• No results found

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg · dbnl"

Copied!
183
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

W. Blomberg-Zeeman

bron

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg. Met illustraties van Rob. Graafland. H. ten Brink, Arnhem 1924

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/blom062lang01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

Hoofdstuk I.

Greta Huyser.

Tingelingeling! Tingelingelingling! dreunde de bel door 't notarishuis.

‘Zeker Greet,’ mompelde Sientje, de meid, terwijl ze een opgestapelden kleerenbak naar boven torste. ‘Even wachten Greetje,’ zei ze in zichzelf.

Maar jawel, daar had je 't weer: Tingelingelinglingling! Ting!

Sientje probeerde haar pas te versnellen, zette hijgend het bakje op het portaal, slofte toen, zoo vlug haar oude beenen het toelieten, de trap weer af. Juist opende ze de deur, toen Greetjes hand zich ten derde male naar de koperen schel uitstrekte.

‘Ik druip. Is me dat wachten?’

‘'k Bracht het mangelgoed naar boven,’ hijgde Sien.

‘Waarom doen die jongens dan niet open?’ mopperde Greet, terwijl ze haar druipende cape even buiten de deur uitschudde.

‘De jongens zitten boven aan hun werk. Geef maar hier je hoed, 'k zal hem bij 't fornuis hangen,’ zei Sien goedig.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(3)

‘Ben je niet kwaad?’ vroeg Greet, die spijt kreeg van haar driftig gebel. Die Sien was toch zoo'n goeierd.

‘Welnee kwaad ben 'k niet. Maar je mot niet zoo ongeduldig zijn.’

‘Maar 'k ben zoo koud als een kikker.’

‘Ga maar gauw naar de tuinkamer. Daar brandt de haard.’

‘Visite?’

‘Je tante Else.’

‘Ba!’ zei Greet. Ze veegde nog eens en nog eens haar voeten. Met een ontevreden gezicht liep ze zeurig de groote marmeren gang door, terwijl Sien haar kleerenbakje weer opzocht en de reis naar de mangelkamer vervolgde.

Aan 't eind van de gang lag de tuinkamer. Een echt gezellig vertrek vol

ouderwetsche meubels en een groote schouw, waar nu een haardvuur lustig knetterde.

Het notarishuis was een der mooiste huizen van het dorp. Notaris Huyser was een bekende persoonlijkheid. Zijn vader was hier ook notaris geweest en 't was altijd beider lievelingswensch, dat de zoon eenmaal den vader zou opvolgen. En deze wensch werd vervuld. De oudere bevolking van Dirksbrugge, een plaatsje dicht bij Dordt, sprak nog altijd van Jan van den notaris, of van meneer Jan.

De vrouw van den notaris was niet minder geliefd dan haar man. Bij ziekte of dood kon men haar aantreffen, zelfs in de armoedigste woningen. Tegen

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(4)

Kerstmis ging ze met een mand vol heerlijke geschenken het dorp door om overal een kerstgave te brengen. Ieder kende de twee leuke jongens van den notaris. En er was wederom vreugd in het dorp, toen het kleine Greetje geboren was. En toen mevrouw Huyser voor het eerst met haar kindje door het dorp reed, kwamen de vrouwtjes naar buiten wippen, om even, heel eventjes maar, met nieuwsgierige oogen in het wagentje te gluren. Die belangstelling deed mevrouw goed. Zij en het dorp waren één.

Maar toen? Toen kwam het leed. Die vreeselijke ziekte, de typhus brak uit. Eerst een paar gevallen, toen meer. In het notarishuis kwam Sientje, de dienstbode, te liggen. Sien was een wees en 't sprak voor mevrouw Huyser vanzelf, dat Sientje in hun huis verpleegd werd. Een ziekenhuis was er niet, waar zou de stakkerd anders heen moeten? De andere huisgenooten bleven streng geïsoleerd, alleen mevrouw kwam bij Sien. In het kleine dorpje werden velen weggemaaid, maar Sientje van den notaris genas. Maar toen Sientje genezen was, kwam mevrouw te liggen, om niet weder op te staan.

Het vriendelijke, blonde mevrouwtje, dat ieder kende, waarvan ieder hield, was heengegaan. En het kleine Greetje moest nog één jaar worden. Er was groote rouw in het groote huis. En er was groote rouw in het kleine dorp.

‘Gelukkig, dat Sien er is,’ zeiden de dorpsbewoners.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(5)

Sien, die al bij de oude mevrouw gediend had. Sien, die zich nu meer dan ooit aan de familie verknocht voelde. 't Was haar, of mevrouw haar leven gegeven had voor haar.

Ja, vroeger had Sien al gediend bij meneers vader. En toen die gestorven was, was de oude mevrouw naar Haarlem, haar geboorteplaats, vertrokken.

‘Ga je mee, Sien?’ had de oude mevrouw gevraagd.

‘Neen mevrouw. Daar zou niets goeds van komen, want ik zou toch naar mijn dorpje terug verlangen.’

De jonge mevrouw wou Sientje graag overnemen en Sien wenschte niets liever.

Ze had meneer Jan nog in zijn wiegje zien liggen.

En in die donkere dagen was Sientje de beste hulp, die men zich denken kon. De trouwe Sien was voor de kinderen een tweede moeder. Meneer Huyser had het eerst geprobeerd met huishoudsters. Ze waren gekomen en gegaan. De eene had geklaagd over het stille dorp, de andere over de drukke huishouding, een derde over de groote verantwoordelijkheid. Ten slotte was toch alles weer op Sien neergekomen. Tusschen de bedrijven door was het drietal echter voorspoedig opgegroeid. Sien was nu gepromoveerd tot meid-huishoudster. Een werkster kwam haar helpen bij het ruwe werk en tante Else hielp haar bij het moeilijke opvoedingswerk van het Trio.

Tante Else was de eenige, maar veel jongere Zuster

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(6)

van de overleden mevrouw. Ze was eerst werkzaam geweest in een groot ziekenhuis, maar had zich nu in Rotterdam gevestigd als particulier-verpleegster. Al haar vrije dagen bracht ze in het notarishuis door. Dan nam ze heusch geen vacantie. Ze verstelde de kleeren, waschte, streek, mangelde en hielp Sientje door allerlei werkjes heen, die door de dagelijksche beslommeringen waren blijven liggen. En toch wist ze ook tijd te vinden om zich met de drie kinderen bezig te houden.

Allen in huis hielden van haar, behalve - Greetje.

‘Ze passen niet bij mekaar,’ kon Sientje wijsgeerig zeggen. Het was zoo: De slordige, driftige opvliegende Gretha Huyser was geheel het contrast van de nette, bedaarde, rustige tante Else, die zoo alle deugden bezat van een goede

ziekenverpleegster. O, wat bedroefde het haar vaak, dat het blonde nichtje zoo heel anders was.

En nu was tante Else er weer en zat zich te koesteren bij den haard, terwijl Greet daar voor de deur talmde om binnen te gaan.

‘Ba, als tante Else er is, heb ik nooit rust,’ pruttelde ze, terwijl ze eindelijk met veel moeite den deurknop omdraaide.

‘Dag Greet! Dag kind!’ Een paar armen werden om haar hals geslagen en een vriendelijk gezicht boog zich voorover om een welkomstkus.

‘Dag tante!’ 't Klonk koud, stijf.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(7)

‘Dag Margaretha,’ riep Jan, die met zijn viool naar binnen kwam.

met veel moeite de deurknop omdraaide.

‘Och, malle jongen met je Margaretha,’ sprak Greet gebelgd.

‘Je bent laat, hè,’ zei tante Else vriendelijk, in de hoop Greet in een goede stemming te brengen.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(8)

‘'k Kom van pianoles. 'k Moest naspelen.’

‘Ze kon haar les natuurlijk weer niet,’ plaagde Jan.

‘Zal jij weten,’ bitste Greet, terwijl ze, om zich een houding te geven, met veel lawaai haar boeken uit haar schooltasch pakte.

‘Greet, ze hebben geld gekost,’ vermaande tante.

Greet schokschouderde en op haar gezichtje was de diepste minachting te lezen.

Verbeeld je, je druk te maken over schoolboeken. Als het nou nog fijne leesboeken waren. Maar ja, zoo was tante Else nu altijd.

‘'k Zal je tasch achter de kachel drogen,’ sprak tante vriendelijk, terwijl ze de hand naar de bedrupte tasch uitstrekte.

‘Waarvoor?’ bromde Greet.

‘Omdat hij zoo droog is,’ plaagde Jan weer.

‘Je tasch wordt slecht kind,’ zei tante Else hartelijk. ‘Je bent immers gauw jarig?’

‘Ja, Zondag over veertien dagen word ik twaalf.’

‘Zet dan boven op je verlanglijst een schooltasch,’ raadde tante aan.

‘'k Vraag nooit schooldingen op mijn verjaardag,’ antwoordde Greet zoo onvriendelijk, als haar eenigszins mogelijk was.

‘Tante, geeft U er alsjeblieft één aan mij, ik word over twee maanden vijftien,’

sprak Jan. Wat was Greetje weer in een lief humeur!

‘Word je al vijftien jongen? Waar blijft de tijd!’ zei

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(9)

tante Else, terwijl ze haar best deed van Greetjes stemming geen notitie te nemen.

‘Frans is net zoo groot als Jan,’ beweerde Greet, wier booze bui heusch begon weg te trekken, misschien wel doordat de aandacht van haar was afgeleid. Frans was haar lievelingsbroer.

‘Ze noemen Frans op school giraffe,’ vertelde Jan ‘en ze kunnen maar niet gelooven, dat hij nog een jaar jonger is dan ik.

Juist werd de kamerdeur geopend en de heer des huizes kwam met ‘de giraffe’

binnen.

