• No results found

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie : Onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op de voorkeur van bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie : Onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op de voorkeur van bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M

A S T E R S C R I P T I E

E

C O N O M I S C H E

G

E O G R A F I E

B

E G E L E I D E R

:

D R

.

A

R N O U D

L

A G E N D I J K

S

T A G E O R G A N I S A T I E

:

R

O Y A L

H

A S K O N I N G

R

ADBOUD

U

NIVERSITEIT

N

IJMEGEN

Het Nieuwe Werken

en de bedrijfslocatie

Onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken

op de voorkeur voor locaties van werkplekken en

werkgebieden.

Frank de Feijter

Bedrijfslocatiebeleid

Bedrijfslocatie

Het Nieuwe Werken-

kantoorconcepten

(2)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie II

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie

Onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op de voorkeur van

bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden.

Colofon

Masterscriptie

Economische geografie

Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Auteur

Frank de Feijter

http://nl.linkedin.com/in/fdefeijter s0711608

De Feijter, F.J. (2012). Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie. Onderzoek naar de invloed van Het

Nieuwe Werken op de voorkeur van bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden.

Nijmegen: Radboud Universiteit.

Begeleider Radboud Universiteit

Dr. Arnoud Lagendijk

a.lagendijk@ru.nl

Begeleider stageorganisatie Royal Haskoning

Prof. Dr. Jacques van Dinteren

j.vandinteren@royalhaskoning.com

(3)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie III

Voorwoord

Locatie, locatie, locatie: de drie sleutels tot succes! Prof. Dr. H. Timmermans.

Het Nieuwe Werken. Iedereen heeft er een mening over. De één ziet een toekomstbeeld van een veranderend Nederland waarbij voor werknemers niets in de weg staat om te werken vanaf hun eigen (dak)terras met hightech apparaten. De ander denkt aan blitse werkplekken met rode stoeltjes en een organisatiestructuur waarin meer op resultaat wordt gestuurd. Weer een ander vindt het een hyperig concept waarvan niemand precies weet wat het is. Kortom het is een actueel onderwerp waar veel over te zeggen is. Tot nu toe is veel aandacht gegaan naar (het inwendige van) het bedrijfspand. Als we dit concept serieus nemen is het belangrijk ook oog te hebben voor de

bedrijfslocatie. Ik vind de bedrijfslocatie, de ligging van het bedrijfspand, een interessant en relevant geografisch onderzoeksobject. Het is immers de plaats waar miljoenen Nederlanders op werkdagen aanwezig zijn om hun arbeid te verrichten. Met de treurige beelden van de vele leegstaande kantoren en de ongewisse toekomst van de lelijke ‘blokkendozen’ op snelweglocaties in mijn achterhoofd is ook het beleid dat wordt gevoerd op de verschillende locaties een erg actuele vraag. Voor mij was het duidelijk: over deze onderwerpen zou mijn scriptie gaan.

Zoals u misschien aan de voorkant van deze scriptie is opgevallen staan hier drie plaatjes die het verhaal van mijn scriptie illustreren en structuur geven. De mogelijkheden voor Het Nieuwe Werken-kantoorconcepten, de voorkeur voor bedrijfslocaties en het beleid hierover. Deze drie bouwstenen komen in de scriptie op verschillende plaatsen terug. In eigen woorden noemde ik dit graag

liefkozend het ‘tandpastamodel’, refererend aan de bekende driekleurentandpasta waarbij er steeds drie kleuren uit één tube komen en elke kleur voor zijn eigen smaakje en werking staat. Zo ook deze onderwerpen. Ze hebben met elkaar te maken en vloeien in elkaar over en zijn toch alledrie

verschillend. De smaak van mijn scriptie mag u zelf proeven.

Graag zou ik mijn begeleiders, de heer Arnoud Lagendijk van de Radboud Universiteit in Nijmegen en de heer Jacques van Dinteren van mijn stageorganisatie, willen bedanken voor hun tijd en sturing gedurende de totstandkoming van mijn afstudeeronderzoek. Daarnaast ben ik alle deelnemers aan de enquête en interviews zeer dankbaar voor hun medewerking aan dit onderzoek. Tot slot heb ik een bijzonder dankwoord voor Royal Haskoning UrbanSolutions waar ik de gelegenheid heb gehad om binnen hun organisatie dit afstudeeronderzoek uit te kunnen voeren. De geboden faciliteiten, het meewerken met andere projecten en het kijkje in de keuken binnen de afdeling hebben een prettige afstudeerperiode mogelijk gemaakt.

Ik hoop dat u dit onderzoeksverslag met interesse en plezier zult lezen. Nijmegen, 14 april 2012

(4)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie IV

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op de vraag wat voor Het Nieuwe Werken-kantoorconcepten (hierna HNW-kantoorconcepten) de meest optimale bedrijfslocatie is en op welke wijze hier met het

bedrijfslocatiebeleid op ingespeeld kan worden. Deze scriptie heeft tot doel inzicht te krijgen in deze drie gekoppelde thema’s (onderstreept in de vorige zin). Hiervoor heeft literatuurstudie

plaatsgevonden, zijn twintig koplopende bedrijven geïnterviewd en 260 bedrijven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben een enquête ingevuld over Het Nieuwe Werken. Ook is gesproken met zes sleutelfiguren met kennis van kantoren(beleid) werkzaam bij de gemeente Nijmegen, gemeente Arnhem, provincie Gelderland, Stadsregio Arnhem Nijmegen en ontwikkelaar TCN.

Aanleiding voor dit onderzoek is dat in Het Nieuwe Werken allerlei ontwikkelingen samenkomen en er voor bedrijven nieuwe HNW-kantoorconcepten ontstaan waarmee werknemers flexibeler om kunnen gaan met de plaats en tijd van werk. Door ontwikkelingen als meer gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT), het meer centraal stellen van de beleving van de werknemer en de nadruk op kostenbesparingen door de financiële crisis ontstaat voor veel bedrijven een nieuwe voorkeur voor locaties van werkplekken en werkgebieden. Vanwege de kantoorleegstand, financiële positie van gemeenten, maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening en de strijd tussen gemeenten om de hoogopgeleide kenniswerker, is juist ook een beleidsmatig perspectief relevant. Dit is extra relevant omdat sinds de Nota Ruimte uit 2006 het

bedrijfslocatiebeleid grotendeels is overgelaten aan gemeenten en de nationale regie een stuk losser is geworden.

1. Mogelijkheden binnen bedrijfssectoren van HNW-kantoorconcepten

Literatuuronderzoek wijst uit dat er in 2010 2,1 miljoen werknemers (deels) ‘op afstand’ werken. Het potentieel aan lange afstandwerkers wordt geschat op 3,1 miljoen werknemers op het totaal van de 7,2 miljoen tellende beroepsbevolking. De mogelijkheden om gebruik te maken van Het Nieuwe Werken binnen bedrijfssectoren zijn groot. Veel (middel)grote bedrijven hebben Het Nieuwe Werken ingevoerd of zitten in het verandertraject. Ook veel bedrijven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen verwachten de komende jaren meer invloed van Het Nieuwe Werken de komende jaren.

Het Nieuwe Werken komt binnen de meeste bedrijfssectoren voor maar vooral binnen de financiële sector en de ICT-sector. Dit omdat binnen de dienstensector werken achter een computer of laptop vaker voorkomt. Bij productie- en logistieke bedrijven staat het product en het logistieke proces meer centraal. Het verbeteren van de werknemertevredenheid, kostenbesparing en duurzaamheid zijn belangrijke aanleidingen voor bedrijven om over te stappen op Het Nieuwe Werken. Ook het benutten van ICT-mogelijkheden of verhuizen naar een ander pand speelt mee in de keuze die bedrijven maken.

Het is niet zo dat kantoren en bedrijfsgebouwen verdwijnen. Ze krijgen wel een andere rol. Er zijn verschillende varianten van HNW-kantoorconcepten. Het werken vanuit een flexwerkplekkantoor in combinatie met vanuit huis werken is verreweg het meest populaire concept. Werken in een bedrijfsverzamelconcept komt ook voor. Werken in de bibliotheek of openbare ruimte en een flexibel kantoorconcept (bijvoorbeeld Seats2meet) spelen op dit moment een beperkte rol. De

(5)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie V

gevolgen van de opkomst van ZZP’ers en kleine bedrijven, waar flexibele kantoorconcepten en bedrijfsverzamelconcepten zich op richten, is lastig in te schatten.Op dit moment zijn wordt voor deze groep volstaan met kleinschalige oplossingen.

2. Bedrijfslocatievoorkeur van HNW-kantoorconcepten

De interviews en enquête onder bedrijven geven de verwachting dat HNW-kantoorconcepten niet alleen op een kruispunt van multimodale verkeersinfrastructuur gevonden kunnen worden, maar dat ze zich in toenemende mate zullen bevinden in een multifunctionele omgeving. Bij deze multifunctionele omgeving is sprake van een mix van allerlei voorzieningen die dynamiek en

ontmoeting bieden. Bereikbaarheid via de weg, openbaar vervoer en voldoende parkeergelegenheid zijn randvoorwaarden voor succes. Op dit moment is Het Nieuwe Werken voor veel bedrijven vooral een ‘mobiliteitsconcept’ waar de werkgever een grote verantwoordelijkheid in neemt. Bedrijven die bezig zijn met Het Nieuwe Werken verwachten wel dat voorzieningen in de nabije omgeving van het kantoorpand in de toekomst een grotere rol zullen gaan spelen. Ze verwachten een flexibeler werkgedrag en dat werk en privé in de toekomst nog meer met elkaar verknoopt zullen zijn. Hierdoor is behoefte aan een mix van meer (ondersteunende) voorzieningen. Dit terwijl deze ontbreken bij de huidige, formele bedrijfslocaties. Recreatieve voorzieningen en water en groen in de kantooromgeving zijn een pre.

