• No results found

De paaschvacantie en een koninklijke intocht

Toen de Lente op komst was en Haarlem's mooie omstreken noodden tot wandelen, kon je de beide vriendinnen er 's Woendags- en 's Zaterdagsmiddags op uit zien trekken. Soms den Zeeweg langs naar Zandvoort, ook wel naar Bloemendaal en het Bloemendaalsche Kopje. Hoe dichter de vacantie naderde, hoe vaker het gesprek kwam op de gezamenlijke logeerpartij.

Eerst was het: nog zooveel weken, toen krompen de weken tot dagen. ‘Wel een late Paasch,’ vond Bep.

‘Maar dan is het zoo veel te gauwer groote vacantie,’ opperde Greet.

Die weken van ziek zijn hadden de wilde, onstuimige Greet wel wat kalmer, wat rustiger gemaakt. Haar hart was vol van de beste voornemens en het berouw over donkere vlekken in het verleden, spoorde haar aan tot volharden.

Gelukkig voor Beppie had haar ziekte den brommigen, zelfzuchtigen oom Wiel omgetooverd in een vriendelijken, ouden heer, die zijn zonnestraaltje elken dag meer waardeerde.

Zoo hadden die triestige, sombere winterdagen toch veel goeds voortgebracht. Het werd dan toch eindelijk Paschen. Er was uit Dirksbrugge bericht gekomen, dat Oma en juffrouw Horst vooral mee moesten komen. Ze hadden wat buitenlucht zeker hard noodig. De oude mevrouw Huyser was, voor wie haar goed kenden, niet meer de onbewogen, koel beredeneerde grootmoeder. Greet zei eens tegen juffrouw Horst: ‘Oma is zoo echt grootmoederachtig geworden.’ Ook juffrouw Horst gevoelde daarvan een weldadige uitwerking.

‘Oma, juffrouw Horst! morgen komt Bep hier in een atax. Meneer Van der Wielen heeft het gezegd. En dan komt ze ons oppikken. Fijn, vind u niet, dan rijden we naar 't station.’

‘Jammer, dat het eind niet grooter is,’ antwoordde juffrouw Horst.

‘Maar verbazend vriendelijk van meneer Van der Wielen,’ vond grootmoeder. ‘U begrijpt, dat Bep vannacht niet slapen kan van plezier.’

Dat kon grootmoeder minder goed begrijpen. Zij wist wel en maar al te goed, dat men niet slapen kon door angst en zorg.

-‘Maar Sien, loop jij op Zaterdag met je beste japon?’ vroeg Jan, toen hij uit school komende, Sientje deftig in't zwart zag. ‘'k Heb toch zeker een schort voor,’ bromde

Sien. Ze keek, alsof ze op iets heel leelijks betrapt werd.

‘Ik vraag ook aan Moes, of ik mijn beste pak mag aantrekken,’ zei Frans, En hij vervolgde, alsof hij al zeker was van een bevestigend antwoord: ‘Greet komt toch immers thuis.’

Met iets dankbaars in haar blik keek Sien naar Frans. Wat had de goede ziel naar dezen dag verlangd.

‘Je mag je dan wel haasten, want over een uur komen ze al aan,’ zei Jan op vaderlijken toon.

Mevrouw Huyser had zelf een spik-splinternieuwe blouse aangetrokken, ze vond het dus uitstekend, dat Frans ook op zijn Paasch-best wou verschijnen.

De notaris zou met zijn jongens de familie af gaan halen. Aan den stalhouder van het dorp was opgedragen met een rijtuig aan het station te komen. Er zou wel veel bagage zijn, want Greet bracht haar wintergarderobe vast mee.

‘We zullen als haring in een ton zitten,’ opperde Jan.

‘Dan gaan de jongelui maar loopen,’ zei de notaris. Eigenlijk gezegd hadden de jongens daar ook veel meer zin in. Echt leuk, dat Greet er straks weelwas en Bep leek ook een aardig type.

Terwijl de heerenafdeeling naar het station ging, maakten Mevrouw en Sien de koffietafel klaar.

