• No results found

Duurzaamheid in onbalans? Onderzoek naar de sociale rapportage in de elektronicasector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duurzaamheid in onbalans? Onderzoek naar de sociale rapportage in de elektronicasector"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Duurzaamheid in onbalans?

Onderzoek naar de sociale rapportage in de elektronicasector

Auteur: Douwina van der Ploeg

Studentnummer: 1548271

Groningen, juli 2009

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Master accountancy

Onder begeleiding van: de heer dr. D.A. de Waard RA MA

Medebeoordelaar: mevr. drs. E. de Jonge RA

Ernst & Young

(2)

Voorwoord

Duurzaamheid is een vraagstuk van balans; balans tussen de mensen, het milieu en het succes van de activiteiten die deze mensen uitvoeren. De essentie van duurzaamheid bestaat hierbij uit het bewaken van balans tussen de economische, ecologische en financiële elementen. Dit betekent dat aan alle drie aspecten voldoende aandacht moet worden besteed.

De aandacht voor duurzaam ondernemen en duurzaamheidsrapportages is de laatste jaren sterk toegenomen, maar het sociale aspect lijkt vooralsnog een ondergeschoven kindje te zijn.

Door middel van dit onderzoek wil ik kijken of de sociale duurzaamheidsrapportages binnen de globale elektronicasector voldoende toereikend zijn voor de gebruikers.

Het onderzoeksrsultaat is geschreven in de vorm van een masterscriptie en vormt het sluitstuk van de opleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Hiertoe heb ik onderzoek mogen uitvoeren bij Ernst & Young te Groningen. Ik wil Ernst en Young hierbij bedanken voor de mogelijkheid om mijn scriptie hier te schrijven. In het bijzonder wil ik R. Wortelboer bedanken voor de begeleiding bij de totstandkoming van deze scriptie.

Verder gaat mijn dank uit naar mijn begeleider vanuit de universiteit, D. de Waard. Zijn

wetenschappelijke ervaring en interesse hebben zonder twijfel een positieve invloed gehad op het eindresultaat.

Daarnaast wil ik mevrouw E. de Jonge bedanken voor haar rol als tweede beoordelaar.

Tot slot wil ik mijn familie, vriend, vriend(inn)en, studiegenoten en mede scriptanten bedanken voor hun steun, adviezen en gezelligheid gedurende het schrijven van deze scriptie.

Ik hoop dat mijn scriptie uw interesse zal wekken en wens u veel leesplezier toe! Douwina van der Ploeg

(3)

Samenvatting

Door sociale, financiële en milieu schandalen in het midden van de jaren ‘90 nam de vraag naar het afleggen van verantwoording en transparantie over het gevoerde beleid van ondernemingen toe. Bedrijven zijn hierdoor steeds meer gaan rapporteren over maatschappelijk relevante onderwerpen (Carrasco, 2007). Uit onderzoeken is gebleken dat de elektronicasector niet goed scoort op het sociale aspect van duurzaam ondernemen en het ook niet zo nauw neemt met de prestaties binnen de waardeketen (Schipper en de Haan, 2005; Schipper, 2005; Pöyhönen en Simola, 2007; SOMO, 2009).

Door middel van dit onderzoek is bekeken hoe de prestaties binnen deze sector op het gebied van duurzaamheidsrapportages zijn. Het doel van het onderzoek is daarom als volgt:

Inzicht geven in de wijze waarop bedrijven uit de consumenten elektronicasector rapporteren over het sociale aspect van duurzaam ondernemen en aanbevelingen doen om deze verslaggeving te verbeteren.

Door middel van een normenkader dat gebaseerd is op theorie, eerdere onderzoeken,

verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes is bekeken of de rapportages van de 27 geselecteerde bedrijven op dit punt voldoende toereikend zijn.

Uit het onderzoek en de analyses is gebleken dat de sociale duurzaamheidsrapportages van de

elektronicasector op dit moment niet voldoende toereikend zijn voor de belangen van de werknemers, de waardeketen, de klanten en de maatschappij. Ook is de kwaliteit van de rapportages voor verbetering vatbaar.

De rapportages kunnen worden verbeterd door een rapportagesjabloon en minimale wetgeving. Daarnaast kunnen de rapporterende bedrijven meer aandacht besteden aan de kwalitatieve aspecten van hun

rapportages, aan de waardeketen en aan het beperken van het aantal pagina’s.

Volgens de Global Reporing Iniative moet binnen de rapportages balans tussen het sociale, het

ecologische en het financiële aspect bestaan. Elk van de drie elementen dient dus voldoende aandacht te krijgen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het sociale duurzaamheidsaspect binnen de rapportages van de consumenten elektronicasector onderbelicht is. Hiermee is in mijn ogen het duurzaamheidsconcept binnen deze sector in onbalans!

(4)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 4

 

1. Inleiding ... 7

 

1.1 Inleiding ... 7

  1.2  Doelstelling ... 8  1.3  Probleemstelling ... 9  1.4  Relevantie ... 11 

1.5 Opbouw van het onderzoek ... 12 

2. Theoretisch kader ... 14

  2.1 Inleiding ... 14  2.2  Duurzaam ondernemen ... 14  2.2.1  Duurzaam ondernemen ... 14  2.2.2  Stakeholder theorie ... 15  2.2.3  Legitimatietheorie ... 17  2.2.4  Institutionele theorie ... 18 

2.2.5  Voluntary disclosure theorie ... 19 

2.3  Verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes ... 20 

2.3.1  Global Reporting Initiative ... 20 

2.3.2  Handreiking maatschappelijke verslaggeving ... 21 

2.3.3  AccountAbility 1000 ... 21 

2.3.4  Gedragscodes ... 21 

2.3.5  Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/ Global Compact ... 22 

2.3.6  Good Electronics ... 22 

2.3.7  Electronic Industry Citizenship Coalition ... 23 

2.4  Toereikende informatie ... 23 

2.4.1  Toereikendheid van informatie ... 23 

2.4.2  Kwantiteit van informatie ... 24 

2.4.3  Kwaliteit van informatie ... 25 

3. De consumenten elektronicasector ... 27

 

3.1  Inleiding ... 27 

(5)

3.5  Ketenverantwoordelijkheid ... 29 

3.6  Een wereldwijde markt ... 30 

4. Normenkader ... 32

 

4.1  Inleiding ... 32 

4.2  Het normenkader – de kwantiteit van de sociale duurzaamheidsrapportages ... 32 

4.2.1  Werknemers ... 35 

4.2.2  Waardeketen ... 36 

4.2.3  Klanten ... 37 

4.2.4  Maatschappij ... 37 

4.2.5  Samenvattend ... 38 

4.3  Het normenkader – de kwaliteit van de sociale duurzaamheidsrapportages ... 40 

4.3.1  Inclusiviteit van belanghebbenden... 40 

4.3.2  Neutraliteit van de verslaggeving ... 43 

4.3.3  Begrijpelijkheid van de verslaggeving ... 44 

4.3.4  Duurzaamheidscontext ... 45 

5.

 

Onderzoeksmethode ... 48

 

5.1 Inleiding ... 48 

5.2 Vorm van het onderzoek ... 48 

5.3  Selectiecriteria ... 48 

5.4  Bronnen van data verzameling ... 50 

6. Analyse en Resultaten ... 51

 

6.1 Inleiding ... 51 

6.2 De kwantiteit van de sociale duurzaamheidsrapportages ... 51 

6.2.1  Werknemers ... 52 

6.2.2  Waardeketen ... 55 

6.2.3  Klanten ... 57 

6.2.4  Maatschappij ... 59 

6.3  Conclusie/vervolganalyse over de kwantiteit van de sociale duurzaamheidsrapportages .. 60 

6.4 De kwaliteit van de sociale duurzaamheidsrapportages ... 62 

6.4.1 Inclusiviteit van de belanghebbenden ... 62 

6.4.2 Neutraliteit van de verslaggeving ... 64 

6.4.3 Begrijpelijkheid van de rapportage ... 65 

6.4.4 Duurzaamheidscontext... 67 

(6)

7. Aanbevelingen ... 72

 

7.1  Inleiding ... 72 

7.2  Algemene aanbevelingen ... 72 

7.3  Ondernemingsspecifieke aanbevelingen ... 74 

8.

 

Conclusies, beperkingen en vervolgonderzoek ... 76

 

8.1  Conclusies ... 76  8.2  Beperkingen ... 82  8.3  Vervolgonderzoek ... 83 

9. Literatuurlijst ... 85

  9.1 Artikelen ... 85  9.2 Boeken/publicaties ... 87  9.3 Websites ... 88 

(7)

1. Inleiding

1.1 Inleiding

Door sociale, financiële en milieu schandalen in het midden van de jaren ‘90 daalde het

consumentenvertrouwen tot een dieptepunt. De gevolgen van deze schandalen zijn tot op de dag van vandaag merkbaar en hebben als een soort katalysator gediend voor een maatschappelijk debat over de rollen, functies en verantwoordelijkheden van het bedrijfsleven. Niet eerder werden zo veel vraagtekens gezet bij de integriteit en intenties van het bestuur en het beleid van de bedrijven (Moratis en van der Veen, 2006). De vraag naar het afleggen van verantwoording en transparantie over het gevoerde beleid neemt hierdoor steeds verder toe. Bedrijven reageren hierop door steeds meer te rapporteren over maatschappelijk relevante onderwerpen (Carrasco, 2007).