Stationslocaties, nabij de centrumring, lijken een goede potentie te hebben voor Het Nieuwe

Werken, mits autobereikbaarheid en parkeergelegenheid goed zijn geregeld. Door de ligging van het station zijn voorzieningen en de dynamiek van de binnenstad dichtbij. Werk en privé kunnen zo beter op elkaar aansluiten. Dit type locaties zal zich de komende jaren beter kunnen positioneren en onderscheiden van andere locaties. Op deze locaties zitten de meeste bedrijven die verwachten dat Het Nieuwe Werken veel invloed gaat hebben. In de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn locaties als Arnhem Centraal Station, Nijmegen Centraal Station en Nijmegen Zuid kansrijk. Door het grote aandeel respondenten dat mix van ondersteunende voorzieningen belangrijk acht lijkt in het algemeen het centrum, in brede zin geschikt te zijn voor Het Nieuwe Werken. De radialen en toegangspoorten van de binnenstad, bijvoorbeeld de Velperweg in Arnhem, zijn kansrijk voor meer functiemenging. Flexplek- en thuiswerkers waarderen voorzieningen en openbaar vervoer het meest. Voor nieuwe flexibele vergaderformules (bijvoorbeeld Seats2meet) lijken locationele aspecten minder van belang te zijn. Locaties die niet voldoen aan de eerder beschreven eisen lijken minder interessant te worden. Vooral verouderde snelweglocaties en enkel op woningen gerichte woonwijklocaties worden enkel als geschikt gezien voor bedrijfsverzamelconcepten. Bij het

aantrekken voor de markt van ZZP’ers en kleine bedrijven – en HNW-kantoorconcepten die hiermee samenvallen – zouden deze locaties wel interessanter kunnen worden.

3. Implicaties van Het Nieuwe Werken-locatievoorkeuren voor bedrijfslocatiebeleid

Op basis van dit onderzoek is gekomen tot de volgende vijf beleidsaanbevelingen. Op de eerste plaats is het voor gemeenten belangrijk om in lijn met het kader uit het Rijksbeleid gericht te zijn het benutten van kansen en sterkten. Voor gemeenten betekent dit in hun kantorenstrategie de

mogelijkheden benutten van de aantrekkelijke stationslocaties. Het zou kunnen gaan om deels nieuwe kleinschalige concepten in een stedelijke omgeving, met flexibiliteit ook in de voorzieningen, voor ontmoeting en dynamiek. Dit is waar het nu vaak aan ontbreekt op de formele werklocaties. Mobiliteitsbeleid wordt door Het Nieuwe Werken alleen maar belangrijker. Werkgevers willen niet

(6)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie VI

afhankelijk zijn van het station. Doordat er meer werknemers in één kantoorpand kunnen werken en er minder m2 per werknemer nodig is, zijn er verhoudingsgewijs meer parkeerplekken nodig.

Op de tweede plaats moeten gemeenten ervoor zorgen dat het aanbod van kantoren niet verder uit de pas gaat lopen met de vraag door de plancapaciteit te verminderen. Dit is lastig omdat de aanleg van kantoren jarenlang erg gunstig is geweest voor het rond krijgen van de grondexploitaties. Dit kunnen gemeenten doen door Het Nieuwe Werken plaats te laten vinden in gerenoveerde panden en nieuwbouw te verbinden aan de sloop van bestaande kansarme kantoren. Daarnaast kan de gemeente zelf voorop lopen door Het Nieuwe Werken in de eigen organisatie in te voeren.

Op de derde plaats kunnen minder aantrekkelijke snelweglocaties opgekrikt worden door een aantal maatregelen als: de invoering van parkmanagement, een Vereniging van Eigenaren instellen en het toevoegen van voorzieningen. Ook een sterke branding en de bestemming van sommige locaties in het bestemmingsplan verruimen zijn mogelijke verbeteringen. Het is een kans ook in te zetten op bedrijfsverzamelconcepten als de markt voor ZZP’ers en kleine bedrijven verbetert.

Op de vierde plaats kan de gemeente voorwaardenscheppend bezig zijn. Functiemenging kan worden gestimuleerd door het implementeren van woonwerkpanden in het bestemmingsplan door kantoorruimten kleiner dan 500 meter eenvoudiger mogelijk te maken. De voorkeur voor één tot twee dagen thuiswerken en een mogelijke stijging van ZZP’ers zal in de toekomst kunnen leiden tot aanpassingen in woonwijklocaties. Bijvoorbeeld grotere woningen met kantoorruimte op de begane grond en meer voorzieningen in de woonwijk.

Op de vijfde plaats is het aanbieden van draadloos internet in centrumlocaties en de binnenstad een manier om werken in de openbare ruimte, bijvoorbeeld park, café of bibliotheek, te ondersteunen. Dit is een andere manier van voorwaardenscheppend bezig zijn. Ruimere openingstijden van winkels dragen bij aan een betere wisselwerking tussen werken en privé. Het versterken van het

totaalplaatje van de stad kan van belang zijn in het aantrekken van gebruikers van Het Nieuwe Werken.

(7)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie VII

Inhoudsopgave

Voorwoord III Samenvatting IV 1. INLEIDING 1 1.1 Probleemkader 1

1.2 Relevantie van het onderzoek 2

1.3 Doel- en vraagstelling 4 1.4 Leeswijzer 5 2. METHODEN 7 2.1 Onderzoekstrategie 7 2.1.1 Kernbeslissingen 7 2.1.2 Onderzoeksdesign 7 2.2 Onderzoeksmateriaal 8 2.2.1 Literatuuronderzoek 9

2.2.2 Interviews koplopers Het Nieuwe Werken 9

2.2.3 Enquête Stadsregio Arnhem Nijmegen 9

2.2.4 Expert interviews 10

3. THEORETISCH KADER 12

3.1 HNW-kantoorconcepten 12

3.1.1 Het begrip Het Nieuwe Werken 12 3.1.2 Het Nieuwe Werken en bedrijfssectoren 13 3.1.3 Alternatieve HNW-kantoorconcepten en locatietypen 13

3.2 Bedrijfslocatie 17

3.2.1 Locatietheorieën 17

3.2.2 Relevante omgevingskwaliteiten in de huidige netwerksamenleving 19

3.3 Bedrijfslocatiebeleid 22

3.3.1 Nationaal beleid: verminderen van industriële ongelijkheid 22 3.3.2 Decentraal beleid: benutten van kennispotenties 22

3.4 Conclusie en operationalisering 26

4. BEDRIJFSLOCATIEVOORKEUR KOPLOPERS HET NIEUWE WERKEN 26

4.1 Ontwikkelingen bij koplopers Het Nieuwe Werken 26

4.1.1 Bevorderen medewerkertevredenheid 27

4.1.2 Kostenbesparing 28

(8)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie VIII

4.1.4 Technologische mogelijkheden 29

4.1.5 Verhuizen naar een ander pand 29

4.1.6 Duurzaamheid 30

4.2 Gewenste bedrijfslocatie van koplopers Het Nieuwe Werken 30 4.2.1 Huidige locatie: benutten van de multimodale knoop 31 4.2.2 Toekomstige locatie: combinatie multimodaal en multifunctioneel 33

4.3 Conclusie 36

5. BEDRIJFSLOCATIEVOORKEUR IN DE STADSREGIO ARNHEM NIJMEGEN 38

5.1 Mogelijkheden van HNW-kantoorconcepten 38

5.1.1 Invloed van Het Nieuwe Werken 38

5.1.2 Het Nieuwe Werken en bedrijfssectoren 39

5.1.3 Populariteit van HNW-kantoorconcepten 41

5.1.4 Het Nieuwe Werken en ontwikkelingen bij bedrijven 42

5.2 Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 45

5.2.1 Het Nieuwe Werken en locationele aspecten 45

5.2.2 HNW-kantoorconcepten en bedrijfslocaties 46

5.2.3 Het Nieuwe Werken en thuis- en flexwerken op bedrijfslocaties 48

5.2.4 Het Nieuwe Werken en onzekerheid 50

5.3 Het Nieuwe Werken en bedrijfslocatiebeleid 51

5.3.1 Mogelijkheden in gemeentelijk beleid 51

5.3.2 Eventuele mogelijkheden voor niet-gemeentelijke overheden 56

5.4 Conclusie 58

6. CONCLUSIE 60

6.1 Conclusie 61

6.1.1 Mogelijkheden binnen bedrijfssectoren voor HNW-kantoorconcepten 61 6.1.2 Bedrijfslocatievoorkeur van HNW-kantoorconcepten 62 6.1.3 Implicaties van Het Nieuwe Werken-locatievoorkeuren voor beleid 64

6.2 Reflectie 65

6.3 Aanbevelingen voor onderzoek 67

LITERATUURLIJST 68

Bijlage 1: Vragenlijst interviews koplopers 74

Bijlage 2: Lijst geïnterviewde koplopers Het Nieuwe Werken 76

Bijlage 3: Vragenlijst enquête Stadsregio Arnhem Nijmegen 77

(9)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 1

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie

Onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op de voorkeur van

bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden.

1. Inleiding

1.1 Probleemkader

Nederland bevindt zich midden in een nieuwe golf van maatschappelijke en economische

ontwikkelingen. Deze golf is vergelijkbaar met de ontwikkelingen die de opkomst van elektriciteit en later de televisie en de auto in de jaren vijftig teweeg bracht (VROM-raad, 2001, Van Oord, Raspe & Snellen, 2003, p. 18). Er ontstaan nieuwe mogelijkheden voor het organiseren van werk, de werkplek en de werkgebieden door de invloed van ICT, groeiende kenniseconomie en de financiële crisis. Ook de leegstand in de kantorensector en meer nadruk op beleving en flexibiliteit in organisaties dragen daaraan bij.