‘Zoo, zijn we voltallig?’ sprak meneer Huyser na Greet gegroet te hebben. ‘'k Heb Jan even aan zijn algebra-sommen geholpen,’ vervolgde de notaris, terwijl hij zich neervlijde in een crapaud bij het open haardvuur.

‘Leuk muziekles gehad?’ informeerde Frans bij Greet.

‘Leuk? 'k Vind muziekles nooit leuk.’

‘'k Dacht wel eens, dat dat van een zeker juffertje haar stemming afhing,’ mengde meneer Huyser zich in 't gesprek.

Hij trok Greet naar zich toe, woelde met zijn vingers door haar blond polkahaar en vroeg: ‘Heb ik gelijk of niet?’

‘Och vadertje, nu niet praten over vervelende dingen. Toe, vertelt u wat grappigs.’

‘Wat grappigs?’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(10)

‘Meheer!’ kwam Sien om een hoek van de kamerdeur. ‘Er is gedekt. Alles is klaar.’

‘We komen Sien, want we hebben honger als wolven. Nietwaar jongens?’

‘En of,’ riepen ze door elkaar.

Greet gaf vader een arm. Wat was ze nu toch een klein ding, vergeleken bij haar grooten, rijzigen vader. Maar hun oogen waren even diep blauw en hun haren even blond. Bij meneer Huyser begon de kleur een beetje naar grijs over te hellen.

Jan bood heel galant zijn arm aan tante Else en Frans stak nu zijn arm ook maar door tantes arm.

‘Tante wordt opgebracht,’ lachte vader. En Greet lachte mee, zoo spontaan en zoo vroolijk, dat ze alle overgebleven muizenissen weglachte.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(11)

Hoofdstuk II.

Toen Greetje 12 jaar werd.

't Was een stralende winterdag, die 21ste December. De zon scheen, alsof het zomer was, maar het landschap was in winterdos. Een schitterend sneeuwtapijt was over de aarde uitgerold. Beschenen door de zon leek het, of er duizenden diamantjes waren gestrooid. Diamanten op de dorre takken, diamanten op de doode struiken, diamanten in de parken, diamanten op de daken.

En 't was Zondag.

‘Ik ben jarig,’ dacht Greet, toen de eerste zonnestraal heel nieuwsgierig door een spleet van de overgordijnen kwam gluren.

Vlug sprong ze uit bed. Hè, wat lag daar op het tafelkleedje? Een klein, wit pakje, in vloeipapier. Greet bekeek het aan alle kanten. Er was iets op geschreven. ‘Voor mijn meisje.’ 't Was vaders schrift. Zenuwachtig blij verbrak ze het papier, tot ze een mooi doosje overhield.

‘Vast van zilver,’ prevelde ze, terwijl ze het dekseltje er af nam. ‘O!’ In haar hand rustte een klein gouden horloge. ‘Moeders horloge,’ zei ze zacht,

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(12)

terwijl ze de mooi bewerkte plaat streelde. Vader had het haar wel eens laten zien.

In gedachten verzonken beschouwde ze eenige minuten het kostbare geschenk.

beschouwde ze eenige minuten het kostbare geschenk.

Was moeder er nog maar! Wist ze zich maar iets van moeder te herinneren! Daar vloog de deur open

‘Gefeliciteerd kind! Van harte!’

‘U nu al hier, tante Else?’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(13)

‘Ja, ik kwam gisteravond met den laatsten trein. Ik wilde vandaag nu eens de eerste zijn, die je gelukwenschte. Kijk, dit bracht ik voor je mee.’

Al weer zoo'n fijn, teer pakje. ‘Het hoort bij vaders cadeau,’ vervolgde tante geheimzinnig. Uit vele omwindsels kwam een gouden schakelarmbandje te voorschijn.

‘O tante, dank u wel, het is prachtig, het is te mooi!’

Alsof ze nog een heel klein meisje was, zette tante Else haar op schoot, sloeg een arm om haar heen en fluisterde:

‘Gelooft Greetje nu, dat tante Else veel van haar houdt?’

Greet knikte van ja. Zij zou ook veel van tante kunnen houden, als tante maar niet zoo heel akelig netjes was.

‘Heeft U moeder goed gekend?’ vroeg ze opeens.

‘Natuurlijk kind. Je moeder was mijn oudste en eenigste zuster.’

‘Hoeveel scheelde U wel?’

‘Bijna acht jaar. Jouw moedertje was voor mij eigenlijk ook een moeder. We stonden beiden alleen op de wereld.’

‘Lijk ik op haar?’

‘Neen, kind, je lijkt sprekend op je vader.’

‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel zoo innerlijk.’

Tante Else dacht even na.

‘Tante, was moeder ook zoo, zooo...

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(14)

‘Nu wat?’

‘Zoo netjes,’ kwam er haperend uit. Greet had willen zeggen als U. Maar dat leek haar toch wel wat erg brutaal.

‘Toen je moeder gestorven was en ik tijdelijk de huishouding waarnam, zei Sien tegen me: ‘U kunt 's nachts wel den weg vinden in de kasten, want bij mevrouw had alles zijn eigen plaats. Ik hou van precies, maar zooals mevrouw...’

‘Me dunkt Greet, die lofspraak van Sien zei genoeg. Maar kleed je nu vlug aan.

Vader en de jongens zitten vast al naar je te snakken.’

Tante Else vertrok en Greet haastte zich om klaar te komen. De dag begon wel heerlijk. Zulke prachtige cadeaux had ze niet verwacht.

Een kwartier later stormde ze de huiskamer binnen.

‘Hup! De jarige Jop! Gefeliciteerd hoor!’

Handen werden naar haar uitgestoken. Ze werd gekust door vader en broers.

‘Van mijn armoedje,’ schertste Jan, terwijl hij haar een dun pakje overreikte.

‘Een haarlint,’ riep Greet. ‘Ik voel het. Wel bedankt broer!’

Nu liep ze op vader toe. Ontstuimig sloeg ze haar armen om zijn hals, kuste hem en fluisterde aan zijn oor: ‘Ik dank u voor het prachtige cadeau.’

‘Smoor me niet, Greetje, smeekte meneer Huyser. ‘Wees er zuinig op kind, 't is moeders nalatenschap.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(15)

‘En dit heb je nog van mij,’ riep Frans, verlangend nu aan de beurt te komen.

‘Leuk, een muziekstuk,’ juichte Greet. ‘Dank je hoor!’

‘En van wie is die prachtige bouquet?’ vroeg ze verbaasd, nu pas bemerkend de bloemenpracht in het midden der tafel.

‘Die heeft Sientje daar neergezet,’ zei tante Else.

‘Dat mag je wel waardeeren in dezen tijd van het jaar,’ merkte vader op.

‘Goeie, lieve Sien,’ prevelde Greet, terwijl ze haar neus te gast liet gaan aan een zeldzaam mooie theeroos. ‘Ik ga haar meteen bedanken.’ En Greet snelde

keukenwaarts.

Sientje was er zoowaar ontroerd van, toen Greet. haar beide handen greep en ze telkens maar drukte.

‘En 'k was zoo dikwijls onaardig tegen je,’ sprak Greet met een gevoel van schaamte.

‘Loop heen,’ antwoordde Sien. ‘Af en toe ben je een vaatje buskruit, maar 'k hou toch veel van je.’

Greets hartelijkheid woog bij Sientje ruimschoots op tegen al haar driftbuien en booze woorden.

De post bracht een pakje uit Haarlem, van grootmoeder. Grootmoeder woonde daar met juffrouw Horst, haar gezelschapsjuffrouw. Uit het pakje kwam

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(16)

een kraagje te voorschijn, dat grootmoeder zelf voor Greet geborduurd had.

‘'k Vind het een leelijk ding,’ zei Greet. ‘Zoo oerouderwetsch.’

‘Op een donkere jurk zal het heusch wel aardig staan,’ meende tante Else.

‘'k Draag het toch nooit,’ mopperde de jarige.

‘Dat zou niet aardig zijn tegenover grootmoeder,’ sprak vader.

‘Zeg, Greet, trek het aan op vaders verjaardag, dan is grootmoeder hier net,’ raadde Jan.

‘'k Zou je danken op zoo'n feestdag,’ zei ze laatdunkend.

‘Als grootmoeder het vraagt, doe je het toch,’ plaagde Frans. Gelukkig wist tante Else een wending in het gesprek te brengen, want het zou zoo jammer zijn, als vandaag de stemming in huis wat te wenschen overliet.

Grootmoeder Huyser was niet de lieve, zachte grootmoeder, zooals we er misschien allen een bezitten of bezeten hebben. Als grootmoeder op het notarishuis logeerde, was haar wil wet. Ze werd door ieder gehoorzaamd, omdat ieder haar vreesde. Toch was Greet haar lieveling. Misschien, omdat het haar petekind was. Zooveel is zeker, tusschen grootmoeder en kleindochter was een eigenaardige liefde gegroeid. Als grootmoeder er was, durfden Jan en Frans hun zusje niet te plagen, als grootmoeder er was be-

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(17)

teugelde Greet haar driftbuien. Op zulke dagen was het opvliegende, slordige Greetje omgetooverd in een bedaard, net meisje. Wat tante Else met al haar vriendelijkheid niet kon bereiken, gebeurde als bij tooverslag, wanneer grootmoeder haar donkere oogen op haar kleindochter richtte.

Maar toen 's avonds ter eere van Greets verjaardag de schoolvriendinnen op visite kwamen, werd grootmoeders kraagje weggemoffeld. Greet schaamde zich, om dat leelijke, ouderwetsche ding aan de vriendinnen te toonen. 't Was een heerlijke dag voor de jarige geweest en toen ze 's avonds naar bed ging, was ze al lang over de ergernis van grootmoeders cadeau heen.

