• No results found

De onafhankelijkheid van de accountant vanuit een ander perspectief Masterscriptie Accountancy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De onafhankelijkheid van de accountant vanuit een ander perspectief Masterscriptie Accountancy"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De onafhankelijkheid van de accountant vanuit een ander perspectief

Masterscriptie Accountancy Student: Marieke Sikma Studentnr.: S1777718

Begeleiders: K. Linke

G.J. van de Braak

(2)

Voorwoord

De accountant en zijn onafhankelijkheid zijn trending topics! Tegenwoordig staat er wekelijks in kranten en accountancy vakbladen het een en ander over de onafhankelijkheid van de accountant; onderwerpen zoals de nieuwe wetgeving voor accountants en het handelen van de accountant worden veelvuldig besproken.

Als masterstudent Accountancy aan de Faculteit Economie & Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen ben ik nieuwsgierig naar de veranderingen rondom de onafhankelijkheid naar aanleiding van de gewijzigde wetgeving, ik wil meer weten dan de gepubliceerde feiten. De aandacht die wordt geschonken aan deze onafhankelijkheid wordt veelal belicht vanuit de behoefte van de maatschappij, daarbij komt dat ook de financieel managers gebaat zijn bij een onafhankelijke accountant. De ontwikkelingen rondom het beroep van de accountant worden medebepaald door de financieel managers.

De spagaat waarin de accountant zich bevindt, met aan de ene kant de opinie van de maatschappij en aan de andere kant de mening van de financieel managers heeft mij getriggerd tot dit onderzoek. In dit onderzoek zal ik mij beperken tot de mening van de financieel managers over de veranderende wetgeving aangaande de onafhankelijkheid van de accountant.

Het was een aantal maanden hard werken: nadenken over de inrichting van mijn onderzoek, relevante wetenschappelijke artikelen zoeken, sparren over de hypotheses, data verzamelen; maar al met al is het, voor mijn gevoel, een bijzonder onderzoek geweest met mogelijkheden tot vervolg onderzoek.

Nu mijn scriptie klaar is, komt het einde van mijn master studie in zicht: op naar de Executive Master of Accountancy!

Marieke Sikma

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

1.1 Introductie ... 5

1.2 Probleemstelling ... 7

1.3 Relevantie ... 9

1.4 Structuur van het onderzoek ... 10

2. Theoretisch kader ... 12 2.1 Agency theory ... 12 2.1.1 Ex-ante informatie ... 13 2.1.2 Ex-post informatie ... 13 2.1.3 Hypothese ... 13 2.1.3 Agency kosten ... 14 2.2 Legitimatietheorie ... 15 2.3 De onafhankelijke accountant ... 16 2.3.1 Pincoffs affaire ... 16 2.4 De wet- en regelgeving ... 19

2.4.1 Het ontstaan van de wet- en regelgeving ... 19

2.4.2 De structuur van de wet- en regelgeving ... 19

2.4.3 De Verordening gedragscode... 20

2.4.4 De Green Paper van de Europese Commissie ... 21

2.4.5 De nieuwe wet: Wet op het accountantsberoep ... 22

2.4.6 Gevolgen nieuwe wet Wab voor accountants en financieel managers ... 23

3. Onderzoeksopzet ... 27 3.1 Steekproefselectie ... 27 3.2 Databronnen ... 27 3.3 De enquête ... 27 3.4 De validiteit en betrouwbaarheid ... 29 3.4.1 De afhankelijke variabele ... 29 3.4.2 De onafhankelijke variabelen ... 29 4. Resultaten ... 31 4.1 Algemene gegevens ... 31 4.2 Beschrijvende statistiek ... 31

(4)

4.4 Discussie resultaten ... 39

5. Conclusie ... 41

5.1 Samenvatting en conclusie ... 41

5.2 Beperkingen van mijn onderzoek ... 41

5.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 41

6. Aanvullende literatuuronderzoeken ... 43

6.1 Literatuuronderzoek – conflictsituaties ... 43

6.2 Literatuuronderzoek – kwaliteit van de accountantscontrole ... 52

7. Literatuurlijst ... 63

7.1 Literatuurlijst scriptie ... 63

7.2 Literatuurlijst literatuuronderzoek – conflictsituatie... 66

7.2 Literatuurlijst literatuuronderzoek – kwaliteit van de accountantscontrole ... 68

(5)

1. Inleiding

Dit eerste hoofdstuk van mijn verslag beschrijft de inleiding van het onderzoek naar de onafhankelijkheid van de accountant vanuit het perspectief van de financieel managers.

Ik begin met de aanleiding van het onderzoek, waarbij ik zal ingaan op de ontwikkelingen binnen het accountantsberoep sinds 2001 en de grote economische ontwikkelingen in de wereld sinds 2007. Hieruit zal mijn hoofdvraag, aangevuld met een aantal deelvragen, volgen. Vervolgens wordt de wetenschappelijke bijdrage beschreven. Tot slot zal ik kort op de structuur van het verslag ingaan.

1.1 Introductie

Mijn belangstelling ontstaat in december 2001, het moment dat het grote Amerikaanse energiebedrijf Enron failliet wordt verklaard. Enron werd bekend om zijn boekhoudproblemen: de onderneming had een hoger uitgave- dan inkomstenpatroon, terwijl de verliezen uit de boeken werden gehouden door bijzondere constructies met vele dochterondernemingen. Belasting werd mede hierdoor ontweken (Securities and Exchange Commission (SEC), 2004).

Dit schandaal, tegenwoordig bekend als het Enron-schandaal, leidde wereldwijd tot verhoogde aandacht voor het bestuur van de onderneming, de corporate governance, en is indirect de oorzaak geweest voor een verscherpte wetgeving op dit gebied. In Nederland is hieraan invulling gegeven met de Code Tabaksblat (maart 2003) en in Amerika is de Sarbanes-Oxley Act (juli 2002) ingevoerd. Behalve naar het bestuur van Enron werd ook onderzoek gedaan naar het handelen van haar accountant, het accountantskantoor Arthur Andersen. Door dit kantoor werden goedkeurende verklaringen voor de jaarrekeningen van Enron afgegeven, terwijl achteraf bleek dat de accountant op de hoogte was van de frauduleuze handelingen van het bedrijf. Dit openbaarde zich toen de SEC zich inzage verschafte tot de administratie van de accountant en hierbij ontdekte dat er bewijsmateriaal was vernietigd (Securities and Exchange Commission (SEC), 2004). De ondergang van Arthur Andersen tekende zich af.

In juni 2002 meldde Cynthia Cooper, voormalig hoofd Internal Audit van Worldcom, aan het audit comité van de Raad van Bestuur dat Worldcom sjoemelde met de financiële cijfers (Cooper, 2009). Intern werden de cijfers florissanter gemaakt dan deze in werkelijkheid waren en aanvullend bleek dat het accountantskantoor Arthur Andersen een ontoereikende controle had uitgevoerd.

