• No results found

Een gestoord diner

Grootmoeder Huyser was met haar juffrouw expres uit Haarlem gekomen om een deel der feestelijkheden bij te wonen. Nu zat ze voor het open haardvuur zich eens lekkertjes te koesteren, voor de gong zou luiden voor het diner.

Tante Else was wel iemand, die in den smaak der oude dame viel. Ze was alleen zeer benieuwd, hoe Greta, haar petekind, alles op zou vatten. De slordige nonchalante Greet dagelijks verkeerende met de nette, accurate tante Else! 't Was eigenlijk om te lachen! En toch was er iets als jaloezie in het hart der oude dame. 't Klinkt vreemd, maar grootmoeder zou het niet kunnen hebben, dat zij de tweede plaats in Greetjes hart ging innemen. Greet, haar lieveling, die nu ja heel nukkig en heel humeurig was, maar die zich veel meer aan grootmoeder hechtte dan Jan en Frans.

‘Grootje!’ Verbaasd keek de oude dame op, ze was zoo door haar gedachten in beslag genomen, dat ze niemand had hooren binnen komen. Het voorwerp van die gedachten stond nu naast haar in een beeldig blauw-zijden kostuumpje. Een lint van

zelfde kleur hield de weerbarstige krullen te saam. ‘Hoe vindt U me, grootma?’

‘Snoezig kind. Ik zou zeggen haast te mooi, te fijn.’ ‘Maar 'k zal er netjes op zijn.’

‘Heeft de naaister het gemaakt?’

‘Neen tante Else, ik bedoel... moeder. Ik mocht zelf stalen uitzoeken. Ik vond het erg lief van... tante... moeder. U ook niet?’

‘Zeker, 't was heel lief,’ klonk het droogjes.

‘Zorg nu maar, dat deze jurk geen bron van verdriet voor je wordt.’ ‘Van verdriet? Waarom?’

‘Ja zeker van verdriet. Je weet, hoe netjes je aanstaand moedertje is en hoe slordig je zelf bent. Ieder vlekje, ieder scheurtje loopt op een standje uit.’

Greet trok een pruillip. Hè, wat was grootmoeder nu vervelend. Gelukkig, daar luidde de eerste gong, het sein tot vereenigen in de ontvangkamer.

‘O grootma, komt u gauw mee, er zijn zooveel gastenin de ontvangkamer. Geeft U mij een arm, dan geleid ik U aan tafel. O, ik vind het dolletjes.’

Greets stemming wees al weer mooi weer aan en die steeg nog aanmerkelijk, toen ze met grootmoeder bij het vroolijke clubje in de ontvangkamer kwam. Wat zag ze daar? Daar kwam moeder binnen met een heel stelletje vriendjes en vriendinnetjes. En moeder had nog al gezegd, dat ze 's avonds zouden genoodigd

worden. O, wat een reuze-heerlijke verrassing! Vader en moeder waren nu een week bruid en bruigom en 't was alle dagen maar feest in huis. Maar deze dag beloofde de heerlijkste van alle te worden.

Toen de algemeene begroeting was afgeloopen, kwam Jan met een lijst voor den dag. De gasten moesten zich nu paarsgewijze opstellen. De tweede gong luidde. Met een rood-bezweet gezicht opende Sien nu de suite-deuren en met het bruidspaar voorop betrad men de eetzaal.

‘Oma, kijk eens, hoe mooi!’ riep Greet.

En werkelijk de groote huiskamer was herschapen in een feestzaal. Er was een overvloed van bloemen, wier kleurenpracht weerkaatst werd in het vele kristal. Het mooie oude familie-servies deed het zoo goed op het fijne damast. Jan, de tuinman en Kees, de zoon van den banketbakker, fungeerden als bedienden.

Alles deed zoo sprookjesachtig aan. De spijzen werden opgedragen en een roezemoezige drukte verspreidde zich door het vertrek. De jeugd vond het dessert eigenlijk het hoogtepunt, want ze hadden al van Greet en de jongens gehoord, dat er dan reuzeleuke stukjes zouden opgevoerd worden. Jan was Ceremoniemeester en meteenzeer ernstig gezicht keek hij af en toe in zijn lijst, die naast zijn bord lag.

