• No results found

8.   Conclusies, beperkingen en vervolgonderzoek

8.1   Conclusies

Op basis van de resultaten en de behandelde literatuur geef ik in dit afsluitende hoofdstuk antwoord op de deelvragen en de hoofdsvraag die zijn geformuleerd in hoofdstuk 1.

Deelvraag 1: Wat wordt verstaan onder duurzaam ondernemen?

Volgens Cramer et al. (2006 ) betekent duurzaam ondernemen het streven naar maximale winst, rekening houdend met de ecologische kwaliteit en het welzijn van de mensen binnen en buiten de eigen organisatie. In dit onderzoek is alle aandacht gericht op het sociale aspect. Het is daarbij van belang dat deze dimensie geïntegreerd is in de bedrijfsvoering (SER, 2000).

De motivatie om een duurzaamheidsbeleid te voeren en hierover te rapporteren kan vanuit verschillende oogpunten worden verklaard. Mogelijke redenen zijn het beïnvloeden van de percepties van

belanghebbenden (Brown en Deegan, 1998), het verkrijgen van media aandacht (Brown en Deegan, 1998), hoog eindigen in duurzaamheidslijsten (Perter en Kramer, 2006), voldoen aan eisen vanuit de industrie (Deegan en Blomquist, 2006) en een competitief voordeel te behalen door het beschermen en verbeteren van het imago en de reputatie van de onderneming (Hooghiemstra, 2000).

Daarnaast kan door middel van de theorie een verklaring worden gegeven voor het opmaken van duurzaamheidsrapportages.

Volgens de stakeholder theorie is de rapportage een strategie om de support van de belangrijkste

belanghebbenden te managen en in sommige gevallen zelfs te manipuleren (Deegan en Blomquist, 2006). De legitimatietheorie stelt dat de rapportage een reactie is op factoren in de omgeving van de onderneming en politieke druk (Hooghiemstra, 2000).

Op basis van de institutionele theorie maken bedrijven rapportages op doordat ze legitimiteit willen uitstralen om te overleven, waardoor ze worden gedwongen om aan de heersende praktijken te voldoen (Islam en Deegan, 2007; DiMaggio en Powell, 1983).

Tot slot stelt de voluntary disclosure theorie dat bedrijven die superieur presteren dit aan de buitenwereld willen laten zien door in de rapportages gebruik te maken van objectieve prestatie-indicatoren. Op deze manier onderscheiden ze zich van bedrijven die slechter presteren (Clarkson et al., 2008; Dye, 1985; Verrecchia, 1983).

Deelvraag 2: Welke richtlijnen zijn er voor het sociale aspect van duurzaam ondernemen en wie heeft deze samengesteld?

Het opstellen van duurzaamheidsraportages is niet verplicht. Er worden richtlijnen aangeboden met indicatoren waarover bedrijven zouden kunnen rapporteren.

De meest gebruikte richtlijnen zijn de derde generatie richtlijnen (G3 richtlijnen) van de Global Reporting Initiative (www.globalreporting.org). De richtlijnen moeten ervoor zorgen dat duurzaamheidsverslagen een gebalanceerde en redelijke representatie zijn van de duurzaamheidsprestaties (Sustainability Reporting Guidelines, 2006).

Voor grote Nederlandse ondernemingen is in 2003 door de RJ een handreiking voor maatschappelijke verslaggeving uitgegeven. De boodschap die deze handreiking meegeeft is dat de rapportage toegespitst moet worden op de eigen situatie (Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving, 2003).

Daarnaast is er de AccountAbility 1000 die een algemeen toepasbare standaard biedt om de kwaliteit van de verslaggeving en de onderliggende processen, systemen en competenties, te verbeteren

(AccountAbility 1000, 2003).

Een belangrijk instrument voor de formulering en handhaving van ethische normen binnen en door een onderneming is de gedragscode (de Waard, 2008).