Na een door de SEC ingesteld onderzoek werd duidelijk dat er op twee manieren fraude was gepleegd: uitgaven die geen betrekking hadden op investeringen waren op de balans geactiveerd en er werden niet bestaande inkomsten gerapporteerd. Hier openbaarden zich grote financiële misstanden, de omvang van het boekhoudschandaal bedroeg 11 miljard dollar in overschatte bedrijfsinkomsten (United States District Court, 2003).

In Nederland is er sprake geweest van twee opzienbarende fraudezaken, waarbij de verrichte inspanningen van de accountant onvoldoende waren gebleken om de fraudes aan het licht te brengen. Genoemde fraudezaken betroffen de bedrijven Ahold en Vestia.

De basis van het boekhoudschandaal rondom Ahold is dat de onderneming bepaalde joint ventures mee consolideerde die niet meegeconsolideerd hadden mogen worden. Vanwege het achterhouden van bepalende sideletters was de accountant onvolledig ingelicht, waardoor er ten onrechte een

(6)

Vestia is in het nieuws gekomen vanwege een miljardentekort op de derivatenpositie als gevolg van een zeer lage rente. In april 2012 werd de financiële topman van Vestia aangehouden op verdenking van witwassen, niet-ambtelijke omkoping en belastingfraude (Openbaar Ministerie, 2012). Controlerend accountant KPMG was genoodzaakt de goedkeurende verklaring over de jaarrekening van 2010 weer in te trekken, volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) waren de werkzaamheden betreffende de accountantscontrole met onvoldoende diepgang verricht. Bovendien stelde de AFM dat de accountant zich onvoldoende had verdiept in de waarderingsmethode van de derivatenportefeuille, daar een deel van de portefeuille niet de beoogde risico's afdekte, maar juist tot extra risico’s leidde. Uit de balans en winst- en verliesrekening was deze methode niet te herleiden en had daarom in de toelichting beschreven moeten worden. De tuchtrechter heeft accountant KPMG hiervoor een berisping gegeven, omdat KPMG de controle van de jaarrekening van 2010 niet kritisch genoeg heeft beoordeeld (Accountantskamer, zaaknummer 12/2221, LJN YH0402).

Zowel de financiële crisis, waarvan sinds 2007 sprake is, als de boekhoudschandalen waarbij de verrichte werkzaamheden van de accountants ontoereikend waren gebleken, hebben een debat aangewakkerd over de maatschappelijke rol van accountants. Uit onderzoek van commissie de Wit (tijdelijke commissie voor onderzoek naar het financieel stelsel) naar het accountantsberoep bleek dat deze dienstverlener niet de veroorzaker van de crisis is. Wel rees de vraag of de accountant voldoende heeft gedaan om zijn maatschappelijke plicht te vervullen (Commissie de Wit, 2010). Sindsdien is er veel discussie over de precieze invulling van de rol van de accountant. In september 2010 concludeerde de AFM in een kritische rapportage (AFM, 2010) dat met name de professioneel-kritische houding van de accountant voor verbetering vatbaar is.

Als reactie op deze discussie verscheen de Green Paper van de Europese Commissie (Green Paper, 2010). Barnier (Green Paper, 2010) stelde dat het huidige kader van toezicht en controle niet in staat was om risicovol gedrag van managers in toom te houden. Een van de verbeterpunten die genoemd werd in de Paper is het invoeren van strengere regels met betrekking tot de scheiding van controle- en advieswerkzaamheden.

Naar aanleiding van de Green Paper is per 1 januari 2013 in Nederland deze scheiding bij

organisaties van openbaar belang (OOB) bij wet ingevoerd. Deze wetgeving is ondergebracht in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). Het doel van deze strengere regels is het risicovol gedrag van managers te beperken. De accountant heeft hierbij de taak om toezicht en controle te houden op dit gedrag (Europese Commissie, 2011).

Zaken zoals Enron en Worldcom en het uitkomen van de Green Paper hebben de aanleiding gevormd tot verscherping van de wetgeving.

(7)

1.2 Probleemstelling

Een driehoeksverhouding bestaat tussen de maatschappij, manager en accountant: de manager zal verantwoording moeten afleggen over zijn bedrijfsvoering aan de maatschappij, waarbij de maatschappij eist dat de verantwoording een bepaalde mate van zekerheid biedt. Een belangrijke rol is hier weggelegd voor de accountant: het verschaffen van deze zekerheid door middel van het controleren van de te publiceren verslagen door de onderneming, waarbij de accountant niet beïnvloedbaar mag zijn, zodat hij volledig aan de eis van de maatschappij kan voldoen.

Deze perfecte situatie, waarin de belangen van alle partijen recht wordt aangedaan, is in werkelijkheid nagenoeg onmogelijk, vanwege de conflicterende belangen van deze partijen. Goldman & Barlev (1974), Nichols & Price (1976) en Emanuels (1995) beschrijven in hun onderzoeken de belangen van de drie partijen. Zij noemen de volgende belangen:

 het belang van de maatschappij is de volledigheid en de juistheid van de informatie die door de onderneming wordt gepubliceerd, zodat de beslissingen die door de maatschappij worden gemaakt gestaafd zijn op informatie waarop vertrouwd kan worden;

 het belang van de accountant is tweeledig. Enerzijds moet de accountant het belang van de maatschappij waarborgen. De accountant dient ervoor zorg te dragen dat er door

ondernemingen betrouwbare informatie aan de maatschappij wordt gepresenteerd, conform de professionele standaarden en conform wet- en regelgeving, zodat de audit kwalitatief voldoende is. Het andere belang van de accountant betreft het belang bij het behoud en de verkrijging van opdrachten (opdrachten die haar door de manager gegund worden);

 het belang van de manager is de wettelijke verplichting om goedkeuring van de accountant te krijgen over de door hem aangeleverde informatie. De informatie die dient om de maatschappij op een juiste en volledige wijze te informeren.

Een conflictsituatie bestaat omdat de belangen van deze drie partijen niet overeenkomen (Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976; Emanuels, 1995). Deze conflicterende belangen kunnen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de audit (Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976; DeAngelo, 1981a). DeAngelo (1981a) oordeelde dat de kwaliteit van een audit betrekking heeft op de waarschijnlijkheid dat de accountant zowel een gebrek in het accounting systeem van de klant ontdekt als rapporteert. Deze kwaliteit heeft twee dimensies, te weten de bekwaamheid van de accountant wat betreft het ontdekken van het gebrek en de onafhankelijkheid van de accountant wat betreft het rapporteren van het gebrek. Goldman & Barlev (1974) en Nichols & Price (1976) oordeelden dat de belangenconflicten van de invloed zijn op de onafhankelijkheid van de accountant en daarmee op de kwaliteit van de audit (Deis & Giroux, 1992).