‘'t Was echt fijn,’ zei ze tegen tante Else, toen die haar nog eens lekkertjes kwam toe stoppen.

Maar 's Maandags stond haar humeurs-barometer weer op storm. Tante Else hoorde 's morgens van Sien, dat Greetje er niet uit te krijgen was. ‘Ik zal haar wel even roepen,’ zei ze. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.

‘Greet, kind, sta toch op.’

‘'k Heb net zoo'n slaap.’

‘'t Slaat daar acht uur. Je komt te laat op school.’

‘Dat gezanik.’ Ze wou zich juist weer omkeeren en teruggaan naar droomenland, toen tante Else het dek omsloeg en kommandeerde: ‘Vooruit, hier zijn je kousen. En nu voortmaken.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(18)

‘Hè, wat is U weer vervelend,’ bromde Greet, Tante stoorde zich niet aan Greet's onvriendelijke stemming. Ze hielp Greet, waar ze kon en het was heusch niet de schuld van Greta Huyser, dat ze nog op tijd op school kwam.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(19)

Hoofdstuk III.

Groot verdriet.

Tante Else was de Kerstdagen en ook Oud-en-Nieuw op 't notarishuis blijven vieren.

Sien was er dankbaar voor geweest, want ‘de juffer nam zooveel uit den weg.’

Ook de jongens hadden het prettig gevonden. Als tante Else er was, behoefde je je nooit te vervelen, ze wist zooveel leuke dingen te bedenken, ze kon je zoo heerlijk met alles helpen, net zoo goed met je schoolwerk als met je knutselwerk.

Alleen Greet had de heele Kerstvacantie met een gezicht als een oorworm door 't huis geloopen. Tante, die alles opmerkte, die nooit rommel kon zien, die juist op dingen gesteld was, waar zij, Greetje, niets om gaf. Tante wou b.v. niet, dat ze een mooi boek in handen had als 't niet gekaft was, dat ze haar schort aan den kapstok liet hangen, in plaats van het voor te doen, dat ze uit ging met een mantel, waar de knoopen aan bengelden. Dat waren voor Greet dingen van niets en dat tante daar altijd maar weer op hamerde.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(20)

Nu, ze wou er zich zoo min mogelijk aan storen. Tante Else was hier toch zeker niet de baas.

‘'t Is een portret,’ zei Sientje vaak in zichzelf, als ze zag hoe Greet van haar eigen kamertje een uitdragerij had gemaakt. Tante Else had er een paar keer iets van gezegd en verder had ze maar gezwegen. 't Gaf toch niets.

‘Maar 't zit de juffer dwars,’ dacht Sien. Ja, tante Else had deze vacantie veel van Greet verdragen en veel van haar door de vingers gezien. Ze had zoo gehoopt dit wonder-moeilijke karaktertje te winnen door liefde en zachtheid. Als tante Else Greet zoo naar zich toetrok en zoo echt moederlijk met haar sprak, hadden de blauwe kijkers van Greet haar vaak verbaasd aangestaard. Waarom was tante den laatsten tijd zoo anders dan anders? Zooveel geduldiger dan ooit?

Op zekeren avond, juist toen meneer Huyser zijn dochtertje wegens verregaande brutaliteit van tafel gestuurd had, kwam Greet te weten, waarom tante Else omgeven was, als door een waas van geluk.

Ze was boos naar haar kamertje gevlucht, had de petroleumkachel aangestoken en zat juist met de handen onder 't hoofd in de zwartste stemming haar jaartallen teleeren, toen de deur open ging. Hè, vader? Vader kwam niet vaak op haar kamer.

‘Ik kom eens met je praten Greet.’ 't Klonk ernstig, maar niet onvriendelijk. Greet verwachtte

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(21)

niet anders dan een strenge berisping over haar gedrag. Ze zou beginnen met zich te verdedigen.

‘Vader, de jongens...’

‘Zwijg, Greet. We zullen dat laten rusten.’

Zou ze nu straf krijgen? Misschien Zondag niet mogen eten bij Mies van den dokter? Als een boetvaardig zondaresje boog ze het hoofd, al maar turend naar de bladzijde jaartallen.

‘We zullen nu maar alles vergeven en vergeten, wat gepasseerd is,’ sprak vader.

Hij legde zijn groote hand op Greetjes hand. Blij, verrast keek ze op. Wat deed vader wonderlijk! Zoo kende ze hem niet.

‘Ik kom je wat prettigs vertellen.’

‘O ja!’ Haar gezichtje blonk van blijde verwachting. Misschien mocht ze mee naar een uitvoering of naar een leuke kindervoorstelling.

‘Greetje,’ vader nam haar hand in de zijne, ‘je krijgt een moedertje, kind.’

Even stilte. Greet wist heusch zoo gauw niet, of ze daar blij mee moest zijn.

‘Kun je denken Greet, wie je nieuwe moedertje worden zal?’

‘Neen vader. Toe, zegt u 't gauw. Dan weet ik meteen, of ik er blij mee ben.’

‘Nu, raad eens.’

‘Heusch vader, ik kan het niet raden. Maar 't is natuurlijk een schat. Niet zoo erg oud, niet zoo erg netjes, zooals tante Else b.v....’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(22)

‘'t Is tante Else.’

‘Tante Else!!!’

Wanneer het plafond eensklaps naar beneden was komen vallen, had Greet niet meer verwonderd, niet meer verschrikt kunnen kijken. Tante Else haar nieuwe moeder!

Ze kon 't niet bevatten. En ze kon er zich in 't geheel niet over verblijden.’

‘Greetje, ben je er blij mee?’ Er was iets smeekends in den toon van meneer Huyser, alsof hij half bang was, dat het antwoord anders zou uitvallen, dan hij wel hoopte.

‘Blij vader? Och, 'k weet niet. 'k Vind het zoo gek.’

‘Tante Else heeft al in zooveel dingen moeders plaats vervuld, dat je 't heelemaal niet gek moest vinden. Jou vertel ik dit het eerst, omdat ik van jou een stellige belofte eisch, dat je voor je nieuwe moeder een aardige, lieve dochter zult zijn.’

Greet speelde met de kwastjes van haar centuur. Nu het groote nieuws even bezonk, voelde ze niets geen blijdschap. Alle dagen tante Else hier, dat beteekende: alle dagen netjes je boel opruimen, niet met bengelende knoopen aan je mantel loopen, geen ongemanierde woorden gebruiken, niet... Hè, ze werd er kriebelig en zeeziek van, als ze daar allemaal aan dacht.

't Was wel jammer, dat haar nu heelemaal niet te binnen schoten ontelbare vriendelijke diensten, heerlijke hulp bij huiswerk en lessen, en die gezellige,

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(23)

‘Tante Else!!!’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(24)

warme sfeer, die tante Else altijd om zich heen wist te scheppen.

‘Was tante Else daarom van de week zoo lief?’ zei Greet op een toon, alsof Tante Else heelemaal niet lief had mogen zijn.

‘Tante Else is altijd lief en in 't bizonder tegenover jou, die 't zoo zelden verdient.

Maar je belooft me anders te worden?’

‘Och 'k weet niet. Ik kan me eigen toch niet anders maken,’ klonk het min of meer brutale antwoord.

‘Je verstaat me goed. Ik eisch, dat je je behoorlijk gedragen zult tegenover je nieuwe moeder. Ben je tegen de keer in, dan ga je naar Haarlem, naar grootmoeder.’

Het goedige gezicht van meneer Huyser stond nu strak en effen. Greet wist het wel:

vader was niet gauw boos, maar als hij het werd, dan moest je oppassen.

Ze boog het schuldige hoofdje en zweeg wijselijk.

‘Geef me antwoord, Greet.’

‘Och ja,’ klonk het wrevelig.

‘Neen, niet: och ja, maar flink: ja vader, en anders..’

Verschrikt keek Greet naar vaders rood gelaat, naar de gezwollen aderen bij zijn slapen. Nu was hij boos, echt boos.

‘Ja vader,’ zei ze gauw.

‘Waag het niet ooit deze belofte te breken, want ik verzeker je, dat ik mijn bedreiging uitvoer.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(25)

Toen vader de kamer uit was, lei Greet het hoofd op beide armen en snikte het uit, als was haar het grootste onrecht geschied. Ze had zich nog niet lang aan haar ingebeelde droefheid overgegeven, toen weer haar kamerdeur openging en Jan en Frans naar binnen kwamen stuiven.

‘Greet, Greet, weet je 't al?’ jubelde Frans.

‘Tante Else wordt onze moeder,’ riep Jan, blij de eerste te zijn, die het prettige nieuws aan zijn zusje vertelde.

‘Ben je ziek? Wat heb je?’ vroeg Frans min of meer bezorgd.

Greet keek even de beide broers met haar betraande oogen aan.

‘Huil je?’ vroegen ze tegelijk. ‘Wat is er toch?’

‘Vinden jullie het nu heusch prettig, dat tante Else onze moeder wordt?’ snikte Greet opnieuw.

‘Je bent gek,’ zei Jan uit den grond van zijn hart.

‘Juffrouw Slons moet nu alle dagen haar boel opbergen,’ sarde Frans.

‘Toe plaaggeesten, ga alsjeblieft weg.’ Greet werd van bedroefd boos. Ze richtte zich op, balde de vuisten en 't zou heusch op een kloppartij zijn uitgeloopen, als Jan, een echte Joris-Goedbloed, niet de minste was geweest.

‘Hè Greet, stel je nu niet aan, we kwamen juist bij jou om raad voor een reuze-leuk plan,’ zei hij sussend.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(26)

‘Wat voor plan?’ vroeg ze op kwasi onverschilligen toon. Misschien kwam er toch heusch nog iets prettigs.