Greets lievelingsgerechten prijkten op tafel, daar had Sien voor gezorgd. Een frissche voorjaarsbouquet had mevrouw geplukt. Beiden waren in stilte bezig

geweest om het hervonden schaapje een heerlijke thuiskomst te bereiden. Mevrouw had zoo straks iets te doen gehad op Greets kamertje en toen ze vertrok, kwam Sien binnen met een bouquet roode tulpen. Ze hadden met een blik van verstandhouding elkaar aan gekeken. Toen had mevrouw Sien lachend laten passeeren.

‘Die goede Sien,’ dacht mevrouw. ‘Die beste mevrouw,’ dacht Sien.

Toen de laatste hand aan alles gelegd was, dribbelde Sien naar de bijkeuken, daar kon je zoo ver over den weg zien. En mevrouw Huyser ging naar de serre, daar keek je precies op het tuinhek.

En toen het rijtuig kwam aanratelen, want het was een dorpsch hobbelkastje, snelden beiden naar buiten. Sien hoorde meneer zeggen: ‘De jongelui volgen met den beenenwagen.’ Nu trok ze zich in alle bescheidenheid terug. Maar, toen de jonge mevrouw met haar gasten naar binnen ging, verliet Sien haar post. 't Was ook zoo warm en benauwd in die bijkeuken. Ze ging het tuinpad op, gluurde over het hek. Ze luisterde. Ze hoorde praten en lachen. Greet boven allen uit. En ze beefde, de oude Sien. Ze beefde van vreugd. Zou ze teruggaan of blijven?

Maar daar holde Greet vooruit. Ze duwde zoo wild het tuinhek open, dat Sien haast in het muurbloemenbed terecht kwam. ‘Sien, lieve, ouwe ziel.’ Ze kuste Sien, ze gaf er niet om, dat de jongens haar stonden

uit te lachen. Ze wist, dat deze trouwe dienstbode van haar gehouden had, altijd. En ze dacht aan het telefoongesprek. Wat was dat oudje blij geweest.

‘Denk aan me muts, kind,’ zei Sien. En hoewel haar muts geen duimbreed geweken was, bukte ze het grijze hoofd om de banden los en weer vast te strikken. Nu zag niemand immers, dat er tranen liepen langs haar wangen. Met een handige manoeuvre veegde ze die af. Sien was blij, dat mevrouw eraan kwam. Nu werd er aan haar geen aandacht meer geschonken.

‘Liefste moes!’

‘Gretekind. En dag Bep, welkom op 't notarishuis.’

‘Dag mevrouw. Wat is 't hier mooi! Wat is 't hier heerlijk!’ ‘Dat kon je nog wel eens tegenvallen,’ zei Jan plagend.

Bep lachte guitig. 't Leek hier wel een groot oord van vreugde. En aan de koffietafel werd ze nog in die meening versterkt.

Daarna nam Greet haar mee naar haar gemeenschappelijk slaapkamertje. Greets eigen kamertje!

‘Eenig gezellig,’ was Beps eerste uitroep.

Met glundere gezichten keken ze naar de gloeiende tulpen-bouquet. ‘Ik wil wedden, dat die van Sien is,’ zei Greet.

‘Wat een goeierd,’ vond Bep.

‘Sien, lieve, ouwe ziel.’

Greet keek langs de wanden, naar al die bekende dingen, die ze zoo lang had moeten missen en die nu de vreugde van haar thuiskomst verhoogden.

Hoe goed had moeder alles verzorgd. Ze opende haar boekenkastje. Twee planken waren leeg. De mooiste boeken had ze meegenomen naar Haarlem. Heerlijk zou het zijn, ze straks weer op het oude plekje te kunnen neerzetten. Ze opende haar kleerkast. De zomerjurken hingen daar al, gereed om dadelijk aan te trekken, als 't wat ging zomeren. De matrozenjurk was al verlengd, leuk dat moes op het kimono-jakje frisch band had genaaid. Onwillekeurig keek Greet naar Bep.

‘Greet, wat ben jij rijk,’ riep Bep. Hier was een wereldje vol liefde, vol zorg. En Greet was de kleine koningin in dat rijk.

Maar wat hing daar? Greet tilde een laken op, dat over een jurk was heen gehangen. ‘Bep, kijk eens, wat een pracht! Een licht blauw zijden jurk en precies zoo een, als ik heb gehad.

‘'k Heb 't je wel eens verteld, dat zoo'n mooie jurk van me is verbrand op ons familie-feest. En ik gaf toen moeder de schuld. Wat was ik toen toch een spook!’