Het gevolg van een conflictsituatie kan zijn dat de accountant onterecht, dat wil zeggen bedoeld of onbedoeld, strijdig met de voorgeschreven richtlijnen, wet- en regelgeving, een goedkeurende verklaring verstrekt over de door de onderneming verschafte informatie, welke ertoe dient de maatschappij op een juiste en volledige wijze te informeren over de situatie van de onderneming (Knapp, 1985). Hieruit blijkt dat de direct gedupeerde partij de maatschappij is, waarbij de maatschappij kan worden gedefinieerd als andere belanghebbenden bij de onderneming dan de onderneming zelf en diens accountant.

(8)

De conflictsituatie kan leiden tot verminderde kwaliteit van de audit (door bijvoorbeeld een onterechte goedkeuring) door accountants wanneer de mate van macht die de manager van een onderneming kan uitoefenen op de accountant groter is dan de mate waarin de accountant deze macht van de manager kan weerstaan, de zogenoemde asymmetrie in macht (Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976). De voornaamste machtsbronnen die een manager bezit, zijn het honorarium dat gepaard gaat met de door de accountant geleverde diensten, de macht om een accountant te benoemen of te ontslaan, alsmede de medewerking van de manager om juiste en volledige informatie aan de accountant te verschaffen, informatie waarvan de accountant afhankelijk is om op professioneel-kritische wijze zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen (Goldman & Barlev, 1974; Emanuels, 1995). Door deze machtsbronnen ontstaat er ‘ruis’ op de onafhankelijke positie met betrekking tot het controleren van de bedrijfsinformatie (zie hiervoor de blauwe lijn in figuur 1.1).

Vanuit een overkoepelende probleemstelling probeer ik richting te geven aan het onderzoek. De hoofdvraag en de daarmee samenhangende deelvragen volgen vanuit de probleemstelling en helpen mij om op een gestructureerde wijze invulling te kunnen geven.

De probleemstelling van dit onderzoek heb ik als volgt gedefinieerd: de maatschappij wordt

benadeeld doordat de accountant in bepaalde gevallen van conflictsituaties onvoldoende vermogen heeft om de druk van de manager te weerstaan, waardoor hij niet aan zijn verplichting jegens de maatschappij kan voldoen.

De maatschappij heeft in beginsel geen directe invloed op het conflict, maar kan door middel van wet- en regelgeving proberen het probleem aan te pakken. De maatschappij is immers geen partij bij het tot stand komen van de controleverklaring, maar kan door het aannemen van wet- en

regelgeving hierop wel indirect invloed uitoefenen. Naar aanleiding van de Green Paper (Green Paper, 2010) uitgebracht door de Europese Commissie is de wet- en regelgeving aangaande het accountantsberoep aangescherpt. Deze aangescherpte wet- en regelgeving heeft tot doel de professioneel-kritische houding van de accountant te verbeteren (AFM, 2010), hiermee moet de invloed van de manager op de professioneel-kritische houding van de accountant worden beperkt. De volgende aanvullingen op Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) wordt in dit onderzoek behandeld:

1. scheiding van controle- en advieswerkzaamheden: een verbod om naast controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten voor OOB’s. Dit verbod is samen met een overgangsregeling op 1 januari 2013 in werking getreden; opgenomen als artikel 24b in Wta; 2. verplichte kantoorroulatie: hierin is vastgelegd dat een accountantsorganisatie niet langer

dan acht jaar achtereenvolgend de wettelijke controle mag uitvoeren bij een OOB (artikel 23, onderdeel deel c, Wta). Deze bepaling zal op 1 januari 2016 in werking treden (Staatsblad, december 2012). Er is sinds 1 januari 2013 een overgangsregeling van toepassing.

De aanvullende wetgeving heeft tot gevolg dat controle- en advieswerkzaamheden niet langer door eenzelfde accountantsorganisatie mogen worden uitgevoerd. Indien sprake is van deze situatie, zal een onderneming voor een van beide diensten een andere accountant moeten aanstellen.

(9)

Daarnaast zal de manager na maximaal acht jaar wat betreft de wettelijke controle van accountantsorganisatie moeten wisselen.

In dit onderzoek wordt geprobeerd te achterhalen of de manager zich door de aanvullende

wetgeving beperkt voelt in zijn mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de accountant en diens besluitvorming.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: draagt de aanvullende wetgeving bij aan het beperken van

de invloed die de manager van een onderneming uitoefent op de accountant, volgens de manager?

Met andere woorden, wordt de accountant vanuit het oogpunt van de manager onafhankelijker door de aanvullende wetgeving en wordt hiermee de kwaliteit van de audit gewaarborgd?

Hieruit vloeien de volgende deelvragen voort:

1. In welk kader speelt de onafhankelijkheidsdiscussie? a. Belanghebbenden

b. Conflictsituatie c. Machtsverhoudingen d. De kwaliteit van een audit 2. Wat is een onafhankelijke accountant?

3. Welke wet- en regelgeving geldt er voor de accountant inzake onafhankelijkheid? a. Wet- en regelgeving

b. Aanvullende wet- en regelgeving i. Beschrijving

ii. Beoogde werking

iii. Gevolgen voor belanghebbenden

4. Maakt de scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden de accountant onafhankelijker volgens de manager?

(ervaart de manager de aanvullende wet- en regelgeving als beperking van de invloed die hij kan uitoefenen op de accountant)

5. Maakt de verplichte kantoorroulatie de accountant onafhankelijker volgens de manager? (ervaart de manager de aanvullende wet- en regelgeving als beperking van de invloed die hij kan uitoefenen op de accountant)

1.3 Relevantie

Conflicten tussen de belangen van manager en accountant met betrekking tot de audit komen steeds vaker voor (Emanuels, 1995). Deze conflicten kunnen grote gevolgen hebben voor het succesvol afronden van de controle (Knapp, 1985). Voor het afronden van de controle kunnen discussiepunten als het maken van aanpassingen in de financiële overzichten en de toelichtingen ter sprake komen. De manager probeert invloed uit te oefenen op de accountant en daarmee de uitkomst van de discussie te beïnvloeden (Nichols & Price, 1976), zodat in het belang van de

manager wordt gehandeld. De accountants trachten in een dergelijke situatie niet-beïnvloedbaar te handelen en de druk van de manager te weerstaan. De onafhankelijkheid van de accountant, en daarmee de kwaliteit van de audit, dient te worden gewaarborgd (DeAngelo, 1981a).