Er was eigenlijk geen der gasten, die zich onbetuigd liet. De een toastte, een ander zei een gedicht

op, een derde droeg iets voor. Maar de kinderen vormden het glanspunt. Greet was wel in 4 stukjes de hoofdpersoon. Wat glinsterden dan haar oogen, hoe echt gelukkig zag ze er uit, tot... Tot er iets vreeselijks gebeurde. Greet zou met Mies van den dokter een aardig muziekstukje opvoeren. Mevrouw Belders, de vrouw van den dokter, zou hen op de piano accompagneeren en zij beiden waren twee zingende feetjes in zilverachtige tarlatankleedjes. Hoe het kwam, wist eigenlijk niemand te vertellen, maar de mouw van Greets japonnetje kwam in aanraking met de kaarsvlam der piano. In een ommezien stond ze in lichtelaaie. Ieder snelde toe, meneer Huyser greep een tafelkleed en wikkeldeer zijn gillend dochtertje in. Hij rolde haar als 't ware over den grond, drukte, perste, wreef en had de voldoening de vlam te blusschen. Alles was het werk van een oogenblik. Geheel ontdaan kwam Greet toen uit de omwikkeling te voorschijn. Ze geleek wel een kind in een voddenpak. Dokter Belders onderzocht haar en tot ieders verwondering constateerde hij, dat ze slechts enkele onbeduidende brandwonden had opgeloopen.

‘Ga een uurtje rusten, dan zal ik meteen de wondjes verzorgen en dan kun je vanavond heusch wel weer op het feest verschijnen,’ was zijn uitspraak.

‘Mijn mooie blauwe jurk,’ snikte Greet. Hoewel tante Else het haar had afgeraden, had ze haar tarlatankleedje over deze heen aangetrokken. Misschien was

ze daardoor gevrijwaard van brandwonden, maar de jurk was totaal bedorven. ‘Treur nu niet over die jurk, wees dankbaar, dat je er zelf zoo goed bent afgekomen,’ sprak haar vader.

De aanstaande mevrouw Huyser ging met den dokter en Greetje naar boven. De gastheer trachtte zoo goed en kwaad het ging de feeststemming erin te houden. De vieze plunje werd Greet van het lijfje getrokken, ze werd eens frisch gewasschen en toen ze met schoone kleeren onder de wol lag, voelde ze zich kalmer worden. Toen de dokter zijn werk had verricht, vertrok hij met een: ‘Dag brandbare fee, tot over een uur.’

Tante Else dekte Greet nog eens toe en beloofde haar na een uur weer boven te komen om haar te wekken.

‘Probeer wat te slapen, kindje.’ ‘Ja... moeder.’

De bruid keerde terug tot haar gasten. Ze had zulke angstige oogenblikken doorleefd. Maar kom, nu weer blijde zijn met de blijden.

Tante Else vertelde zoo terloops aan grootmoeder, dat Greetje heel rustig was en weinig pijn had. Toen de feestvreugde weer begon op te laaien, sloop de oude dame zachtjes naar boven. Heel voorzichtig opende ze de deur van Greets kamertje. Greet sliep niet, ze vond het gezellig, dat Oma kwam.

‘Hoe is het?’

‘O, 'k ben wel weer beter. Maar Oma, is het niet vreeselijk jammer van mijn jurk?’ ‘Die jurk was immers te mooi. 'k Heb het je wel gezegd.’

‘Was hij maar niet zoo mooi geweest,’ lamenteerde Greet. ‘Wat moet ik nu straks aantrekken?’

‘Je witte geborduurde jurk, die staat je keurig.’

‘Als die verbrand was, was het niet zoo erg geweest,’ zeurde Greet weer. ‘Blijf jij nu rustig liggen, dan stuur ik juffrouw Horst naar boven om je met aankleeden wat te helpen. Tob maar niet langer over je verongelukte jurk.’

Grootmoeder hield niet van zeuren. Jufrouw Horst ontving haar bevelen en toen het uur verstreken was, verscheen Greet frisch en vroolijk, alsof er geen stoornis geweest was. De kinderen ontvingen haar met gejuich. Greet wist zooveel spelletjes, Greet kon zoo leuk voordragen, Greet kon zoo aardig zingen. De avond verliep verder heel gezellig, zonder onaangename intermezzo's.

Hoofdstuk V.

Sloddervos.