De OESO richtlijnen zijn van toepassing op multinationale ondernemingen en bevatten een aantal vrijwillig na te leven beginselen en normen voor verantwoord ondernemen (OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen, 2008). Daarnaast zijn binnen de elektronicasector onlangs gedragscodes door Good Electronics (Common Demands) en de Electronic Industry Code of Conduct ontwikkeld.

Deelvraag 3: Wat wordt verstaan onder de consumenten elektronicasector?

De consumenten elektronicasector die onderzocht is bestaat volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit:

- witgoed - telecommunicatie

- computers

Bedrijven binnen de consumenten elektronicasector scoren momenteel slecht op het sociale aspect van duurzaam ondernemen (Schipper en de Haan, 2005; Schipper, 2005; Pöyhönen en Simola, 2007; SOMO, 2009). Oorzaken hiervoor liggen voornamelijk in de hoge mate van uitbesteding en de zeer

gecompliceerde productieketen (Irene Schipper, 2005). Door de toegenomen druk van belanghebbenden (Ciliberti et al., 2008) is ketenverantwoordelijkheid een essentieel onderdeel geworden om de gewenste mate van transparantie te verkrijgen.

Deelvraag 4: Welk normenkader wordt gehanteerd voor dit onderzoek?

Om inzicht te kunnen bieden in de toereikendheid van de duurzaamheidsrapportages van de

elektronicasector is een normenkader opgesteld die bepaalt welke informatie over het sociale aspect verwacht mag worden. De basis wordt gevormd door het theoretisch kader, eerdere onderzoeken, verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes.

De toereikendheid van de sociale rapportages bestaat uit een kwalitatief deel en een kwantitatief deel. De kwantiteit van de rapportages zorgt ervoor dat gebruikers voldoende informatie ontvangen om een juiste beslissing te maken (Veltrop en de Waard, 2007). Door middel van trechteren zijn eerst de meest belangrijke belanghebbenden bepaald. Dit waren de werknemers, de waardeketen, de klanten en de maatschappij (Hoofdstuk 4.2). Per belanghebbende zijn vervolgens de belangrijkste prestatie indicatoren bepaald. De kwaliteit van de informatie is in dit onderzoek gemeten aan de hand van de mate van inclusiviteit van de belanghebbenden, de neutraliteit van de verslaggeving, de begrijpelijkheid van de verslaggeving en de duurzaamheidscontext (Hoofdstuk 4.3).

Deelvraag 5: Hoe wordt op dit moment gerapporteerd?

Het antwoord op deze deelvraag wordt gegeven aan de hand van de gevonden resultaten van het onderzoek.

Zoals hierboven is besproken wordt de toereikendheid bepaald aan de hand van de relevantie, de betrouwbaarheid en de begrijpelijkheid van de rapportages.

De relevantie is in dit onderzoek bekeken aan de hand van de relevantie, de materialiteit en de inclusiviteit van de belanghebbenden (tabel 1 ). Uit het kwantitatieve gedeelte is gebleken dat de rapportages van de

onderzochte bedrijven niet voldoen aan de eisen van relevantie en materialiteit uitgaande van de belangen van de werknemers, de klanten, de maatschappij en de waardeketen.

Het sociale aspect van de duurzaamheidsrapportages van de elektronicasector blijkt op het gebied van de werknemers alleen op het gebied van gezondheidszorg en medische behandeling voldoende toereikend te zijn. Over de overige rapportagerichtlijnen wordt slechts beperkt tot niets gerapporteerd. De rapportage schiet vooral te kort bij negatieve prestaties (risico’s, ongevallen en overtredingen). Dit kan vanuit imago overwegingen zijn (Hooghiemstra, 2000), maar ook door een tekort aan druk van belanghebbenden of doordat bedrijven in navolging van de voluntary disclosure theorie alleen positieve prestaties willen rapporteren (Clarkson et al, 2008).