Voorgaande onderzoeken van onder andere Goldman & Barlev (1974), Nichols & Price (1976) en Emanuels (1995) hadden met name betrekking op de beschrijving van de verschillende belangen en

(10)

de conflictsituaties en de bijbehorende machtsmiddelen, waarbij de uitkomst van het conflict van invloed is op het succesvol afronden van de controle (Knapp, 1985). De onafhankelijkheid van de accountant is daarbij een belangrijk punt: in welke mate kan de accountant de druk van de managers weerstaan. Een manier om deze te kunnen weerstaan is minder flexibiliteit in de geldende wet- en regelgeving door meer uniformiteit aan te brengen in de nationaal en internationaal geldende wet- en regelgeving (Goldman & Price, 1974). Autoriteiten trachten met het invoeren van nieuwe en aanvullende bepalingen de flexibiliteit in de wet- en regelgeving te beperken, om daarmee de druk van de managers in te perken.

De Europese Commissie heeft met de Green Paper (Green Paper, 2010) een aanzet gegeven tot het aanpassen van wet- en regelgeving met het oog op het beperken van de flexibiliteit. Onder andere in Nederland is de Green Paper (Green Paper, 2010) aanleiding geweest tot het instellen van twee aanvullende bepalingen ten aanzien van de accountantsorganisaties. Met ingang van januari 2013 is een nieuwe bepaling toegevoegd aan de Wet toezicht accountantsorganisaties, namelijk de scheiding van controle- en advieswerkzaamheden. In 2016 wordt nog een bepaling toegevoegd, de verplichte kantoorroulatie.

Dit onderzoek vult bestaande wetenschap (onderzoeken van onder andere Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976) aan door het opnemen van een analyse van de nieuwe bepalingen en de impact hiervan op de accountantsorganisatie en de ondernemingen en hiermee de impact hiervan op de maatschappij. Een uitbreiding van de wetenschap wordt gedaan door de invloed van wet- en regelgeving aangaande accountantsorganisaties, die uiteindelijk ten doel heeft de macht van de manager op de accountant te beperken en de onafhankelijkheid van de accountant te bewaken, te beschrijven vanuit de optiek van de manager. Ervaart de manager de wet- en regelgeving als van invloed zijnde op zijn machtspositie ten aanzien van de accountant?

1.4 Structuur van het onderzoek

De opbouw van mijn scriptie ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 2 bestaat uit de beschrijving van het theoretisch kader waarop mijn onderzoek is gebaseerd. Hier komt onder andere de theorie over conflictsituaties aan bod. Ook zal ik teruggrijpen op reeds geschreven wetenschappelijke artikelen. De hypothesen worden tevens in dit hoofdstuk uitgebreid besproken;

Hoofdstuk 3 behandelt de onderzoeksopzet waarin de steekproefselectie en mijn databronnen worden beschreven;

Hoofdstuk 4 gaat in op de resultaten van mijn onderzoek;

Hoofdstuk 5 bevat de conclusie van mijn onderzoek, almede de mogelijkheden voor een vervolg onderzoek.

(11)

Figuur 1.1 toont het conceptuele model, dat de leidraad vormt voor mijn onderzoek.

Figuur 1.1 Conceptueel model

Accountant

Controleren van de informatie

Financieel

managers

Gewijzigde wetgeving 1. Benoemen accountant 2. Betalen accountant 3. Opdrachtgever accountant Kwaliteit van de audit

(12)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de theoretische basis van het onderzoek, de agency theorie. Deze theorie geeft uitleg over de informatiekloof tussen de maatschappij en de onderneming en zal het antwoord geven op de eerste deelvraag.

De tweede theorie betreft de legitimatietheorie, het omschrijft het bestaansrecht van de onderneming, het recht dat verstrekt wordt door de maatschappij. Dit zal leiden tot het antwoord op de tweede deelvraag.

In paragraaf 2.3 wordt de definitie van een onafhankelijke accountant beschreven, waarna in paragraaf 2.4 de wet- en regelgeving aangaande deze onafhankelijke accountant wordt besproken. De hypothesen zijn verweven in deze theoretische basis.

2.1 Agency theory

De oorsprong van de agency theorie ligt in de ‘game theory’. De game theorie (J. von Neumann en O. Morgenstern, 1944) bevat de onzekerheid en informatieasymmetrie die bestaan en ontstaan bij en tussen de spelers tijdens een besluitvormingsproces. Het besluitvormingsproces is een ‘spel’ tussen personen of groepen, waarbij alle spelers anticiperen op de acties van de andere spelers bij het nemen van hun eigen beslissing. Myerson (1991) heeft deze theorie aangevuld met de conclusie dat het een wisselwerking betreft tussen intelligente rationele beslissers.

Von Neumann en Morgenstern (1944) hebben een onderverdeling gemaakt in deze speltheorie, het onderscheid tussen coöperatieve en non-coöperatieve spellen.

In een coöperatief spel zijn de spelers gebonden aan contracten. Bij een non-coöperatief spel voorziet de binding op een andere wijze, die verder niet wordt besproken in dit onderzoek.

De theorie die verder ingaat op het coöperatieve spel is de agency theorie (Fama en Jensen, 1983; Jensen en Meckling, 1976). Hierbij worden contracten afgesloten tussen een agent (financieel manager) en een principaal (maatschappij).

Scott (2006) geeft de volgende formulering aan de agency theorie:

Agency theorie heeft als doel contracten te ontwerpen om een agent te motiveren acties te ondernemen in het belang van de principaal, in het geval dat er tegenstrijdige belangen tussen partijen bestaan.

Scott (2006) veronderstelt dat deze contracten nodig zijn om de tegenstrijdige belangen te verminderen of op te lossen. Hij geeft als reden voor deze tegenstrijdigheid de scheiding tussen eigendom en bestuur van een onderneming. De kapitaalverstrekkers (principalen) hebben geen directe zeggenschap bij het nemen van beslissingen over de bestemming van hun ingelegde kapitaal. Deze beslissingen worden genomen door de agents. Er kan een reële mogelijkheid ontstaan dat niet optimaal gehandeld wordt in het belang van de principalen (Shleifer en Vishny, 1997; Fama en Jensen, 1983).

(13)

De belangen hebben betrekking op het verschil in visie en risico van beide partijen (Eisenhardt, 1989). Denis (2001) stelde dat de visie van de agents is meer gericht op de lange termijn, terwijl principalen gericht zijn op winst op korte termijn.

Het risico dat beide partijen willen dragen verschilt. De agents willen minder hoge risico’s nemen, vanwege de continuïteit van het bedrijf (lange termijn). De principalen zijn bereid hogere risico’s te nemen om op korte termijn hoge rendementen te behalen, waarbij rekening wordt gehouden met risicobeheersing (Denis, 2001).