Tegelijkertijd heeft de consumentenelektronicamarkt de laatste jaren een enorme groei doorgemaakt. Door de toenemende vrije internationale handel kunnen grote multinationale ondernemingen inkopen waar ze maar willen. Hierdoor komen de opdrachten, vaak door middel van uitbesteding, terecht bij lage lonen landen als Azië (www.goodelectronics.org). Door deze toename in het aantal uitbestedingen werd de waardeketen steeds ingewikkelder en moeilijker te monitoren.

Dit heeft niet alleen invloed op de duurzaamheidsprestaties van ondernemingen, maar ook op de rapportage van de prestaties. Algemene trend binnen multinationale ondernemingen is dat ze bij de duurzaamheidsrapportage alleen rekening houden met de eerste en tweede keten van aanbieders. De eerste keten van aanbieders bestaat uit de directe aanbieders. De tweede keten heeft betrekking op de indirecte aanbieders. Dit zijn dus de aanbieders van de directe aanbieders. Marktleiders geven aan vaak niet te weten waar de grondstoffen uit hun producten vandaan komen (Pöyhönen en Simola, 2007) en nemen dus ook geen verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid bij deze toeleveranciers.

Ondanks de toegenomen aandacht van de maatschappij voor duurzaam ondernemen en de initiatieven van verschillende instanties om richtlijnen op te stellen voor duurzaamheidverslaggeving is gebleken dat er nog veel te verbeteren valt in de consumentenelektronicasector als het gaat om de prestaties en de rapportages op het gebied van duurzaam ondernemen. Good Electronics (een internationaal netwerk voor

(8)

mensenrechten en duurzaamheid in de elektronicasector) heeft aangetoond dat slechte

arbeidsomstandigheden en milieuschade voorkomen bij de productie van computers, mobiele telefoons en andere elektronische producten (www.goodelectronics.org).

Op dit moment worden stappen gezet om het duurzaamheidsbeleid en de verslaggeving hieromtrent te verbeteren. Philips vormt een koploper op het gebied van duurzaamheid. Zij eindigde onlangs als eerste in de Dow Jones Sustainability Index (2007). Dit is mede te danken aan de zogenaamde ‘supplier declaration on sustainability’. Alle 50.000 toeleveranciers van Philips worden geacht een verklaring te ondertekenen met een minimum aantal vereisten op gebied van milieu, gezondheid, veiligheid en arbeidsvoorwaarden (www.peopleplanetprofit.be).

Binnen de elektronicasector zijn ondernemingen voornamelijk bezig met het ontwikkelen van producten die energiebesparingen opleveren en de klimaatverandering tegengaan. Er wordt momenteel weinig aandacht besteed aan ketenverantwoordelijkheid en het sociale aspect van duurzaam ondernemen (Pöyhönen en Simola, 2007). Dat het sociale aspect niet de sterkste kant is, blijkt uit een uitspraak van Van der Poel (Vice President Philips).

"Onze kracht zit ‘m vooral in technologische oplossingen; de People-kant is niet de sterkste van Philips." (bron: www.peopleplanetprofit.be)

1.2 Doelstelling

Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) heeft in 2005 negen fabrieken in China en de Filippijnen onder de loep genomen die onderdelen leveren voor Acer en Fujitsu Siemens Computers. De arbeidsomstandigheden bleken erbarmelijk. De bedrijven lieten de producten er wel maken, maar namen geen verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden en namen geen passende maatregelen om de situatie te verbeteren. De gedragscode van de Electronic Industry Citizenship Coalition (EICC) werd niet onderschreven, maar ook in de eigen gedragscodes gingen de bedrijven niet in op het sociale aspect van ondernemen. In een reactie lieten de bedrijven weten zich niet verantwoordelijk te voelen voor arbeidsomstandigheden bij toeleveranciers (Schipper en de Haan, 2005).

Een nieuw onderzoek van SOMO waarschuwt dat arbeidsrechten massaal geschonden worden in Chinese fabrieken die onderdelen produceren voor spelcomputers en MP3-spelers. De bedrijven zijn allemaal lid

(9)

van de EICC en hebben dus gedragscodes waarin staat dat arbeids- en mensenrechten van werknemers worden gegarandeerd. In werkelijkheid bleek dit echter niet het geval te zijn. SOMO beveelt de bedrijven daarom aan om verantwoordelijkheid te nemen voor de gehele productieketen en niet alleen voor de toeleveranciers (SOMO, 2009).

Op basis van deze eerdere onderzoeken kunnen we concluderen dat ondernemingen lang niet altijd de verantwoordelijkheid nemen die ze behoren te nemen. Het niet erkennen van ketenverantwoordelijkheid laat zien dat deze bedrijven nog weinig besef hebben van maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat zij in hun prestaties ernstig tekort schieten. In paragraaf 1.1 zagen we Philips al een stap doen in de juiste richting, maar hoe zouden de sociale aspecten van de duurzaamheidsrapportages van de elektronicasector in zijn geheel zijn op dit moment? Is de duurzaamheidsrapportage van de eigen onderneming toereikend? En hebben ondernemingen onlangs verantwoordelijkheid genomen voor de gehele keten? Omdat het binnen de randvoorwaarden (tijd, middelen, aantal onderzoekers) van dit onderzoek bijna onmogelijk is om de werkelijke prestaties te beoordelen is ervoor gekozen om te kijken naar de

duurzaamheidsrapportages van de ondernemingen zelf. Het doel dat aan bovenstaande vragen ten grondslag ligt is:

Inzicht geven in de wijze waarop bedrijven uit de consumenten elektronicasector rapporteren over het sociale aspect van duurzaam ondernemen en aanbevelingen doen om deze verslaggeving te verbeteren.

Duurzaam ondernemen heeft in eerste instantie een milieuachtergrond, terwijl de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een sociale achtergrond heeft. De termen worden tegenwoordig door elkaar gebruikt en staan beide voor het zoeken naar evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale belangen en het milieu (www.duurzaamondernemen.nl). In dit onderzoek zal de term duurzaam ondernemen worden gehanteerd.

1.3 Probleemstelling

De centrale vraag die voortvloeit uit de eerder gestelde doelstelling is:

In hoeverre is de rapportage van bedrijven uit de consumenten elektronicasector over het sociale aspect van duurzaam ondernemen toereikend en hoe kan deze verslaggeving worden verbeterd?

(10)

Dit onderzoek zal zich specifiek richten op globale ondernemingen die vallen binnen de consumenten elektronicasector. Uit onderzoek van Pöyhönen en Simola (2007) is gebleken dat deze sector veroorzaker is van sociale en milieu problemen over de gehele wereld. De sector heeft pas recentelijk de aandacht gekregen van publieke campagnes en er is nog steeds een tekort aan oplettendheid in de samenleving (SOMO, 2009).

Voor gebruikers van elektronicaproducten zijn de producenten van de consumentenartikelen het meest tastbaar. Velen van hen denken dat de producenten de producten helemaal zelf produceren (SOMO, 2009). Daarnaast focust de druk om duurzaam te ondernemen vooral op bedrijven die zichtbaar zijn voor het oog van het publiek. De publieke controle neemt alleen maar toe als consumenten erachter komen dat niet alleen het eindproduct, maar de gehele waardeketen observatie en monitoring nodig heeft (Editorial, 2008). Door het onderzoek op deze bedrijven te richten zullen de uitkomsten waarschijnlijk de meeste respons en aandacht van belanghebbenden opleveren, die op hun beurt druk kunnen uitoefenen op de bedrijven om de rapportages te verbeteren.

Om antwoord te kunnen geven op de probleemstelling zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat wordt verstaan onder duurzaam ondernemen?

2. Welke richtlijnen zijn er voor het sociale aspect van duurzaam ondernemen en wie heeft deze samengesteld?

3. Wat wordt verstaan onder de consumenten elektronicasector? 4. Welk normenkader wordt gehanteerd voor dit onderzoek? 5. Hoe wordt op dit moment gerapporteerd?

6. Welke verbeteringen zouden op dit gebied doorgevoerd kunnen worden? De eerste drie deelvragen zijn beschrijvend van aard.

Om inzicht te kunnen bieden in de rapportage van de elektronicasector wereldwijd zal een normenkader moeten worden bepaald om vast te stellen welke informatie verwacht mag worden in toereikende

rapportages. Dit wordt gedaan bij deelvraag 4. Uit onderzoek is gebleken dat bijna alle Global Fortune 250 bedrijven bij hun duurzaamheidsrapportages de GRI richtlijnen hanteren (KPMG, 2008). Deze zal dan ook als basis dienen voor het normenkader dat zich richt op de verslaggeving van de bedrijven. Deze zal verder worden aangevuld met aspecten uit de gedragscode van Good Electronics (Common Demands) en de Electronic Industry Code of Conduct. Daarnaast zal gebruik worden gemaakt van eerder verrichte onderzoeken die zich hebben gericht op de beoordeling van duurzaamheidsverslaggeving. Om zowel inzicht te bieden in de kwaliteit als de kwantiteit van de rapportage zal het normenkader niet alleen

(11)

bestaan uit kijken naar de aanwezigheid van bepaalde elementen, maar zal ook worden gekeken naar de kwaliteit van de rapportages.

De vijfde deelvraag is analyserend van aard en geeft inzicht in de huidige stand van zaken met betrekking tot de rapportages over het sociale aspect van duurzaam ondernemen in de consumenten elektronicasector. De laatste deelvraag is adviserend van aard en geeft op basis van het ontwikkelde normenkader en de analyse van de duurzaamheidsverslagen, websites en jaarverslagen verbeterpunten aan.

