumenten

Dit huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van meerdere meetinstrumenten. De variabelen leeftijd, opleidingsniveau, scheiding van ouders, cannabisgebruik, angstproblemen en depressieve problemen zijn door middel van verschillende meetinstrumenten verkregen. De meetinstrumenten die voor dit huidige onderzoek zijn gebruikt zullen hieronder worden toegelicht.

Middelen Vragenlijst

De Middelen Vragenlijst meet het middelengebruik onder jongvolwassenen en is ontwikkeld aan de Universiteit Leiden. Zo bestaat deze vragenlijst uit vragen die zich richten op enkele demografische factoren, alcoholgebruik, roken, cannabisgebruik en harddrugsgebruik. Dit huidige onderzoek heeft zich alleen gericht op het cannabisgebruik van jongvolwassenen in de leeftijdscategorie 18 tot en met 30 jaar oud. Middels de Middelen Vragenlijst is het cannabisgebruik, opleidingsniveau en scheiding van ouders gemeten. De betrouwbaarheid en validiteit van dit meetinstrument is nog niet bekend.

Het cannabisgebruik is gemeten door het totaal aantal keren dat een jongvolwassene cannabis in zijn/haar leven heeft gebruikt. De vraag was als volgt: “Geef aan welke drugs u ooit heeft

(17)

17 gebruikt, hoeveel keer dat in uw leven was en kruis in de kolom toelichting de typering van uw gebruik aan”. Op deze vraag dienden de jongvolwassenen het aantal keer dat zij cannabis hebben gebruikt (in getallen) in te vullen.

Het opleidingsniveau is gemeten middels de vraag: ‘Wat is uw hoogst behaalde diploma?’. Er waren in totaal zeven antwoordmogelijkheden. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee categorieën. De originele categorieën zijn hiervoor verdeeld in laagopgeleid (=1) en hoogopgeleid (=2). Laagopgeleid bestaat uit de originele categorieën: 1= Lagere school (basisschool groep 3 t/m 8; speciaal onderwijs); 2= Lager beroepsonderwijs of voortgezet onderwijs eerste trap (lbo, mavo, vmbo, mbo niveau 1, minstens 3 jaar havo/vwo (maar geen diploma), voortgezet speciaal onderwijs en 3= Voortgezet onderwijs tweede trap gymnasium, havo, vwo, mbo niveau 2 t/m 4. Hoogopgeleid bestaat uit de originele categorieën: 4= Hoger onderwijs eerste trap (hbo, propedeuse of kandidaats wetenschappelijk onderwijs); 5= Hoger onderwijs tweede trap (doctoraal/bachelor/master

wetenschappelijk onderwijs, ingenieursopleiding, post-hbo onderwijs); 6= Hoger onderwijs derde trap (tweede fase opleiding, postdoctorale opleiding, promotie) en 7= anders. Bij de optie anders konden de respondenten niet invullen wat voor opleiding zij dan wel hadden afgerond.

Scheiding van ouders is gemeten middels de vraag: ‘Zijn uw ouders gescheiden?’. Er waren twee antwoordmogelijkheden, namelijk ja (=1) en nee (=2).

Adult Self Report

Er is gebruik gemaakt van de Adult Self Report (ASR) om de angst-, en depressieve problemen te meten van de jongvolwassenen. De ASR is in 2003 ontwikkeld door Achenbach en Rescorla in Amerika.

De ASR is een zelfbeoordelingvragenlijst die volwassenen (18-59 jaar) kunnen invullen. Deze vragenlijst meet de gedragsproblemen, gedragsstoornissen en vaardigheden van een volwassene. De ASR bevat 126 items die gaan over probleemgedragingen die de afgelopen zes maanden zijn

opgetreden. Deze 126 items hebben een 3-puntsschaal (0 = helemaal niet van toepassing; 1 = een beetje of soms van toepassing; 2 = duidelijk of vaak van toepassing). De vragenlijst meet

vaardigheden, empirisch gebaseerde syndromen (angstig/depressief, teruggetrokken, lichamelijke problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, agressief gedrag, normafwijkend gedrag en intrusief probleemgedrag) en DSM IV schalen (depressieve problemen, angstproblemen, lichamelijke problemen, ontwijkende persoonlijkheidsproblemen, aandachtstekort/hyperactiviteitproblemen en antisociale persoonlijkheidsproblemen (Achenbach & Rescorla, 2003).

Wat betreft de betrouwbaarheid en validiteit heeft de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) de ASR niet getest. Er is nog onduidelijkheid rondom de betrouwbaarheid en

(18)

18 validiteit van de ASR.

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van twee DSM IV schalen van de ASR, namelijk depressieve problemen en angstproblemen. De subschaal depressieve problemen bestond uit 14 items, waarbij er een maximale score van 28 behaald kon worden. Een hoge score op deze subschaal geeft depressieve problemen aan. Hoe lager de score hoe minder depressieve problemen iemand heeft. Enkele voorbeelden van uitspraken die behoren tot de depressieve problemen zijn: “ik huil veel”, “ik probeer mijzelf met opzet te verwonden of te doden”, “ik eet niet zo goed als zou moeten”, “ik voel me waardeloos of minderwaardig”, “ik voel me erg schuldig”, “ik voel me moe zonder dat ik weet waarom”, “er is heel weinig wat ik leuk vind”, “ik slaap overdag en/of ’s nachts meer dan de meeste mensen”.