Er is sprake van asymmetrische informatieverdeling tussen de partijen (Scott, 2006), de agent heeft de beschikking over alle kennis en informatie van het bedrijf, de principaal daarentegen moet de informatie halen uit onder andere jaarverslagen (Sikma, 2012); de informatiekloof is ontstaan. Beyer et al (2010) stelden dat kwalitatieve financiële informatie deze informatiekloof verkleint. Zij maken hierbij een onderscheid tussen ex-ante informatie (adverse selection) en ex-post informatie (moral hazard).

2.1.1 Ex-ante informatie

Ex-ante informatie is de informatie op basis waarvan principalen besluiten al dan niet over te gaan tot intrekken of verstrekken van hun kapitaal. De informatie wordt gehaald uit onder andere de reeds verstrekte jaarverslagen en de media. Hetgeen verstrekt wordt door het management van de onderneming. Deze informatie wordt ‘outside information’ genoemd.

‘Inside information’ is de informatie waarover alleen het management over beschikt; het informatievoordeel.

Dit informatievoordeel wordt ook wel adverse selection genoemd (Scott, 2006).

Volgens Scott (2006) kan ‘financial accounting and reporting’ gezien worden als het mechanisme om het adverse selection probleem te verminderen door betrouwbare omzetting van ‘inside information’ in ‘outside information’. De rol van accountant hierin is het controleren en verifiëren van de relevante outside information.

2.1.2 Ex-post informatie

Ex-post informatie is de informatie op basis waarvan principalen hun verstrekte kapitaal monitoren. Moral hazard houdt in dat het gedrag van partijen kan veranderen, als zij niet direct risico lopen voor hun daden. Het monitoren overziet niet alle genomen besluiten door de agents. Zij lopen niet direct risico, de principalen wel.

Het instrument waarover de principalen beschikken om deze moral hazard zichtbaar te krijgen is het inzetten van compensatiecontracten tussen hen en de agents. Het contract behelst de formalisering van een prestatievergoeding voor de agent indien de vooraf gestelde doelen worden behaald. Een van de maatstaven waarop de doelen worden vastgesteld is de nettowinst.

De nettowinst moet een betrouwbaar beeld geven over de genomen besluiten door de agents. De rol van de accountant hierin is het controleren en verifiëren van de verstrekte informatie.

2.1.3 Hypothese

Uit bovenstaande blijkt dat zowel principalen als agents behoefte hebben aan en belang hebben bij ex-ante en ex-post informatie, waarbij de rol van de accountant van groot belang is. De principalen hebben deze behoefte vanwege het nemen van besluiten over al dan niet intrekken of verstrekken van kapitaal en het monitoren van de agents. De agents daarentegen hebben de behoefte vanwege het behouden en aantrekken van kapitaal van principalen en het nakomen van het compensatiecontract.

De informatie dient zowel in hoeveelheid als in kwaliteit aanwezig te zijn. De hoeveelheid informatie heeft betrekking op de informatie beschikbaar in onder andere de jaarverslagen en de media.

(14)

In het kader van dit onderzoek naar de onafhankelijkheid van de accountant is deze onafhankelijkheid als uitgangspunt genomen voor het onderzoeken van de mogelijke relaties:

 tussen de accountant en het vergroten van de hoeveelheid informatie en

 tussen de accountant en het verhogen van de kwaliteit van informatie.

Op basis van bovenstaande kunnen de volgende hypothesen worden geformuleerd:

Hypothese 1a: financieel managers zijn van mening dat onafhankelijkheid van de accountants positief gerelateerd is aan het vergroten van de hoeveelheid informatie, waardoor de informatiekloof kan worden verkleind.

Hypothese 1b: financieel managers zijn van mening dat onafhankelijkheid van de accountants positief gerelateerd is aan het verhogen van de kwaliteit van informatie, waardoor de informatiekloof kan worden verkleind.

Hypothese 1c: financieel managers zijn van mening dat de onafhankelijkheid van accountants meer gerelateerd is aan de kwaliteit van de informatie dan aan de hoeveelheid informatie.

2.1.3 Agency kosten

Het contract tussen de agents en principalen alleen is echter niet voldoende voor het verminderen van het agency probleem. Er zal een controle moeten uitgevoerd op de naleving van het contract door de agent, deze controle brengt kosten met zich mee, zijnde agency kosten. Deze agency kosten zijn opgebouwd uit een drietal posten:

 monitoring kosten: de kosten die de principaal maakt om te agent te controleren;

 bonding kosten: de kosten die de agent maakt om de principaal er van te overtuigen dat hij de afspraken in het contract naleeft; en

 residual kosten: kosten die ontstaan als de acties van de agent niet volledig aansluiten bij de belangen van de principalen, ondanks de monitoring en bonding kosten.

Jensen en Meckling (1976) veronderstellen in hun artikel dat agency kosten voor rekening van de agent komen, daar de principalen bij de prijsbepaling van hun aandeleninvestering rekening houden met zo mogelijk gedragsveranderingen van de agents. Eventuele gedragsveranderingen hebben te maken met het feit dat de agent volledige zeggenschap heeft over de investering in de onderneming. Jensen en Meckling (1976) omschrijven deze situatie als volgt:

'For a claim on the firm of (1-a) the outsider will pay only (1- a) times the value he expects the firm to

have given the induced change in the behavior of the owner-manager’.

Dus hoe meer de agent in zijn eigen belang handelt, hoe lager de waarde van de onderneming zal worden door de stijgende agency (monitoring) kosten.

Zoals in paragraaf 2.1.2 Ex-post informatie beschreven, stelt Scott (2006) dat de nettowinst-methode kan worden gebruikt om de agency kosten te verlagen. Er kunnen compensatiecontracten worden afgesloten tussen de managers en de nieuwe investeerders op basis van behaalde nettowinst. Hierbij moet er een controle zijn op de naleving van deze contracten, enerzijds door monitoring en anderzijds door bonding. Over het algemeen gebeurt deze controle aan de hand van het overleggen van een, door een externe accountant, gecontroleerde jaarrekening. De accountants controleren de

(15)

informatie, die de managers willen publiceren, op relevantie en betrouwbaarheid. De investeerders ontlenen aan deze controle een (redelijke) mate van zekerheid. De kosten voor deze controle komen voor rekening van de agents.

Als blijkt dat het agency probleem wordt verminderd door de controle, dan zal de agent meer geneigd zijn tot het vrijwillig openbaar maken van meer financiële informatie. Wordt deze redenering doorgetrokken, dan zou gesteld kunnen worden dat elke extra (financiële) informatievoorziening leidt tot een vermindering van het agency probleem en dus tot een stijging van de ondernemingswaarde. De openbaarmaking van financiële informatie wordt beperkt door onder andere het feit dat deze concurrentiegevoelig is. De voluntary disclosure theory bespreekt deze situatie, voor mijn onderzoek is dit niet relevant om te behandelen.