Externe ontwikkelingen in de toepassing van ICT-technologie nemen snel aan invloed toe en blijken een grote katalysator van de kennis- en diensteneconomie (Van Reisen, 1997). Binnen

bedrijfssectoren zijn er enorme verschuivingen. Het aantal zelfstandige professionals heeft de laatste jaren een behoorlijke groei doorgemaakt. Zo zijn er volgens het CBS in 2010 700.000 Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers). Dit zijn eenmansbedrijven die vaak werken op basis van verschillende opdrachtgevers. Dit is een stijging van ongeveer 50% ten opzichte van 2001. De verwachting is dat Nederland in 2015 zeker meer dan 1 miljoen ZZP’ers zal tellen (Van den Borden-Appel, 2011). In Nederland valt inmiddels 44% van de bedrijven onder de dienstensector en in de grote steden bedraagt de dienstensector 66% van het aantal totaal aantal banen. Dit zijn ongeveer vier miljoen kennisbanen (Rabobank, 2002, Planbureau voor de Leefomgeving, 2006, De Jager, 2009). Deze ‘verdienstelijking’ en ‘verkantorisering’ is in de (grote) steden in ons land het meest zichtbaar.

Door ‘verdienstelijking’ van de economie is het gemakkelijker geworden om vanuit een alternatieve werkplek in plaats van het traditionele kantoor te werken. Het aantal bedrijven dat thuiswerken mogelijk maakt is in een paar jaar tijd verdubbeld van 28% in 2003 tot 56% in 2009 (CBS, 2011, in: Van Dinteren, 2011). Virtuele communicatie en contacten maken het niet meer noodzakelijk om in elkaars nabijheid te zijn of om fysieke verplaatsingen te maken (Ritsema van Eck, 2010, p. 88). Generatie Y (1976 - 2000) is meer gericht op vrijheid en handiger met moderne ICT-faciliteiten als smartphone en sociale toepassingen van ICT: ‘web 2.0’. Binnen organisaties wordt gestuurd op resultaat en komt de beleving van de steeds meer zelfstandige werknemers meer centraal te staan (Davis & Huebner, 2009, Kluiwstra, 2010, Westerink, 2010). Versterkt door de toegenomen

arbeidsschaarste vanwege de ontgroening en de vergrijzing, lastige economische omstandigheden veroorzaakt door de financiële crisis en de toegenomen complexiteit worden competente

werknemers steeds belangrijker voor organisaties. Hierdoor wordt het noodzakelijker voor organisaties om zich te onderscheiden en nieuw talent aan te trekken. ‘The War for Talent’ (McKinsey, 2001) is vooral: ‘de oorlog om kwaliteit’.

(10)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 2

waarbinnen een meer flexibele omgang met werktijden en werkplek een belangrijke component is. De groeiende invloed van ICT, de recente sociaal-culturele ontwikkelingen, het feit dat Het Nieuwe Werken verschillende ruimtelijke verschijningsvormen kent en nog in zijn kinderschoenen staat maken het interessant hier dieper op in te zoomen. Binnen Het Nieuwe Werken wordt sterk de focus gelegd op de werkplek en het kantoorpand en nog weinig op de bedrijfslocatie. De locatie, de inrichting en de uitstraling van de gebouwomgeving van het bedrijf dragen echter bij aan het succes van een bedrijf. Schäperclaus (2011, in: Van Dinteren & Van der Krabben, 2011) ondervroeg

ondernemers naar het belang van hun werkplek, het gebouw, de fysieke omgeving en de

omliggende voorzieningen. Ondernemers gaven als belangverhouding 52-18-12-18. Daarmee kent de bedrijfslocatie een belang van 30%. Uit ander onderzoek blijkt dat de buitenruimte, in het bijzonder de aanwezige natuur, een positief effect kan hebben op de werkvoldoening van de werknemers en dat het ziekteverzuim vermindert (Kaplan, 2007, in: Van Dinteren & Van der Krabben, 2011). Het is onduidelijk welk type bedrijfslocatie het meest geschikt is voor de ‘nieuwe-werken-gebouwen’ van de toekomst (Van Dinteren, 2010). Het is de vraag welke

omgevingskwaliteiten vanuit Het Nieuwe Werken belangrijk zijn voor de bedrijfslocatie. De vraag die hierop volgt is wat de mogelijke implicaties zijn voor het bedrijfslocatiebeleid dat sinds de Nota Ruimte uit 2006 in vergaande mate is overgelaten aan gemeenten (De Jong & Leijten, 2004).

1.2 Relevantie van het onderzoek

Dit onderzoek heeft zowel maatschappelijke als wetenschappelijke relevantie. In deze paragraaf zullen verschillende maatschappelijke en wetenschappelijke issues met betrekking tot de mogelijkheden binnen bedrijfssectoren voor de kantoorconcepten van het Nieuwe Werken, de bedrijfslocatie en het bedrijfslocatiebeleid van Het Nieuwe Werken worden benoemd.

Het Nieuwe Werken en kantoorconcepten

In 2005 viert Het Nieuwe Werken in Nederland haar doorbraak door een discussiepaper van Bill Gates van Microsoft. Sindsdien is het uitgegroeid tot een verzamelterm van allerlei initiatieven om het organiseren van werk te innoveren. Het Nieuwe Werken is een actueel thema dat binnen steeds meer organisaties speelt. Dit hangt samen met ontwikkelingen en veranderingen in type

werkzaamheden en de mogelijkheden die dit geeft voor een meer flexibele omgang met plaats en tijd (Dijst, 2004, Dijst, 2006). Binnen Nederlandse bedrijven komt Het Nieuwe Werken in allerlei ruimtelijke verschijningsvormen voor. Niet elk type werkzaamheden is even kansrijk voor Het Nieuwe Werken. Het is onduidelijk binnen welke sectoren Het Nieuwe Werken het meest plaatsvindt en wat bedrijven stimuleert om op Het Nieuwe Werken in te zetten. Ook is het niet duidelijk wat het betekent voor de productiviteit en kennisuitwisseling. Schaffers, Brodt, Pallot & Prinz (2006) zien een toenemende complexiteit in werkplaats- en kantoorinnovatie: het is

onduidelijk welke alternatieve kantoorconcepten het meest gebruikt worden. Voor de wetenschap is het onderzoek relevant omdat er vanuit het wetenschappelijke discours nog weinig kennis is over Het Nieuwe Werken. Onderzoekers van de Erasmus Universiteit (Van Heck, van Baaken, Dupain & Go, 2007) constateren een kloof tussen de wetenschappelijke en visionaire - in sommige gevallen utopische - publicaties. De populaire visionaire publicaties extrapoleren de toekomst met relatief zwakke veronderstellingen. Dit onderzoek draagt bij aan overbrugging van deze kloof en vergroot kennis. Wetenschappelijk gezien behoren het ruimtelijk gedrag en de kenmerken van

(11)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 3 Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie

Maatschappelijk is het onderzoek relevant omdat het gaat over de waardering van de

bedrijfslocatie. Dit is de plaats waar miljoenen Nederlanders op werkdagen aanwezig zijn om hun arbeid te verrichten. Bovendien is er grote ontevredenheid over de omgevingskwaliteit van de werkomgeving, ongeveer 40 procent van de kantoorgebruikers wil een andere locatie dan de locaties die de laatste decennia zijn ontwikkeld (Wesselink, 2005, p. 1). Het Nieuwe Werken kan bijdragen aan meer werknemertevredenheid, mogelijkheden voor deeltijdwerkers, afname van files en reisafstand voor werknemers en bijbehorend energieverbruik. Duurzaamheid en CO2-reductie

worden een steeds groter en belangrijker thema voor bedrijven, vastgoedpartijen en de

samenleving. Nederlandse steden hebben verschillende typen bedrijfslocaties met verschillende kenmerken en omgevingskwaliteiten. Er wordt door onderzoekers verschillend gedacht over de meest optimale bedrijfslocatie. Uit het onderzoek van Wesselink (2005) blijkt dat werknemers werk-locaties willen die goed verweven zijn met andere functies (als wonen, winkelen en ander stedelijke voorzieningen). Het liefst in of nabij het stadscentrum. ABN AMRO (2011) heeft daar – voor de kantorensector in het algemeen – een ander beeld bij en verwacht dat er een bovengemiddeld negatieve uitbreidingsvraag op centrumlocaties zal ontstaan. Wetenschappelijk gezien past het schrijven over bedrijfslocaties in de bredere wetenschappelijke discussie over het kunnen beïnvloeden van aspecten van werkmilieus en de betekenis van lokale netwerken en het globale schaalniveau, ook wel bekend als ‘local-global’ paradox (Castells, 2002, in: Ruimtelijk Planbureau, 2006). Ook sluit dit onderzoek aan op de lange geschiedenis van locatiekeuzeonderzoek en geeft het invulling aan de wens van academici om meer in te gaan op processen uit het dagelijks leven (Dijst, 2006, p. 4).

Het Nieuwe Werken en het bedrijfslocatiebeleid

In de Nota Ruimte (2006) is het locatiebeleid verregaand gedecentraliseerd. Dat liet beleidsmakers en analisten bij gemeenten achter met de vraag hoe het nu verder moet (De Jong & Leijten, 2004). Op welke wijze hierbij kan worden ingespeeld op Het Nieuwe Werken is onduidelijk. In deze context is het vooral belangrijk soepel in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden en voorkeuren van bedrijven. Er is sprake van een kwantitatief overaanbod van kantoorruimte sinds de

economische crisis vanaf 2007 en een hoge kantoorleegstand (landelijk zo’n 15 procent). De

leegstand kan door invloed van het Nieuwe Werken verder groeien naar 25 tot 30 procent voor heel Nederland in 2015 (Jones Lang LaSalle, 2011, Bak, 2010). OCS Workplace gaat zelfs uit van 70% krimp kantorenmarkt in de komende vijftien jaar (Van Beuzekom, 2010). Daarnaast hebben veel kantoren een slechte bezetting. In een gemiddeld kantoor in Nederland is de bezetting van een werkplek slechts 50 procent en de bezetting van een vergaderruimte slechts 20 procent (Draaijer & Partners, 2010, p. 3). Richard Florida benoemt dat steden zijn verwikkeld in een stedenstrijd om werkgelegenheid, innovatiekracht en economische groei. Deze strijd kent winnaars en verliezers. Gemeenten proberen het (cultureel) hoogwaardige karakter van gebieden te versterken en zich te profileren bij haar eigen inwoners en bedrijven om bedrijven zoveel mogelijk aan de stad te binden (Hospers, 2009, p. 76). Bedrijven zijn samen met bewoners immers de beste ambassadeurs van de stad. Binnen de sociaalruimtelijke wetenschappen is al vanouds veel belangstelling voor de vraag naar de wisselwerking tussen enerzijds het territorium, de plaats en anderzijds het (samen)leven en welbevinden van mensen en op welke wijze dit met beleid gestuurd kan worden. Daarnaast past dit onderzoek in de bredere wetenschappelijke theorievorming van de economische geografie en gebiedsontwikkeling.

