• No results found

Een zelf gekozen weg

Met een heel mooi rapport was Greet thuis gekomen. Van vader en moeder had ze ieder een gulden gekregen en daarvan wou ze een mooi, fijn kraagje koopen. Dat leelijke ding van grootmoeder zat nog altijd in hetzelfde papiertje. Ze had zich vast voorgenomen, het ‘monstertje’ nimmer te dragen.

Op een Woensdagmiddag zou ze met moeder naar de stad gaan, om er zelf een uit te zoeken. Mevrouw Huyser had er graag dit snoepreisje voor over, want 't was zeker heel wat waard, dat Greet op school zoo'n goed figuur sloeg. Gezellig ging ze met moeder winkelen en ze keerde terug met zoo'n fijn kraagje, als ze nog nimmer bezeten had.

Greet toonde zich dan ook hoogst dankbaar. Moeder had zoo maar op straat al een kus gehad en af en toe knikte ze moeder nog eens met stralende oogen toe.

‘Mag ik het één dagje aan naar school?’ vleide ze.

‘Dat zou 'k niet doen, Greet. 't Kreukt zoo licht onder je mantel of tegen de bank. En dan is het mooie er af.’

‘'k Wou het zoo graag aan de vriendinnen laten zien,’ smeekte ze op haar liefste toontje.

Mevrouw Huyser herinnerde zich nog heel goed uit eigen jeugd, hoe heerlijk het was iets nieuws of iets moois aan de schoolvriendinnen te laten bewonderen.

‘Nu goed. Doe het dan morgen aan op je blauwe cheviot jurk. Daar zal het goed op uitkomen.’

Even vloog het door Greetjes brein, dat ze morgen juist gymnastiek had, dus dat het dan al een heele toer was je goed knap te houden, maar ze zou immers wel oppassen. Haar gezichtje glom van blijdschap.

‘Lieve moes!’ En moeder kreeg nog een extra kneepje in haar arm. Dien dag was Greetjes humeurtje enkel zonneschijn en ze vond haar moeder zoo lief, als ze haar nog nooit gevonden had.

Thuis gekomen werd het kraagje dadelijk op de blauwe schooljurk gepast. 't Stond in één woord keurig.

Den volgenden morgen was ze dan ook extra vroeg. Leuk, om de eerste in de tram te zijn en dan met zoo'n onverschillig gebaar je mantel half open te doen.

Dadelijk uitroepen van bewondering. ‘Neen maar Greet, wat heb je nu een beeldig kraagje aan!’

‘Snoezig hè, gisteren van moeder gekregen.’

Leuk, om op school je mantel uit te trekken en je door allen te laten bewonderen. En Greet werd bewonderd. Alle meisjes van de klas beweerden, dat het 't mooiste kraagje was, dat ze ooit gezien hadden.

Vóór de gymnastiekles raadde een der meisjes: ‘Greet, doe je kraagje af. Vraag, of de juffrouw het voor je bewaart.’

‘'t Is niet van goud en ik ben geen klein kind,’ zei Greet. Goed voor een kleuter uit de eerste klas om je mooie spullen aan de juffrouw ter bewaring te geven. Ze kon er heusch wel zelf op passen.

‘We hebben openlucht,’ werd er geroepen.

‘Greet, als je je mooie kraagje maar niet verliest,’ waarschuwde er weer een. ‘Wat het huis verliest, geeft het huis weer,’ grapte Greet. Vervelend, hoe die kinderen zich met alles bemoeiden.