1.4 Relevantie

Onderzoek op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving heeft zich tot nu toe voornamelijk gericht op de economische en milieu dimensies. De sociale verslaggevingsdimensie is vrijwel onderbelicht gebleven (Hutchins en Sutherland, 2008; Editorial, 2008; Vachon en Mao, 2008). Dit onderzoek zal een bijdrage leveren aan hoe de sociale kant betrokken kan worden in de duurzaamheidsrapportages.

Het grootste deel van de wetenschappelijke literatuur focust zich op duurzaamheidsverslaggeving in de Westerse wereld (Birch en Moon, 2004). De bedrijven uit de elektronicasector bevinden zich echter over de gehele wereld. Hierdoor zal inzicht ontstaan op het gebied van duurzaam ondernemen wereldwijd. Voorgaande onderzoeken leggen de focus veelal op de financiële consequenties van

duurzaamheidsrapportages en kennen veel gewicht toe aan de kwantitatieve rapportages (Clarkson et al., 2008).

Ook de Dow Jones Sustainability Index kent bij het beoordelen van de duurzaamheidsrapportages relatief weinig gewicht toe aan de aspecten ‘corporate citizenship’ en ‘social reporting’ (www.sustainability-indexes.com). In mijn ogen kan het hierdoor voorkomen dat bedrijven die slecht presteren op duurzaam ondernemen in deze rating lijsten een hoge score krijgen, omdat ze de juiste aspecten belichten en veel (niet-relevante) informatie rapporteren.

Om een dergelijke vertekening van de werkelijkheid te voorkomen zal in dit onderzoek ook aandacht besteedt worden aan de kwalitatieve aspecten van de duurzaamheidsrapportages.

Verschillende instanties hebben richtlijnen opgesteld voor verslaggeving met betrekking tot duurzaam ondernemen. We zullen in dit onderzoek analyseren of de gekozen bedrijven voldoen aan de in mijn ogen belangrijkste richtlijnen van de GRI en de gedragscodes van Good Electronics en de EICC. Door middel

(12)

van dit onderzoek kunnen deze instanties de geconstateerde knelpunten verder onderzoeken en eventueel verbeteringen aanbrengen in hun eigen richtlijnen.

Duurzaamheidsverslaggeving is op dit moment in de meeste landen nog op vrijwillige basis. Toch zijn er ontwikkelingen gaande waaruit blijkt dat het onverplichte karakter langzaam verdwijnt. In Nederland komt dit bijvoorbeeld naar voren uit het feit dat de overheid per 2010 voor 100% duurzaam wil inkopen (www.marktplaatsduurzaaminkopen.nl). Bedrijven die aan de overheid willen leveren worden hierdoor gedwongen om duurzaam te ondernemen.

Uit het onderzoek zal blijken of er tekortkomingen zijn in de sociale duurzaamheidsverslaggeving van elektronicabedrijven. Overheden en wet- en regelgevers kunnen vervolgens kijken of deze tekortkomingen moeten leiden tot wetgeving die de zelfregulering op bepaalde punten vervangt.

Ook voor de gebruikers van de duurzaamheidsverslagen kan het onderzoek van belang zijn. Er wordt namelijk een normenkader gecreëerd dat een indruk geeft van welke sociale informatie in een duurzaamheidsverslag verwacht mag worden. Op deze manier kan de informatie begrijpelijker, transparanter en dus relevanter worden voor de gebruikers.

1.5

Opbouw van het onderzoek

De populariteit van duurzaam ondernemen en duurzaamheidsverslaggeving is de laatst jaren op zowel praktisch als wetenschappelijk terrein flink toegenomen. Hierdoor is een grote hoeveelheid aan definities, theorieën en richtlijnen ontstaan. In hoofdstuk 2 zal daarom worden ingegaan op de definitie van

duurzaam ondernemen. Aansluitend zal behandeld worden waarom bedrijven deze rapportages opstellen, terwijl ze niet verplicht zijn. Hierbij zal tevens worden in gegaan op een aantal achterliggende theorieën zoals de stakeholders theorie, de legitimatietheorie en de voluntary disclosure theorie.

Er is een aantal richtlijnen opgesteld waaraan bedrijven kunnen voldoen als ze willen rapporteren over hun prestaties. Deze zullen kort worden toegelicht. Tot slot zal worden behandeld wanneer de rapportages voldoende toereikend zijn voor de gebruikers.

In hoofdstuk 3 wordt de consumenten elektronicasector in kaart gebracht. Er zal kort worden ingegaan op de samenstelling van deze sector. Daarnaast zullen de vooruitzichten en de ketenverantwoordelijkheid aan bod komen.

(13)

Hoofdstuk 4 brengt het normenkader in kaart dat kan worden gehanteerd om te bepalen op welke aspecten de ondernemingen onderzocht zullen worden. Het is gebaseerd op het theoretisch kader, eerdere

onderzoeken, verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes. Het creëert een verwachting van welke informatie over het sociale aspect verwacht mag worden, wil een onderneming toereikende rapportages opleveren.

Hoofdstuk 5 bespreekt de onderzoeksmethode. Deze gaat in op de vorm van het onderzoek, de selectiecriteria en de bronnen van dataverzameling.

Hoofdstuk 6 geeft de resultaten en de analyses van het onderzoek weer. Hieruit zal blijken of de

duurzaamheidsrapportages van de elektronicasector voldoende toereikend zijn voor de belanghebbenden. Op basis van de gevonden resultaten behandelt hoofdstuk 7 aanbevelingen om de toereikendheid van de rapportages te verbeteren.

Tot slot geeft hoofdstuk 8 de conclusie, de beperkingen van het onderzoek en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

(14)

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

Voordat we kunnen onderzoeken of de duurzaamheidsverslaggeving binnen de consumenten

elektronicasector voldoende toereikend is moeten we bepalen wat er onder duurzaam ondernemen wordt verstaan, waarom bedrijven duurzaamheidsrapportages opstellen (terwijl het niet verplicht is), welke verslaggevingsrichtlijnen er zijn om de duurzaamheidsprestaties te rapporteren en wanneer

duurzaamheidsrapportages voldoende toereikend zijn.

2.2 Duurzaam ondernemen

2.2.1 Duurzaam ondernemen

De laatste drie decennia is duurzaam ondernemen onderwerp geworden van intense controversie en interesse. Dit heeft gezorgd voor een veelheid aan definities en aannames. De meest bekende en meest geciteerde definitie voor duurzaamheid is afkomstig uit het Brundtland-rapport (1987):

‘Sustainable development is development that meets the need for the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.’

Om te zorgen dat deze duurzame ontwikkeling gerealiseerd wordt, moeten bedrijven duurzaam ondernemen. Dit betekent volgens Cramer et al. (2006):

‘Streven naar maximale winst (profit), rekening houdend met de ecologische kwaliteit (planet) en het welzijn van mensen binnen en buiten de eigen organisatie (people).’

Dit onderzoek zal zich richten op het sociale (people) aspect van duurzaam ondernemen in de

consumentenelektronicasector. Volgens de SER (2000) is de zorg voor het people aspect zowel intern (op het eigen personeel) als extern (op de samenleving daarbuiten) gericht. Van sociaal bewust ondernemen

(15)

kan worden gesproken wanneer de aandacht voor de sociale dimensie is geïntegreerd in de bedrijfsvoering en daarmee tot een (pro)actieve opstelling van de onderneming leidt.

Tot op heden worden duurzaamheidsrapportages op vrijwillige basis opgesteld en gepubliceerd. Door middel van deze rapportages hopen bedrijven de percepties van belanghebbenden te beïnvloeden (Brown en Deegan, 1998), media aandacht te krijgen (Brown en Deegan, 1998), hoog te eindigen in

duurzaamheidslijsten opgesteld door rating organisaties (Perter en Kramer, 2006), te voldoen aan eisen vanuit de industrie (Deegan en Blomquist, 2006) en een competitief voordeel te behalen door het beschermen en verbeteren van het imago en de reputatie van de onderneming (Hooghiemstra, 2000). Daarnaast kan (de rapportage van) het duurzaamheidsbeleid verklaard worden vanuit een aantal

basistheorieën. Dit zijn ondermeer de stakeholder theorie, de legitimatietheorie, de institutionele theorie en de voluntary disclosure theorie. Ze zijn ontstaan vanuit dezelfde filosofische achtergrond, waardoor ze elkaar complementeren en overlappen (Islam en Deegan, 2008).

Vanuit deze theorieën worden ondernemingen gezien als een deel van een groter sociaal systeem waardoor ze worden beïnvloed. Andersom kunnen zij (de verwachtingen van) andere partijen in het sociale systeem ook beïnvloeden.

Het is niet de bedoeling om een gedetailleerd overzicht te geven van alle mogelijke theorieën op het gebied van duurzaam ondernemen. Er zal worden volstaan met een korte beschrijving van de theorieën die van belang zijn voor de analyse en de aanbevelingen van het onderzoek.

2.2.2 Stakeholder theorie

Door het ontstaan van de stakeholder theorie is de managementvisie over de rollen en

verantwoordelijkheden ten aanzien van de maatschappij breder geworden. In tegenstelling tot het

aandeelhoudersmodel dat gericht was op winstmaximalisatie en de belangen van aandeelhouders, moet de onderneming in haar handelen nu ook rekening houden met de andere belanghebbenden en verder gaan dan het enkel voldoen aan wettelijke verplichtingen (Mitchell et al., 1997).