De subschaal angstproblemen bestond uit 7 items, waarbij er een maximale score van 14 behaald kon worden. Een hoge score op deze subschaal geeft angstproblemen aan. Hoe lager de score hoe minder angstproblemen iemand heeft. Enkele voorbeelden van uitspraken die behoren tot de angstproblemen zijn: “ik maak me zorgen over mijn toekomst”, “ik ben bang voor bepaalde dieren, situaties of plaatsen”, “ik ben nerveus of gespannen, ik ben te angstig of bang.”

2.3 Procedure

Het onderzoek is in opdracht van de Universiteit Leiden uitgevoerd binnen Nederland. De dataverzameling vond plaats in de periode van januari 2011 tot en met februari 2014. De

participanten zijn benaderd door middel van email-, telefonisch-, en/of persoonlijk contact. Er waren geen strikte inclusie- of exclusieregels met betrekking tot de participanten, behalve dat de

participanten binnen de leeftijd van 13 tot en met 30 jaar dienden te vallen. Het doel hiervan was een zo breed en zo representatief mogelijk beeld te krijgen van de gehele populatie, waardoor generalisatie naar de samenleving makkelijker is. Alle participanten dienden voorafgaand aan het onderzoek een informed consent formulier in te vullen. De jongeren tot 18 jaar oud moesten tevens een informed consent formulier door hun ouders laten invullen. De vragenlijsten zijn op schrift gegeven aan de participanten. Er waren meerdere manieren voor de teruggave van de vragenlijsten. Zo was er een mogelijkheid dat de participant direct na het invullen de vragenlijsten direct teruggeeft aan de onderzoeker, de vragenlijst kon per post teruggestuurd worden of de onderzoeker kwam de vragenlijsten zelf ophalen bij de participanten. Het invullen van de vragenlijsten bedroeg ongeveer 45 minuten. De participanten kregen een nummer toegewezen, waardoor alle data anoniem zijn

verwerkt en ingevoerd in het statistische programma Stastistical Package for the Social Sciences (SPSS) 21.

(19)

19

2.4 Onderzoeksdesign

Dit huidige onderzoek heeft zich gericht op de relatie tussen het cannabisgebruik, internaliserende problemen (angstproblemen en depressieve problemen), scheiding van de ouders en het

opleidingsniveau van jongvolwassenen.

2.5 Analysemethoden

Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de univariate inspectie en de bivariate data-inspectie. Hierna volgt een beschrijving van de verschillende statistische analysemethoden die worden gebruikt om te onderzoeken in hoeverre angstproblemen, depressieve problemen, opleidingsniveau en scheiding van ouders van invloed zijn op het cannabisgebruik onder jongvolwassenen.

2.5.1 Univariate data-inspectie

De univariate data-inspectie heeft zich gericht op de verschillende variabelen onafhankelijk van elkaar. Er is gekeken naar de normaalverdelingen, uitbijters en missende waarden.

Bij de numerieke variabelen (cannabisgebruik, depressieve problemen en angstproblemen) is door middel van een histogram met een normaalcurve nader bekeken in hoeverre deze variabelen normaal verdeeld zijn. Daarnaast is voor elke variabele het gemiddelde, standaarddeviatie, de

maximale en minimale waarde, de gestandaardiseerde scheefheid en kurtosis berekend. Door middel van een boxplot werd gekeken in hoeverre er sprake is van uitbijters.

Bij de categorische variabelen is ook het gemiddelde, standaarddeviatie, de maximale en minimale waarde, de gestandaardiseerde scheefheid en kurtosis berekend.

2.5.2 Bivariate data-inspectie

Er is bij de bivariate data-inspectie gekeken naar de normaalverdelingen, uitbijters, missende waarden en in hoeverre er voldaan is aan de aannames van de verschillende statistische

analysemethoden. De samenhang tussen twee variabelen is nader bekeken door middel van een scatterplot. Er werd gekeken of er sprake is van gelijkheid van varianties door middel van de Levene’s Test. De normaliteit, lineairiteit en homoscedasticiteit zijn nader bekeken door middel van een scatterplot en een P-p plot. Daarnaast is geïnventariseerd of er is voldaan aan de aanname van de afwezigheid van multicollineairiteit door middel van de variance inflation factor (VIF) binnen SPSS 21.

2.5.3 Statistische analysemethoden

(20)

20 verscheidene statistische analysemethoden. Deze statistische analysemethoden inclusief de

verschillende aannames zullen hieronder worden toegelicht.

Allereerst is gebruik gemaakt van een tweeweg variantieanalyse waarbij is gekeken of er een verschil is tussen het cannabisgebruik van jongvolwassenen wanneer hun ouders wel of niet zijn gescheiden en in hoeverre er een verschil is wat betreft het cannabisgebruik van jongvolwassenen die hoogopgeleid of laagopgeleid zijn. Tevens is onderzocht of er een interactie-effect bestaat tussen de variabelen cannabisgebruik, opleidingsniveau en scheiding van de ouders. De onafhankelijke variabelen scheiding ouders (categorieën ja/nee) en opleidingsniveau (categorieën

hoogopgeleid/laagopgeleid) zijn categorisch. De afhankelijke variabele (cannabisgebruik) is numeriek van aard. Assumpties waaraan voldaan moest worden zijn een normaalverdeling en gelijkheid van de varianties. De aannames zijn nader bekeken door middel van de bivariate data-inspectie zoals hierboven beschreven.