Samenvattend is er bij de agency theory sprake van een contract tussen de bestuurders van een onderneming en de kapitaalverstrekkers, waarbij getracht wordt de informatiekloof tussen de beide partijen te verminderen. De zekerheid die accountants kunnen geven omtrent de gepubliceerde informatie door de agents, zal ten goede komen aan de maatschappelijk opinie.

Daarnaast kan een objectief oordeel alleen worden gegeven als de accountant onafhankelijk is (Deckers en van Kollenburg, 2002). Een onafhankelijke audit geeft een betrouwbaarder beeld met betrekking tot de kwaliteit van de onderneming (adverse selection), en de prestaties van de agent (moral hazard). Tot slot kan worden gesteld dat indien de kosten van de accountant lager zijn dan de agency kosten het bestaansrecht van de accountant gerechtvaardigd is (Deckers en van Kollenburg, 2002).

De accountant ontleent zijn bestaansrecht enerzijds aan het verstrekken van zekerheid over de gepubliceerde informatie, het antwoord op deelvraag 1, anderzijds aan het verlagen van de agency het antwoord op deelvraag 2.

Uit bovenstaande paragraaf is gebleken dat er een contract bestaat tussen de bestuurders van een onderneming en de kapitaalverstrekkers, de onderneming sluit ook een ‘contract’ af met de samenleving. De legitimatietheorie gaat over dit contract met de samenleving.

2.2 Legitimatietheorie

De legitimatietheorie bekijkt de positie die de onderneming in de maatschappij inneemt, en de acceptatie van de onderneming door de maatschappij: de onderneming wordt geaccepteerd als de maatschappij van mening is dat de onderneming legitiem is (Deegan, 2002). In deze theorie wordt verondersteld dat de onderneming ‘contracten’ afsluit met de maatschappij (haar omgeving), waaraan de onderneming haar bestaansrecht ontleent, haar license to operate. Dowling & Pfeffer (1975) geven als basis voor de contracten dat de sociale waarden van de activiteiten van de onderneming moeten aansluiten bij de sociale waarden van de maatschappij. Legitimiteit van de onderneming is dus de uitkomst van het proces tussen enerzijds de onderneming en anderzijds de maatschappij (De Waard, 2008).

Door zekerheid te verstrekken over sociale waarden van de onderneming, kan de onderneming de maatschappij tegemoet komen in haar sociale waarden, want als er geen goede aansluiting tussen de sociale waarden van beiden partijen is, verliest de maatschappij vertrouwen in de onderneming, hetgeen effect heeft op de continuïteit van die onderneming. De accountant kan door middel van het controleren of beoordelen van de sociale waarden van de onderneming de maatschappij informeren. Het antwoord op de tweede deelvraag, de accountant is een belangrijk tussenpersoon.

(16)

2.3 De onafhankelijke accountant

In deze paragraaf wordt beschreven wat een onafhankelijke accountant inhoudt. Begonnen wordt evenwel met het ontstaan van dit beroep in Engeland met een vergelijking van deze ontwikkeling in Amerika. Verder zal de Pincoffs affaire in Nederland worden behandeld.

Het beroep van de accountant wordt beschreven door Watts & Zimmerman (1983). Het is ontstaan in de tijd van de koopmanslieden en de gildesystemen en vindt zijn oorsprong in Engeland. Rond 1200 na Christus kwam de handel tot bloei. Een gilde (een beroepsgroep) van koopmanslieden werd opgericht om de welvaart in Engeland te beschermen tegen handelaren. Het doel van het gilde was dat er alleen met gildeleden gehandeld mocht worden, waarbij ‘officieren’ werden aangesteld om de inkomsten en uitgaven van het gilde bij te houden. Dit werd als vereiste in de wet Koopmansgilde opgenomen in 1200 na Christus.

In deze wet werd tevens gesteld dat het overzicht van kosten en opbrengsten moest worden voorzien van een jaarlijkse controle door een commissie van gildeleden, het accountantsberoep in wording. Er werd voor het eerst toezicht gehouden op de officieren en hun acties.

Daarnaast werd in deze wet een artikel opgenomen dat deze commissie onafhankelijk moest zijn en werd door middel van boetes, reputatieschade of verlies van het lidmaatschap afgedwongen.

In Engeland is het beroep van de accountant ontstaan vanuit de behoefte van de markt. Watts & Zimmerman (1983) omschreven de ontwikkeling als volgt:

‘However, when the use of professionals became common, corporate audits were not generally required by law in either country. This suggests the use of professional auditors was due to changes in the market for auditing.’

Voor de beeldvorming omtrent het ontstaan van het accountantsberoep; in Amerika is het ontstaan vanuit het landsbestuur. Het belang van een onafhankelijke controle kwam niet vanuit de markt, maar werd opgelegd door middel van de wet- en regelgeving; rule-based.

In dit onderzoek richt ik mij op de ontwikkeling van het beroep door de marktbehoefte, omdat ik wil onderzoeken welke behoefte financieel managers hebben als het om onafhankelijke accountants gaat.

2.3.1 Pincoffs affaire

Tot begin jaren 1900 kreeg het beroep steeds meer vorm, en werden in Engeland wetten opgesteld met daarin de controlevereisten. Vanwege de groeiende complexiteit van de ondernemingen en het groeiend aantal (genoteerde) ondernemingen nam de vraag naar controle toe. In 1844 werd mede daardoor de accountantscontrole wettelijk verplicht gesteld.

Rond dezelfde tijd leefde in Nederland Lodewijk Pincoffs, een groot koopman en reder met veel aanzien. Hij richtte in 1872 de Rotterdamsche Handelsvereeniging (RHV) op met een kapitaal van 15 miljoen gulden. Hierin participeerden velen uit de top van de Rotterdamse financiële wereld. Met dit kapitaal financierde hij zijn eigen zieltogende Afrikaansche Handelsvereeniging. Naar de RHV flatteerde hij de cijfers van deze eigen onderneming. In 1879 viel hij door de mand.

Door veel vertrouwen dat hij had verkregen uit zijn omgeving, ontbeerde het aan kritisch toezicht op zijn handelen. Zijn financiële wanbeleid leidde tot het ontstaan van het beroep in Nederland (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen). Net als in Engeland, werd het duidelijk dat er vanuit de markt behoefte ontstond aan toezicht op het handelen van managers.

(17)

Weinig kritiek werd er op het beroep geleverd, totdat Limperg in 1926 artikelen schrijft en publiceert over de accountant als vertrouwenspersoon van de maatschappij. Het debat over de onafhankelijkheid van de accountant is begonnen.

Als vertrouwenspersoon van het maatschappelijk verkeer moet de accountant zorg dragen voor een waarheidsgetrouw beeld van de organisatie, hetgeen onafhankelijkheid vraagt (Limperg, 1932). Volgens Limperg (1932) houdt onafhankelijkheid in:

‘onafhankelijkheid in den meest volstrekten zin van het woord is de eisch, die voor alle andere aan den vertrouwensman wordt gesteld.’