De toegenomen aandacht van de maatschappij voor de waardeketen is waarschijnlijk onvoldoende geweest om bedrijven te laten rapporteren over de medewerkers buiten de eigen onderneming,

merkverantwoordelijkheid en de maatschappij van de handelspartners. Het grote pluspunt met betrekking tot de waardeketen ligt in de invoering (en naleving) van een vendor policy. Hiermee wordt een stap in de goede richting gezet om duurzaamheid binnen de waardeketen te bevorderen.

Uit de rapportages is naar voren gekomen dat klanten centraal staan bij de productie, maar dat op het gebied van rapportage onvoldoende rekening wordt gehouden met wensen en eisen van deze

belanghebbende.

De rapportage met betrekking tot de belangen van de maatschappij zijn toereikend op het gebied van het (corruptie)beleid. Ze zijn ontoereikend op het gebied van programma’s die invloed hebben op activiteiten van de gemeenschappen en de eenheden die geanalyseerd zijn naar corruptie gerelateerde risico’s. Oorzaken voor de ontoereikende rapportages kunnen liggen in de interpretatie van de richtlijnen. Dit kan komen door verschillende normen, waarden, economische ontwikkelingen en locale culturen (Welford, 2005).

Volgens de G3 richtlijnen van de GRI moeten bedrijven de inhoud van de rapportages bepalen aan de hand van de materialiteit, de verwachtingen van de belanghebbenden en het toekennen van prioriteit aan de verschillende onderwerpen (Sustainability Reporting Guidelines, 2006). Hierdoor kan het zo zijn dat bepaalde rapportagerichtlijnen om bovenstaande redenen niet worden opgenomen in de sociale

duurzaamheidsrapportages.

Een tweede reden waarom de rapportages op sommige punten ontoereikend zijn ligt waarschijnlijk in het feit dat veel ondernemingen hun rapportage beleid opnemen te voldoen aan de UN Global Compact, de mensen en arbeidsrechten van de ILO en de OESO richtlijnen (vb. Deutsche Telekom, Panasonic, Siemens, Samsung, Philips). Hiermee voldoen ze in principe aan alle genoemde eisen op het gebied van

mensenrechten, arbeidsomstandigheden en corruptie, waardoor ze er misschien voor kiezen niet meer expliciet op te nemen dat ze een corruptiebeleid voeren of dat ze voldoen aan de mensenrechten.

Daarnaast hebben veel ondernemingen zich aangesloten bij de EICC. Hierdoor rapporteren ze vaak alleen over het lidmaatschap. Voor de gebruikers van de rapportages is het echter duidelijker om te verwijzen naar de uitkomsten van deze audits en bijv. naar het aantal leveranciers dat niet is gecheckt.

Het laatste beoordelingcriterium wordt gevormd door de inclusiviteit van de belanghebbenden. In overeenstemming met de stakeholder theorie en onderzoek van de Waard en Kamp-Roelands (2009) wordt binnen de consumenten elektronicasector over het algemeen rekening gehouden met de belangrijkste belanghebbenden door deze te identificeren in de rapportages. De meerderheid van de bedrijven brengt de belangen van deze groepen in kaart door middel van een dialoog. De kritieken die hieruit voortvloeien en de vervolgacties die worden ondernomen blijven echter onbesproken.

Op dit moment zijn de sociale aspecten van de onderzochte duurzaamheidsrapportages van de

elektronicasector onvoldoende toereikend op het gebied van relevantie. Dit komt voornamelijk doordat bedrijven lang niet altijd voldoen aan de rapportagerichtlijnen van de GRI. Daarnaast gaan ze te weinig in op de kritieken van belanghebbenden en de vervolgacties die hieruit voortvloeien.

Om een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de rapportages is gekeken naar de volledigheid, neutraliteit en duurzaamheidscontext van de rapportages.

Uit het kwantitatieve gedeelte is gebleken dat de volledigheid van de verslaggeving onvoldoende toereikend is.