‘Korfballen, meisjes,’ commandeerde de gymnastiek-onderwijzeres. ‘Fijn,’ vond Greet. Ze was een kei in 't korfballen. Spoedig was ze er dan ook geheel in. Ze vergat alles om zich heen. Moe en warm viel ze eindelijk op een der banken neer. ‘Allemaal vijf minuten rusten,’ riep de juffrouw. De banken werden bestormd. ‘'k Geef mijn plaatsje over,’ zei Greet goedig, terwijl ze haar toevlucht zocht boven op een paal van het hekwerk. Je zat daar immers wel zoo ruim. Toch maar goed, dat moeder haar niet zag, bedacht ze even, terwijl ze van haar troontje op de meisjes neerblikte. Er zaten heel wat gestopte winkelhaken in haar schooljurken, die ze aan dit paaltje had opgehaald. Kon zij het helpen, dat er zooveel spijkers inzaten? Je zat er fijn.

Ze zongen wat, ze babbelden wat, ze gichelden vooral en de vijf minuten vlogen om. ‘Greta Huyser, 't is je beurt.’

Floep! Daar stond ze weer op den beganen grond. Of neen, ze stond er eigenlijk nog niet heelemaal. Die jurk zat natuurlijk weer vast. Roefft! Ze was los. Even kijken wat er stuk was. Neen, toch niets aan haar rokje. Ze voelde vluchtig met de hand langs haar rug. Niets hoor. Dat was een meevaller.

‘Greet, je kraagje!’

‘Hè?’ Ze zag verschrikte meisjesoogen naar boven kijken. 't Was ook om te schrikken. Daar bengelde de fijne kantmassa aan een roestigen spijker, juist aan de bovenste punt van den hekstijl. Greet probeerde haar mooie kraagje te bevrijden. Met moeite kon ze haar tranen weerhouden, toen ze zag, hoe een stukje van de fijne kant aan den spijker bleef hangen.

‘Je nieuwe kraagje! Wat zal je moeder ervan zeggen?’ riepen verschillende stemmen.

Greet wilde zich groot houden en nam nu een onverschillige houding aan. ‘Er zijn meer kraagjes in de wereld,’ mompelde ze, terwijl ze het beschadigde ding als een vod in haar zak propte. Toch was Greet niet bij 't spel. Ze was eigenlijk maar heel blij, toen het gymnastiek-uur om was.

Op weg naar school kreeg ze nog verschillende

Daar bengelde de fijne kantmassa.

welgemeende raadgevingen. De een was voor stoppen, een ander voor naaien, een derde voor knoopen. Maar toen Greet het vreeselijk gehavende lapje voor den dag haalde, was het eindoordeel: ‘Niets aan te doen.’

Er was ook een clubje, dat de hoofden bij elkaar stak en waarvan er een paar fluisterden: ‘Zoo'n sloddervos, 't is haar eigen schuld.’

Allesbehalve opgewekt en goed gehumeurd, keerde Greet huiswaarts. Zou ze het maar dadelijk vertellen? Of liever wachten, tot moeder er naar vroeg? Ze besloot tot het laatste.

Aan tafel hadden de jongens het juist heel druk over een voetbalmatch. Ze hadden gevraagd, of Jan keeper wou zijn. En 't voor en tegen van die functie moest nu eerst overwogen worden.

‘'k Was liever captain,’ beweerde Frans.

‘Ik krijg ook een dameskaart voor de tribune,’ vertelde Jan met ophef. ‘Voor mij?’ vroeg Greet happig.

‘Kan je denken, voor zoo'n baby. 'k Heb betere adressen,’ plaagde Jan op echt jongensachtige manier.

‘'k Wil er niet eens meer een hebben. Neem maar zoo'n spook mee van 't Gym,’ mokte Greet.

‘Hij meent het zoo niet,’ suste mevrouw Huyser.

‘Laat Greet maar nooit naar een match geen kijken, dan springt ze uit haar vel,’ begon nu Jan weer.

‘Ik ga kijken, als Greet Korfbalmatch heeft,’ sprak meneer Huyser op hartelijken toon. Hij zag een

onweerswolk naderen en hoopte die nog bijtijds af te wenden. ‘Was het vanmiddag korfbal?’ informeerde mevrouw. ‘Ja!’