(12)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 4

1.3 Doel- en vraagstelling

Economisch-geografische theorieën proberen een relatie te leggen tussen locatie en (economische) activiteiten. Het gaat om vragen als ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’ en ‘waarom daar’ in volgorde van

belangrijkheid (Louw, 1996). In dit onderzoek heeft het ‘wie’ betrekking op bedrijven. Het ‘wat’ heeft betrekking op Het Nieuwe Werken. Het ‘waar’ heeft betrekking op de onzekerheid wat de meest kansrijke locaties zijn voor Nieuwe Werken-gebouwen. De vragen ‘wie’, ‘wat’ en ‘waar’ staan vooral analytisch in de belangstelling. In dit onderzoek zullen deze vragen aandacht krijgen maar zal de aandacht in het bijzonder gericht zijn op het ‘waarom daar’ van Het Nieuwe Werken. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de beleidsbeslissingen die overheden in het kader van Het Nieuwe Werken kunnen nemen.

In paragraaf 1.2 werden op de volgende gebieden onduidelijkheden geconstateerd:

1. De relatie tussen op Het Nieuwe Werken geïnspireerde kantoorconcepten en mogelijkheden binnen bedrijfssectoren.

2. De relatie tussen op Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie. 3. De relatie tussen Het Nieuwe Werken en het bedrijfslocatiebeleid.

Het hele spectrum van onduidelijkheden is te breed om diepgaand in deze masterscriptie te behandelen. Daarom zullen keuzes moeten worden gemaakt. Gezien de verkennende fase van het onderzoek naar Het Nieuwe Werken vanuit de (economische) geografie is er naar gestreefd

allereerst een algemeen beeld te schetsen van de voorkeur voor locaties die ontstaat onder invloed van Het Nieuwe Werken. De relatie met de bedrijfslocatie en gewenste omgevingskwaliteiten van de bedrijfslocatie hebben tot nu toe weinig aandacht gekregen.

Zoals bij elke transitie is er een groep koplopers die voor de andere bedrijven uitloopt. Door de ontwikkelingen bij twintig landelijk verspreide koplopende bedrijven te beschrijven en hun voorkeuren voor bedrijfslocaties in kaart te brengen door middel van een kort interview voor hun huidige locatie en eventueel toekomstige locatie krijgt men inzicht in de meest kansrijke

bedrijfslocaties voor HNW-kantoorconcepten. Naast literatuurstudie wordt door middel van een enquête onder 260 bedrijven ingegaan op Het Nieuwe Werken in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Omdat in Nederland veel regio’s zijn en die onmogelijk allemaal diepgaand in een onderzoek kunnen worden betrokken zal in dit onderzoek één Nederlandse regio met bijzondere aandacht worden onderzocht: de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De Stadsregio Arnhem Nijmegen, een regionaal samenwerkingsverband van negentien gemeenten met circa 730.000 inwoners, 350.000 banen, waarvan 101.000 in Arnhem en 99.000 in Nijmegen (Vastgoedrapportage, 2011). De regio heeft veel ambities. Dit blijkt uit de Economische Agenda van 2007 – 2010 waar staat dat de Stadsregio

Arnhem Nijmegen in 2020 de economisch best presterende regio buiten de Randstad wil zijn (Van Dinteren & De Lange, 2007, p. 5). Ook wordt door zes expert interviews verkend op welke wijze er vanuit het bedrijfslocatiebeleid kan worden ingespeeld op Het Nieuwe Werken.

Er is voor gekozen niet heel specifiek te kijken naar één vorm van HNW-kantoorconcepten in een bepaalde bedrijfssector of één of twee bedrijven die Het Nieuwe Werken hebben ingevoerd. Alternatieve HNW-kantoorconcepten en de inwendige bedrijfshuisvesting worden uitvoerig onderzocht door architecten en onderzoekers vanuit facility management. Bedrijfskundigen en

(13)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 5

economen hebben meer oog voor bedrijven. Juist het ruimtelijk gedrag van een grotere groep bedrijven en hun algemene voorkeur wat betreft omgevingskwaliteiten en bedrijfslocaties is relevant.

Dit leidt tot de volgende doelstelling:

Doelstelling van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de invloed die de mogelijkheden van Het Nieuwe Werken heeft op de voorkeur van bedrijven voor locaties van werkplekken en werkgebieden, met speciale focus op de Stadsregio Arnhem Nijmegen, teneinde een bijdrage te leveren aan het bedrijfslocatiebeleid.

Om aan deze doelstelling te kunnen voldoen is onderstaande centrale vraag geformuleerd:

Welke betekenis hebben de kantoorconcepten van Het Nieuwe Werken voor de bedrijfslocatie en op welke wijze kan in het bedrijfslocatiebeleid in de Stadsregio Arnhem Nijmegen worden geanticipeerd op Het Nieuwe Werken?

Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zijn een aantal deelvragen opgesteld: HNW-kantoorconcepten

1. Op welke wijze is het begrip Het Nieuwe Werken uitgelegd sinds haar intrede in Nederland? 2. Op welke wijze wordt vanuit verschillende bedrijfssectoren ingespeeld op Het Nieuwe Werken?

3. Wat zijn verschillende alternatieve kantoorconcepten van Het Nieuwe Werken?

4. Welke ontwikkelingen dragen eraan bij dat bedrijven de stimulans voelen over te stappen op Het Nieuwe Werken?

Bedrijfslocatie

5. Wat zijn vanuit Het Nieuwe Werken gewenste omgevingskwaliteiten van bedrijfslocaties? 6. Welk type bedrijfslocaties is het meest kansrijk in het kader van Het Nieuwe Werken?

Bedrijfslocatiebeleid

7. Wat is de hoofdlijn van het in de afgelopen jaren gevoerde ruimtelijke en economische bedrijfslocatiebeleid?

8. Wat zijn mogelijke implicaties van Het Nieuwe Werken voor het ruimtelijke en economische bedrijfslocatiebeleid van gemeenten en eventueel andere overheden?

1.4 Leeswijzer

Deze scriptie bestaat uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt uitgelegd welke methoden zijn gebruikt in dit onderzoek. Hierin wordt ingegaan op de onderzoeksopzet, onderzoeksstrategie en keuzes in onderzoeksmateriaal. Na dit hoofdstuk volgt hoofdstuk 3 waarin door middel van

literatuurstudie van een aantal theorieën een beter begrip wordt gevormd van Het Nieuwe Werken, Het Nieuwe Werken in de verschillende bedrijfssectoren en verschillende typen alternatieve HNW-kantoorconcepten, typen bedrijfslocaties en omgevingskwaliteiten van de bedrijfslocatie. De hoofdstukken 4 en 5 gaan over de bedrijfslocatievoorkeur als gevolg van Het Nieuwe Werken, waarbij hoofdstuk 4 een algemeen kader biedt op ontwikkelingen bij koplopers en de wijze waarop

(14)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 6

Figuur 1. Leeswijzer van het onderzoek.

deze groep HNW-gebruikers aankijkt tegen de gewenste omgevingskwaliteiten. Hoofdstuk 5 gaat over Het Nieuwe Werken in de Stadsregio Arnhem Nijmegen, waarbij wordt ingegaan op de

mogelijkheden van Het Nieuwe Werken, de meest optimale bedrijfslocatie van Het Nieuwe Werken en mogelijke gevolgen voor het bedrijfslocatiebeleid door een aantal interviews met sleutelfiguren. Tenslotte volgt hoofdstuk 6 met de conclusie van het onderzoek. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van het onderzoek en worden aanbevelingen voor vervolgonderzoek geformuleerd. Ook bevat het hoofdstuk een kritische reflectie op het onderzoek, de resultaten van het onderzoek en wordt ingegaan op de relatie tussen theorie en empirie.

Hieronder is de leeswijzer van dit onderzoek weergegeven waarin de verschillende deelvragen en gebruikte methoden zijn geïntegreerd:

(15)
(16)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 8

2. Methoden

De aanpak van het onderzoek is afhankelijk van de wijze waarop het onderzoeksobject wordt benaderd. In dit hoofdstuk zal worden toegelicht hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en wordt ingegaan op de gebruikte onderzoeksstrategie (met kernbeslissingen voor onderzoek) en

onderzoeksmateriaal (met gebruikte bronnen en onderzoeksmethoden).

2.1 Onderzoeksstrategie

In deze paragraaf wordt de keuze toegelicht in een aantal basis kernbeslissingen voor het doen van onderzoek en het gekozen onderzoeksdesign.

2.1.1 Kernbeslissingen

Verschuren en Doorewaard (2007) schrijven in hun boek: ‘Het ontwerpen van een onderzoek’ over kernbeslissingen die bij elk onderzoek moeten worden genomen. De eerste kernbeslissing die moet worden genomen betreft de keuze of men voor een meer diepgaand onderzoek kiest of een meer breedte onderzoek. Bij een meer diepgaand onderzoek wordt een tijdruimtelijk beperkt fenomeen in al zijn facetten wordt bekeken. Bij een meer breedte onderzoek wordt een breed overzicht van het terrein van keuze behouden (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 160). Dit onderzoek valt onder diepteonderzoek omdat een complex specifiek thema, de locatievoorkeur die ontstaat onder invloed van Het Nieuwe Werken in de diepte wordt onderzocht en in detail in kaart wordt gebracht. Dit betreft een tijdruimtelijk beperkt fenomeen in een real-life context te onderzoeken.