‘We krijgen den volgenden Zaterdag een groote partij,’ begon Frans.

‘Een groote partij!’ Greetjes zakdoek werd in haar zak gestoken. De nieuwsgierigheid joeg de droefheid op de vlucht.

‘Vader geeft een diner en noodigt allerlei bekende families uit het dorp en de omgeving,’ vertelde Jan.

‘Dan moesten wij met elkaar iets leuks doen,’ begon Frans.

‘Wat leuks?’ vroeg Greet.

‘Een comedie-stukje of zoo iets,’ zei Jan.

Greet kon bizonder goed voordragen, dus ze juichte het denkbeeld van ganscher harte toe. ‘'k Weet zoo'n massa leuke dingen. Zou Oma ook komen?’

‘Ja, Oma komt ook met juffrouw Horst,’ sprak Jan.

‘We mogen toch zeker kinderen vragen?,’ informeerde Greet.

‘Dat mogen jullie,’ klonk opeens een vriendelijke stem. Daar was tante Else ongemerkt binnen gekomen. Meneer Huyser had haar verteld, hoe heel verschillend Greet en de jongens het groote nieuws hadden opgenomen. Nu was het juist tante Else's heilig voornemen Greetje door groote liefde te winnen. Wat viel het haar mee, de drie kinderen daar zoo vroolijk

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(27)

te hooren babbelen over de aanstaande feestelijkheden. Op Greta's gezichtje was geen spoor van tranen meer te zien.

‘Nu, noem eens op, wie wilden jullie vragen?’ begon tante Else, toen het drietal haar zwijgend aanstaarde, ieder vervuld van eigen gedachten.

‘'k Moet er nog eens over denken,’ zei Greet en 't had er veel van, of haar stemming weer eenige graden daalde.

Tante Else zette zich op den rand van Greet's ledikant, streek de plooien glad van haar helder-wit verpleegsterschort en zei toen met eenige aandoening in haar stem:

‘Kinderen, vinden jullie het heusch een beetje prettig, dat ik jullie moedertje word?’

‘Ik vind het heerlijk,’ zei Frans spontaan. Hij sloeg zijn arm om tantes hals, kuste haar hartelijk en fluisterde: ‘moeder’.

Tante Else was haar aandoening niet langer meester. Groote tranen biggelden langs haar wangen.

‘U moet niet huilen. Ik vind het ook zoo prettig, dat U mijn moedertje wordt,’ zei Jan, terwijl zijn lippen verraderlijk trilden.

Greet keek van den een naar den ander. Huichelen kon ze niet. 't Liefst was ze nu maar heengegaan.

‘Vind je 't heel naar, Greet?’ vroeg tante Else op ernstigen toon. Haar geluk zou eerst volkomen zijn, als dat blonde meisjeskopje zich aan haar overgaf.

‘Soms houd ik wel veel van U,’ zei Greet in een

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(28)

behoefte om toch ook iets vriendelijks te zeggen.

‘Laten we dan maar hopen dat soms vaak en misschien

Greet keek van den een naar den ander.

eenmaal altijd wordt. Willen we daar elkaar een kus opgeven?’

‘Ja,’ knikte Greet. En toen haar hoofdje op tantes schouder rustte, voelde ze toch iets veiligs, iets, dat ze niet onder woorden kon brengen, maar dat toch

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(29)

heel heerlijk was. Onbewust gevoelde ze het, dat tante Else hen allen zou beschermen en leiden met een sterke, moederlijke liefde.

‘Ziezoo mijn Trio. De kennismaking heeft plaats gehad. Beschouw me nu als je moeder, die alles voor jullie wil doen, alles voor jullie overheeft. En nu gaan we gezellig praten over de naderende festiviteiten.’

De tongen kwamen los. Elk had een idee, elk had een verlangen. Ze zouden er zeker uren gezeten hebben, als meneer Huyser niet eens was komen kijken, waar zijn troepje toch zat.

Van terzijde keek vader naar zijn wispelturig dochtertje. De bui was weer over.

Toch was vaders hart lang niet zoo gerust, als dat van tante Else. Hij kende zijn Greetje zoo door en door. Hij wist hoeveel goeds, maar helaas ook hoeveel kwaads daar in dat meisjeshart schuilde. Als Greet van haar nieuwe moeder zou gaan houden, moesten er heel wat leelijke plekjes verdwijnen. Maar nu was er een feeststemming in het notarishuis en die deelde zich aan alle huisgenooten mee.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(30)

Hoofdstuk IV.

Een gestoord diner.

Grootmoeder Huyser was met haar juffrouw expres uit Haarlem gekomen om een deel der feestelijkheden bij te wonen. Nu zat ze voor het open haardvuur zich eens lekkertjes te koesteren, voor de gong zou luiden voor het diner.

Tante Else was wel iemand, die in den smaak der oude dame viel. Ze was alleen zeer benieuwd, hoe Greta, haar petekind, alles op zou vatten. De slordige nonchalante Greet dagelijks verkeerende met de nette, accurate tante Else! 't Was eigenlijk om te lachen! En toch was er iets als jaloezie in het hart der oude dame. 't Klinkt vreemd, maar grootmoeder zou het niet kunnen hebben, dat zij de tweede plaats in Greetjes hart ging innemen. Greet, haar lieveling, die nu ja heel nukkig en heel humeurig was, maar die zich veel meer aan grootmoeder hechtte dan Jan en Frans.

‘Grootje!’ Verbaasd keek de oude dame op, ze was zoo door haar gedachten in beslag genomen, dat ze niemand had hooren binnen komen. Het voorwerp van die gedachten stond nu naast haar in een beeldig blauw-zijden kostuumpje. Een lint van de-

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(31)

zelfde kleur hield de weerbarstige krullen te saam.

‘Hoe vindt U me, grootma?’

‘Snoezig kind. Ik zou zeggen haast te mooi, te fijn.’

‘Maar 'k zal er netjes op zijn.’

‘Heeft de naaister het gemaakt?’

‘Neen tante Else, ik bedoel... moeder. Ik mocht zelf stalen uitzoeken. Ik vond het erg lief van... tante... moeder. U ook niet?’

‘Zeker, 't was heel lief,’ klonk het droogjes.

‘Zorg nu maar, dat deze jurk geen bron van verdriet voor je wordt.’

‘Van verdriet? Waarom?’

‘Ja zeker van verdriet. Je weet, hoe netjes je aanstaand moedertje is en hoe slordig je zelf bent. Ieder vlekje, ieder scheurtje loopt op een standje uit.’

Greet trok een pruillip. Hè, wat was grootmoeder nu vervelend. Gelukkig, daar luidde de eerste gong, het sein tot vereenigen in de ontvangkamer.

‘O grootma, komt u gauw mee, er zijn zooveel gastenin de ontvangkamer. Geeft U mij een arm, dan geleid ik U aan tafel. O, ik vind het dolletjes.’

Greets stemming wees al weer mooi weer aan en die steeg nog aanmerkelijk, toen ze met grootmoeder bij het vroolijke clubje in de ontvangkamer kwam. Wat zag ze daar? Daar kwam moeder binnen met een heel stelletje vriendjes en vriendinnetjes.

En moeder had nog al gezegd, dat ze 's avonds zouden genoodigd

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(32)

worden. O, wat een reuze-heerlijke verrassing! Vader en moeder waren nu een week bruid en bruigom en 't was alle dagen maar feest in huis. Maar deze dag beloofde de heerlijkste van alle te worden.

Toen de algemeene begroeting was afgeloopen, kwam Jan met een lijst voor den dag. De gasten moesten zich nu paarsgewijze opstellen. De tweede gong luidde. Met een rood-bezweet gezicht opende Sien nu de suite-deuren en met het bruidspaar voorop betrad men de eetzaal.

‘Oma, kijk eens, hoe mooi!’ riep Greet.

En werkelijk de groote huiskamer was herschapen in een feestzaal. Er was een overvloed van bloemen, wier kleurenpracht weerkaatst werd in het vele kristal. Het mooie oude familie-servies deed het zoo goed op het fijne damast. Jan, de tuinman en Kees, de zoon van den banketbakker, fungeerden als bedienden.

Alles deed zoo sprookjesachtig aan. De spijzen werden opgedragen en een roezemoezige drukte verspreidde zich door het vertrek. De jeugd vond het dessert eigenlijk het hoogtepunt, want ze hadden al van Greet en de jongens gehoord, dat er dan reuzeleuke stukjes zouden opgevoerd worden. Jan was Ceremoniemeester en meteenzeer ernstig gezicht keek hij af en toe in zijn lijst, die naast zijn bord lag.

Er was eigenlijk geen der gasten, die zich onbetuigd liet. De een toastte, een ander zei een gedicht

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(33)

op, een derde droeg iets voor. Maar de kinderen vormden het glanspunt. Greet was wel in 4 stukjes de hoofdpersoon. Wat glinsterden dan haar oogen, hoe echt gelukkig zag ze er uit, tot... Tot er iets vreeselijks gebeurde. Greet zou met Mies van den dokter een aardig muziekstukje opvoeren. Mevrouw Belders, de vrouw van den dokter, zou hen op de piano accompagneeren en zij beiden waren twee zingende feetjes in zilverachtige tarlatankleedjes. Hoe het kwam, wist eigenlijk niemand te vertellen, maar de mouw van Greets japonnetje kwam in aanraking met de kaarsvlam der piano.

In een ommezien stond ze in lichtelaaie. Ieder snelde toe, meneer Huyser greep een tafelkleed en wikkeldeer zijn gillend dochtertje in. Hij rolde haar als 't ware over den grond, drukte, perste, wreef en had de voldoening de vlam te blusschen. Alles was het werk van een oogenblik. Geheel ontdaan kwam Greet toen uit de omwikkeling te voorschijn. Ze geleek wel een kind in een voddenpak. Dokter Belders onderzocht haar en tot ieders verwondering constateerde hij, dat ze slechts enkele onbeduidende brandwonden had opgeloopen.