‘Ging het leuk?’ ‘Jawel.’

Zou ze het nu meteen maar niet vertellen van het kraagje? Als die plaaggeesten van jongens er maar niet bij waren.

‘Vaak gevallen?’ vroeg mevrouw deelnemend, wel bemerkend, dat er toch iets was.

‘'k Heb een ongeluk met mijn kraagje gehad.’ 't Hooge woord was er uit. ‘Met dat nieuwe?’ informeerde Frans.

‘'t Gaat jou toch zeker niets aan,’ bitste ze terug.

‘Vreeselijk jammer, Greet. Is 't heel erg?’ vroeg mevrouw nu.

‘'t Is totaal naar de maan,’ trachtte Greet zoo onverschillig mogelijk te zeggen. ‘Schaam je je niet, dat mooie, dure dingetje, waarvoor moeder expres naar de stad ging?’ zei meneer Huyser nu op strengen toon. Greets onverschilligheid prikkelde hem.

‘Sloddervos,’ bromde Jan.

‘Jongens, houdt je er buiten,’ zei meneer. ‘We weten allemaal wel, dat Greet de grootste sloddervos is, die er op twee beenen rondloopt.’

‘Kan ik het helpen?’ riep ze op brutalen toon. Ze had heusch nog wel een beetje deelneming verwacht.

‘Vernielt een ander soms je boel?’ vervolgde meneer. ‘Bij ons zitten er altijd spijkers in het hek.’

‘Een mooie plaats voor jonge dames. We zullen den maaltijd eindigen. De jongens gaan naar boven aan het werk en met Greet heb ik nog een appeltje te schillen.’

‘Waar is je kraagje?’ vroeg mevrouw zacht.

Met pruilend gezicht haalde Greet een verfrommeld rolletje uit haar zak. Mevrouw bekeek het en schudde het hoofd. ‘Het zal lang duren, eer moeder voor jou weer iets meebrengt uit de stad,’ bromde meneer.

‘'t Is moeders eigen schuld,’ barstte Greet uit.

‘Moeders schuld? Mijn schuld?’ vroegen de ouders in de grootste verbazing. ‘Oma zegt, dat moeder me altijd dingen geeft, die gauw bederven.’ 't Was stil, doodstil. Toen de booze woorden eruit waren, voelde Greet al spijt. Oma had toen ter gelegenheid van de verongelukte feestjurk wel zoo iets gezegd, maar dit had Oma toch niet gezegd.

Als Greet naar het bleek, bedroefde gezicht van haar moeder had gekeken, zou haar spijt nog grooter zijn geweest.

‘Wanneer zei Oma dat?’ vroeg vader op ijskouden toon.

Greet zweeg. Ze trachtte zich te herinneren, wat Oma precies zei, want liegen wou ze niet.

‘Nu vooruit, wanneer zei Oma dat?’

‘'t Was toen op de bruiloft. Maar ik geloof wel, dat Oma het niet precies zoo zei, als ik straks vertelde.’

‘Had ik je dan toen een oude soepjurk aan moeten trekken?’ vroeg mevrouw verwijtend.

‘U plaagt me met dat mooie goed. U plaagt me altijd.’ Als een furie had Greet de driftige, onware woorden geuit. Maar nu werd ze bij den arm gepakt door haar vader.

‘Weg, uit mijn oogen. Ga naar je kamer! Ik wil je niet meer zien.’

Wie er meer leed: Greet of Mevrouw Huyser? Zoo brutaal, zoo verbitterd had Greet zich nog nooit geuit. En het arme moedertje, dat zoo graag juist dit kind voor zich wilde winnen, voelde een grievende smart.

‘Trek het je niet aan, vrouw. Ik zal dat lastige potje eten eens naar mijn moeder sturen. Die moet dan maar een poosje met haar optrekken.’