De tweede kernbeslissing is de keuze tussen een kwalitatieve of een kwantitatieve onderzoeksopzet. Bij een kwantitatief onderzoek worden bevindingen neergelegd in tabellen, grafieken, cijfers en berekeningen. Bij een kwalitatief onderzoek worden bevindingen interpretatief beschouwend gepresenteerd (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 161). Dit onderzoek kenmerkt zich primair door gebruik te maken van kwalitatieve onderzoeksvormen. Bijvoorbeeld gebruik van (diepte) interviews en door bevindingen interpretatief beschouwend weer te geven. Dit onderzoek wordt ondersteund door een aantal kwantitatieve methodieken als een enquête met vooral gesloten meerkeuzevragen. Gebruik van een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve benaderingen wordt ook

gepropageerd door Pen (2002) door zijn promotie aan de Rijksuniversiteit Groningen een expert op het gebied van locatieonderzoek.

De derde kernbeslissing is de keuze tussen een bureauonderzoek en een empirisch onderzoek. Bij een bureauonderzoek maakt men gebruik van bestaande literatuur of door anderen bijeengebracht materiaal. Bij een empirisch onderzoek gaat men zelf het ‘veld’ in om gegevens te verzamelen. Dit onderzoek is empirisch onderzoek waarbij wel nadrukkelijk wordt aangesloten bij de beschikbare literatuur door middel van bureauonderzoek (literatuuronderzoek).

2.1.2 Onderzoeksdesign

Er is gekozen voor een casestudy design. Het te onderzoeken verschijnsel wordt binnen de actuele dagelijkse praktijk onderzocht. Dit past bij een casestudy design waarbij het gaat om een klein aantal waarnemingseenheden en een groot aantal te bestuderen eigenschappen. Door gehouden (experts) interviews, analyse van de enquêteresultaten, in combinatie met bestudeerde documenten wordt

(17)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 9

Figuur 2. Onderzoeksmateriaal.

een diepgaand inzicht verkregen in de wijze waarop processen zich afspelen (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 163). Dit sluit aan op de eerder gemaakte keuze voor een kwalitatieve invalshoek en de keuze om een diepgaand onderzoek uit te voeren. Daarnaast kan met dit

onderzoeksdesign gebruik worden gemaakt van diverse informatiebronnen (triangulatie). Bijdrage en bruikbaarheid van het onderzoek worden hiermee vergroot. Generaliseerbaarheid van de uitkomsten is lastig bij casestudy onderzoek. Dit is ook geen doel op zich. Gezien de beperkte staat van onderzoek op dit gebied heeft het onderzoek een exploratief karakter.

De casussen hebben tot doel de theoretische inzichten over Het Nieuwe Werken en locatievoorkeur van bedrijven te toetsen aan de praktijk. Vanwege het tijdbestek van het onderzoek is gekozen voor twee casussen: koplopende bedrijven en bedrijven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De casussen zijn gekozen door gebruik te maken van strategische steekproeftrekking.

Koplopers

Op basis van de doelstelling van dit onderzoek is een casus van twintig bedrijven die al bezig zijn met Het Nieuwe Werken gekozen. Hier is voor gekozen omdat deze bedrijven de invloed van Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie van heel dichtbij meemaken. De invloed van Het Nieuwe Werken is niet voor ieder bedrijf gelijk en door de bedrijven met elkaar te vergelijken kan de invloed van de verschillende factoren bestudeerd worden.

Stadsregio Arnhem Nijmegen

Ook is er een casus van bedrijven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Omdat de doelstelling een specifieke focus op (het beleid van) de Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft is ervoor gekozen als tweede casus de Stadsregio Arnhem Nijmegen te kiezen. Er zijn een aantal redenen om voor deze regio te kiezen. Op de eerste plaats is het een stedelijke regio die sterk te maken heeft met het gekozen thema. Ook is het vanwege de beschikbare tijd voor dit onderzoek niet mogelijk geweest om meerdere regio’s diepgaand te onderzoeken. De keuze om deze regio te onderzoeken heeft ook een praktisch element. De onderzoeker is woonachtig in de Stadsregio Arnhem Nijmegen, heeft een afstudeerstage bij een bedrijf in de Stadsregio Arnhem Nijmegen waardoor meer kennis over de regio en contacten binnen deze regio voorhanden zijn.

2.2 Onderzoeksmateriaal

Bij het maken van een technisch ontwerp van het onderzoek moet een keuze worden gemaakt wat voor soort onderzoeksmateriaal nodig is om de vraagstelling te beantwoorden. Ook moet worden nagedacht waar de informatie te

vinden is. Er is een zeer groot potentieel aan onderzoeksmateriaal denkbaar dat licht kan werpen op het onderzoeksobject en kan bijdragen aan beantwoording van de vraagstelling. Bij het maken van keuzes op dit vlak kan men vaak slechts deels terugvallen op onderzoekstechnische argumenten (Verschuren & Doorewaard, 2007, p.

(18)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 10

211). De transparantie en daardoor geloofwaardigheid van het onderzoek gaat omhoog als wordt getracht de gemaakte keuzes en overwegingen expliciet te maken. De voor dit onderzoek

noodzakelijke informatie is verkregen met literatuuronderzoek, open interviews, enquête en expert interviews.

2.2.1 Literatuuronderzoek

Literatuuronderzoek omvat het diepgaand bestuderen van enkele nader te selecteren

wetenschappelijke studies (Verschuren & Doorewaard, 2007, p. 202). In dit onderzoek zijn grote hoeveelheden schriftelijke bronnen: academische papers, boeken, rapporten en kranten geanalyseerd. Hierbij is aangesloten op de onderwerpen van de hoofd- en deelvragen van het onderzoek. Er is gekeken naar publicaties die toonaangevend zijn en vaak worden aangehaald. Doel is geweest aan te sluiten op eerdere diepgaande inzichten die zijn verworven op het

onderzoeksterrein. Typologieën, definities, trends en ontwikkelingen lenen zich bij voorbaat voor een grondige literatuurstudie. Gedacht kan worden aan begripsdefinities van Het Nieuwe Werken, HNW-kantoorconcepten en locatietypen en theoretische inzichten op het gebied van locatietheorie en locatiebeleid.

2.2.2 Interviews koplopers Het Nieuwe Werken

Er is door middel van twintig korte interviews onder de koplopers van Het Nieuwe Werken een beeld gevormd wat bedrijven belangrijk vinden aan de locatie van Nieuwe-Werken-gebouwen. In mei 2011 hebben de interviews met verantwoordelijke voor huisvesting, facilitair medewerker en anders bij contactpersoon Het Nieuwe Werken plaatsgevonden. Bedrijven die zijn geselecteerd als ‘koploper’ zijn gevonden door te zoeken naar nieuwsartikelen over bedrijven en Het Nieuwe Werken.

Bijvoorbeeld op de site van Het Nieuwe Werken Blog en Telewerkforum. Ook in verschillende boeken bijvoorbeeld ‘Aan de slag met Het Nieuwe Werken’ van Dik Bijl worden voorbeelden van toonaangevende bedrijven van Het Nieuwe Werken in de praktijk genoemd. Juist omdat Het Nieuwe Werken een concept is dat anno 2011 - 2012 door verschillende afstudeerders wordt onderzocht zullen koplopers veel vaker worden benaderd voor enquêtes en interviews van afstudeerders. Door de interviews kort te houden is het voor bedrijven makkelijker om deel te nemen aan de interviews en kan de kans worden vergroot om een steekproef van twintig bedrijven te realiseren. Door open vragen te stellen kan worden voorkomen dat de vragen te sturend en subjectief zijn. Geïnterviewden worden in staat gesteld om hun eigen verhaal en een bepaald aspect (uitgebreid) te beschrijven. Hierdoor kunnen feiten worden achterhaald. De vragenlijst (opgenomen als bijlage) bevatte vragen over de kwaliteiten van de huidige locatie, kwaliteiten bij eventuele verhuizing, eisen van kritische werknemers van de toekomst en over het gewicht van multimodaliteit en multifunctionaliteit. Het doel van de interviews is het in kaart brengen van de ervaringen van de direct betrokkenen bij Het Nieuwe Werken. Omdat de koplopende bedrijven zo direct betrokken zijn bij Het Nieuwe Werken zullen zij als geen ander de verbinding kunnen leggen met de gewenste omgevingskwaliteiten van de bedrijfslocatie.