Met andere woorden, de accountant dient onafhankelijk te zijn in wezen en in schijn.

Onafhankelijkheid ‘in wezen’ (geesteshouding) heeft betrekking op de objectieve houding van de accountant ten opzichte van het bedrijf. Onafhankelijkheid ´in schijn´ (optreden) houdt in dat de accountantsorganisatie en de accountant alle feiten en omstandigheden vermijden die dusdanig suggestief zijn dat de objectiviteit van de accountant en de accountantsorganisatie in twijfel kan worden getrokken (verslag AFM, 6 oktober 2011).

Limperg (1932) maakte onderscheid tussen een accountant-beambte (interne accountant) en de openbare accountant (externe accountant). De openbare accountant dient onafhankelijk te zijn in wezen en in schijn, omdat hij als vertrouwenspersoon voor de maatschappij optreedt.

Als vereiste stelde Limperg (1932) dat de leiding van een bedrijf in ieder geval gecontroleerd dient te worden door een openbare accountant. Een openbare accountant heeft meer deskundigheid door zijn controlewerkzaamheden in een verscheidenheid aan bedrijven, is volstrekt onafhankelijk van de klant én controleert niet zijn eigen werk .

Deze eis wordt ook gesteld in de Gedragscode voor de openbare accountant; hierover meer in paragraaf 2.4 Wet- en Regelgeving.

Niet alleen Limperg (1932) heeft zich verdiept in de onafhankelijkheid van de accountant, ook Watts & Zimmerman (1983, 1986) geven hieraan een betekenis, namelijk:

‘de kans dat een accountant een ontdekte overtreding in de financiële verslagen rapporteert’.

Als een accountant volledig onafhankelijk kan opereren, dan zal deze een geconstateerde overtreding in de financiële verslagen rapporteren. De kans dat hij een geconstateerde overtreding rapporteert zal afnemen, indien zijn onafhankelijkheid in het geding komt (Watts & Zimmerman 1983, 1986).

Bedreigingen voor onafhankelijkheid zijn (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen):

eigenbelang: de bedreiging dat voortkomt uit een financiële of andere

belangenverstrengeling tussen de accountant en de controlecliënt door het houden van een financieel belang in die cliënt;

belangenbehartiging: een gevaar voor de onafhankelijkheid dat voortkomt uit de situatie

waarin een accountant betrokken raakt in een procedure, waarbij de accountantsorganisatie of een organisatie binnen haar netwerk een standpunt voor of tegen de controlecliënt inneemt;

(18)

vertrouwdheid: het risico dat de accountant te veel wordt beïnvloed door de cliënt en de

eigenschappen van cliënt, en dientengevolge te welwillend staat tegenover de cliënt;

intimidatie: de mogelijkheid dat de accountant geïntimideerd raakt door een dreigement, een dominante persoonlijkheid of andere, reële of gevreesde, pressiemiddelen van de zijde van de controlecliënt en de angst voor consequenties die objectief handelen dan met zich zou kunnen brengen; en

zelftoetsing: de bedreiging die ontstaat indien de accountant zijn eigen werkzaamheden

moet beoordelen.

(in paragraaf 2.4 De wet- en regelgeving worden deze bedreigingen uitgebreider behandeld).

Defond et al (2002) geven het volgende synoniem aan het woord onafhankelijkheid van de accountant:

‘een synoniem voor de objectiviteit van de accountant en zijn vermogen om verleidingen te weerstaan’.

Indien een accountant verleidingen kan weerstaan, die hem ertoe kunnen zetten over te gaan tot oneerlijke, illegale of onethische handelingen, dan zal de accountant onafhankelijk zijn (Defond et al, 2002).

Meerdere onderzoekers hebben zich verdiept in het omschrijven van de definitie van de onafhankelijkheid van de accountant. Mijn definitie luidt als volgt:

‘een onafhankelijke accountant is een autonome accountant, die in geen enkele situatie door iemand wordt beïnvloed en bereid is ontdekte fouten in de financiële verslagen openbaar te maken’.

In theorie wordt de onafhankelijkheid op meerdere manieren beschreven, maar in grote lijn komt de beschrijving volgens verschillende onderzoekers overeen: een accountant mag in geen enkel opzicht afhankelijk zijn van de cliënt. Hierbij is de derde deelvraag beantwoord.

Naast de hierboven behandelde theoretische omschrijving van de definitie ‘onafhankelijkheid’, zal deze worden vergeleken met de mening van financieel managers over deze definitie.

Om deze vergelijking te maken is onderstaande hypothese opgesteld en als enquêtevraag voorgelegd aan de financieel managers.

In hoofdstuk 4, Resultaten, wordt ingaan op de uitkomst van deze enquêtevraag.

Hypothese 2: financieel managers zijn van mening dat de onafhankelijkheid van accountants positief gerelateerd is aan het rapporteren van ontdekte fouten in het financieel jaarverslag.

Daarnaast is een hypothese 0 geformuleerd en als enquêtevraag opgenomen om te onderzoeken in welke de mate de financieel managers de accountants onafhankelijk vinden.

(19)

2.4 De wet- en regelgeving

De focus in deze paragraaf ligt op de Nederlandse wet- en regelgeving van de accountant, waarbij af en toe de Internationale wet- en regelgeving wordt belicht. Daarbij komt met name de gewijzigde wet- en regelgeving aan bod.

2.4.1 Het ontstaan van de wet- en regelgeving

In 1895 werd het Nederlands Instituut van Accountants (NIvA) opgericht, onder andere door Th. Limperg. Ten grondslag lag hieraan Pincoffs affaire en de verandering in de ondernemingsstructuur. De controletaak van de accountant ontwikkelde zich van voornamelijk administratief georiënteerd werk gecombineerd met advieswerk, naar controletaken op basis van onafhankelijkheid en deskundigheid.

De doelstelling van NIvA was om een wettelijke basis voor het accountantsberoep te creëren. Er moesten richtlijnen voor het accountantsberoep komen, waarin duidelijk omschreven stond wat de functie omvatte, mede als de onafhankelijkheid en deskundigheid. Limperg (1932) stelde onder andere dat dit bereikt kon worden door permanente scholing en toetsing.

Naar aanleiding van deze doelstelling werd in 1962 de Orde Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) als publiekrechtelijk lichaam opgericht (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen).

Op basis van reeds bestaande internationale richtlijnen, the International Standards of Auditing (ISA’s) werd in1996 de eerste versie van de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) door NIVRA geïntroduceerd.

2.4.2 De structuur van de wet- en regelgeving

Binnen de wet- en regelgeving voor accountants in Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen de accountantspraktijk en de accountant (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen).