‘Ga een uurtje rusten, dan zal ik meteen de wondjes verzorgen en dan kun je vanavond heusch wel weer op het feest verschijnen,’ was zijn uitspraak.

‘Mijn mooie blauwe jurk,’ snikte Greet. Hoewel tante Else het haar had afgeraden, had ze haar tarlatankleedje over deze heen aangetrokken. Misschien was

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(34)

ze daardoor gevrijwaard van brandwonden, maar de jurk was totaal bedorven.

‘Treur nu niet over die jurk, wees dankbaar, dat je er zelf zoo goed bent afgekomen,’ sprak haar vader.

De aanstaande mevrouw Huyser ging met den dokter en Greetje naar boven. De gastheer trachtte zoo goed en kwaad het ging de feeststemming erin te houden. De vieze plunje werd Greet van het lijfje getrokken, ze werd eens frisch gewasschen en toen ze met schoone kleeren onder de wol lag, voelde ze zich kalmer worden. Toen de dokter zijn werk had verricht, vertrok hij met een: ‘Dag brandbare fee, tot over een uur.’

Tante Else dekte Greet nog eens toe en beloofde haar na een uur weer boven te komen om haar te wekken.

‘Probeer wat te slapen, kindje.’

‘Ja... moeder.’

De bruid keerde terug tot haar gasten. Ze had zulke angstige oogenblikken doorleefd. Maar kom, nu weer blijde zijn met de blijden.

Tante Else vertelde zoo terloops aan grootmoeder, dat Greetje heel rustig was en weinig pijn had. Toen de feestvreugde weer begon op te laaien, sloop de oude dame zachtjes naar boven. Heel voorzichtig opende ze de deur van Greets kamertje. Greet sliep niet, ze vond het gezellig, dat Oma kwam.

‘Hoe is het?’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(35)

‘O, 'k ben wel weer beter. Maar Oma, is het niet vreeselijk jammer van mijn jurk?’

‘Die jurk was immers te mooi. 'k Heb het je wel gezegd.’

‘Was hij maar niet zoo mooi geweest,’ lamenteerde Greet. ‘Wat moet ik nu straks aantrekken?’

‘Je witte geborduurde jurk, die staat je keurig.’

‘Als die verbrand was, was het niet zoo erg geweest,’ zeurde Greet weer.

‘Blijf jij nu rustig liggen, dan stuur ik juffrouw Horst naar boven om je met aankleeden wat te helpen. Tob maar niet langer over je verongelukte jurk.’

Grootmoeder hield niet van zeuren. Jufrouw Horst ontving haar bevelen en toen het uur verstreken was, verscheen Greet frisch en vroolijk, alsof er geen stoornis geweest was. De kinderen ontvingen haar met gejuich. Greet wist zooveel spelletjes, Greet kon zoo leuk voordragen, Greet kon zoo aardig zingen. De avond verliep verder heel gezellig, zonder onaangename intermezzo's.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(36)

Hoofdstuk V.

Sloddervos.

Al ruim een maand was tante Else de mevrouw van 't Notarishuis. Iedereen verheugde er zich over, maar Sientje in 't bijzonder. Sien had het in den laatsten tijd vaak gevoeld, dat de post haar te zwaar werd. En de nieuwe mevrouw steunde haar in alles.

‘Je hebt zooveel jaren je beste krachten gegeven, zou je nu niet op je lauweren willen rusten?’ had mevrouw Huyser eens gepolst.

‘Neen mevrouw, zoover bennen we nog niet,’ had Sien geantwoord. ‘Als 't werk me een beetje verlicht wordt, hoop ik nog jaren mee te kunnen.’

‘Best Sien, dan zullen we er alle dagen een hulpje bijnemen. Het zou voor ons allen ook een heele leegte zijn, als we je missen moesten.’

Zoo had mevrouw Sientjes weg vereffend. Sien was er zoo dankbaar voor, dat ze in haar hart een groote plaats afstond voor de nieuwe mevrouw.

‘'k Lijk hier meer op een gezelschapsjuffer dan op een dienstbode,’ zei ze vaak tegen de dorpelingen. ‘Mevrouw loopt me zelfs met warme stoven achterna.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(37)

Die goede, trouwe Sien vertelde niet, hoe ze toch werken wou, vaak ondanks pijnlijke rheumatiek.

'k Ben maar wat blij, dat we het samen zoo goed vinden kunnen,’ zei mevrouw eens tegen Sien. En ze vervolgde: ‘'k Heb je toch maar de opperheerschappij ontnomen.’

‘Die past ook beter in uw handen. En wat 't vinden kunnen aangaat, wie zou het nou met U niet kunnen vinden?’

Mevrouw Huyser lachte eens. Toen gleed er een schaduw over het vriendelijk gezicht. Kon iedereen het met haar vinden? En Greetje dan?

Dagelijks vielen er van die kleine, onaangename dingen voor, die wolkjes zijn aan den huiselijken hemel en die de prettigste stemming bederven. 't Was eigenlijk al dadelijk begonnen. Mevrouw Huyser had alle kamers een schoonmaakbeurt gegeven.

Alles moest als 't ware een nieuwen gloed hebben. Kamers en kasten waren met bezems gekeerd. Toen Greetjes kast aan de beurt was, had mevrouw zuchtend het hoofd geschud. Wat was dat ook een janboel! ‘Hoe krijgt het kind het zoo?’ had mevrouw tegen Sientje gezegd.

‘O, die smijt altijd alles maar neer,’ lichtte Sien in.

Het speelgoed kreeg op de bovenste plank een plaats. Dat was toch niet meer dagelijks in gebruik. De boeken kwamen wat lager en werden naar grootte gerangschikt. Nog een plank lager kwamen de school-

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(38)

boeken. Toen werd de kleerkast uitgehaald. Er lag meer in de hoeken op den grond, dan dat er aan

‘Och, 't geeft toch niet.’

de kapstokken hing. ‘Dat moet anders worden,’ zei mevrouw op beslisten toon.

Toen Greet om twaalf uur thuis kwam, troonde moeder haar mee naar boven. De kasten werden

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(39)

beurtelings geopend. ‘Nu kind, wat zeg je ervan?’

‘'k Hou het zoo toch niet.’

‘Waarom niet?’

‘Och,'k weet niet. 't Blijft bij mij altijd maar één dag netjes.’

‘Als je er nu eens je best voor deed.’

‘Och, 't geeft toch niet.’

Greet haalde de schouders op en maakte aanstalten weer naar beneden te gaan.

‘Je moet netter worden, Greet. 't Is mijn plan dagelijks je kamertje en je kasten te inspecteeren. 't Zou me spijten als ik met harde hand moest ingrijpen.’ 't Klonk niet onvriendelijk en toch prikkelde het Greet. Telkens moest ze dien dag aan booze stiefmoeders denken, die onmogelijke dingen eischten. Ze kende zooveel sprookjes, waar zoo iets in voorkwam.

Mevrouw Huyser hield haar woord. Toen de kamer eenmaal netjes was, stond ze er op, dat Greet haar netjes hield. Dan kwamen er vermaningen, standjes, straf.

Niemand wist, hoe moeilijk het de nieuwe moeder viel haar kind te leiden langs goede wegen.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(40)

Hoofdstuk VI.

Een zelf gekozen weg.

Met een heel mooi rapport was Greet thuis gekomen. Van vader en moeder had ze ieder een gulden gekregen en daarvan wou ze een mooi, fijn kraagje koopen. Dat leelijke ding van grootmoeder zat nog altijd in hetzelfde papiertje. Ze had zich vast voorgenomen, het ‘monstertje’ nimmer te dragen.

Op een Woensdagmiddag zou ze met moeder naar de stad gaan, om er zelf een uit te zoeken. Mevrouw Huyser had er graag dit snoepreisje voor over, want 't was zeker heel wat waard, dat Greet op school zoo'n goed figuur sloeg. Gezellig ging ze met moeder winkelen en ze keerde terug met zoo'n fijn kraagje, als ze nog nimmer bezeten had.

Greet toonde zich dan ook hoogst dankbaar. Moeder had zoo maar op straat al een kus gehad en af en toe knikte ze moeder nog eens met stralende oogen toe.

‘Mag ik het één dagje aan naar school?’ vleide ze.

‘Dat zou 'k niet doen, Greet. 't Kreukt zoo licht onder je mantel of tegen de bank.

En dan is het mooie er af.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(41)

‘'k Wou het zoo graag aan de vriendinnen laten zien,’ smeekte ze op haar liefste toontje.

Mevrouw Huyser herinnerde zich nog heel goed uit eigen jeugd, hoe heerlijk het was iets nieuws of iets moois aan de schoolvriendinnen te laten bewonderen.

‘Nu goed. Doe het dan morgen aan op je blauwe cheviot jurk. Daar zal het goed op uitkomen.’

Even vloog het door Greetjes brein, dat ze morgen juist gymnastiek had, dus dat het dan al een heele toer was je goed knap te houden, maar ze zou immers wel oppassen. Haar gezichtje glom van blijdschap.

‘Lieve moes!’ En moeder kreeg nog een extra kneepje in haar arm. Dien dag was Greetjes humeurtje enkel zonneschijn en ze vond haar moeder zoo lief, als ze haar nog nooit gevonden had.

Thuis gekomen werd het kraagje dadelijk op de blauwe schooljurk gepast. 't Stond in één woord keurig.

Den volgenden morgen was ze dan ook extra vroeg. Leuk, om de eerste in de tram te zijn en dan met zoo'n onverschillig gebaar je mantel half open te doen.