Een belangrijke constatering is dat de relatie tussen de onderneming en haar belanghebbenden twee kanten op kan werken. De onderneming kan door middel van haar beleid invloed uitoefenen op de

(16)

Volgens deze theorie zal een onderneming meer aandacht besteden aan de vraag van een belanghebbende naarmate deze belangrijker is voor het succes van de onderneming. Een belanghebbende is in dit geval belangrijk als deze controle heeft over de resources die van belang zijn voor het opereren van de onderneming.

Een succesvolle onderneming is in deze visie een onderneming die de (conflicterende) behoeften van de belangengroepen zo goed mogelijk bevredigd (Islam en Deegan, 2008).

De stakeholder theorie is in de visie van Donaldson en Preston (1995) opgebouwd vanuit een beschrijvende benadering, een instrumentele benadering en een normatieve benadering.

In de beschrijvende benadering wordt de onderneming beschreven als een stelsel van samenwerkende en conflicterende belangen vanuit de verschillende belanghebbenden. De nadruk ligt hier op het beschrijven van de relaties (de Waard, 2008).

Volgens de instrumentele benadering kan de onderneming door het onderhouden van goede connecties met belanghebbenden succesvol zijn in het behalen van de traditionele ondernemingsdoelstellingen als winst en groei (Donaldson en Preston, 1995). Uit onderzoek van Jamali (2008) is gebleken dat bedrijven die zich bevinden in ontwikkelingslanden hun belanghebbenden primair in kaart brengen op basis van de instrumentele benadering. Dit wordt verklaard door de schaarste aan bronnen waarmee deze bedrijven te maken hebben.

De instrumentele benadering ziet duurzaam ondernemen als een middel in plaats van als een doel en komt tot uitdrukking in de legitimatietheorie die in paragraaf 2.2.3 behandeld wordt.

De normatieve benadering stelt dat een onderneming rekening dient te houden met de wensen en eisen van de belanghebbenden vanuit het intrinsieke belang en morele betrokkenheid en niet omdat het gunstig is voor de aandeelhouders of de onderneming (Donaldson en Preston, 1995). Deze benadering legt een koppeling met de bedrijfsethiek en ziet duurzaam ondernemen als een doel in plaats van als een middel om financiële doelen te bereiken.

De rapportage over het gevoerde duurzaamheidsbeleid wordt vanuit de stakeholder theorie gezien als een strategie om de support van de belangrijkste belanghebbenden te managen en in sommige gevallen zelfs te manipuleren (Deegan en Blomquist, 2006).

(17)

2.2.3 Legitimatietheorie

In tegenstelling tot de stakeholder theorie richt de legitimatietheorie zich op de gehele maatschappij. De theorie is gebaseerd op de positie die een onderneming inneemt in de maatschappij en de mate waarin de onderneming wordt geaccepteerd door deze maatschappij. De onderneming bepaalt haar

ondernemingsstrategie aan de hand van percepties over wat de samenleving verwacht van wat de

organisatie zou moeten doen. Er wordt dus als het ware een contract met de omgeving gesloten, waaraan de onderneming haar bestaansrecht ontleent (‘license to operate’). Het overleven van de onderneming wordt hierdoor afhankelijk van de mate waarin de onderneming opereert binnen de impliciete en expliciete verwachtingen van de maatschappij (Brown en Deegan, 1998). Faalt een onderneming om in

overeenstemming te handelen met het sociale contract dan leidt dit vaak tot negatieve gevolgen voor de activiteiten en het bestaan van de onderneming.

Omdat de verwachtingen van de maatschappij door de tijd veranderen, is het belangrijk dat het management deze veranderingen bijhoudt en hierop passend reageert (Lindblom, 1994; Deegan en Blomquist, 2006). Hiermee wordt het legitimatieproces een continu proces.

Ondernemingen moeten niet alleen handelen naar wat van ze verwacht wordt, ze moeten de samenleving hierover ook informeren. Dit kan bijvoorbeeld door het opmaken van een duurzaamheidsverslag. Mocht er een gat ontstaan tussen het handelen van de onderneming en de verstrekte informatie dan kunnen

onderstaande communicatiestrategieën uitkomst bieden: (1) de onderneming kan de relevante

belanghebbenden informeren over veranderingen in de prestaties en activiteiten, (2) de onderneming kan de percepties van relevante belanghebbenden veranderen, maar het werkelijke gedrag niet aanpassen, (3) de onderneming kan de percepties manipuleren door de aandacht af te leiden van de in twijfel getrokken onderwerpen of, (4) externe verwachtingen van de prestaties veranderen (Deegan en Blomquist, 2006). Legitimiteit is gebaseerd op percepties over zowel corporatief gedrag als over industrie gedrag. Het is voor ondernemingen van belang om informatie uit te brengen vanuit beide perspectieven (Deegan en

Blomquist, 2006). In dit verband zien Woodward et al. (1996) de legitimatietheorie als een speciale resource die gemanipuleerd kan worden door verschillende rapportage gerelateerde technieken. De rapportage met betrekking tot het sociale duurzaamheidsbeleid wordt in deze theorie gezien als een reactie op factoren in de omgeving van de onderneming en politieke druk (Hooghiemstra, 2000). Ook door middel van industriecodes kan symbolische betrokkenheid worden geuit op het gebied van bijvoorbeeld de sociale prestaties, waardoor de acceptatie door de samenleving wordt vergroot (Deegan en Blomquist, 2006).

(18)

De besproken stakeholder theorie en legitimatietheorie maken beide gebruik van een politiek-economische invalshoek. De sociale rapportage wordt hierin gezien als een functie van sociale en politieke druk. Op basis van deze invalshoek verwachten we een negatieve relatie tussen de duurzaamheidsprestaties en de mate van rapportage hierover. Als slecht presterende ondernemingen meer van deze druk ondervinden en last hebben van verminderde legitimiteit verhogen ze de rapportage om de percepties van

belanghebbenden over hun werkelijke prestaties te veranderen (Clarkson et al., 2008).

2.2.4 Institutionele theorie

De institutionele theorie is ontstaan vanuit de sociale wetenschappen en vormt een reactie op de toenemende homogenisering van ondernemingen (DiMaggio en Powell, 1983). De theorie wordt veelal gebruikt om organisatiestructuren te verklaren en laat zien dat een bepaald operationeel of rapportage beleid wordt gevolgd onder druk van belanghebbenden die verwachten bepaalde (homogene) praktijken te zien (Islam en Deegan, 2007).

De theorie kan toegepast worden op alle typen organisaties, omdat ze allemaal te maken krijgen met regulaire processen en ze opereren onder lokale en algemene overheidsstructuren (Scott, 1995). Institutionalisering wordt in dit verband gezien als het proces waarbij de verwachte praktijken van verschillende sociale ontwikkelaars ontwikkeld en geleerd worden.

Het legitimatieproces, dat besproken is in paragraaf 2.2.3, wordt beïnvloed door deze sociaal geconstrueerde normen (Dillard et al., 2004).

Een belangrijk aspect binnen deze theorie wordt gevormd door het isomorfisme. Deze bepaalt de mate waarin de onderneming zich aanpast aan de institutionele praktijken (Dillard et al., 2004).

DiMaggio en Powell (1983) onderscheiden drie soorten isomorfisme:

1. Afgedwongen isomorfisme. Dit is het resultaat van politieke invloed en een legitimatieprobleem dat ontstaat door formele en informele druk vanuit organisaties waarvan de onderneming afhankelijk is en door verwachtingen van de maatschappij. Om te voorkomen dat de legitimiteit ter discussie komt te staan of dat er lastige vragen worden gesteld, voldoet de onderneming aan de institutionele voorschriften. 2. Aanpassingsgerichte nabootsing. Dit proces vindt plaats als een onderneming een meer succesvolle onderneming probeert te imiteren. Het is vaak een gevolg van onzekerheid en onvoldoende richting binnen de eigen omgeving.

3. Normatief isomorfisme. Het ontstaat door professionalisering. Door de uitfiltering en opleiding van personeel, ontstaan groepen van functionarissen die dezelfde posities en oriëntatie hebben. Omdat elke

(19)

organisatie minstens net zoveel wil bieden als de concurrentie neemt de homogenisering verder toe (van Wieringen et al., 2004).

Deze theorie ziet institutionalisering als een uitkomst in plaats van als een proces. Het is een resultaat van macht (Abernethy and Chua, 1996; Zucker, 1987) en van groepsinteresses (Perrow, 1985, 1986).

Ondernemingen worden dus gedwongen om aan de heersende praktijken te voldoen om legitimiteit uit te stralen om te overleven.

2.2.5 Voluntary disclosure theorie

In tegenstelling tot de sociaal-politieke theorieën voorspelt de voluntary disclosure theorie een positieve relatie tussen de prestaties van een onderneming en de mate van rapportage hierover (Clarkson et al., 2008). Bedrijven die superieur presteren laten dit aan de buitenwereld zien door gebruik te maken van objectieve prestatie-indicatoren. Slechter presterende ondernemingen kunnen dit voorbeeld moeilijk volgen. Zij rapporteren hierdoor weinig tot niets over hun prestaties op het gebied van duurzaamheid en zullen door de gebruikers worden aangemerkt als ‘gemiddeld’.

Bedrijven zijn niet verplicht om een duurzaamheidsverslag op te stellen of informatie te verstrekken op de website of in het jaarverslag. Als een bedrijf de GRI richtlijnen volgt betekent dit een ‘harde’ rapportage, die niet makkelijk na te doen is voor slechter presterende bedrijven (Clarkson et al., 2008). Op basis van deze theorie rapporteren bedrijven goed nieuws om zich te onderscheiden van bedrijven met slecht nieuws. Zo kunnen ze het adverse selectie probleem tegen gaan (Dye, 1985; Verrecchia, 1983). Daarnaast verhogen ze de waarde van de onderneming en verlagen ze de kapitaalkosten en de informatieasymmetrie (Clarkson et al., 2008).