Hierna is gebruik gemaakt van een meervoudige regressieanalyse om te bekijken of angstproblemen en depressieve problemen voorspellers zijn voor het latere cannabisgebruik van jongvolwassenen. Zowel de afhankelijke variabele cannabisgebruik als de onafhankelijke variabelen angstproblemen en depressieve problemen zijn numerieke variabelen. Assumpties waaraan voldaan moest worden zijn een normaalverdeling, de variabelen dienen numeriek van aard te zijn en er dient sprake te zijn van een gelijkheid van varianties (homoscedasticiteit). Zo dienen de residuen normaal verdeeld te zijn en dienen de residuen evenwichtig gespreid te zijn rond de 0-lijn (lineair verband). De aannames zijn nader bekeken door middel van de bivariate data-inspectie zoals hierboven beschreven. Er is tweezijdig getoetst, omdat er niet veel consensus is rondom het fenomeen dat angst-, en/of depressieve problemen een voorspeller zijn op het latere cannabisgebruik van jongvolwassenen.

Daarnaast is gebruik gemaakt van een enkelvoudige regressieanalyse om te bekijken of het cannabisgebruik een voorspeller is op latere angstproblemen bij jongvolwassenen. Zowel de afhankelijke variabele angstproblemen als de onafhankelijke variabele cannabisgebruik zijn numeriek. Assumpties waaraan voldaan moest worden zijn reeds eerder benoemd bij de

meervoudige regressieanalyse hierboven. Er is tweezijdig getoetst, omdat er nog geen eenduidigheid heerst in de wetenschappelijke literatuur in hoeverre cannabis leidt tot angstproblemen.

Tot slot is tevens gebruik gemaakt van een enkelvoudige regressieanalyse om te bekijken in hoeverre het cannabisgebruik een voorspeller is van depressieve problemen bij jongvolwassenen. Zowel de afhankelijke variabele depressieve problemen als de onafhankelijke variabele

cannabisgebruik zijn numeriek. Assumpties waaraan voldaan moest worden zijn reeds eerder benoemd bij de meervoudige regressieanalyse hierboven.

(21)

21 Er is voor alle statistische analyses tweezijdig getoetst, omdat uit de wetenschappelijke literatuur nog niet voldoende consensus heerst over de verwachtingen en/of voorspellingen. Al de statistische analyses maakten gebruik van een significantieniveau van α = 0.05.

(22)

22

3.

Resultaten

Binnen de resultatensectie wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek. Allereerst wordt er een beschrijving gegeven van zowel de univariate data-inspectie als de bivariate data-inspectie. Hierna volgen de resultaten van de verschillende statistische analyses.

3.1 Data-inspectie

3.1.1 Univariate data-inspectie

Bij het aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt, depressieve-, en angstproblemen is ervoor gekozen om de waarden die meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afwijken niet mee te nemen in de analyses en deze waarden zijn daarom als missing opgegeven. Er is bij het aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt geen sprake van een normaalverdeling. In het geval van deze grote steekproef kan worden aangenomen dat er sprake is van een redelijke normaalverdeling.

3.1.2 Bivariate data-inspectie

Aan de aanname van gelijkheid van varianties van de variantieanalyse is niet voldaan. Uit de Levene’s test komt naar voren dat de varianties niet gelijk zijn. In het geval van de steekproef van dit

onderzoek is de variantieanalyse niet gevoelig voor afwijkingen van de homogeniteitassumptie, omdat de steekproef groot genoeg is (N = 808) (De Vocht, 2011).

Voor de regressieanalyses werd niet voldaan aan de aannames (normaalverdeling van de residuen, homoscedasticiteit van de residuen en de lineairiteit) en is ervoor gekozen om de variabele cannabisgebruik te logtransformeren. Hierna werd er voldaan aan de assumpties.

3.2 Resultaten statistische analyses

3.2.1 Relatie scheiding ouders, opleidingsniveau en cannabisgebruik onder jongvolwassenen

Door middel van een tweeweg variantieanalyse is gekeken in hoeverre er een verschil te zien is in het cannabisgebruik onder jongvolwassenen wanneer hun ouders wel of niet zijn gescheiden en of er een verschil te zien is in het cannabisgebruik onder jongvolwassenen wanneer zij hoogopgeleid of laagopgeleid zijn. Tevens is er gekeken of er sprake is van een interactie-effect tussen deze variabelen.