Dadelijk uitroepen van bewondering. ‘Neen maar Greet, wat heb je nu een beeldig kraagje aan!’

‘Snoezig hè, gisteren van moeder gekregen.’

Leuk, om op school je mantel uit te trekken en je door allen te laten bewonderen.

En Greet werd bewonderd. Alle meisjes van de klas beweerden, dat het 't mooiste kraagje was, dat ze ooit gezien hadden.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(42)

Vóór de gymnastiekles raadde een der meisjes: ‘Greet, doe je kraagje af. Vraag, of de juffrouw het voor je bewaart.’

‘'t Is niet van goud en ik ben geen klein kind,’ zei Greet. Goed voor een kleuter uit de eerste klas om je mooie spullen aan de juffrouw ter bewaring te geven. Ze kon er heusch wel zelf op passen.

‘We hebben openlucht,’ werd er geroepen.

‘Greet, als je je mooie kraagje maar niet verliest,’ waarschuwde er weer een.

‘Wat het huis verliest, geeft het huis weer,’ grapte Greet. Vervelend, hoe die kinderen zich met alles bemoeiden.

‘Korfballen, meisjes,’ commandeerde de gymnastiek-onderwijzeres. ‘Fijn,’ vond Greet. Ze was een kei in 't korfballen. Spoedig was ze er dan ook geheel in. Ze vergat alles om zich heen. Moe en warm viel ze eindelijk op een der banken neer. ‘Allemaal vijf minuten rusten,’ riep de juffrouw. De banken werden bestormd. ‘'k Geef mijn plaatsje over,’ zei Greet goedig, terwijl ze haar toevlucht zocht boven op een paal van het hekwerk. Je zat daar immers wel zoo ruim. Toch maar goed, dat moeder haar niet zag, bedacht ze even, terwijl ze van haar troontje op de meisjes neerblikte. Er zaten heel wat gestopte winkelhaken in haar schooljurken, die ze aan dit paaltje had opgehaald. Kon zij het helpen, dat er zooveel spijkers inzaten? Je zat er fijn.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(43)

Ze zongen wat, ze babbelden wat, ze gichelden vooral en de vijf minuten vlogen om.

‘Greta Huyser, 't is je beurt.’

Floep! Daar stond ze weer op den beganen grond. Of neen, ze stond er eigenlijk nog niet heelemaal. Die jurk zat natuurlijk weer vast. Roefft! Ze was los. Even kijken wat er stuk was. Neen, toch niets aan haar rokje. Ze voelde vluchtig met de hand langs haar rug. Niets hoor. Dat was een meevaller.

‘Greet, je kraagje!’

‘Hè?’ Ze zag verschrikte meisjesoogen naar boven kijken. 't Was ook om te schrikken. Daar bengelde de fijne kantmassa aan een roestigen spijker, juist aan de bovenste punt van den hekstijl. Greet probeerde haar mooie kraagje te bevrijden.

Met moeite kon ze haar tranen weerhouden, toen ze zag, hoe een stukje van de fijne kant aan den spijker bleef hangen.

‘Je nieuwe kraagje! Wat zal je moeder ervan zeggen?’ riepen verschillende stemmen.

Greet wilde zich groot houden en nam nu een onverschillige houding aan.

‘Er zijn meer kraagjes in de wereld,’ mompelde ze, terwijl ze het beschadigde ding als een vod in haar zak propte. Toch was Greet niet bij 't spel. Ze was eigenlijk maar heel blij, toen het gymnastiek-uur om was.

Op weg naar school kreeg ze nog verschillende

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(44)

Daar bengelde de fijne kantmassa.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(45)

welgemeende raadgevingen. De een was voor stoppen, een ander voor naaien, een derde voor knoopen. Maar toen Greet het vreeselijk gehavende lapje voor den dag haalde, was het eindoordeel: ‘Niets aan te doen.’

Er was ook een clubje, dat de hoofden bij elkaar stak en waarvan er een paar fluisterden: ‘Zoo'n sloddervos, 't is haar eigen schuld.’

Allesbehalve opgewekt en goed gehumeurd, keerde Greet huiswaarts. Zou ze het maar dadelijk vertellen? Of liever wachten, tot moeder er naar vroeg? Ze besloot tot het laatste.

Aan tafel hadden de jongens het juist heel druk over een voetbalmatch. Ze hadden gevraagd, of Jan keeper wou zijn. En 't voor en tegen van die functie moest nu eerst overwogen worden.

‘'k Was liever captain,’ beweerde Frans.

‘Ik krijg ook een dameskaart voor de tribune,’ vertelde Jan met ophef.

‘Voor mij?’ vroeg Greet happig.

‘Kan je denken, voor zoo'n baby. 'k Heb betere adressen,’ plaagde Jan op echt jongensachtige manier.

‘'k Wil er niet eens meer een hebben. Neem maar zoo'n spook mee van 't Gym,’

mokte Greet.

‘Hij meent het zoo niet,’ suste mevrouw Huyser.

‘Laat Greet maar nooit naar een match geen kijken, dan springt ze uit haar vel,’

begon nu Jan weer.

‘Ik ga kijken, als Greet Korfbalmatch heeft,’ sprak meneer Huyser op hartelijken toon. Hij zag een

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(46)

onweerswolk naderen en hoopte die nog bijtijds af te wenden.

‘Was het vanmiddag korfbal?’ informeerde mevrouw.

‘Ja!’

‘Ging het leuk?’

‘Jawel.’

Zou ze het nu meteen maar niet vertellen van het kraagje? Als die plaaggeesten van jongens er maar niet bij waren.

‘Vaak gevallen?’ vroeg mevrouw deelnemend, wel bemerkend, dat er toch iets was.

‘'k Heb een ongeluk met mijn kraagje gehad.’ 't Hooge woord was er uit.

‘Met dat nieuwe?’ informeerde Frans.

‘'t Gaat jou toch zeker niets aan,’ bitste ze terug.

‘Vreeselijk jammer, Greet. Is 't heel erg?’ vroeg mevrouw nu.

‘'t Is totaal naar de maan,’ trachtte Greet zoo onverschillig mogelijk te zeggen.

‘Schaam je je niet, dat mooie, dure dingetje, waarvoor moeder expres naar de stad ging?’ zei meneer Huyser nu op strengen toon. Greets onverschilligheid prikkelde hem.

‘Sloddervos,’ bromde Jan.

‘Jongens, houdt je er buiten,’ zei meneer. ‘We weten allemaal wel, dat Greet de grootste sloddervos is, die er op twee beenen rondloopt.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(47)

‘Kan ik het helpen?’ riep ze op brutalen toon. Ze had heusch nog wel een beetje deelneming verwacht.

‘Vernielt een ander soms je boel?’ vervolgde meneer.

‘Bij ons zitten er altijd spijkers in het hek.’

‘Een mooie plaats voor jonge dames. We zullen den maaltijd eindigen. De jongens gaan naar boven aan het werk en met Greet heb ik nog een appeltje te schillen.’

‘Waar is je kraagje?’ vroeg mevrouw zacht.

Met pruilend gezicht haalde Greet een verfrommeld rolletje uit haar zak. Mevrouw bekeek het en schudde het hoofd. ‘Het zal lang duren, eer moeder voor jou weer iets meebrengt uit de stad,’ bromde meneer.

‘'t Is moeders eigen schuld,’ barstte Greet uit.

‘Moeders schuld? Mijn schuld?’ vroegen de ouders in de grootste verbazing.

‘Oma zegt, dat moeder me altijd dingen geeft, die gauw bederven.’ 't Was stil, doodstil. Toen de booze woorden eruit waren, voelde Greet al spijt. Oma had toen ter gelegenheid van de verongelukte feestjurk wel zoo iets gezegd, maar dit had Oma toch niet gezegd.

Als Greet naar het bleek, bedroefde gezicht van haar moeder had gekeken, zou haar spijt nog grooter zijn geweest.

‘Wanneer zei Oma dat?’ vroeg vader op ijskouden toon.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(48)

Greet zweeg. Ze trachtte zich te herinneren, wat Oma precies zei, want liegen wou ze niet.

‘Nu vooruit, wanneer zei Oma dat?’

‘'t Was toen op de bruiloft. Maar ik geloof wel, dat Oma het niet precies zoo zei, als ik straks vertelde.’

‘Had ik je dan toen een oude soepjurk aan moeten trekken?’ vroeg mevrouw verwijtend.

‘U plaagt me met dat mooie goed. U plaagt me altijd.’ Als een furie had Greet de driftige, onware woorden geuit. Maar nu werd ze bij den arm gepakt door haar vader.

‘Weg, uit mijn oogen. Ga naar je kamer! Ik wil je niet meer zien.’

Wie er meer leed: Greet of Mevrouw Huyser? Zoo brutaal, zoo verbitterd had Greet zich nog nooit geuit. En het arme moedertje, dat zoo graag juist dit kind voor zich wilde winnen, voelde een grievende smart.

‘Trek het je niet aan, vrouw. Ik zal dat lastige potje eten eens naar mijn moeder sturen. Die moet dan maar een poosje met haar optrekken.’

‘En als ze dan terugkomt, is ze nog verder van mij verwijderd.’

‘Ik laat haar niet terugkomen, voor ze naar je verlangt.’

Mevrouw zuchtte eens. Zou de tijd werkelijk komen, dat Greet ooit naar haar verlangde?

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(49)

Voordat Greet den volgenden morgen naar school ging, werd ze in de kamer van den notaris geroepen. Dat had ze verwacht. Daar had ze voor gevreesd. Ze had zichzelf in slaap gehuild en ze wou alles, alles wel weer goed maken. Maar het onderhoud verliep heel anders, dan ze zich had voorgesteld.