Op basis van deze theorie verwachten we dat een goed presterende onderneming uitgebreide rapportages opstelt. Dit kan echter ook het gevolg zijn van een onderneming die niet goed presteert, maar dit door middel van zeer uitgebreide rapportage wil verbloemen. Dit verschijndel is te verklaren door middel van de zogenaamde ‘take a lot approach’. Deze stelt namelijk dat bedrijven enorm veel informatie opnemen, zodat de lezers door de bomen het bos niet meer zien.

(20)

2.3 Verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes

Om een normenkader op te kunnen stellen is het van belang om in beeld te brengen welke

verslaggevingsrichtlijnen er voor ondernemingen in de consumenten elektronicasector zijn als ze willen rapporteren over het sociale aspect van duurzaam ondernemen.

2.3.1 Global Reporting Initiative

De Global Reporting Initiative wil er door middel van richtlijnen voor zorgen dat

duurzaamheids-verslagen een gebalanceerde en redelijke representatie zijn van de duurzaamheidsprestaties (Sustainability Reporting Guidelines, 2006). Zo kan duurzaamheidsverslaggeving net zo routinematig en verglijkbaar worden gemaakt als financiële rapportages.

De derde generatie richtlijnen (G3 richtlijnen) zijn momenteel de standaard voor duurzaamheids-verslaggeving (www.globalreporting.org). Dit is mede te danken aan het gebruik van een

multi-stakeholder benadering waarin het bedrijfsleven, burgers, arbeiders, het accounting beroep, investeerders, academici, overheden en anderen over de gehele wereld zijn samen gekomen om te bepalen wat er in de richtlijnen moet staan. De richtlijnen vormen hierdoor een getrouw beeld van de gebruikers van de duurzaamheidsverslagen (www.wikipedia.org).

Binnen dit onderzoek zal alleen gekeken worden naar de sociale rapportages van de ondernemingen. De richtlijnen van de GRI die voor dit onderzoek relevant zijn bestaan uit degene die betrekking hebben op arbeidomstandigheden en fatsoenlijk gedrag, mensenrechten, de maatschappij en

productverantwoordelijkheid.

In 2003 is door de GRI een sector supplement gepubliceerd voor de telecommunicatiesector. Deze sector maakt onderdeel uit van de consumenten elektronicasector (www.cbs.nl), waardoor deze richtlijnen waarschijnlijk ook in een bepaalde mate toepasbaar zullen zijn op de gehele consumentenelektronica sector. De voor dit onderzoek relevante aanvullingen zullen worden gebruikt bij het opstellen van het normenkader.

(21)

2.3.2 Handreiking maatschappelijke verslaggeving

In 2003 is door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) een handreiking voor maatschappelijke verslaggeving uitgegeven. Hierin wordt op basis van vrijwilligheid en eigen verantwoordelijkheid een conceptueel kader geboden. De focus ligt voornamelijk op grote en middelgrote ondernemingen. Het is de bedoeling dat ondernemingen de duurzaamheidsrapportages toespitsen op de eigen situatie, waardoor ondernemingen voldoende ruimte krijgen voor eigen invullingen.

In vergelijking tot de GRI zijn de beschrijvingen beknopter en is voor de kwaliteitscriteria aangesloten bij de Richtlijnen voor Jaarverslaggeving. Het geheel is gebaseerd op Nederlandse maten (Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving, 2003).

2.3.3 AccountAbility 1000

De missie van AccountAbility bestaat uit het promoten van verantwoordelijkheid voor duurzame ontwikkeling. De organisatie biedt managementtechnieken en standaarden die gebaseerd zijn op de wensen van belanghebbenden. De uitkomst is een algemeen toepasbare standaard om de kwaliteit van de verslaggeving en de onderliggende processen, systemen en competenties te verbeteren (AccountAbility 1000, 2003).

2.3.4 Gedragscodes

Onderwerpen die belangrijk worden gevonden binnen duurzaamheidsverslaggeving kunnen per land en per onderneming verschillen. Daarnaast is integer handelen afhankelijk van lokale normen en waarden. Hierdoor is het moeilijk om een wereldwijde norm te ontwikkelen. Integriteit wordt weliswaar cultureel bepaald, maar ondernemingen moeten ook bepaalde minimumnormen in acht nemen (Annink et al., 2006). Een belangrijk instrument voor de formulering en handhaving van deze minimum ethische normen binnen en door een onderneming is de gedragscode. Deze kan tevens dienen om de relatie met belanghebbenden, het streven naar legitimiteit en het stellen van ethische waarden en normen te verweven tot interne en externe doeleinden (de Waard, 2008). De interne doeleinden hebben betrekking op de beïnvloeding van het gedrag van medewerkers en het toetsen van hun gedragingen daaraan. De externe werking van de gedragscode bestaat uit het beïnvloeden en toetsen van de handelwijze van belanghebbenden vanuit de ketenverantwoordelijkheid en als een instrument voor legitimatie.

(22)

Binnen de elektronicasector zijn onlangs gedragscodes door Good Electronics (Common Demands) en de Electronic Industry Code of Conduct ontwikkeld. Volgens Deegan en Blomquist (2006) zou dit kunnen wijzen op een mogelijkheid om zelfregulering in stand te houden en hiermee interventie van de overheid te voorkomen. Daarnaast zou het een methode kunnen zijn om de acceptatie door de maatschappij te vergroten. Op deze manier creëren bedrijven een ‘emotive symbol’, als instrument voor het streven naar legitimiteit (de Waard, 2008).

In de volgende paragrafen worden enkele instellingen besproken die een handreiking bieden voor het opstellen van een gedragscode en zal kort worden ingegaan op de EICC en de Common Demands.

2.3.5 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/ Global Compact De OESO Richtlijnen zijn aanbevelingen die door regeringen aan multinationale ondernemingen worden gedaan. Ze bevatten een aantal vrijwillig na te leven beginselen en normen voor verantwoord ondernemen, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten. Ze moeten ervoor zorgen dat ondernemingen handelen in overeenstemming met het overheidsbeleid (OESO Richtlijnen voor multinationale

ondernemingen, editie 2008).

De richtlijnen zijn deels gebaseerd op de International Labour Organization (ILO). Zij heeft tot doel om de sociale rechtvaardigheid en internationaal erkende mensen- en arbeidsrechten te rechtvaardigen

(www.ilo.org).

Daarnaast zijn ze gebaseerd op de Global Compact, een initiatief van de Verenigde Naties.

Ondernemingen kunnen zich hierbij aansluiten en de tien basisprincipes op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie overnemen en toepassen (www.unglobalcompact.org). De concepten worden gebruikt door overheden en ondernemingen om hun eigen gedragscode uit af te leiden. Daarnaast creëren bedrijven op deze manier een ‘emotive symbol’, doordat ze het logo van de Global Compact mogen voeren als ze zich aansluiten bij deze organisatie (de Waard, 2008).

2.3.6 Good Electronics

Good Electronics is een internationaal netwerk dat streeft naar naleving van mensenrechten en

duurzaamheid in de elektronicasector. Doelstellingen zijn (1) het versterken en stimuleren van publieke organisaties en werknemers wereldwijd om mensenrechten en milieuomstandigheden in de

(23)

zogenaamde ‘common demands’ (gedragscode). De gedragscode is samengesteld door de leden en is gebaseerd op het naleven van de belangrijkste standaarden van de ILO en de aanvullende standaarden van de ILO die vallen onder de verantwoordelijkheid van bedrijven (www.goodelectronics.org).

2.3.7 Electronic Industry Citizenship Coalition

De Electronic Industry Citizenship Coalition (EICC) bestaat uit een samenwerkingsverband van

verschillende bedrijven die ervoor willen zorgen dat de gedragscode voor de elektronica en ICT goed en door de gehele waardeketen wordt geïmplementeerd.

De gedragscode moet ervoor zorgen dat de arbeidsomstandigheden in de elektronicawaardeketen veilig zijn, dat werknemers met respect en waardigheid worden behandeld en dat de productieprocessen milieuverantwoord zijn (www.eicc.info/).

2.4 Toereikende informatie

Nu duidelijk is geworden welke richtlijnen bedrijven kunnen gebruiken om hun

duurzaamheidsrapportages vorm te geven is het belangrijk te bespreken wanneer een rapportage voldoende toereikend is voor de gebruikers.

2.4.1 Toereikendheid van informatie

In Nederland wordt in de NV COS 3410N (paragraaf 3) de volgende doelstelling geformuleerd die het uitgangspunt vormt voor de controle van maatschappelijke verslagen.

‘De doelstelling van de accountant is het verkrijgen van een deugdelijke grondslag voor zijn conclusie dat het maatschappelijk verslag een betrouwbare en toereikende weergave vormt van het beleid van de verslaggevende entiteit ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen, de bedrijfsvoering, de gebeurtenissen en de prestaties van de entiteit op dat gebied in een verslagperiode’

De toereikendheid van informatie heeft betrekking op de vraag of alles dat nodig is voor een goede interpretatie van de verantwoording duidelijk en voldoende wordt weergegeven (Majoor et al., 2007).