Allereerst komt uit de Levene’s Test naar voren dat er geen sprake is van een gelijkheid van varianties, F (3,360) = 9.928, p = <.000). Dit houdt in dat de varianties van opleidingsniveau en scheiding ouders niet gelijk zijn. Er zijn geen hoofdeffecten gevonden voor scheiding ouders,

(23)

interactie-23 effect tussen het opleidingsniveau van jongvolwassenen, scheiding van ouders en het

cannabisgebruik van jongvolwassenen, F (1, 363)= 5,275, p = 0.022. Zo blijkt dat hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn (M = 175.36, SE = 41.97) gemiddeld gezien vaker cannabis hebben gebruikt dan hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet zijn gescheiden (M = 53.35, SE = 23.19), laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn (M = 111.89, SE = 42.43) en laagopgeleiden waarvan hun ouders niet gescheiden zijn (M = 149.14, SE = 26.60) (zie Figuur 1 en Tabel 1). Tevens blijkt dat laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn (M = 111.89, SE = 42.43) over het algemeen minder vaak cannabis hebben gebruikt dan laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet gescheiden zijn (M = 149.14, SE = 26.60) (zie Figuur 1 en Tabel 1) en hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn (M = 175.36, SE = 41.97). Daarnaast blijkt dat laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn (M = 111.89, SE = 42.43) over het algemeen vaker cannabis hebben gebruikt dan hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders niet gescheiden zijn (M = 53.35, SE = 23.19).

Figuur 1. Interactie-effect tussen een scheiding van ouders, het opleidingsniveau het cannabisgebruik onder jongvolwassenen

Tabel 1. Interactie tussen een scheiding van ouders, het opleidingsniveau en het cannabisgebruik onder jongvolwassenen (N=364) Variantiebron DF F P Opleidingsniveau 1 .217 .641 Scheiding ouders 1 1.494 .222 Opleidingsniveau*scheiding ouders 1 5.275 .022 Totaal 363 0 25 50 75 100 125 150 175 200 laagopgeleid hoogopgeleid scheiding geen scheiding

(24)

24

3.2.2 Angstproblemen en depressieve problemen voorspeller voor cannabisgebruik

Door middel van een meervoudige regressieanalyse is gekeken of angstproblemen en/of depressieve problemen een voorspeller zijn voor het latere cannabisgebruik onder jongvolwassenen. De

afhankelijke variabele is het totaal aantal keer cannabis gebruikt en de onafhankelijke variabelen zijn depressieve problemen en angstproblemen.

0.05% van de variantie (R² = 0.005) van het totaal aantal keer gebruik van cannabis wordt verklaard door zowel depressieve problemen als angstproblemen. Het model blijkt niet significant te zijn, F(2)= .812, p = .445 wat betekent dat het geen toevoeging heeft om te onderzoeken of

angstproblemen of depressieve problemen later cannabisgebruik voorspellen.

Er is geen sprake van een correlatie tussen depressieve problemen en het aantal keer dat cannabis is gebruikt door jongvolwassenen (β= .045, t (320) = .662, p = .508). Er is tevens geen sprake van een correlatie tussen angstproblemen en het aantal keer dat cannabis is gebruikt door

jongvolwassenen (β= .086, t(320) = -1.273, p =.204). Zoals in Tabel 2 te zien is, is er nauwelijks sprake van een invloed van depressieve problemen en angstproblemen op cannabisgebruik. Wel is te zien dat angstproblemen meer invloed hebben op het latere cannabisgebruik dan depressieve

problemen. De partiële correlatie bedraagt .037 voor depressieve problemen en -.071 voor angstproblemen, wat inhoudt dat er tevens geen sprake is van een correlatie.

Concluderend kan gezegd worden dat depressieve problemen en angstproblemen geen voorspellers blijken te zijn voor de hoeveelheid cannabis die jongvolwassenen hebben gebruikt (Tabel 2).

Tabel 2. Depressieve problemen en angstproblemen voorspeller voor cannabisgebruik.

Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde

coëfficiënten

Partiële correlatie

B Standaard error Beta t Sig.

Constante 1.150 .091 12.606 <.001 Gemiddelde score depressieve problemen .013 .019 -.045 .662 .508 .037 Gemiddelde score angstproblemen -.033 .026 -.086 -1.273 .204 -.071

3.2.3 Cannabisgebruik voorspeller voor latere depressieve problemen

Door middel van een enkelvoudige regressieanalyse is gekeken of het cannabisgebruik een

(25)

25 is depressieve problemen en de onafhankelijke variabele is het totaal aantal keer cannabis gebruikt.

0% van de variantie (R² = 0.000) van de depressieve problemen wordt verklaard door het totaal aantal keer cannabis gebruikt. Het model blijkt niet significant te zijn, F(1) = .002, p = .963, wat betekent dat het geen toevoeging heeft om te onderzoeken of het cannabisgebruik latere

depressieve problemen voorspelt.

Er is geen sprake van een correlatie tussen het totaal aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt en depressieve problemen (β= .003, t(324) = .046, p = .963). De partiële correlatie bedraagt .003, wat inhoudt dat er tevens geen sprake is van een correlatie.Het totaal aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt blijkt geen voorspeller te zijn voor latere depressieve problemen (Tabel 3).

Tabel 3. Cannabisgebruik voorspeller voor depressieve problemen. Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten Partiële correlatie

B Standaard error Beta t Sig.