‘En als ze dan terugkomt, is ze nog verder van mij verwijderd.’ ‘Ik laat haar niet terugkomen, voor ze naar je verlangt.’

Mevrouw zuchtte eens. Zou de tijd werkelijk komen, dat Greet ooit naar haar verlangde?

Voordat Greet den volgenden morgen naar school ging, werd ze in de kamer van den notaris geroepen. Dat had ze verwacht. Daar had ze voor gevreesd. Ze had zichzelf in slaap gehuild en ze wou alles, alles wel weer goed maken. Maar het onderhoud verliep heel anders, dan ze zich had voorgesteld.

‘'t Is gauw Paaschvacantie, hè?’ ‘Ja vader. De volgende week.’

‘Dan ga jij naar Haarlem, naar je grootmoeder.’

‘Naar Haarlem? Heeft U een uitnoodiging voor me gekregen?’

‘Neen, ik heb gisteren in een brief gevraagd, of je komen mocht. Ik vermoed, dat grootmoeder geen bezwaren heeft.’

‘De heele veertien dagen?’ Dat leek haar wel wat saai, zoo twee weken bij Oma en die stijve juffrouw Horst.

‘Welneen, geen twee weken. Je blijft daar voorloopig voor goed, als huisgenoot. Ik wil je niet langer in huis dulden.’

‘Vadertje, ik zal excuus aan moeder vragen. Ik blijf veel liever hier. Het spijt me zoo. Ik meende het niet.’

‘Natuurlijk verwacht ik, dat je excuus vraagt. Maar ik meen alles, wat ik tot je gezegd heb.’

Notaris Huyser ging aan zijn werk en nam verder van zijn dochter geen notitie. ‘Och vadertje..’

‘Wil je me alsjeblieft verder met rust laten. Je weet nu, waar je je aan te houden hebt.’ Met een wanhopig gevoel verliet Greet vaders kamer. Hoe kon vader zoo hard zijn! Als moeder eens een goed woordje deed? Vlug liep Greet naar de huiskamer, waar moeder kousen zat te stoppen.

Ze sloeg haar armen om moeders hals en smeekte: ‘Och moedertje, wees niet meer boos. En laat me bij U blijven.’

‘Meende je dan niet, wat je zei?’

Even dacht Greet na. Dat eeuwige vitten op haar slordigheid was ook erg vervelend. ‘'k Meende niet alles,’ sprak Greet naar waarheid. ‘Doet U een goed woordje voor me bij vader?’ vervolgde ze vleiend.

‘Neen Greet, hoe het mij ook grieft, 'k geloof werkelijk, dat het beter is, dat je een poosje van huis gaat.’

‘Dan houdt U niet van me. Grootma houdt veel, veel meer van me, dan U.’ ‘Je moogt Zaterdag immers naar grootmoeder gaan,’ zei mevrouw, haar uiterste best doend, kalm te blijven.

Greet stampte op den grond van machtelooze woede, ‘'k Wou, dat ik voorgoed naar grootmoeder ging. En dat ik U nooit, nooit terug zag,’ schreeuwde ze. Misschien zouden er nog meer harde, wreede woorden gesproken zijn, als de notaris niet plotseling was binnen gekomen.

‘En dat ik U nooit, nooit terug zag.’

‘Ga heen, uit mijn oogen. Over een paar dagen zal je wensch vervuld worden. Versta mij wel, voorgoed zal je naar Grootmoeder gaan. Voor goed.’

Greet had dien dag niet meer in de huiskamer mogen verschijnen. En in de eenzaamheid van haar kamertje hoorde ze telkens nog vaders woorden: ‘Voor goed zul je naar grootmoeder gaan, voor goed.’ Ze had nu zelf dien weg gekozen en het zou blijken een doornige, eenzame weg te zijn. Had Greet er een voorgevoel van, omdat ze niets geen blijdschap gevoelde nu haar wensch op 't punt stond, vervuld te worden?

Hoofdstuk VII.