(24)

De sociale informatie die de onderneming verstrekt verschilt veelal van de financiële informatie en de informatie uit het milieuverslag. De financiële informatie en de informatie uit het milieuverslag is vaak objectief en kwantitatief van aard. De sociale informatie heeft een meer subjectief en kwalitatief karakter, waardoor deze vaak wordt aangemerkt ‘zachte informatie’ (Wempe, 2000).

In navolging van de legitimatietheorie zou je verwachten dat ondernemingen meer aandacht besteden aan de kwalitatieve verklaringen voor de prestaties.

De voluntary disclosure theorie stelt dat ondernemingen in de rapportage meer aandacht besteden aan positieve, kwantificeerbare en concrete maten als ze positieve informatie te melden hebben. Daarnaast nemen ondernemingen volgens deze theorie ook veel informatie op, omdat ze denken dat ze anders gewantrouwd worden (de Waard en Kamp-Roelands, 2009).

Omdat niet te zeggen welke beweegredenen de elektronicasector heeft om te rapporteren zullen we in dit onderzoek zowel kijken naar de kwalitatieve component (legitimiteit) als de kwantitatieve component (voluntary disclosure).

2.4.2 Kwantiteit van informatie

Met de kwantiteit van informatie wordt bedoeld dat de gebruikers van duurzaamheidsrapportages voldoende informatie ontvangen om een juiste beslissing te maken (Veltrop en de Waard, 2007). Door middel van kwantitatieve informatie kan een objectieve beoordeling plaatsvinden en zijn de

rapportages te vergelijken met elkaar. Hiervoor is de aanwezigheid van heldere en eenduidige definities en meetmethoden noodzakelijk (Wempe, 2000). De informatie leent zich hierdoor goed voor een checklist. De accountant moet bij de beoordeling in beginsel dezelfde begrippen, methoden en technieken toepassen als bij onderzoeken van financiële overzichten (NV COS 3410N- T27). Dit wijst op een controleaanpak gericht op de verificatie van kwantitatieve gegevens. De kwalitatieve gegevens worden hierdoor dus buiten beschouwing gelaten, terwijl de hoofdboodschap tot uitdrukking komt in tal van normatieve uitspraken over ethische handelen (Veltrop en de Waard, 2007).

Om deze boodschap mee te kunnen nemen in ons onderzoek zal ook worden gekeken naar de kwalitatieve aspecten van de verslaggeving.

(25)

2.4.3 Kwaliteit van informatie

Om de kwaliteit van de duurzaamheidsrapportages te waarborgen hebben regelgevende instanties rekening gehouden met een aantal kwaliteitsaspecten. Deze zijn opgenomen in tabel 1.

Kwaliteitsaspecten van informatie G3 Richtlijnen Handreiking maatschappelijke verslaggeving AccountAbility 1000 Huidig onderzoek Relevantie Relevantie X X X Materialiteit X X X X Tijdigheid X X X Inclusiviteit belanghebbenden X X X X Vergelijkbaarheid

(in tijd)/ consistentie X X X

Betrouwbaarheid Nauwkeurigheid X X Voorzichtigheid X Toetsbaarheid X X Juistheid X Volledigheid X X X X Neutraliteit (balans) X X X Duurzaamheidscontext X X X Begrijpelijkheid/ duidelijkheid X X X

Tabel 1: Kwaliteitsaspecten van informatie

De kwaliteitsaspecten die door alle drie richtlijnen worden genoemd zijn materialiteit, tijdigheid,

vergelijkbaarheid, inclusiviteit van de belanghebbenden en de volledigheid. In de laatste kolom van tabel 1 is weergegeven welke kwaliteitsaspecten opgenomen zijn in dit onderzoek.

In dit onderzoek zal gekeken worden naar de begrijpelijkheid van de verstrekte informatie. De rapportage is immers bedoeld als verantwoordingsstuk naar de gebruikers toe (Kaptein, 2003). Zij hebben alleen baat bij deze informatie als deze niet onjuist geïnterpreteerd kan worden en inzichtelijk en toegankelijk is.

(26)

Over de vergelijkbaarheid (in tijd) en tijdigheid van de rapportages kan op basis van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan. Het onderzoek heeft slechts betrekking op één jaar, waardoor de

vergelijkbaarheid en de tijdigheid niet aan bod kunnen komen.

De overige facetten van het kwaliteitsaspect relevantie zullen wel onderzocht worden. Relevante

indicatoren zullen bepaald worden aan de hand van de wensen, eisen en belangen van de belanghebbenden binnen de elektronicasector.

De betrouwbaarheid van de verstrekte informatie zal worden onderzocht op basis van de volledigheid, neutraliteit en de duurzaamheidscontext.

De neutraliteit speelt hierin een grote rol. Hieruit zal blijken of de bedrijven in de

duurzaamheidsrapportages naast positieve, ook negatieve aspecten van de prestaties van de onderneming opnemen.

De volledigheid van de duurzaamheidsverslaggeving heeft betrekking op het verstrekken van voldoende informatie om beslissingen (van gebruikers) op te baseren. Deze komt tot uitdrukking in de kwantiteit van de verstrekte informatie.

Tot slot zal gekeken worden of de verslaggeving in de juiste context wordt gepresenteerd. Dit betekent dat een bedrijf niet alleen dient te rapporteren over eigen trends en individuele prestaties, maar deze moet weergeven in relatie tot de bredere concepten van duurzaamheidsverslaggeving (Sustainability Reporting Guidelines, 2006).

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het rapporteren van lonen van werknemers in relatie tot het nationale minimumloon.

(27)

3. De consumenten elektronicasector

3.1 Inleiding

De consumenten elektronicasector heeft de laatste jaren een enorme groei doorgemaakt. Hierin zijn twee ontwikkelingen te onderscheiden. Aan de ene kant investeren producenten in nieuwe technologieën voor exclusieve producten, aan de andere kant proberen ze de verkopen te vergroten door producten voor lage prijzen op de markt te brengen (Pöyhönen en Simola, 2007).

In dit hoofdstuk zal kort worden stilgestaan bij de consumenten elektronicasector die in dit onderzoek centraal staat. Zoals is gebleken uit paragraaf 1.1 speelt ketenverantwoordelijkheid binnen deze sector een grote rol. Dit concept zal in dit hoofdstuk verder worden toegelicht.

3.2 De consumenten elektronicasector

Om de consumenten elektronicasector af te bakenen zal in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Zij maakt een onderverdeling naar vijf categorieën, te weten:

- Witgoed. Het gaat om elektrische huishoudelijke apparatuur zoals wasmachines, vaatwassers en kooktoestellen;

- Bruingoed. Hieronder vallen de geluid- en beeldelektronica zoals televisies en dvd spelers; - Computers. Hierbij gaat het om computers, printers, scanners en randapparatuur;

- Telecommunicatie. Onder deze categorie valt het overbrengen van informatie zonder dat iemand of iets zich fysiek daar naartoe verplaatst. Voorbeelden zijn mobieltjes, faxapparaten en Internet; - Fotografische artikelen. Hieronder vallen foto- en videocamera’s (www.cbs.nl).

3.3 Vooruitzichten

De elektronicasector is vóór het ontstaan van de wereldwijde crisis uitgegroeid tot de grootste en snelst groeiende producerende industrie ter wereld. In de afgelopen twintig jaar is het marktaandeel verdubbeld.

(28)

Hierdoor maakt de sector een derde deel uit van de wereldhandel in geproduceerde goederen (Schipper en de Haan, 2005).

Volgens de Consumer Electronics Association (industrie autoriteit op het gebied van marktonderzoek en voorspellingen) en de GfK Group (marktonderzoeksbedrijf) zullen de wereldwijde opbrengsten voor de consumenten elektronicasector in het jaar 2009 toenemen met bijna 10% ($700 biljoen).

Landen die deel uit maken van snel groeiende economieën en een toenemende middenklasse hebben zullen de opbrengstengroei aanvoeren. Het gaat hierbij voornamelijk om de BRIC landen, dus Brazilië, Rusland, India en China (GfK, 2008; www.ce.org). Deze cijfers zijn 7 september 2008 geprognotiseerd, dus voordat de economie wereldwijd instortte.

De toename in zowel verkopen als opbrengsten is te verklaren door de toegenomen wens om mobiel te blijven. Veel landen hebben te maken met een hoge bevolkingsdichtheid of onderontwikkelde

infrastructuur. Mobiele producten kunnen deze obstakels overwinnen (www.ce.org). In veel landen worden deze producten steeds vaker gezien als een benodigdheid om goed te functioneren binnen de maatschappij. Hierdoor proberen consumenten hun elektronische uitrusting zo veel mogelijk up-to-date te houden (GfK, 2008).

Als de gevolgen van de crisis echter verder toenemen, bijvoorbeeld door het toenemen van de

werkloosheid, verandert er waarschijnlijk veel in deze industrie. Mensen stellen hierdoor niet-essentiële aankopen uit en bezuinigingen als eerst op deze ‘luxe’ artikelen. Hierdoor doen ze alleen

vervangingsaankopen en valt de omzet die momenteel wordt behaald met innovatieve technologieën weg. Volgens E. de Haan (www.ipsnews.be, 2009) zullen merkondernemingen proberen de kosten van de toeleveranciers te verlagen. Tegelijkertijd wordt er van diezelfde toeleveranciers verwacht dat ze de arbeids- en milieunormen respecteren. Hierdoor zal een nieuwe uitdaging ontstaan voor bedrijven die verantwoord willen produceren. Zij kunnen door middel van hun beleid laten zien in hoeverre ze duurzaam ondernemen echt serieus nemen (GfK, 2008).