Constante 4.129 .270 15.293 <.001

Gemiddelde score cannabisgebruik

.009 .195 .003 .046 .963 .003

3.2.4 Cannabisgebruik voorspeller voor latere angstproblemen

Door middel van een enkelvoudige regressieanalyse is gekeken of cannabisgebruik een voorspeller is voor latere angstproblemen onder jongvolwassenen. De afhankelijke variabele is angstproblemen en de onafhankelijke variabele is het totaal aantal keer cannabis gebruikt.

0.01% van de variantie (R² = 0.001) van de angstproblemen wordt verklaard door het totaal aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt. Het model blijkt niet significant te zijn, F(1) = .300, p = .584, wat betekent dat het geen toevoeging heeft om te onderzoeken of het

cannabisgebruik latere angstproblemen voorspelt.

Er is geen sprake van een correlatie tussen het totaal aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt en depressieve problemen (β= -.029, t(362) = -.548, p = .584). De partiële correlatie bedraagt -.029, wat inhoudt dat er tevens geen sprake is van een correlatie. Het totaal aantal keer dat een jongvolwassene cannabis heeft gebruikt blijkt geen voorspeller te zijn voor latere angstproblemen (Tabel 4).

(26)

26 Tabel 4. Cannabisgebruik voorspeller voor angstproblemen.

Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten Partiële correlatie B Standaard error Beta t Sig.

Constant 3.908 .237 16.474 <.001

Gemiddelde score cannabisgebruik

(27)

27

4.

Discussie

Dit huidige onderzoek heeft getracht meer inzicht te verkrijgen in hoeverre angstproblemen, depressieve problemen, opleidingsniveau en een scheiding van ouders van invloed zijn op het cannabisgebruik onder jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar oud. Dit hoofdstuk beschrijft allereerst de conclusies per deelvraag. Daarnaast volgt een beschrijving van de

beperkingen van dit onderzoek en in hoeverre deze beperkingen van invloed zijn op de gevonden resultaten. Hierna worden er aanbevelingen gegeven voor eventueel vervolgonderzoek. Tot slot volgt er een algehele conclusie waarin de gevonden resultaten worden vertaald naar de praktijk.

4.1 Conclusies per deelvraag

Er zijn voorafgaand aan het onderzoek een viertal deelvragen opgesteld. De conclusies zullen dan ook per deelvraag worden toegelicht.

4.1.1 Relatie opleidingsniveau, scheiding ouders en cannabisgebruik

Allereerst is onderzocht of er een verschil te zien is in cannabisgebruik van jongvolwassenen wanneer hun ouders wel of niet zijn gescheiden en of er een verschil is in cannabisgebruik van

jongvolwassenen wanneer zij hoogopgeleid of laagopgeleid zijn. Daarbij is er ook onderzocht of er een interactie effect is tussen scheiding van ouders en het opleidingsniveau van een jongvolwassene op het cannabisgebruik van jongvolwassenen. Er werd verwacht dat er een verschil te zien zou zijn tussen een scheiding van de ouders en het opleidingsniveau in relatie tot het cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Hierbij was de verwachting dat een scheiding van ouders leidt tot meer

cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Daarnaast werd verwacht dat laagopgeleide

jongvolwassenen in totaal meer cannabis hebben gebruikt hoogopgeleide jongvolwassenen. Tot slot werd verwacht dat de laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn over het algemeen meer cannabis hebben gebruikt.

Uit het huidige onderzoek komt echter naar voren dat er geen significant verschil is tussen hoogopgeleide en laagopgeleide jongvolwassenen en de hoeveelheid cannabisgebruik. Dit komt niet overeen met andere resultaten van onderzoek (CBS, 2007, 2009) die stellen dat laagopgeleiden frequenter cannabis gebruiken dan de hoogopgeleiden. Tevens is er geen significant verschil gevonden tussen jongvolwassenen waarvan hun ouders wel of niet zijn gescheiden in de mate van cannabisgebruik. Dit komt overeen met het onderzoek van Sakiya, Melchior, Chollet, & Surkana (2012) die er vanuit gaan dat een scheiding van ouders op zichzelf niet leidt tot meer

cannabisgebruik. Wel vonden zij een verschil in cannabisgebruik bij jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn in combinatie met het hebben van een depressieve ouder. Dit is in het

(28)

28 huidige onderzoek echter niet onderzocht maar is er wel de combinatie tussen een scheiding van ouders en het opleidingsniveau van de jongvolwassenen onderzocht. Ander onderzoek (Sydow et al., 2002) laat in tegenstelling tot het huidige onderzoek en het onderzoek van Sakiya, Melchior, Chollet, & Surkana (2012) zien dat een scheiding van ouders wel degelijk leidt tot een verhoogd risico op cannabisgebruik.