2.2.3 Enquête Stadsregio Arnhem Nijmegen

Er is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van resultaten van een online uitgevoerde enquête onder 6200 ingeschreven bedrijven bij de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland woonachtig in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Samen met hoogleraar vastgoed- en locatieontwikkeling aan de

(19)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 11

Radboud Universiteit dhr. E. van der Krabben en masterstudent economische geografie dhr. F. Aalbers zijn de vragen ontwikkeld. In het uitzetten van de enquête is gebruik gemaakt van de adresgegevens die de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland beschikbaar heeft gesteld. Bij de aselect gekozen steekproef - die afgenomen is in februari 2011 - is rekening gehouden met sectoren waarbinnen bedrijven zich bevinden, de grootte van het bedrijf en de gemeente waarbinnen het bedrijf is gevestigd. Het betreft een vragenlijst (zie ook bijlage) met algemene vragen over het bedrijf, de huidige huisvesting, eventueel toekomstige huisvesting en over Het Nieuwe Werken. Doordat er gebruik is gemaakt van vooral gesloten meerkeuzevragen is het mogelijk door analyse met SPSS de antwoordcategorieën te combineren en zo door middel van kruistabellen onderlinge correlaties zichtbaar te maken. Juist in deze prille fase van onderzoek naar dit fenomeen is het relevant om aanwijzingen voor samenhang bloot te leggen. In dit onderzoek worden de resultaten getoetst onder een 95 procent betrouwbaarheidsinterval. Er is gebruik gemaakt van Chi square toetsing. In de gevallen dat het nodig was (minder dan twintig procent van de cellen lager dan vijf) is gekozen te kijken naar de Fisher’s Exact toets. In totaal waren er 261 bruikbare enquêtes ter

beschikking. Door de geringe respons van slechts vier procent en het lage aantal waarnemingen in een deel van de tabellen dienen de uitkomsten vooral beschouwd te worden als indicatief. In samenwerking met de Kamer van Koophandel is de enquête ingevoerd in het programma SyncForce SurveyWorld. Onderzoekers maken fouten. Hierbij is helaas een fout ontstaan in de vragenlijst waardoor het door bedrijven lastig geweest de vragenlijst in te vullen. Dit heeft de respons omlaag gebracht. Doel van de enquête is geweest om te analyseren hoe bedrijven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen aankijken tegen Het Nieuwe Werken en de mogelijkheden van Het Nieuwe Werken en HNW-kantoorconcepten inschatten. Daar komt bij dat bedrijven vragen gekregen hebben over de waardering van locatiefactoren als congestievrije aansluiting op de hoofdassen, nabijheid van het stedelijk centrum, nabijheid van voorzieningen en bereikbaarheid openbaar vervoer. Hierdoor wordt duidelijk welke locaties in het licht van de besproken kwaliteiten van de Het Nieuwe Werken

bedrijfslocatie het best scoren.

2.2.4 Expert interviews

Dit betreft face-to-face diepte-interviews met sleutelpersonen op het gebied van locatiebeleid binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Deze interviews zijn afgenomen in februari 2012. Uiteindelijk zijn er zes mensen geïnterviewd. In deze steekproef zijn zowel beleidsmakers, een bestuurder en een commerciële partij in de vorm van een ontwikkelaar opgenomen. Deze sleutelfiguren hebben veel kennis en informatie over kantoren(beleid) en de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de daar plaatsvindende processen. Door een selectie van verschillende professionals vanuit verschillende organisaties te ondervragen worden verschillende invalshoeken belicht en kennis aangeboord die een aanvulling zou kunnen zijn op dit onderzoek. Door meerdere personen te interviewen kan een diepgaander beeld van het onderzoeksobject worden verworven en

aanvullende informatie worden vergaard. Ook wordt voorkomen dat de conclusies die over de locatie van Het Nieuwe werken worden getrokken sterk worden gestuurd, vertekend en gekleurd door het mogelijke belang wat de respondent heeft om de onderzoeker in een bepaalde richting te sturen. De gehouden interviews zijn semigestructureerd van aard waarbij een zekere mate van flexibiliteit in het interview is gelaten. Nieuw ontstane vragen konden zo gemakkelijk gesteld

worden. De onderzoeker kan tijdens de interviews actief aansturen op de informatie die nodig is om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De kracht van het expert interview is dat de informatie

(20)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 12

actueel is, wat belangrijk is voor de snel ontwikkelende staat van het onderzoeksobject en op relatief snelle wijze verkregen kan worden vergeleken met andere kennisbronnen. Het doel van de expert interviews is geweest inzicht te krijgen in welke rol Het Nieuwe Werken speelt of kan spelen in het bedrijfslocatiebeleid. Meer zicht krijgen op welke vormen van beleid een rol (kunnen) spelen en op welke wijze de sleutelfiguren vanuit hun verschillende organisaties hier tegenaan kijken. Daar komt bij dat tijdens de interviews de uitkomsten van de enquête en open interviews zijn besproken met de zes sleutelfiguren om de uitkomsten te laten duiden. De zeggingskracht van de enquête en open interviews is hiermee vergroot.

Figuur 3: Expert interviews en invalshoeken

Geïnterviewde Functie Invalshoek

Dhr. Michiel van Wessem Wethouder Economische zaken gemeente Arnhem

Kennis op het gebied van

kantoren(beleid); Kennis van Arnhem als kantorenstad en mogelijke implicaties voor bestuur en beleid.

Dhr. Toon Verschuren Senior beleidsmedewerker Economische zaken gemeente Arnhem

Kennis op het gebied van kantoren(beleid) en economisch gemeentelijk beleid; Betrokken bij locatieontwikkeling.

Mevr. Ilse Nieskens Senior beleidsmedewerker Economische zaken gemeente Nijmegen

Kennis op het gebied van kantoren(beleid) economisch gemeentelijk beleid;

Betrokken bij locatieontwikkeling.

Mevr. Jolanda van Rensch Projectleider Economie &

Werken Stadsregio Arnhem Nijmegen

Kennis op het gebied van kantoren(beleid) en economisch beleid Stadsregio Arnhem Nijmegen en de beleidsrol van de Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Dhr. Martijn Bruil Beleidsmedewerker Economie Provincie Gelderland

Kennis op het gebied van

kantoren(beleid); Kennis van economisch beleid van de provincie Gelderland en de beleidsrol van de provincie Gelderland.

Dhr. Raymond Stijkel Ontwikkelingsmanager TCN Kennis op het gebied van

kantoren(beleid); Kennis van perspectief ontwikkelaar; Betrokken bij

locatieontwikkeling.

(21)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 13

3. Theoretisch kader

De kern van dit onderzoek bestaat uit het beschrijven van de meest optimale bedrijfslocatie voor

HNW-kantoorconcepten en de wijze hoe hier beleidsmatig op kan worden ingespeeld. Dit hoofdstuk

bevat een verkenning van de literatuur, benaderingswijzen en definities van de belangrijkste begrippen van de vraagstelling. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op de mogelijkheden van HNW-kantoorconcepten, hier volgt een introductie en verdieping van het begrip Het Nieuwe Werken en de mogelijkheden van Het Nieuwe Werken binnen bedrijfssectoren. De paragraaf eindigt met definitie en populariteit van alternatieve HNW-kantoorconcepten en definitie van verschillende locatietypen. In paragraaf 2.2 worden de gewenste omgevingskwaliteiten van de bedrijfslocatie besproken. Er wordt ingegaan op locatietheorieën en theoretisch relevante omgevingskwaliteiten van de moderne samenleving. Deze omgevingskwaliteiten spelen in de komende casushoofdstukken een grote rol. In paragraaf 2.3 wordt het gevoerde bedrijfslocatiebeleid van de afgelopen jaren verkend met aandacht voor twee fasen in dit beleid. Op dit beleid wordt teruggekomen bij de casus Stadsregio Arnhem Nijmegen.

3.1 HNW-kantoorconcepten

In deze paragraaf wordt ingegaan op het begrip Het Nieuwe Werken, Het Nieuwe Werken in bedrijfssectoren en alternatieve HNW-kantoorconcepten en locatietypen.

3.1.1 Het begrip Het Nieuwe Werken

De afgelopen jaren is enorm veel geschreven over Het Nieuwe Werken en is Het Nieuwe Werken een verzamelterm geworden voor initiatieven om het organiseren van werk te innoveren. Over het algemeen hebben definities veel aandacht voor sociale

innovatie, organisatiecultuur en human resources. Een recente definitie is de definitie van Van Dooren (2010). Hij definieert Het Nieuwe Werken als volgt: “Het Nieuwe Werken is het plaats- en tijdonafhankelijk kunnen werken. Dat is mogelijk door vertrouwen tussen werkgever en werknemer, door sturen op output en door de mogelijkheden die de moderne techniek biedt”. Dit komt grotendeels overeen met de vier werkprincipes, waaruit Het Nieuwe Werken bestaat, die Baane, Houtkamp &Knotter (2010) onderscheiden:

1. Tijd- en plaatsonafhankelijk werken, 2. Sturen van medewerkers op resultaat, 3. Vrij toegang tot en het gebruik van kennis en ervaringen en ideeën,

4. Flexibele arbeidsrelaties.

Microsoft topman Bill Gates, die een doorbraak forceerde van Het Nieuwe Werken, definieert Het Nieuwe Werken in 2005 als: “een andere manier van werken en samenwerken, ondersteund door de laatste technologie. In Het Nieuwe Werken gaan mensen en organisaties flexibeler om met arbeidstijd en werkomgeving. Hierdoor voelen mensen zich prettiger en wordt de organisatie productiever. Het Nieuwe Werken is in de praktijk voor elke organisatie anders” (Microsoft, 2005, p. 4). Dit zou leiden tot een betere omgang met de 24-uurs economie, informatieoverload en

Figuur 5: Vier componenten van Het Nieuwe Werken (Baane, Houtkamp & Knotter, 2010).

(22)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 14

globalisering. In dit onderzoek wordt aangesloten op de definitie van Microsoft. Dit omdat deze definitie de werktevredenheid van de werknemer en organisatie in een (flexibele) werkomgeving en werktijden centraal stelt. Andere definities formuleren het veelgebruikte adagium van Het Nieuwe Werken ‘anytime, anyplace and anywhere’. In de praktijk lijkt een flexibelere omgang met plaats en tijd vaker voor te komen dan dat werknemers helemaal los van vaste bedrijfslocatie en

kantoorruimte werken. Ook wordt in de definitie van Microsoft benadrukt dat Het Nieuwe Werken voor elk bedrijf een eigen zoektocht is.