3.4

Duurzaam ondernemen

Bedrijven binnen de consumenten elektronicasector scoren momenteel slecht op het sociale aspect van duurzaam ondernemen (Schipper en de Haan, 2005; Schipper, 2005; Pöyhönen en Simola, 2007; SOMO, 2009). De onderneming(sleiding) is natuurlijk verantwoordelijk voor deze slechte score, maar er zijn

(29)

binnen de sector wel een aantal factoren die de sociale impact van de onderneming mede bepalen en mogelijk complexer maken:

- Een hoge mate van uitbesteding. Het gemiddelde niveau van uitbesteding bedraagt voor merkbedrijven maar liefst 75%;

- Een zeer gecompliceerde productieketen. Doordat de sector werkt met veel verschillende leveranciers en de kleinere onderdelen vaak in lage lonen landen laat maken, kennen veel bedrijven hun eigen toeleveranciers niet. Hierdoor kunnen ze ook heel moeilijk de verantwoordelijkheid voor deze bedrijven (en het beleid) nemen;

- Snelle veranderingen in productievolumes. Vooral arbeidsflexibiliteit speelt een grote rol binnen het productieproces. Door wisselende afnamevolumes zijn er veel tijdelijke contracten, lonen met variabele componenten en een gebrek aan arbeidszekerheid voor de werknemers.

- Een lage organisatiegraad. Er is weinig internationale solidariteit aanwezig tussen landen en opleidingsniveaus binnen de ondernemingen (Irene Schipper, 2005).

Volgens Schipper en de Haan (2005) zijn deze factoren van toepassing op de gehele consumenten elektronicasector. De factoren uitbesteding en de gecompliceerde productieketen zullen we verder uitdiepen met behulp van de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven.

3.5 Ketenverantwoordelijkheid

Met het groeien van de ondernemingen en de toename van de internationale handel is de aandacht voor de macht van ondernemingen toegenomen. Door toegenomen druk van belanghebbenden (vaak klanten en niet-gouvernementele organisaties) werden ondernemingen verantwoordelijk voor het welzijn en de prestaties van producenten die vaak werken in lage lonen landen (Ciliberti et al., 2008).

De waardeketen van de elektronicasector is opgebouwd uit een aantal bedrijven. De duurzaamheid van de gehele keten is afhankelijk van de duurzaamheid van de verschillende ondernemingen.

Een voorbeeld van een waardeketen binnen de elektronicasector is weergegeven in figuur 1. Hierin is te zien dat de complexiteit voor een groot deel wordt veroorzaakt door de massale inkoop van materialen en onderdelen.

Om aan de wensen van de globale markt te kunnen voldoen is het belangrijk voor de bedrijven om bij het selecteren van aanbieders niet alleen rekening houden met de directe leveranciers, maar met de gehele

(30)

waardeketen. De uitdaging ligt dan ook voor een deel in het selectieproces van de leveranciers; hanteren zij dezelfde principes en richtlijnen als het bedrijf in kwestie? (Hutchins en Sutherland, 2008).

De ondernemingen kunnen de benodigde verantwoordelijkheid op zich nemen door:

- Compliance met de vereisten. Er worden standaarden opgesteld voor aanbieders die moeten voorkomen dat ze niet aan de eisen voldoen. Een bedrijf dat hieraan niet voldoet moet stoppen met leveren of wordt vervangen door een ander.

- Capaciteitsbouwen. Hierbij wordt binnen de aanbieder eigen capaciteit opgebouwd om goed om te gaan met duurzaamheid (Ciliberti et al., 2008).

Binnen de elektronicasector maken veel bedrijven gebruik van dezelfde subcontractoren en aanbieders van onderdelen. De EICC was bang dat verwarring zou ontstaan doordat bedrijven hun eigen standaarden opstelden en hanteerden en hun eigen audits uitvoerden. Zij hebben daarom besloten om gezamenlijke audits uit te voeren bij bedrijven die ze als risicovol beschouwen.

Figuur 1: Supply Chain Sony

3.6 Een wereldwijde markt

Uit de vorige paragrafen is gebleken dat we te maken hebben met een wereldwijde markt. De debatten die in Azië gevoerd worden op het gebied van duurzaam ondernemen volgen vaak de ontwikkelingen van de

(31)

Westerse wereld. De basiscontext van de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid zijn vaak hetzelfde, alleen de prioriteiten worden vaak anders gelegd. Dit wordt veroorzaakt door andere normen, waarden en economische ontwikkelingen. Bedrijven worden hierin ook beïnvloed door de

belanghebbenden en de locale cultuur (Welford, 2005). Uit onderzoek van Welford (2005) is gebleken dat duurzaam ondernemen voor een deel gekoppeld is aan de economische ontwikkeling van een land. Een meer ontwikkeld land heeft vaak meer beleid op het gebied van duurzaam ondernemen.

Eerder verrichte onderzoeken houden meestal geen rekening met de waardeketen waarin de te

onderzoeken onderneming zich bevindt. Om goed te presteren binnen de waardeketen is een hoge mate van transparantie binnen de keten essentieel. De sociale implicaties van een organisatie zijn immers een optelsom van de impact van de in- en output van deze keten op de maatschappij (Vachon en Mao, 2008). Door het opmaken van rapportages kan een onderneming de gewenste mate van transparantie bereiken.

(32)

4. Normenkader

4.1

Inleiding

Op dit moment bestaan enorme verschillen in de aard, inhoud, kwaliteit en mate van

duurzaamheidsrapportage. Dit is ontstaan doordat de meeste landen nog geen wetgeving hebben op dit gebied (Jones et al. 2005). Om inzicht te kunnen bieden in de duurzaamheidsrapportages van de

consumenten elektronicasector is het daarom noodzakelijk om een normenkader op te stellen die bepaalt welke informatie over het sociale aspect verwacht mag worden. Het normenkader zal in dit hoofdstuk worden samengesteld. De basis wordt gevormd door het theoretisch kader, eerdere onderzoeken, de verslaggevingsrichtlijnen en de gedragscodes. Daarnaast zal worden ingegaan op de

rapportageverwachtingen die hieruit voortvloeien.

4.2

Het normenkader – de kwantiteit van de sociale duurzaamheidsrapportages

Er is de laatste jaren veel kritiek op de duurzaamheidsverslagen. Veelal zijn het niet meer dan glossy rapporten die een showcase vormen van de goede daden van de onderneming (Porter en Kramer, 2006). Kritiek op het sociale aspect richt zich met name op de inhoud en de methodes die worden gevolgd om de verslagen samen te stellen (Kaptein, 2007).

Bedrijven in de elektronicasector die een duurzaamheidsverslag willen opstellen kunnen gebruik maken van de mogelijke indicatoren die de GRI, OESO, Good Electronics en de EICC aanbieden.

Bedrijven hoeven volgens AccountAbility1000 Redefining Materiality (2003) alleen te rapporteren over indicatoren die voor hen van toepassing zijn, dus factoren die materieel zijn. Om te kunnen bepalen welke indicatoren belangrijk zijn, zal een schifting plaatsvinden.

Zoals uit hoofdstuk 2 is gebleken zal het kwantitatieve deel van het normenkader ervoor zorgen dat de factoren die opgenomen worden relevant en materieel zijn en een volledig beeld verschaffen van de sociale duurzaamheidsrapportage.

(33)

Er zal gestart worden met het in kaart brengen van alle mogelijke rapportage indicatoren. Vervolgens zullen de meest relevante en materiele indicatoren geselecteerd worden. Een methode om dit te doen is door gebruik te maken van de belangrijkste belanghebbenden. Hiervoor moeten we eerst bepalen welke belanghebbenden het meest belangrijk zijn voor de ondernemingen in de consumenten elektronicasector.

In de bestaande wetenschappelijke literatuur hebben veel onderzoekers zich bezig gehouden met de identificatie van

belanghebbenden en de verwachtingen die deze groepen hebben. Longo (2005) heeft dit gedaan voor Italiaanse bedrijven. Hij

identificeerde werknemers, klanten,

toeleveranciers en de maatschappij. Abreu et al. (2005)

en Papasolomou et al. (2005) vulden dit rijtje aan met de overheid en het milieu.

Figuur 2: Schifting van factoren

Multinationale ondernemingen die in dit onderzoek centraal staan, staan onder druk van belanghebbenden en er wordt van hen verwacht dat ze met de verschillende belangen rekening houden. Uit een onderzoek verricht naar Libanese en Syrische ondernemingen is gebleken dat multinationale ondernemingen met meer belanghebbenden rekening houden dan de kleinere ondernemingen. Het is een vereiste voor ondernemingen om een gebalanceerd spectrum van belanghebbenden in ogenschouw te nemen (Jamali, 2008).

Woodward et al. hebben in 2001 onderzoek gedaan naar de blik van bestuurders op duurzaam ondernemen in 4 verschillenden sectoren. Zij constateerden dat de identificatie van relevante belanghebbenden

(34)

Op basis hiervan is besloten om de belangrijkste belanghebbenden voor de consumenten elektronicasector te identificeren met behulp van een aantal duurzaamheidsverslagen van deze sector. De

duurzaamheidsverslagen van de twee grootste ondernemingen uit elk van de gekozen subsectoren, dus Electronics & electrical equipment, Computers & office equipment en Telecommunications zijn hiervoor onder de loep genomen. Binnen deze verslagen is gekeken met welke belanghebbenden de onderneming in het verslag rekening houdt. De belanghebbenden die in de onderzochte duurzaamheidsverslagen naar voren komen als meest genoemd, worden beschouwd als de meest belangrijke. Uit tabel 2 blijkt dat deze groep bestaat uit de werknemers, de toeleveranciers, de klanten en de maatschappij.