Daarnaast komt uit het huidige onderzoek naar voren dat de hoogopgeleide

jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn over het algemeen vaker cannabis hebben gebruikt dan hoogopgeleiden waarvan hun ouders niet gescheiden zijn en laagopgeleiden waarvan hun ouders wel of niet gescheiden zijn. Dit zijn opvallende uitkomsten, omdat over het algemeen bekend is dat laagopgeleide jongvolwassenen meer cannabis gebruiken dan hoogopgeleiden en jongvolwassenen van gescheiden ouders meer cannabis gebruiken dan jongvolwassenen waarvan hun ouders nog bij elkaar zijn (CBS, 2007). Sydow et al., (2002) hebben zich echter gericht op een scheiding van ouders voor het 15e levensjaar van een jongere of jongvolwassene, omdat een scheiding in de kindertijd meer impact lijkt te hebben op het cannabisgebruik onder jongeren en jongvolwassenen. In het geval van het huidige onderzoek is er geen onderscheid gemaakt in de leeftijd waarop er een scheiding tussen ouders plaatsvond. Dit onderzoek heeft een nieuwe uitkomst gevonden in vergelijking met de huidige wetenschappelijke literatuur, namelijk dat de hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn meer cannabis hebben gebruikt dan de laagopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn. Het is niet geheel duidelijk waarom dit gevonden is, omdat uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat een laag

opleidingsniveau in combinatie met een scheiding van de ouders leidt tot meer cannabisgebruik (CBS, 2007; Sydow, Lieb, Pfister, Hofler, & Wittchen, 2002). Een mogelijke verklaring is dat het gevonden resultaat te maken heeft met de verdeling die is gemaakt voor het opleidingsniveau, waarbij meerdere opleidingsniveaus zijn teruggebracht naar twee categorieën. In dit huidige onderzoek is leeftijd van de jongvolwassene en de leeftijd tijdens een scheiding van ouders niet meegenomen als controle variabele. Hierdoor is het ook mogelijk dat de jongere participanten nu onder zijn gebracht in de categorie laagopgeleid, terwijl ze later hoogopgeleid zouden zijn en dat de invloed van een scheiding per leeftijdscategorie nu niet bekend is. Dit kan van invloed zijn op de resultaten. Een andere verklaring voor het gevonden resultaat is de vraag die het opleidingsniveau meet. Het betreft de vraag: 'Wat is je hoogst behaalde diploma'?. Deze vraag meet alleen de opleiding die personen hebben behaald en niet de opleiding waarmee de respondenten op dat moment bezig zijn. Dit kan een scheef beeld geven van de potentie die de respondenten hebben als het gaat om het

(29)

29

4.1.2 Depressieve problemen en angstproblemen voorspellers op cannabisgebruik

Ten tweede is onderzocht of angstproblemen en depressieve problemen een voorspeller zijn voor het latere cannabisgebruik van jongvolwassenen. De verwachting was dat zowel angstproblemen als depressieve problemen een voorspeller zijn voor het latere cannabisgebruik onder jongvolwassenen.

Het huidige onderzoek heeft geen relatie gevonden met betrekking tot angstproblemen en depressieve problemen en het cannabisgebruik. Zo blijkt uit het huidige onderzoek dat

angstproblemen en depressieve problemen geen voorspeller zijn voor het latere cannabisgebruik. Dit komt overeen met de onderzoeken die eerder zijn verricht naar deze relatie, die vonden dat het hebben van angstproblemen of depressieve problemen niet leidt tot het gebruik van cannabis (Gastel et al., 2013; Griffith-Lendering, Huijbregts, Mooijaart, Volleberg, & Swaab, 2011; Paton, Kessler, & Kandell, 1977). Andere onderzoeken hebben echter aangeduid dat er wel degelijk een relatie is tussen het hebben van angstproblemen of depressieve problemen en het ontstaan van cannabisgebruik. Zij vonden namelijk dat het hebben van angstproblemen of depressieve problemen leidt tot meer cannabisgebruik onder jongeren en jongvolwassenen (Brook, Brook, Zhang, Cohen, & Whiteman, 2002; Klein & Riso, 1994; Mueser, Drake, & Wallach, 1998). Een verklaring hiervoor kan zijn dat deze onderzoeken zich voornamelijk gericht hebben op de klinische doelgroep die vaker cannabis gebruikt. In deze studie is er geen gebruik gemaakt van een klinische doelgroep en is het daarom mogelijk dat dit verband niet gevonden wordt (geen klinische scores angst en depressie).

4.1.3 Cannabisgebruik voorspeller op depressieve problemen

Ten derde is onderzocht of het cannabisgebruik een voorspeller is voor latere depressieve problemen bij jongvolwassenen. De verwachting was dat het cannabisgebruik leidt tot latere depressieve

problemen. Het huidige onderzoek laat zien dat er geen relatie is tussen het cannabisgebruik en depressieve problemen. Zo blijkt het cannabisgebruik geen voorspeller te zijn voor latere depressieve problemen. Een verklaring hiervoor is dat eerdere onderzoeken er vanuit gaan dat hoe meer

cannabis jongvolwassenen gebruiken, des te meer depressieve klachten zij ontwikkelen (Fergusson & Horwood, 1997; Hayatbakhsh et al., 2007; Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell, 2002; Patton et al., 2002; Van Laar et al., 2007). Dit huidige onderzoek gaat hier ook vanuit, echter gebruikt de steekproef niet veel cannabis en scoren zij niet klinisch op depressieve problemen. Het kan daarom lastiger zijn om een relatie te vinden tussen het cannabisgebruik en depressieve problemen.