‘'t Is gauw Paaschvacantie, hè?’

‘Ja vader. De volgende week.’

‘Dan ga jij naar Haarlem, naar je grootmoeder.’

‘Naar Haarlem? Heeft U een uitnoodiging voor me gekregen?’

‘Neen, ik heb gisteren in een brief gevraagd, of je komen mocht. Ik vermoed, dat grootmoeder geen bezwaren heeft.’

‘De heele veertien dagen?’ Dat leek haar wel wat saai, zoo twee weken bij Oma en die stijve juffrouw Horst.

‘Welneen, geen twee weken. Je blijft daar voorloopig voor goed, als huisgenoot.

Ik wil je niet langer in huis dulden.’

‘Vadertje, ik zal excuus aan moeder vragen. Ik blijf veel liever hier. Het spijt me zoo. Ik meende het niet.’

‘Natuurlijk verwacht ik, dat je excuus vraagt. Maar ik meen alles, wat ik tot je gezegd heb.’

Notaris Huyser ging aan zijn werk en nam verder van zijn dochter geen notitie.

‘Och vadertje..’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(50)

‘Wil je me alsjeblieft verder met rust laten. Je weet nu, waar je je aan te houden hebt.’

Met een wanhopig gevoel verliet Greet vaders kamer. Hoe kon vader zoo hard zijn! Als moeder eens een goed woordje deed? Vlug liep Greet naar de huiskamer, waar moeder kousen zat te stoppen.

Ze sloeg haar armen om moeders hals en smeekte: ‘Och moedertje, wees niet meer boos. En laat me bij U blijven.’

‘Meende je dan niet, wat je zei?’

Even dacht Greet na. Dat eeuwige vitten op haar slordigheid was ook erg vervelend.

‘'k Meende niet alles,’ sprak Greet naar waarheid. ‘Doet U een goed woordje voor me bij vader?’ vervolgde ze vleiend.

‘Neen Greet, hoe het mij ook grieft, 'k geloof werkelijk, dat het beter is, dat je een poosje van huis gaat.’

‘Dan houdt U niet van me. Grootma houdt veel, veel meer van me, dan U.’

‘Je moogt Zaterdag immers naar grootmoeder gaan,’ zei mevrouw, haar uiterste best doend, kalm te blijven.

Greet stampte op den grond van machtelooze woede, ‘'k Wou, dat ik voorgoed naar grootmoeder ging. En dat ik U nooit, nooit terug zag,’ schreeuwde ze. Misschien zouden er nog meer harde, wreede woorden gesproken zijn, als de notaris niet plotseling was binnen gekomen.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(51)

‘En dat ik U nooit, nooit terug zag.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(52)

‘Ga heen, uit mijn oogen. Over een paar dagen zal je wensch vervuld worden. Versta mij wel, voorgoed zal je naar Grootmoeder gaan. Voor goed.’

Greet had dien dag niet meer in de huiskamer mogen verschijnen. En in de eenzaamheid van haar kamertje hoorde ze telkens nog vaders woorden: ‘Voor goed zul je naar grootmoeder gaan, voor goed.’ Ze had nu zelf dien weg gekozen en het zou blijken een doornige, eenzame weg te zijn. Had Greet er een voorgevoel van, omdat ze niets geen blijdschap gevoelde nu haar wensch op 't punt stond, vervuld te worden?

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(53)

Hoofdstuk VII.

In Haarlem verdwaald.

Daar zat ze nu in een dames-coupé, te midden van vreemde menschen. Tot den Haag was vader meegereisd, toen had hij haar in deze coupé bezorgd.

‘Ik heb een vergadering in den Haag bij te wonen, je kunt dit laatste eind wel alleen reizen. Juffrouw Horst staat in Haarlem op 't perron,’ had vader gezegd. ‘Stop dan dadelijk deze briefkaart in de bus, dan weten we, dat je goed bent aangekomen.’

Greet was eigenlijk maar blij, dat vader wegging. Hij deed zoo barsch en koel.

Moeder had bij 't afscheid nemen niets gezegd. Nu achteraf kwam het Greet voor, alsof moeder te bedroefd was om te spreken. Of was het verbeelding? Jan had een heele preek tegen haar staan houden. Of ze geen vreeselijken spijt had? Of ze zichzelf niet schandelijk ondankbaar vond?

In haar hart was ze het wel een beetje eens met Jan. Maar dat kon je toch zoo maar niet bekennen.

Frans had ronduit gezegd, dat hij blij was, dat ze ophoepelde. Zij gooide altijd roet in 't eten. Zij bedierf

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(54)

altijd de stemming. Ze trok zich natuurlijk niets aan van wat dat jog zei.

En Sien? Die had haar maar aangekeken, met haar groote, bruine oogen, - net trouwe hondenoogen, had Greet vaak gedacht. En dan had ze het grijze hoofd geschud en gepreveld: ‘Arme Greetje, arm kind.’

't Was om er zenuwachtig van te worden.

Gelukkig maar, dat dit alles achter den rug was. Ze zou straks aan allemaal een mooie ansicht sturen. Dan konden ze eens zien, hoe prachtig het wel in Haarlem was.

Nu tuurde ze uit het raampje naar het voorbijrollende landschap. Ze dacht aan Haarlem en aan grootmoeder. Een jaar geleden was ze met vader er voor een dagje heen geweest. Grootmoeder had wat een gezellig huis en alles glom en blonk er als een spiegel.

Alles ging op de klok. Je stond op om zoo laat, ontbeet om zoo laat, dronk koffie om zoo laat. Alles ging daar machinaal. Die juffrouw Horst leek ook wel zoo'n halve machine. Ja, een beetje saai was 't er zeker. Vooral voor een Greetje Huyser, die niets van banden hield, die slechts wenschte te leven als een vrij vogeltje in de lucht. En daar ging ze nu heen voor goed, voor altijd. Hu, ze rilde ervan.

Dat was kinderachtig, 't Kon best meevallen. Grootmoeder had zoo'n hartelijken brief aan haar

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(55)

geschreven, dat ze van harte welkom was, en dat ze in Haarlem op een heele goede school kon gaan, enne ... dat grootmoeder wel een lief meisje van haar maken zou.

Dit laatste vond ze nu minder prettig.

Gelukkig, vader had beloofd de volgende week even te komen, om verder alles nog eens flink te regelen.

Ze had de laatste jaren in Dordrecht school gegaan en het hoofd der school was een vriend van het hoofd der school te Haarlem. Die had dan ook alles voor haar in orde gebracht. 't Had haar genoeg gespeten, dat ze van haar schoolvriendinnen afscheid moest nemen en nu had ze nog net moeten doen, alsof ze het heel prettig vond.

Ze werd afgeleid door twee medereizigsters, een paar oude dames, die om strijd Haarlem's mooie omgeving roemden.

Greet luisterde met aandacht.

‘'k Ben dol op Zandvoort met zijn breede strand en zijn mooie duinen,’ sprak de een.

‘En wat een gezellige winkels zijn er in de passage,’ vervolgde de andere.

‘Vind je Groenendaal anders ook niet mooi met zijn groote, donkere lanen en heerlijke zitjes?’

‘Dat uitzicht op de Belvédère is eenig.’

‘Maar den anderen kant uit: Duinendaal en het Wilhelmina-duin, wat zeg je daar van?’

Greet luisterde, alsof zij de derde in het gesprek

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(56)

was. Hoe kon ze ook maar een greintje spijt hebben, dat ze uit dat saaie dorp was weggegaan, waar je al werd aangegaapt, als je maar wat nieuws aan hadt, waar eigenlijk niets anders waren dan weilanden, slooten en boomen. Ze ging nu naar die veel geprezen, wonderschoone stad Haarlem. Hoe meer moois de overbuurtjes in de coupé van Haarlem vertelden, hoe vroolijker Greets stemming werd.

Kijk, daar had je de bollenvelden. Ze had ze nog nooit zoo goed gezien en zoo in volle pracht. Wat een kleurschakeeringen, net bonte spreien. Ze las de namen der voorbij stoomende stations: Lisse, Hillegom, Vogelenzang. Dat groote bassin was van de Amsterdamsche waterleiding. Daar had je al den ronden toren van de St.

Bavo, die hoogere was zeker van de groote kerk. Nog meer torens. Haarlem is bereikt.

Greet springt er het eerst uit. Ze heeft geen andere bagage dan haar handtaschje, daar vader den grooten koffer al vooruit heeft verzonden. Het is druk op het perron. Nu maar eerst uitzien, waar de klok is, want daar zou juffrouw Horst onder staan. Ze ziet de klok zoo gauw niet, loopt daarom eerst mee met den menschenstroom, komt dan voor de trap te staan, waarboven met groote letters staat geschreven: uitgang.

Neen, ze moet eerst de klok ontdekken. Ze bemerkt, niet, dat ze nu op een ander perron staat, waar ze wel een klok ontdekt, maar natuurlijk geen juffrouw Horst ziet.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(57)

‘Ze heeft zeker haar zwarte kapothoedje niet op, anders had ik haar al lang gezien,’

pruttelt ze.

Ze gluurt door de ruiten der wachtkamers, kijkt alle menschen aan, die op de banken zitten en is er ten slotte van overtuigd, dat juffrouw Horst met of zonder kapothoedje niet op het perron aanwezig is. Misschien bij den uitgang. Ze herinnert zich nog best, dat er beneden een hal is, waar ook menschen kunnen wachten.