Daarnaast zijn de sociale duurzaamheidsrapportages onvoldoende neutraal. De rapportages over de positieve prestaties zijn op dit moment namelijk dominant binnen de sociale rapportages. Dit kan (negatieve) invloed uitoefenen op de meningsvorming van de belanghebbenden. Gelukkig maken ondernemingen wel duidelijk onderscheid tussen de eigen interpretatie van informatie en de feiten. De prestaties van de waardeketen krijgen weinig tot geen aandacht, wat de duurzaamheidscontext van de rapportages niet ten goede komt.

De betrouwbaarheid, gemeten aan de hand van volledigheid, neutraliteit en duurzaamheidscontext van de sociale rapportages is op dit moment naar mijn mening onvoldoende toereikend. Maar toch lijkt er wel degelijk vooruitgang te zitten. Voelden bedrijven twee jaar geleden nog geen verantwoordelijkheid voor de waardeketen, tegenwoordig hanteert het merendeel een vendor policy.

Tot slot is gekeken naar de begrijpelijkheid van de sociale duurzaamheidsrapportages. De structurering kan in veel gevallen verbeterd worden. Daarnaast zouden bedrijven diagrammen die geen toegevoegde waarde hebben achterwege kunnen laten en vaker een uitleg kunnen opnemen bij de diagrammen. Al met al kan ook de begrijpelijkheid van de rapportages verbeterd worden. Hiermee kunnen verkeerde

interpretaties en beslissingen tot een minimum beperkt worden.

Deelvraag 6: Welke verbeteringen zouden op dit gebied doorgevoerd kunnen worden?

De verbeterpunten binnen de duurzaamheidsrapportages zijn gebaseerd op de eerder genoemde

tekortkomingen van de rapportages. De aanbevelingen die ik wil doen bestaan uit een tweetal algemene aanbevelingen en een drietal ondernemingsspecifieke aanbevelingen.

De eerste algemene aanbeveling is aan de Global Reporing Initiative. Omdat de interpretatie van de richtlijnen per onderneming bleek te verschillen zou ik willen aanbevelen om per sector een

rapportagesjabloon op te stellen, zodat de interpretatie de invulling die aan de richtlijnen wordt gegeven meer overeenkomt.

De tweede aanbeveling wil ik richten aan de wetgever. Deze zou verplichte minimale wetgeving moeten instellen bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten.

Een aanbeveling naar de ondernemingen toe bestaat uit het verminderen van het aantal pagina’s om de kans op een informatie overload te reduceren(Bawden en Robinson, 2009). Daarnaast zou er meer aandacht besteedt moeten worden aan de waardeketen en de kwaliteit van de rapportages.

Op basis van de bovenstaande deelvragen kan nu antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

Hoofdvraag: In hoeverre is de rapportage van bedrijven uit de consumenten elektronicasector over het sociale aspect van duurzaam ondernemen toereikend en hoe kan deze verslaggeving worden verbeterd? Uit het onderzoek is gebleken dat de sociale duurzaamheidsrapportages van de consumenten

elektronicasector niet voldoende toereikend zijn voor de werknemers, de waardeketen, de klanten en de maatschappij. Het sociale aspect van de rapportages bleek zowel op het gebied van de kwantiteit, als de kwaliteit voor verbetering vatbaar te zijn.

Om te zorgen voor gebalanceerde duurzaamheidsrapportages zou zowel het sociale, het ecologische als het financiële aspect voldoende aandacht moeten krijgen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het sociale

duurzaamheidsaspect binnen de rapportages van de consumenten elektronicasector onderbelicht is. Hierdoor is het duurzaamheidsconcept binnen deze sector volgens mij in onbalans.

Aanbevelingen om de sociale rapportages te verbeteren liggen in een rapportagesjabloon en minimale wetgeving. Daarnaast zouden de bedrijven meer aandacht moeten besteden aan de kwalitatieve aspecten van hun rapportages, aan de waardeketen en aan het beperken van het aantal pagina’s.