4.1.4 Cannabisgebruik voorspeller op angstproblemen

Tot slot is onderzocht of het cannabisgebruik een voorspeller is voor latere angstproblemen bij jongvolwassenen. De verwachting was dat het cannabisgebruik leidt tot latere angstproblemen. Uit

(30)

30 het huidige onderzoek blijkt het cannabisgebruik geen voorspeller te zijn voor latere

angstproblemen. Dit komt overeen met eerdere studies die hier onderzoek naar hebben verricht. Zij vonden ook dat het gebruik van cannabis niet leidt tot angstproblemen (Gastel, Tempelaar, Bun, Schubart, Kahn, Plevier, & Boks, 2013; Griffith-Lendering, Huijbregts, Mooijaart, Volleberg, & Swaab, 2011; Patton et al., 2002).

Er zijn echter wel enkele studies te benoemen die wel degelijk hebben gevonden dat het cannabisgebruik leidt tot angstproblemen (Fergusson & Horwood, 1997; Hayatbakhsh et al., 2007; Patton et al., 2002). Deze studies vonden dat hoe meer cannabis men gebruikt, des te meer angstproblemen men ontwikkeld. Zo maakten Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell (2001) een onderscheid in het cannabisgebruik minder dan maandelijks (1-11 keer), maandelijks (12-50 keer), en wekelijks (meer dan 50 keer). In het geval van het huidige onderzoek is er geen gebruik gemaakt van dit onderscheid en is het totaal aantal keer van cannabisgebruik meegenomen, waardoor er geen goed beeld geschetst wordt van de mate van cannabisgebruik en binnen welke periode een

participant cannabis heeft gebruikt. Daarbij is het ook het geval dat het totale gebruik van cannabis binnen de steekproef van het huidige onderzoek laag is, waardoor er geen klinische groep is. Daarbij is het zo dat Hayatbakhsh et al. (2007) in tegenstelling tot het huidige onderzoek gebruik heeft gemaakt van de leeftijd waarop de participanten begonnen met het gebruik van cannabis. Deze vraag kan namelijk een beter beeld geven van de mate van cannabisgebruik van een participant. Wanneer de beginleeftijd van het gebruik van cannabis bekend is krijg je meer inzicht in de mate van het cannabisgebruik van een jongvolwassene gedurende zijn beginleeftijd.

Het huidige onderzoek heeft geen gebruik gemaakt van een klinische doelgroep waardoor het bemoeilijkt wordt om daadwerkelijk iets te kunnen zeggen over angstproblemen, omdat de steekproef niet klinisch scoort. Dit kan te maken hebben met het feit dat de participanten te weinig cannabis hebben gebruikt of te kort cannabis hebben gebruikt.

4.2 Beperkingen

Gedurende het onderzoek zijn er enkele beperkingen naar voren gekomen. Deze beperkingen hebben gezorgd voor nieuwe inzichten voor vervolgonderzoek.

Ten eerste is het sociaal wenselijk antwoorden op de vraag omtrent cannabisgebruik een beperking van het huidige onderzoek. Dit kan te maken hebben met het feit dat de respondenten bijvoorbeeld familieleden zijn en niet willen dat de overige familieleden hier iets vanaf weten, wat leidt tot het sociaal wenselijk antwoorden en dit geeft geen goed beeld van de werkelijkheid.

Voorafgaand aan het onderzoek werd aangegeven dat het onderzoek anoniem is, echter staat op het voorblad van de vragenlijst aangegeven dat de respondent zijn/haar naam dient in te vullen. Dit kan

(31)

31 als gevolg hebben dat de respondenten de vragen niet naar eerlijkheid beantwoorden. Een tweede beperking van het huidige onderzoek is dat de jongvolwassenen uit de steekproef niet klinisch scoren op zowel angstproblemen als depressieve problemen. Het wordt bemoeilijkt om in het geval van het huidige onderzoek daadwerkelijk iets te kunnen zeggen omtrent angstproblemen en depressieve problemen. Een laatste beperking van dit onderzoek is dat het overgrote deel van de steekproef van Nederlandse afkomst is. Hierdoor geven de gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid en wordt generalisatie naar de algehele populatie moeilijk.

4.3 Vervolgonderzoek

Deze bovengenoemde beperkingen hebben geleid tot enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Zo is het allereerst van belang om bij een vervolgonderzoek de sociaal wenselijkheid zo veel mogelijk te verminderen. Dit kan gedaan worden door de werving van respondenten aan te passen en gebruik te maken van respondenten die de onderzoeker zelf niet kent. De werving aanpassen kan gedaan worden door bijvoorbeeld naar scholen te gaan en daar personen te werven. Zo kunnen de gegeven antwoorden een beter beeld schetsen van de werkelijkheid. Ten tweede is een aanbeveling om een klinische doelgroep mee te nemen in het vervolgonderzoek. Hierdoor wordt kan er meer gericht worden op de klinische doelgroep die daadwerkelijk angstproblemen en depressieve problemen ervaart, wat ertoe kan leiden dat er een grotere kans ontstaat op het vinden van verbanden. Ten derde is het van groot belang dat er bij vervolgonderzoek gebruik wordt gemaakt van controlerende factoren zoals leeftijd, depressieve problemen van de ouders en de leeftijd van een jongere waarop zijn/haar ouders zijn gescheiden. Met name in het geval van het opleidingsniveau dient de leeftijd meegenomen te worden en kan er een extra vraag toegevoegd worden met welk opleidingsniveau de respondenten op dat moment bezig zijn. Het doel hiervan is om meer inzicht te krijgen in de potentie die de respondenten hebben als het gaat om het opleidingsniveau. Ten vierde is een aanbeveling voor vervolgonderzoek dat er meer gericht wordt op de doelgroep hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders gescheiden zijn. Het huidige onderzoek laat andere

uitkomsten zien dan de huidige wetenschappelijke literatuur en het is daarom dan ook van belang dat er meer onderzoek naar wordt verricht om zo te inventariseren in hoeverre de gevonden resultaten betrouwbaar zijn.