Dit komt overeen met Kovács (2008) die klanten en toeleveranciers als meest belangrijke belanghebbenden beschouwt, omdat ze een contractuele binding hebben met de onderneming. Binnen dit onderzoek is de waardeketen van de bedrijven van groot belang. Vandaar dat in plaats van alleen rekening te houden met de toeleveranciers ook de rapportage met betrekking tot de afnemers wordt bekeken.

In de onderstaande paragrafen zal kort worden ingegaan op de mogelijke verwachtingen van de genoemde belanghebbenden en het normenkader dat hieruit voortvloeit.

Belanghebbenden Siemens HP Samsung Dell AT&T Verizon Totaal

Intern Werknemers X X X X X X 6 Aandeelhouders X X 2 Extern Toeleveranciers X X X X X 5 Maatschappij X X X X X X 6 Overheid X X X 3 Klanten X X X X X X 6 Analisten (media) X X 2 Non-gouvernementele organisaties X X X 3 Onderzoekscentra (universiteit) X X 2 Zakelijke partners X X X 3 Investeerders X X 2

(35)

Verwachtingen

Door de toegenomen media aandacht voor de consumenten elektronicasector is waarschijnlijk een gat ontstaan in de impliciete en expliciete verwachtingen van de gebruikers en belanghebbenden. Bedrijven zullen hierop moeten reageren door hun handelen en rapportage over dit handelen op passende wijze aan te passen. Uitgaande van de legitimatietheorie en de vele regels en richtlijnen voor de consumenten elektronicasector verwachten we dat organisaties door overheden en machtige belanghebbenden worden gedwongen om deze standaarden na te leven.

Uit dit onderzoek zal blijken of bedrijven inderdaad voldoen aan de verwachtingen van gebruikers over de duurzaamheidverslaggeving.

4.2.1 Werknemers

In 1948 kwam de Verenigde Naties met een universele verklaring voor mensenrechten. De International Labour Organization (ILO) heeft deze vertaald naar conventies voor bedrijven die betrekking hebben op discriminatie, gelijke kansen, arbeidsuren en het recht op collectieve arbeidsonderhandelingen.

Hierin wordt expliciet genoemd dat organisaties rekening moeten houden met de werknemers binnen hun eigen onderneming, maar ook met de mensen buiten de onderneming die binnen hun invloedssfeer liggen (www.unglobalcompact.org). Opvallend is dat China (een land waar veel elektronicaonderdelen

geproduceerd worden) wel lid is van de ILO, maar de internationale arbeidsconventies met betrekking tot dwangarbeid en vrijheid tot vakbondsvorming niet heeft ondertekend. Oprichting van en aansluiting bij vrije vakbonden levert vervolging op en staking kan leiden tot een gevangenisstraf

(www.internationaalondernemen.nl).

Volgens de Handreiking Maatschappelijke Verantwoording van de RJ (2003) zijn werknemers vooral geïnteresseerd in de plannen en voornemens van het bedrijf, het werkgelegenheidsperspectief, de arbeidsomstandigheden, de veiligheid en gezondheid, de beheersing van risico’s, het voorkomen van calamiteiten en ongelukken en de mogelijkheden voor scholing en ontplooiing.

Het sociale aspect van duurzaam ondernemen in de waardeketen is door Vachon en Mao (2008) gemeten aan de hand van eerlijke arbeidspraktijken. Hiermee bedoelen zij de sociale gelijkheid op de werkplaats, en dan voornamelijk de gelijkheid van geslacht. Daarnaast meten zij de sociale betrokkenheid door middel van het aantal trainingen, vrijwilligerswerk, goede doelen en het belang van duurzaam ondernemen.

(36)

Op basis van het voorgaande en de richtlijnen van de EICC, Good Electonics, OESO en de GRI is besloten in dit onderzoek te kijken naar: veiligheid, discriminatie, gezondheidszorg,

CAO-onderhandelingen, kinderarbeid en dwangarbeid.

Verwachtingen

De elektronicasector besteed veel productiewerk uit naar fabrieken in China. Omdat dit land de arbeidsconventies met betrekking tot dwangarbeid en vrijheid tot vakbondsvorming niet heeft geratificeerd is er geen verplichting voor deze bedrijven om te voldoen aan de richtlijnen. Hierdoor verwachten we dat de rapportages op het gebied van CAO-onderhandelingen en dwangarbeid, voornamelijk binnen de waardeketen, niet toereikend zullen zijn.

Ook kinderarbeid komt veelvuldig in Azië voor (www.cordaidkinderstem.nl). Door de vele media aandacht verwachten we dat er maatregelen zijn genomen om kinderarbeid te voorkomen.

De verwachting van programma’s met betrekking tot gezondheidszorg en medische behandeling is dat deze veelal betrekking zullen hebben op het voorkomen van het HIV/AIDS virus. In Azië komt deze ziekte namelijk heel veel voor (www.aidsfonds.nl).

Uitgaande van de voluntary disclosure theorie verwachten we dat de rapportages op het gebied van veiligheid, discriminatie, kinderarbeid en dwangarbeid ontoereikend zijn. Deze hebben namelijk allen betrekking op negatieve prestaties/overtredingen, die volgens deze theorie niet gerapporteerd zullen worden (Clarkson et al, 2008).

4.2.2 Waardeketen

De beoordeling van de waardeketen van de bedrijven zal een centrale rol spelen binnen dit onderzoek. De factoren uit het normenkader die betrekking hebben op de werknemers en de maatschappij zullen ook bekeken worden op het niveau van de waardeketen. Aanvullend zal bekeken worden of bedrijven een vendor policy hebben, ze verantwoordelijk zijn voor overtredingen in de waardeketen (Common Demands) en of leveranciers worden getoetst op de naleving van de mensenrechten.

Verwachtingen

Op basis van het onderzoek van Pöyhönen en Simola (2007) verwachten we dat de rapportage met betrekking tot de waardeketen ontoereikend is. Multinationale ondernemingen houden volgens hen alleen

(37)

rekening met de eerste en tweede keten van aanbieders en nemen geen verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid binnen de waardeketen.

4.2.3 Klanten

Volgens de Handreiking Maatschappelijke Verantwoording (2003) zijn klanten geïnteresseerd in informatie over de omstandigheden waarin de producten die zij aanschaffen worden geproduceerd. Het gaat in deze gevallen om arbeidsomstandigheden en het respecteren van de mensenrechten. Daarnaast zij ze geïnteresseerd in de productontwikkeling, maatregelen voor veiligheid van producten, invloed van producten op de gezondheid, de kwaliteit van producten en informatie over productaansprakelijkheid. Een aantal wensen van de klanten zijn al verwerkt in de wensen van de werknemers. De factoren die onder de klanten zijn ingedeeld hebben hierdoor alleen betrekking op de veiligheid en gezondheid van de

producten en de klanttevredenheid.

Verwachtingen

Op basis van de kreet ‘de klant is koning’ en het feit dat de onderzochte sector zijn bestaan dankt aan de klanten die elektronica kopen (hoge mate van concurrentie) is de verwachting dat er in grote mate rekening wordt gehouden met de belangen van deze belanghebbende. De verwachting met betrekking tot de rapportage is dan ook dat deze op dit punt toereikend zal zijn.

4.2.4 Maatschappij

Filantropische investeringen, aanmoedigen van non-gouvernementele organisaties en werknemers die geld doneren zijn allemaal methoden om een bijdrage te leveren aan de maatschappij.

In februari 2009 kwam Siemens in het nieuws door een corruptieschandaal in Bangladesh. Er bleek 5,3 miljoen dollar betaald te zijn aan steekpenningen om mobiele telefooncontracten te kopen van een staatsbedrijf (www.updaid.nl). Drie jaar eerder kwam de sector al in het nieuws door het grootschalige gebruik van kartelafspraken (www.tweakers.net).

Op basis van het bovenstaande is het beleid ten aanzien van corruptie erg belangrijk. Daarnaast zal bekeken worden of er programma’s zijn, die invloed hebben op de gemeenschap en hoe het beleid is ten aanzien van het publieke belang.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this study was to determine the prevalence of possible DDIs between ARVs themselves and other drugs on prescriptions claimed in a section of the private health care

The fermentation of pineapple waste by Aspergillus niger for the production of citric acid was investigated in this study. USA) statistical software was used for the design

Tijdens het storten van de aardappels in de kisten op een wortelwagen zijn voor beoordeling op hoeveelheid grond en aantal cysten drie mengmonsters van elk ruim 200 aardappels

In lelie wordt minerale olie zeer frequent toegepast ter bescherming tegen virusoverdracht door bladluizen?. Voor een aantal (relatief dure) minerale oliën is deze actieve

Voor de uitvoering van de werkzaamheden in begrotingsjaar 2021 een aanvullend bedrag beschikbaar te stellen van € 507.300,-- en dit bedrag te onttrekken aan de reserve

Hoewel de directe impact van het gevoerde beleid nog verder moet onderzocht worden, is duidelijk dat (1) de taxshift verantwoordelijk is voor een substantieel deel van

Nog vaker hebben macro-economische modellen geen aandacht voor geld, en al helemaal niet voor schuld, zoals hierboven besproken.. Dat is nog net zo relevant als voor, tijdens en

Electronics voldaan voldaan Sharp niet opgenomen niet opgenomen Hewlett-Packard niet opgenomen niet opgenomen Dell niet opgenomen niet opgenomen Fujitsu niet opgenomen