Natuurlijk staat ze beneden te wachten. Wacht, even haar briefkaart met het ‘goed aangekomen’ in de roode bus geworpen. Vlug wipt ze tusschen de reizigers door de steenen trappen af. Er staat een heel troepje achter de glazen klapdeuren. Terwijl ze haar kaartje afgeeft, tuurt ze en tuurt ze, maar neen, geen juffrouw Horst. Haar blijde, vroolijke stemming daalt aanmerkelijk. Een gevoel van groote eenzaamheid komt over haar. Ze is nu zoo alleen in die woelige menschenmassa. Och, maar misschien kon juffrouw Horst niet weg. Oma kan wel ziek zijn. En wat hindert het ook. Ze zal best op de Parklaan komen. Flink zijn en maar vragen, als je 't niet weet. Dat zegt vader altijd.

Ze herinnert zich even haar vorig bezoek. De Parklaan was vlak bij het station.

Eerst een straat door, waar de tram reed. En dan kwam je bij zoo'n soort park en dat was de Parklaan. 't Was een kippeneindje. Ze volgt maar weer de menschenmassa.

Hoe heet het hier? Kruisweg. Den vorigen keer was

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(58)

het hier lang zoo druk niet. Haarlem was er vast op vooruit gegaan. De winkels leken ook wel grooter. Heerlijke banketwinkels! Mooie bloemenwinkel! Wat ruikt 't hier fijn. Jongens, ze bakken daar poffertjes. Daar is de Parklaan al. Voor de securiteit even aan dat meisje vragen.

‘Is dat de Parklaan?’

‘Ja. En die kant ook.’

‘Die kant ook?’

‘Ja, tot aan 't Kenaupark. Op welk nummer moet je zijn?’

Welk nummer? Vader heeft het vanmorgen nog in den trein gezegd. ‘Mocht juffrouw Horst er niet zijn, denk er dan aan, dat het adres is: Parklaan...’ Ja, wat verder? Ze was toen juist in een booze bui, omdat vader zoo kortaf was en ze dacht natuurlijk, dat juffrouw Horst er wel was.

‘'t Nummer weet ik niet, maar ik moet bij mevrouw Huyser zijn,’ zei ze eindelijk tot het geduldig wachtende meisje.

‘Dien naam ken ik niet. Kijk maar eens op de deuren en anders vraag je maar weer.’

Met een ‘dank je wel’ stevende Greet minder zelfbewust en minder moedig de Parklaan op in de richting van de Jansstraat. Ze had al dadelijk gezien, dat ze die andere Parklaan niet hebben moest. Daar waren allemaal groote huizen. In zoo'n groot huis woonde grootmoeder niet.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(59)

Ze liep nu van het eene naambordje naar het andere. Had Oma wel een naambordje?

Ze geloofde haast van niet. Ze moest maar eens vragen aan dien loopjongen. ‘Weet jij hier mevrouw Huyser te wonen?’

‘Neen, nooit van gehoord. Vraag het daar eens bij dien stalhouder. Daar weten ze het wel.’

Vlug wipte ze het pad over naar de stalhouderij, waar een koetsier juist de paarden voorspande. ‘Weet U ook, waar mevrouw Huyser woont?’

‘Huyser? Huyser? In de Damstraat, meen ik.’

‘Neen, 't is hier op de Parklaan.’

‘Op deze Parklaan vast niet. Ik ken hier iedereen. Vraag eens op de andere Parklaan.’

Was het dan toch daar, waar die groote huizen stonden? dacht Greet. Vermoeid van de reis, min of meer angstig, liep ze weer terug. Hier niet, daar niet, wacht, hier is geen naam. Even aanbellen. Hè, als juffrouw Horst eens zelf opendeed. Maar 't leek toch het huis niet. Een dienstmeisje opende de deur.

‘Woont hier mevrouw Huyser?’

‘Neen, kind.’

‘Weet je dan ook waar? Ze moet toch op de Parklaan wonen.’

‘Weet je 't nummer?’

‘Neen.’

‘Jij bent een slimmerd.’ Het dienstmeisje werd opeens getroffen door 't bedroefde gezichtje tegenover haar. ‘'k Zal 't even binnen vragen,’ zei ze vriendelijk.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(60)

Die mevrouw zou het natuurlijk weten. Grootmoeder woonde hier al eenige jaren.

‘Mevrouw weet het niet, maar op deze Parklaan is het niet. Mevrouw zegt, dat je maar eens daar in die bakkerij moet informeeren.’

Met een korten groet vertrok Greet. Dan maar weer naar de bakkerij. Doch zonder resultaat. De juffrouw was een nieuweling. In 't klantenboek stond ook geen mevrouw Huyser. En 't werd al schemerig. Ze kon de naambordjes haast niet meer lezen.

Mismoedig zette ze zich op een bank bij den Jansweg neer. Ze voelde zich zoo verlaten, dat ze strijden moest tegen opkomende tranen. Hoe kwam ze bij grootmoeder? Niemand kende ze verder in die groote stad! Was ze maar in haar eigen dorpje, waar ze iedereen kende. Daar kwam iemand naast haar zitten. Een man in een vet, gescheurd jasje met doorgesleten schoenen en een gezicht, waarvan de neus te kennen gaf, dat hij wel eens te diep in 't glaasje keek. Greet maakte de beweging van te willen opstaan. Ze was bang voor dien man.

‘Blijf maar zitten juffie. 't Rust hier goed uit.’

Greet durfde geen voet te verzetten.

‘Wat hè je een mooie tasch. Zit daar geen duppie in voor een armen man, als ik ben?’

Greet rilde. In haar taschje zat een zilveren beursje met een nieuwen rijksdaalder.

Het beursje was een geschenk van Moeder en den rijksdaalder had vader

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(61)

erin gedaan. 't Zou immers dom zijn het taschje open te maken.

‘Toe nou juffie, me vrouw zit thuis op me te wachten met acht bloedjes van kinderen.’

‘Ik heb geen dubbeltje,’ stamelde ze.

‘Wat hè je dan?’ vroeg hij dreigender.

Ten einde raad maakte Greet een beweging naar haar taschje. Haar handen beefden en ze stond op het punt om in tranen uit te barsten.

‘Wat moet dat?’ klonk het opeens gestreng.

Verschrikt keek Greet op. Daar zag ze haar buurman wegrennen, zoo vlug zijn dronken beenen hem dragen konden. Tegenover haar stond een forsche agent.

‘Maakte hij het je lastig?,’ vroeg hij niet onvriendelijk. Greet vertelde van het

‘duppie’.

‘Ga maar gauw naar huis en zit nooit meer in het donker op een bankje.’

‘Ik moet naar grootmoeder. En ze moet hier wonen. Maar niemand weet het.’

Greets moed en zelfvertrouwen waren totaal op. Ze boog het hoofd en snikte het uit.

‘Hoe heet je grootmoeder?’ vroeg de agent.

‘Mevrouw Huyser en ze moet hier op de Parklaan wonen.’

‘Mevrouw Huyser? Mevrouw Huyser?’

De agent hield zijn wijsvinger tegen zijn neus en was even in diep nadenken verzonken.

‘Mevrouw Huyser? Is dat niet zoo'n krasse

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(62)

oude dame met een lange gezelschapsjuffrouw?’

‘Ja, juist,’ zei Greet. Even moest ze glimlachen door haar tranen heen, omdat de agent het voorstelde, alsof

‘Ik heb geen dubbeltje.’

die gezelschapsjuffrouw onafscheidelijk aans grootmoeder zou verbonden zijn.

‘Ga maar mee. Hier moet je niet wezen. 't Is op de andere Parklaan. Dicht bij het Ripperda-park.’

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

(63)

‘Wat zijn er hier een massa Parklaans!’ dorst Greet te zeggen.

‘Nou een massa. 'k Kan wel merken, dat je hier niet thuis hoort. Zie je daar die lantaarn?’

‘Ja.’

‘Nou, daar woont je grootmoeder met die lange juffrouw.’

Juist ging de deur van het huis open. Greet snelde vooruit, vergat zelfs den agent voor zijn vriendelijkheid te bedanken.

‘Juffrouw Horst!’

De stijve, starre, nooit uit den plooi komende juffrouw Horst snelde de straat op als een jong meisje en vloog op Greet toe. ‘Goddank, dat je er bent.’ Toen holde ze weer naar de open deur en riep: ‘Ze is er mevrouw, ze is er.’

Lachend sloeg de agent dit opgewonden tooneeltje gade. Toen beiden achter de deur verdwenen waren, marcheerde hij verder. Hij had zijn plicht gedaan.

W. Blomberg-Zeeman, Langs een omweg

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

voor gevaar zullen wij niet beven, wie gaat er mee? leve de zee. De vrolijke zeeman.. hoezee hoezee hoezee ga vrolijk naar de zee wij houden

Daar had de Prins voor moeten zorgen, En maken, dat 'er 't noodig kwam, - Mits hij het niet van 't onze nam - Al had hij 't dan ook moeten borgen!. Robert Hendrik Arntzenius,

Lang bleef Hans niet in het onzekere want toen de kapitein met zijn ouders in gesprek kwam hoorde hij al spoedig dat het over hem ging.. De kapitein roemde zeer zijn ijver en

Buiten in de biezen, Daar ligt een hondje dood, Toen kwam Jan, de slager, Die zei: Dat hondje is mager;. Toen kwam Lijsje Lonken, Die zei: Dat beestje

Iconomanie, of Zoo maken de kinderen een

Senator Philippe Mahoux zegt dat het debat zeker gevoerd moet worden, dat dit in vorige regeerperiodes ook al gebeurde maar toen geen bevredigende oplossingen opleverde, zeker

• moeilijkere woorden lezen die beginnen met ‘be’, ‘ge’ of ‘ver’, zoals. behang gebouw

Volgens ons evangelie zal niet enkel de enkelvoudige levensboom uiteindelijk falen, maar de hele biologie [alles wat leeft] is bestemd voor een geheel nieuwe start.. De