4.4 Tot slot

Dit huidige onderzoek heeft een bijdrage geleverd aan de kennis omtrent het cannabisgebruik onder jongvolwassenen. Er lijkt een nieuwe uitkomst te zijn gevonden in het huidige onderzoek, namelijk dat cannabisgebruik veel lijkt voor te komen bij hoogopgeleide jongvolwassenen waarvan hun ouders zijn gescheiden. Men kan zich hierbij de vraag stellen of dit een nieuwe risicogroep betreft.

(32)

32 Aangezien er een uitkomst is gevonden die haaks op de huidige wetenschappelijke literatuur staat is het raadzaam dat er meer vervolgonderzoek verricht wordt naar de doelgroep hoogopgeleide jongvolwassenen die cannabis gebruiken en waarvan hun ouders zijn gescheiden.

(33)

33

5.

Literatuur

Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2003). Manual for the ASEBA Adult Forms & Profiles. Burlington, Vermont: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Amato, P., & Keith, B. (1991). Parental divorce and the well-being of children: A meta-Analysis. Psychological Bulletin, 110(1),26-46. doi: 10.1037/0033-2909.110.1.26

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, fourth edition. Washington, DC: American Psychiatric Association.

Brook, D., Brook, J., Zhang, C., Cohen, P., & Whiteman, M. (2002). Drug use and the risk of major depressive disorder, alcohol dependence, and substance use disorders. Archives of General Psychiatry, 59(11), 1039-1044.doi:10.1001/archpsyc.59.11.1039

Buckner, J. D., Heimberg, R. G., Schneier, F. R., Liu, S. M., Wang, S., & Blanco, C. (2012). The relationship between cannabis use disorders and social anxiety disorder in the National Epidemiological Study of Alcohol and Related Conditions (NESARC). Drug Alcohol Depend, 124(1), 128-134. doi: 10.1016/j.drugalcdep.2011.12.023

Carlson, D. (2013). Protect our Youth from Marijuana Tsunami. Geraadpleegd op 10 februari 2014, van http://www.denverpost.com/opinion/ci_24672734/protect-our-youth-from-marijuana-tsunami

Caron, C., & Rutter, M. (1991). Comorbidity in child psychopathology: concepts, issues and research strategies. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 32(7), 1063–1080. doi:10.1111/j.1469-7610.1991.tb00350.x

CBS. (2007). Laagopgeleiden grootste gebruikers van cannabis. Geraadpleegd op 17 februari 2014. Van, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid

welzijn/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2484-wm.htm

CBS. (2009). Een op de drie jongeren heeft wel eens cannabis gebruikt. Geraadpleegd op 17 februari 2014, van

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijdcultuur/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2860-wm.htm

CBS. (2010). Cannabisgebruikers psychisch ongezonder. Geraadpleegd op 10 februari 2014, van

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3212-wm.htm

Degenhardt, L., & Hall, W. (2012). Extent of illicit drug use and dependence, and their

contribution to the global burden of disease. Lancet, 379(9810), 55–70. doi:10.1016/S0140-6736(11)61138-0

Degenhardt, L., Hall, W., & Lynskey, M. (2001). The relationship between cannabis use, depression and anxiety among Australian adults: findings from the National

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We hebben ervoor gekozen om de psychische be- lasting die een onvrijwillig ontslag veroorzaakt, niet op te nemen als mediërende variabele tussen het onvrijwillig ontslag en

1) In de wet van 2006 staat dat verblijfsco-ouderschap bij uitstek moet worden onderzocht in geval van onenigheid tussen scheidende ouders. Dit staat haaks op het feit dat

Positief voor ouders is dat er aanwijzingen dat zij een betere fysieke en emotionele gezondheid hebben in vergelijking met eenhoof- dige gezinnen (Melli &amp; Brown, 2008), dat

Als één van je ouders ernstige psychische problemen heeft, dan is dat heel moeilijk voor jou.. Het brengt in ieder geval stress en spanning

In de gesprekken die Awel voerde met de groep kinderen die weinig contact heeft met de ouder vertellen zij dat ze het gevoel hebben dat de ouder hen niet ‘kent’ en niet weet wat er

doorgaans dat scholen met veel gewogen leerlingen eerder voldoende opbrengsten zouden halen bij een systematiek die voor meer factoren corrigeert, terwijl scholen met veel

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot

Gelukkig komt het niet zo vaak voor, maar bij ernstige en langdurige conflicten tussen de ouders kan het nodig zijn om het contact van het kind met één van de ouders tijdelijk stop