3.1.2 Het Nieuwe Werken en bedrijfssectoren

Dik Bijl (2009) laat in zijn boek zien dat Het Nieuwe Werken geen verschijnsel is binnen enkele bedrijfssectoren. Hoewel (recente) cijfers ontbreken zijn in de meeste bedrijfssectoren voorbeelden te vinden vooral bij wat grotere bedrijven. De financiële sector en de ICT zijn koplopers maar ook in de minder voor de hand liggende industiesector en de transportsector zijn een aantal grote

multinationals aan de slag met Het Nieuwe Werken. Ook in de publieke sector ziet Bijl kansen voor de komende jaren. Het gaat daar om kennis- en informatiewerkers die snakken naar meer ruimte, vrijheid, verantwoordelijkheid en ondernemerschap (Bijl, 2007, Bijl, 2009). Blauwhoed Research (2010) gaat ervan uit dat het potentieel ‘afstandswerkers’ (zij die op afstand - een deel van de - werkzaamheden kunnen uitvoeren) 3,1 miljoen bedraagt op een totaal van 7,2 miljoen werkenden. 2,1 miljoen werknemers werken op afstand, zij zouden dit meer uren per week kunnen doen. Er zijn 1 miljoen werkenden die niet op afstand werken maar dat wel zouden kunnen (Blauwhoed

Research, 2010). Van Duijn, directeur Real Estate Logica Nederland schat het aantal potentiële ‘afstandswerkers’ op 3 tot 4 miljoen (Van Duijn, in: Besier, 2011).

Bedrijfssector Organisatie

ICT Microsoft, Sogeti, HP, Vodafone, IBM, Capgemini, KPN/Getronics, Atos Origin, Accenture, Qurius, Cisco, Hewlett-Packard Nederland, TenneT, Siemens. Financiële

dienstverlening

Rabobank, SNS Reaal, ABN AMRO, UVIT, Achmea, ING, Interpolis. Publieke sector Ministeries, provincies, gemeenten, politie, belastingsdienst, UWV. Overige

bedrijfssectoren/Anders

TNT, Philips, Vitens, Berenschot, Heineken, Centraal beheer Achmea, Alliander, Finext, Shell, zelfstandig professionals.

Figuur 6: Bedrijfssectoren actief in Het Nieuwe Werken anno eind 2011 (Eigen tabel). 3.1.3 Alternatieve HNW-kantoorconcepten en locatietypen

Door ontwikkelingen in de ICT en maatschappij werken werknemers minder in het traditionele kantoor dan vijfentwintig jaar geleden. Ze werken vanuit huis of via een virtueel kantoor, onderweg en op een meer publieke flexibele werkplekbasis (Chan & Beckman, 2007, in: Dupain, 2009). Er ontstaan door organisatieopzet, soort werkzaamheden, persoonlijke voorkeur en werk-privé balans bepaalde typen werkgedrag. Vaak komen binnen organisaties combinaties van werkgedragingen voor. De diversiteit aan kantoorconcepten maakt elke categorisering lastig en beperkt (Schaffers et al., 2006). Hebben we het over fysieke ruimte of virtuele ruimte? Hebben we het over huidige typen werkgedrag of toekomstige? Harrison, Wheeler en Whitehead (2004) van internationaal

adviesbureau DEGW maken in het boek ‘The Distributed Workplace’ onderscheid tussen: een personal centre, een operation centre, een project centre en een corporate centre. Cijfers van deze concepten zijn zeer lastig te vinden. De cijfers in weergegeven tabel zijn vooral bedoeld om globaal het krachtenveld weer te geven van de populariteit van de alternatieve kantoorconcepten.

(23)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 15 Bedrijfs- verzamelkantoor Flexwerkplekkantoor Flexibel kantoor Onderweg werken Semi- openbaar kantoor Onderweg werken

Alternatieve HNW-kantoorconcepten

Pe

rso

n

al

cent

re

Een personal centre houdt in dat werknemers werken deels vanuit een flexplek op

kantoor, ingericht per activiteit en deels vanuit hun eigen huis. De ‘thuiswerker’ is

het bekendste en het meest voorkomende alternatief type werkgedrag. Het CBS (2008) gaat uit van 1.600.000 thuiswerkers en concludeerde dat het aandeel bedrijven met thuiswerkers in de afgelopen vier jaar is verdubbeld. Thuiswerken is populair onder werknemers: 83 procent van de medewerkers wil één dag en 14 procent twee dagen per week thuiswerken (FNV, 2008, in: Van Overbeek, 2011). Een internationaal onderzoek ‘Global Benchmarking Study by New Ways of Working’ onder 4,5 miljoen werknemers uitgevoerd in 2009 heeft als uitkomst dat ten minste 80% van de werknemers bezig met Het Nieuwe Werken gebruik maakt van thuiswerken en flexplekwerken (Ouye, Nagy, Singer & Langhoff, 2010).

O

p

e

ra

ti

o

n

cen

tr

e

Bij een operation centre worden min of meer gesloten

bedrijfsverzamel-kantoorconcepten of bedrijfseigen satellietkantoren in gebruik genomen. Deze

concepten werken met een kortlopend huurcontract en richten zich op kleine bedrijven met drie tot tien werknemers maar ook grotere bedrijven kunnen hier gebruik van maken. Benschop (2004) heeft de potentie onderzocht van de verschillende kantoorconcepten. In zijn onderzoek valt 6,1% onder een

satellietkantoor. In dit onderzoek krijgt thuiswerken 66% van het totaal. Dit zou betekenen dat het totaal aan werknemers in een operation centre op 200.000 geschat kan worden. Ouye et al. (2010) constateren dat wereldwijd 37% van de werknemers die bezig zijn met Het Nieuwe Werken deze vorm gebruiken.

Pr

oj

e

ct

cent

re

Een project centre is een vorm van een ‘semi-openbaar kantoor’ gelegen nabij de woonomgeving. Bijvoorbeeld in een (internet)café, bibliotheek of openbare

ruimte/park en werknemers gaan op individuele schaal onderweg mobiel werken.

Het werken gebeurt in een tamelijk open en toegankelijke plaats met ruimte voor ontmoeting. Bij het onderzoek van Benschop valt 11,8% onder een project centre. Dit zou betekenen dat deze groep op 300.000 werknemers geschat kan worden. Bij het internationale onderzoek van Ouye et al. (2010) valt dit onder de restcategorie van 6% van werknemers die Het Nieuwe Werken gebruiken.

Co

rp

o

ra

te

cent

re

Een corporate centre betekent dat werknemers gebruik maken van flexibele

kleinschalige kantoorconcepten waarbij op flexibele basis en voor een korte tijd

een werkplek kan worden ingehuurd. Ontmoeting met werknemers van andere bedrijven/klant staat centraal. Igluu, Seats2meet, Spaces Amsterdam zijn de meest bekende voorbeelden. Samen met andere flexibele vergaderconcepten wordt in Nederland ruimte geboden aan 50.000 werkplaatsen (Digitale mobiliteit, 2011). Bij het onderzoek van Benschop valt 12,3% onder deze categorie. Dit zou betekenen dat deze groep op 350.000 werknemers geschat kan worden.

Figuur 7: Alternatieve HNW-kantoorconcepten (Van Overbeek, 2010, Ouye et al., 2010, Benschop, 2004). Afbeeldingbron: DEGW Tidd, 2009, p. 1, 14, 17 en 43.

Het samenvattende beeld uit bovenstaande figuur is dat flexwerkplekken (in combinatie met

thuiswerken) veruit de meest gehanteerde vorm zijn en de andere concepten nadrukkelijk kleiner zijn qua omvang. Hierbij maken Harrison, Wheeler en Whitehead (2004) onderscheid tussen de mate waarin de werkplek meer privaat of meer publiek is. Ook maken ze onderscheid of het

mobiliteitspatroon gericht is op de nabijheid van het eigen huis of gericht is op een wijder meer flexibel patroon nabij de klant. De verschillende kantoorconcepten hebben verschillende locaties in de stad waar de kantoorconcepten voorkomen. Sommige concepten hebben volgens Harrison et al. (2004) geen voorkeur voor één of meer locaties.

(24)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 16

Appropriate Inappropriate Possible + - / City centre Major transport node central railroad Major transport node town airport Business nodes Secondary town centre Accessible suburban location Personal centre + + + + + + Operations centre - - / + + + Project centre + + + + + + Corporate centre + + + + -

-Figuur 10: Locational characteristics of each workplace type (Harrison et al., 2004, p. 129).

Het onderzoeksmodel van Harrison, Wheeler en Whitehead (2004) en Worthington (2006) is sterk gericht op de Amerikaanse stedelijke context. In de context van dit onderzoek gericht op de

Figuur 9: Mapping distributed work centers across a city (DEGW, in: Worthington, 2006, p. 73).

Figuur 8: Real estate components for a distributed workplace. Bron: DEGW, in: Harrison, Wheeler & Whitehead, 2004, p. 73.

(25)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 17

Nederlandse situatie is besloten om de ‘Major transport node town airport’ buiten beschouwing te laten omdat dit locatietype in veel Nederlandse regio’s geen rol van betekenis speelt. De locatie ‘Business nodes’ is samengevoegd met het type ‘Accessible suburban location’ omdat de

karakteristieken zeer sterk overeenkomen. Een ‘Business node’ is een soort kantorenpark op een zichtlocatie, vaak langs de snelweg. In lijn met Stec (2008) wordt dit type locatie bij de

snelweglocatie getrokken. Dit leidt tot de volgende indeling en onderliggend schema:

Typen bedrijfslocaties

Centrumlocatie Binnenstedelijke centrumlocaties zijn gelegen in het centrum van steden, bijvoorbeeld aan singel- en grachtenmilieus en gebieden langs de kantoorboulevards in het centrum van steden. Op dit type locaties worden kantoorvilla’s afgewisseld met moderne

kantoorgebouwen. Vaak gaat het ook om centrummilieus rond het hoofdstation van een stad. Deze locaties zijn vaak minder goed bereikbaar met de auto en je kunt er vaak moeilijk parkeren (Stec, 2008, p. 9).