Opeens lei Greet de jurk over Beps armen en snelde de kamer uit. ‘Moeder! Waar is moeder?’

‘In de tuinkamer,’ zei Jan, die juist op weg was naar boven.

Mevrouw Huyser was in druk gesprek met haar gasten, toen Greet binnen kwam stuiven.

‘Ik dank U duizendmaal voor die prachtige jurk.’ Moeder werd onder kussen bedolven.

‘Grootmoeder, weet u 't al, dat ik van moeder net zoo'n mooie zijden jurk gekregen heb, als die verleden jaar verbrand is?’

‘Ik hoop, dat je het nu waard zal zijn,’ zei grootmoeder ernstig. ‘Pas haar eens aan,’ verzocht juffrouw Horst.

‘Ja, dat doe ik.’

Toen Greet boven kwam, stonden de jongens haar jurk te bewonderen.

‘Greet,’ begon Jan, ‘wij hebben ook iets voor je, wat bij deze mooie jurk past. Dit is van mij.’

‘En dit van mij,’ riep Frans. Twee kleine pakjes rustten nu in Greets hand. Het eene bevatte een haarstrik, het andere een kettinkje.

‘Ons welkom-thuis,’ zei Jan trots.

‘Ik dank jullie wel en ik had nooit gedacht, dat jullie zooveel voor mij over hadden. Wat is 't heerlijk weer thuis te zijn.’

‘En nu noodigen we de dames uit tot een wandeling in deze schoone dreven,’ sprak Frans op komisch deftigen toon.

't Sprak van zelf, dat de beide dames met zeer veel genoegen de uitnoodiging aannamen.

Slot.

Die heerlijke Paaschvacantie was voor allen omgevlogen. 't Scheen wel, of na dien tijd Greets werklust was toegenomen. Toonen wat zij kon, dat wilde zij, dat moest voor vader en moeder het bewijs zijn, dat ze gegroeid was in alle opzichten.

En nu wil ik een jaar overslaan. Een jaar van veel en echt geluk. Greet is nu weer in 't ouderlijk huis. Dagelijks reist ze naar Dordt, waar ze al leerling van de tweede klasse is.

Ze is nu pas thuis gekomen uit Haarlem, waar ze haar vacantie heeft doorgebracht, deels bij grootmoeder, deels bij Beb. Ja, bij Beppie Klaassen, meneer Van der Wielen had haar zelf genoodigd.

Alle dagen zijn de vriendinnen samen geweest. Bep was juist geslaagd voorde Meisjes Kweekschool. Als ze klaar was, hoopte ze in de buurt van Greet onderwijzeres te worden.

Greet heeft prettige dagen achter den rug en toch verlangde ze heel erg naar huis. Want er is thuis iets heerlijks gebeurd: Greet heeft een zusje gekregen. Zenuwachtig blij ontdoet ze zich van haar goed. Sien heeft haar verteld, dat moeder rustte. Maar

ze kan het niet langer uithouden, ze verlangt zoo naar moeder en het nieuwe zusje. Ze luistert aan de kamerdeur. Ze hoort een gekraai en dan opent ze de deur en sluipt op haar teenen de slaapkamer binnen.

Voor 't wiegje blijft ze staan. Heel voorzichtig

slaat ze het wiegekleed ter zijde. Op het kleine kussentje rust een goudblond kopje. ‘Moeders evenbeeld,’ fluistert ze. En dan bukt ze zich over het kindje en kust de rose wangetjes. ‘Lief, lief zusje ...’

Moeder slaat de oogen op. ‘Greet, ben jij het?’

‘Dag moesje. Hoe heerlijk is alles. Wat een schattig kindje. Maar nu ben ik uw eenigste dochter niet meer.’

‘Neen Greet, maar mijn oudste dochter blijf je altijd.’ ‘Ja, dat blijf ik altijd,’ zegt Greet.

Stil en rustig zit ze naast moeders bed, af en toe glurend in het wiegje, al maar denkend aan dat blonde, snoezige zusje.

Maar mevrouw is nu vervuld met dankbare gedachten aan haar oudste. Greet heeft zichzelf nu een plaats veroverd in moeders hart en in moeders huis, al was het dan ook - Langs een Omweg.