Vraag nr. 76 van 3 maart 2003
van de heer CARL DECALUWE Sociale huurwoningen – Leegstand
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 1 1 5 van 14 augustus 2002 zou ik de minister volgende vragen willen stellen (Bulletin van Vragen en A n t-woorden nr. 3 van 4 november 2002, blz. 709). 1. Kan de minister een geactualiseerd overzicht
g e v e n , per arrondissement, van de sociale huur-woningen en appartementen die meer dan één jaar leegstaan voor de jaren 2001-2002 ?
2. Kan tevens een overzicht worden gegeven per erkende vennootschap in het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt ?
3. Wat is de verhouding tussen het totale patrimo-nium en het leegstandspatrimopatrimo-nium ?
4. Wat zijn de oorzaken van de langdurige leeg-stand ? Welke evolutie doet zich terzake voor ? 5. Zijn er eventueel maatregelen genomen om dit
probleem te verhelpen ? Worden de socialehuis-vestingsmaatschappijen aangemoedigd om de langdurige leegstand aan te pakken ?
Antwoord
1. Als bijlage 1 wordt een overzicht gegeven, p e r a r r o n d i s s e m e n t , van de leegstand van sociale woningen/appartementen die minder en meer dan één jaar leeg staan (toestand op 31 decem-ber 2001). De cijfers voor 2001 werden reeds verstrekt in antwoord op de parlementaire vraag nr. 115 van 14.08.2002. Zoals toen werd m e e g e d e e l d , was de controle van die gegevens op dat moment nog niet afgerond. D a a r d o o r kunnen de individuele cijfers licht verschillen met de cijfers die vorig jaar werden afgeleverd. 2. Als bijlage 2 wordt een overzicht gegeven per
erkende vennootschap voor de arrondissemen-ten Ko r t r i j k - R o e s e l a r e - Ti e l t , waarbij geen on-derscheid kan worden gemaakt volgens de duur van de leegstand en het type van de woning, maar wel de onderverdeling van de reden van leegstand (toestand op 31 december 2001). 3. Op 31 december 2001 stonden in totaal 4.408
woningen leeg, waarvan 1.788 meer dan één
j a a r. Dat is respectievelijk 3,37 % en 1,37 % van het totale patrimonium.
4. De redenen voor de leegstand voor de 4.408 woningen kunnen als volgt worden onderver-deeld (som van alle redenen = 100 % – toe-stand op 31 december 2001) :
– 67 % van de woningen stond leeg wegens aan de gang zijnde renovatiewerken of met het oog op nog uit te voeren renovatiewer-ken ;
– 8 % van de woningen stond leeg voor slo-ping ;
– 5 % van de woningen stond leeg voor de herhuisvesting van huurders die hun woning moeten verlaten voor uit te voeren renova-tiewerken of van wie de woning gesloopt zou worden ;
– 5 % van de woningen stond leeg door de weigering van kandidaat-huurders (leeg-stand meer dan 6 maanden) doordat de aan-geboden woning niet voldoet aan de wensen van de kandidaat-huurder (enkel structurele leegstand ten gevolge van ligging, s t a a t , . . . van de woning) ;
– 2 , 5 % stond leeg wegens het overlijden van de huurder ;
– 12,5 % van de woningen stond leeg om an-dere dan de voormelde redenen :
kieskeurigheid bij de toewijzing van een huurwoning : indien er voor een bepaalde lo-catie sociale woningen zijn met een verschil-lend comfortniveau worden de minder kwa-litatieve woningen dikwijls geweigerd ; opfrissing en kleine herstellingswerken van woningen bij huurderswissel ;
huurderswissel ;
uitdrijving van huurders.
Bij vergelijking van de gegevens van 1999 (ver-strekt als antwoord op de schriftelijke vraag nr. 118 van 29.03.2001 – Bulletin van Vragen en A n t w o o rden nr. 13 van 25 mei 2001, b l z . 1796 – r e d .) en deze van 2000 (verstrekt als antwoord op de schriftelijke vraag nr. 115 van 14.08.2002) met de cijfers van 2001 is een stijging merkbaar van het percentage woningen dat leegstaat voor renovatie : van 63 % in 1999 en 65 % in 2000, naar 67 % in 2001. Het overgrote percentage leegstand dat het gevolg is van renovatie, s l o-ping en de ermee gepaard gaande herhuisves-ting is voor de drie jaren ongeveer gelijk : 78 % in 1999 en 80 % in 2000 en 2001. In 2001 is er ten opzichte van de vorige jaren wel een stijging van de leegstand door gebrek aan kandidaat-huurders : van 3 % in 1999 en 2000 naar 5 % in 2 0 0 1 . Dit kan evenwel te wijten zijn aan het feit dat de vraag daaromtrent in 2001 anders werd geformuleerd (vorige formulering : leeg bij ge-brek aan kandidaat-huurders).
5. Het blijft uiteraard een constante zorg om de socialehuisvestingsmaatschappijen aan te moe-digen leegstand te vermijden. M a a r, zoals ook de vorige jaren reeds werd vastgesteld, blijkt het grootste percentage van de leegstand toch een zeer tijdelijk karakter te hebben.