Stationslocatie Stationslocaties zijn kantoorlocaties op en rondom knooppunten van belangrijke OV-infrastructuur. Het gaat om locaties rondom intercitystations nabij centra van steden. Als afbakening van deze locaties wordt doorgaans een straal van circa 600 - 1.200 meter rondom de halteplaats gehanteerd, dit is circa 5 a 10 minuten lopen (Stec, 2008, p. 13). Snelweglocatie Een snelweglocatie is een kantorenlocatie aan of nabij een op- en afrit van een snelweg.

Dit type locatie is over het algemeen sterk eenzijdig via de weg ontsloten. Daarnaast speelt ook de vestiging op een zichtlocatie een belangrijke rol bij de

vestigingsplaatskeuze van deze kantoorgebruikers. Kantoorgebruikers op deze locatie stellen daarom hoge eisen aan de herkenbaarheid en een hoogwaardige uitstraling van het kantoorpand (Stec, 2008, p. 23).

Woonwijklocatie Kantoorvestigingen in woonwijken omvat een brede groep van kantoorgebruikers en locaties. Het gaat overwegend om kleinschalige kantoren in woonwijken buiten het stadscentrum. Het kan gaan om (kleinschalige) woonwerkunits, kantoren in de plint van een appartementencomplex of kantoorverzamelgebouwen (Stec, 2008, p. 33).

Figuur 11: Typen bedrijfslocaties (Stec, 2008). Afbeeldingbronnen Urban Pioneers, 2010, p. 12.

Figuur 12: DEGW-model alternatieve kantoorconcepten en kantoorlocaties (Eigen illustratie, op basis van Harrison, Wheeler & Whitehead, 2004). Afbeeldingsbronnen: Urban Pioneers, 2010, p. 12.

(26)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 18

3.2 Bedrijfslocatie

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de term ‘bedrijfslocatie’ waar de term ‘bedrijfsomgeving’ ook voorkomt. Hier is voor gekozen omdat de term ‘bedrijfsomgeving’ meerdere aspecten kent en ook in andere vakgebieden, bijvoorbeeld bedrijfskunde, wordt gebruikt. Er is al eeuwenlang nagedacht over de omgevingskwaliteiten van de bedrijfslocatie. Economisch geografen hebben een lange traditie in het

onderzoeken van het locatievoorkeuren van bedrijven. Waarom kiest een bepaald type bedrijf voor een bepaalde plek en wat zijn de sterke

eigenschappen van deze locatie? Om locatiepatronen te ontrafelen zijn sinds de achttiende eeuw verschillende

locatietheorieën ontstaan. Een locatietheorie bestaat uit samenhangende uitspraken die een verklaring proberen te geven voor de vestigingsplaatskeuze van een bedrijf (Atzema, Lambooy, Van Rietbergen & Wever, 2002). Door zijn promotieonderzoek expert op het gebied van locatietheorie dhr. Pen (2002) betoogt dat in deze tijd vestigingsplaatsonderzoek meer zou moeten streven naar het integreren van de verschillende locatietheorieën en ruimte moeten laten voor een debat tussen deze theorieën. Economisch geografen en ruimtelijk economen moeten pogen de kwalitatieve en kwantitatieve aanpak te integreren in plaats van te beargumenteren welke aanpak meer zinvol is (Pen, 2002, p. 313, in: Derksen & Van Dongen, 2010). Voordat in wordt gegaan op de relevante omgevingskwaliteiten van de huidige moderne (netwerk)samenleving is het daarom goed eerst aandacht te hebben voor de verschillende locatietheorieën. De verschillende benaderingen leggen elk hun eigen accenten op aspecten van het keuzeproces van bedrijven, reageren op elkaar en vullen elkaar aan. Dit geeft een beter kader om de kwaliteiten die een rol spelen in de huidige moderne tijd en bij Het Nieuwe Werken te kunnen plaatsen. Het belang van bepaalde kwaliteiten is ook historisch gegroeid (Pellenbarg, 2006).

3.2.1 Locatietheorieën

De belangrijkste locatietheorieën kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. In dit onderzoek is gekozen voor indeling in de (neo)klassieke locatietheorie en de behaviourale locatietheorie waar ook de institutioneel-evolutionaire locatietheorie aan verbonden is.

(Neo)klassieke locatietheorie

Bij de klassieke locatietheorie zijn de belangrijke vestigingsplaatsfactoren (of de ‘Standortfactoren’ zoals Alfred Weber het begrip in het Duits introduceerde) beschikbaarheid en het vervoer van de productiefactoren arbeid, kapitaal en hulpbronnen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om harde factoren als de minimalisering van kosten (Atzema et al., 2002). Vanaf de eerste theorieën is

Figuur 13: Dynamiek tussen bedrijf en regionale omgeving (Atzema et al, 2002, p. 28).

(27)

Het Nieuwe Werken en de bedrijfslocatie 19

duidelijk dat afstanden een belangrijke rol spelen. Ze beïnvloeden het gedrag en handelen van bedrijven. Het belang van afstand kan wordt duidelijk binnen de zogenaamde klassieke

vestigingsplaatsleer van Johann Heinrich von Thünen en Alfred Weber. Von Thünen beredeneerde in 1826 waarom landbouwbedrijven op een bepaalde plaats zijn gevestigd. De afstand tot stedelijke gebieden speelt een rol in het type landbouwgebruik. Weber (1909) was geïnteresseerd in de locatie van industriële bedrijven. Grondstoffen en agglomeratievoordelen speelden hierbij een grote rol. Hij ging ervan uit dat de productiefactor arbeid niet mobiel is, maar wel overal in onbeperkte mate beschikbaar is (Atzema et al., 2002). Deze benaderingen gaan uit van een perfecte markt met een volledig geïnformeerde rationeel handelende ondernemer: de ‘homo-economicus’. Ruimte wordt voorgesteld als isotroop. Dit wil zeggen dat de ruimte als informatieloos en zonder regionale verschillen wordt voorgesteld (Atzema et al., 2002).

De neoklassieke locatietheorie sluit aan op de klassieke theorieën maar constateert dat meer factoren van belang zijn. Zo heeft deze benadering meer aandacht voor de werking van de markt. Bedrijven spelen in op verwachtingen van het ruimtelijk gedrag van hun concurrenten. In de neoklassieke locatietheorie wordt rekening gehouden met het streven naar winstmaximalisatie van bedrijven. Dit wordt ‘locationele interdepentie’ genoemd (Boschma & Frenken, 2004, in: Tiggeloven, 2006). Een voorbeeld is Walter Christaller met zijn centrale-plaatsentheorie (1930) die, gericht op de dienstensector, de relatie tussen de marktfunctie van plaatsen en het ruimtelijk patroon van

nederzettingen onderzocht. Het (hiërarchische) patroon van centrale plaatsen is het gevolg van bewuste locatiekeuzes van bedrijven. Hoe unieker het goed of de informatie is hoe groter het verzorgingsgebied en hoe verder consumenten bereid zijn er voor te reizen. Consumentgerichte bedrijven vestigen zich op de plaats waar de voorzieningen het meest optimaal zijn en veel wordt geconsumeerd. Bedrijven zoeken een gunstige bedrijfslocatie op basis van de aanwezige fysieke infrastructuur, grondprijzen en afstand tot de afzetmarkt. Ook interne schaalvoordelen spelen een rol. Het economisch geografisch onderzoek bij deze benadering is beïnvloedt door het logisch positivisme, sterk deductief, kwantitatief, statistisch en cijfermatig qua aanpak. De kwantitatieve revolutie binnen de geografie is aanwezig tot de jaren ‘60 van de vorige eeuw (Atzema et al., 2002). Volgens De Smith (1977, in: Louw, 1996) vormt het boek ‘Industrial location, an economic

geographical analysis’ van Smith (1971, in: Louw, 1996) een uitstekende afsluiter van de periode van de neoklassieke vestingsplaatsleer. In reactie op het ongenoegen met de neoklassieke

locatietheorieën wordt enerzijds de vestigingsplaatskeuze in een veel ruimer

sociaal-wetenschappelijk perspectief geplaatst. Dit terwijl er anderzijds theorieën ontstaan die de relaties tussen bedrijven onderling en de regionaal/stedelijke ontwikkeling onder de aandacht brengen. Van deze laatste zijn de cumulatieve causatietheorie van Myrdal en de groeipooltheorie van Perroux de meest bekende voorbeelden (Louw, 1996).

Behaviourale locatietheorie

Vanaf de jaren ‘70 komt het ruimtelijk gedrag van de ondernemer meer in de aandacht. Het

deterministische karakter van de kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt bekritiseerd. Allen Pred ontwikkelt een ‘behaviorale matrix’. Hierin legt hij nadruk op de rol van de onderneming in de locatiebeslissing. Niet elke onderneming maakt dezelfde afweging. Een mens kan ook niet alle informatie vergaren en benutten. In de praktijk zal een bedrijf vrijwel nooit alle mogelijke locatiefactoren en locatiekenmerken onderzoeken. In plaats van het inschatten van het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Nieuwe Werken bij de Lokale Overheid – Anne Goossens 37 Aan de hand van bovenstaande analyse kan er een antwoord gegeven worden op de derde deelvraag: In

Wanneer duidelijk is wat de doelgroep van kenniswerkers is en waar deze zich bevindt, kan worden onderzocht in hoeverre hun locatie een rol speelt in de

Zodra een gemeente het besluit neemt om Het Nieuwe Werken te implementeren en daarmee de manier van werken binnen de organisatie te veranderen, wordt het interessant

 Het percentage oogstrestanten van uien in tarragrond kan het beste ingeschat worden door een bepaling van het organische stofgehalte, gevolgd door een berekening van het percentage

Taking into account the temperature and wear influence on both the tire structural and compound viscoelastic characteristics, expressed respectively in terms of interaction

We observed no relationship between beta-lactamase activity and sputum amoxicillin concentration (,MIC 90 or $MIC 90 ) in patients treated with amoxicillin/clavulanic acid for

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright

In die middel bo: ORANJEVRUSTAAT (een woord). Die Staatswapen neem die middelste gedeelte van die noot in beslag en rus op twee gekruisde vIae van die