Al ruim een maand was tante Else de mevrouw van 't Notarishuis. Iedereen verheugde er zich over, maar Sientje in 't bijzonder. Sien had het in den laatsten tijd vaak gevoeld, dat de post haar te zwaar werd. En de nieuwe mevrouw steunde haar in alles.

‘Je hebt zooveel jaren je beste krachten gegeven, zou je nu niet op je lauweren willen rusten?’ had mevrouw Huyser eens gepolst.

‘Neen mevrouw, zoover bennen we nog niet,’ had Sien geantwoord. ‘Als 't werk me een beetje verlicht wordt, hoop ik nog jaren mee te kunnen.’

‘Best Sien, dan zullen we er alle dagen een hulpje bijnemen. Het zou voor ons allen ook een heele leegte zijn, als we je missen moesten.’

Zoo had mevrouw Sientjes weg vereffend. Sien was er zoo dankbaar voor, dat ze in haar hart een groote plaats afstond voor de nieuwe mevrouw.

‘'k Lijk hier meer op een gezelschapsjuffer dan op een dienstbode,’ zei ze vaak tegen de dorpelingen. ‘Mevrouw loopt me zelfs met warme stoven achterna.’

Die goede, trouwe Sien vertelde niet, hoe ze toch werken wou, vaak ondanks pijnlijke rheumatiek.

'k Ben maar wat blij, dat we het samen zoo goed vinden kunnen,’ zei mevrouw eens tegen Sien. En ze vervolgde: ‘'k Heb je toch maar de opperheerschappij ontnomen.’

‘Die past ook beter in uw handen. En wat 't vinden kunnen aangaat, wie zou het nou met U niet kunnen vinden?’

Mevrouw Huyser lachte eens. Toen gleed er een schaduw over het vriendelijk gezicht. Kon iedereen het met haar vinden? En Greetje dan?

Dagelijks vielen er van die kleine, onaangename dingen voor, die wolkjes zijn aan den huiselijken hemel en die de prettigste stemming bederven. 't Was eigenlijk al dadelijk begonnen. Mevrouw Huyser had alle kamers een schoonmaakbeurt gegeven. Alles moest als 't ware een nieuwen gloed hebben. Kamers en kasten waren met bezems gekeerd. Toen Greetjes kast aan de beurt was, had mevrouw zuchtend het hoofd geschud. Wat was dat ook een janboel! ‘Hoe krijgt het kind het zoo?’ had mevrouw tegen Sientje gezegd.

‘O, die smijt altijd alles maar neer,’ lichtte Sien in.

Het speelgoed kreeg op de bovenste plank een plaats. Dat was toch niet meer dagelijks in gebruik. De boeken kwamen wat lager en werden naar grootte gerangschikt. Nog een plank lager kwamen de

boeken. Toen werd de kleerkast uitgehaald. Er lag meer in de hoeken op den grond, dan dat er aan

‘Och, 't geeft toch niet.’

de kapstokken hing. ‘Dat moet anders worden,’ zei mevrouw op beslisten toon. Toen Greet om twaalf uur thuis kwam, troonde moeder haar mee naar boven. De kasten werden

beurtelings geopend. ‘Nu kind, wat zeg je ervan?’ ‘'k Hou het zoo toch niet.’

‘Waarom niet?’

‘Och,'k weet niet. 't Blijft bij mij altijd maar één dag netjes.’ ‘Als je er nu eens je best voor deed.’

‘Och, 't geeft toch niet.’

Greet haalde de schouders op en maakte aanstalten weer naar beneden te gaan. ‘Je moet netter worden, Greet. 't Is mijn plan dagelijks je kamertje en je kasten te inspecteeren. 't Zou me spijten als ik met harde hand moest ingrijpen.’ 't Klonk niet onvriendelijk en toch prikkelde het Greet. Telkens moest ze dien dag aan booze stiefmoeders denken, die onmogelijke dingen eischten. Ze kende zooveel sprookjes, waar zoo iets in voorkwam.

Mevrouw Huyser hield haar woord. Toen de kamer eenmaal netjes was, stond ze er op, dat Greet haar netjes hield. Dan kwamen er vermaningen, standjes, straf. Niemand wist, hoe moeilijk het de nieuwe moeder viel haar kind te leiden langs goede wegen.

Hoofdstuk VI.