Binnen de regelgeving voor accountantspraktijken wordt een splitsing gemaakt tussen accountantspraktijken werkzaam voor (middel-)grote ondernemingen waarvoor een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) noodzakelijk is (accountantsorganisaties) en accountantspraktijken werkzaam voor kleine ondernemingen die derhalve geen vergunning nodig hebben (accountantskantoren).

Het NIVRA heeft voor accountantspraktijken Verordeningen uitgevaardigd, waarin bepalingen over onafhankelijkheid, kwaliteitsbeheersing en integere bedrijfsuitvoering zijn opgenomen. In deze bepalingen worden de voorschriften van de International Federation of Accountants (IFAC) gevolgd; de federatie die zich bezig houdt met de internationale gedrags- en beroepsregels.

De accountantsorganisaties vallen daarnaast onder de Wet op toezicht accountantsorganisaties (Wta) en Besluit op toezicht accountantsorganisaties (Bta). De accountantskantoren niet vallen onder de Wta, maar wel onder Bta. De Wta en de Bta bevatten normen waaraan accountantsorganisaties moeten voldoen (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen).

(20)

De belangrijkste leidraad voor de accountant is de Verordening Gedragscode, waarop in de volgende paragraaf dieper wordt ingegaan.

Daarnaast bestaan er voor de accountant twee wetten:

1. Wet op de Registeraccountants (WRA)

2. Wet op de Accountants-administratieconsulenten (WAA)

Deze wetten omschrijven de bevoegdheden van registeraccountants en de accountants-administratieconsulenten.

Tot slot zijn er de nadere voorschriften, welke gebaseerd zijn op onderwerpen uit de Verordeningen. Zo bestaan er nadere voorschriften over de onafhankelijkheid (NVO), de permanente educatie en de controle- en overige standaarden (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen).

Accountantspraktijk Accountant

Verordening - Verordening accountantsorganisaties

- Verordening op de kwaliteitstoetsing

- Verordening Gedragscode

Wet - Wet op toezicht accountantsorganisaties - Besluit op toezicht accountantsorganisaties -Wet op Registeraccountants - Wet op Accountants-administratieconsulenten Nadere voorschriften - Nadere voorschriften

accountantskantoren ter zake van assurance opdrachten en aan assurance verwante opdrachten

- Nadere voorschriften inzake onafhankelijkheid van de

openbaar/intern/overheidsaccountant - Nadere voorschriften permanente educatie

- Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden

Tabel 2.1 Wet- en regelgeving accountant Nederland

2.4.3 De Verordening gedragscode

Relevant voor dit onderzoek is de Verordening gedragscode (VGC), welke in 2006 is uitgevaardigd. De VGC is gebaseerd op de Code of Ethics van de IFAC en is principle-based. Principle-based betekent dat de Verordening geen regelgeving betreft die te allen tijde moet worden gevolgd, maar juist als richtinggevend dient; Code of best practices.

De VGC bevat de fundamentele beginselen, die voor elke registeraccountant gelden. Deze Verordening geeft vorm aan het fungeren van de accountant. De fundamentele beginselen zijn:

1. Integriteit: eerlijk en naar waarheid handelen; 2. Objectiviteit: de professionele oordeelsvorming;

3. Deskundigheid en zorgvuldigheid: de kwaliteit van de werkzaamheden;

4. Geheimhouding: hoe om te gaan met vertrouwelijke informatie in bepaalde situaties; en 5. Professioneel gedrag: het naleven van wet- en regelgeving, waarbij het accountantsberoep

niet in diskrediet wordt gebracht.

Naast deze fundamentele beginselen is er een gedragscode opgenomen voor openbaar accountants (externe accountant). Het belangrijkste element is de onafhankelijkheid (NVO): de openbaar accountant dient te allen tijde en bij elke werkzaamheid onafhankelijk te zijn; dit is in tegenstelling tot de interne en overheidsaccountants.

Daarnaast wordt het element ‘marketing van professionele diensten’ behandeld, waarin wordt gesteld dat de openbaar accountant eerlijk en oprecht moet zijn bij marketingactiviteiten en ervoor

(21)

moet zorgen dat er geen overtrokken verwachtingen worden gewekt (Elementaire Theorie Accountantscontrole: algemene beginselen), hetgeen teruggrijpt naar de theorie van Limperg (1932): zonder vertrouwen heeft de accountant geen functie in het maatschappelijk verkeer.

In detail: voorkomen moet worden dat er overdreven vertrouwen bij de maatschappij wordt gewekt en dat de accountant tekortkomt in de opgewekte verwachtingen. Limperg (1932) gaf als richtsnoer:

 wek geen te hoge verwachtingen bij de maatschappij;

 maak de verwekte verwachtingen waar.

Ook in dit element van de regelgeving kan er een oorsprong worden gevonden in de theorie van wetenschappelijke artikelen.

Nadere voorschriften inzake onafhankelijkheid van de openbaar accountant (NVO) bevat de aanbevelingen van de Europese Commissie en de Code of Ethics van de IFAC. Hierin worden de volgende onderwerpen behandeld:

1. raamwerk voor onafhankelijkheid: er wordt ingegaan op de fundamentele ethische uitgangspunten objectiviteit, integriteit, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid voor de reikwijdte van de voorschriften en de bedreigingen voor de onafhankelijkheid;

2. stelsel van waarborgen: de waarborgen die getroffen kunnen worden om de bedreigingen weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau;

3. persoonlijke, zakelijke of financiële relaties ten opzichte van wettelijke controle-cliënten: de risico’s van deze relaties voor de onafhankelijkheid en de waarborgen die getroffen kunnen worden;

4. samenloop met overige dienstverlening: aanvullende voorschriften voor een aantal specifieke combinaties van controleopdrachten en andere dienstverlening.

Met de bespreking van de wet- en regelgeving met daaruit voortvloeiend de nadere voorschriften inzake de onafhankelijkheid van de accountant, is de vierde deelvraag beantwoord.

Zoals blijkt uit deze uiteenzetting is de wet- en regelgeving voor de accountant complex en groot. Sinds de publicaties van Limperg (1932) over o.a. de Vertrouwensleer en de onafhankelijkheid van de accountant wordt er veel gediscussieerd over het onderwerp ‘de accountant en zijn onafhankelijkheid’, zowel nationaal als internationaal. Vanuit de Europese Commissie is een discussiestuk geïntroduceerd, de ‘Green Paper’, over het fungeren van de accountant.

2.4.4 De Green Paper van de Europese Commissie

Op 13 oktober 2010 verscheen een Green Paper van de Europese Commissie over de verbetering van de auditmarkt (Green Paper, 2010). Een Green Paper is een discussiestuk dat een debat op Europees niveau moet opwerpen.

Deze Green Paper betrof de rol van de wettelijke controle van financiële verslagen en de te ruime omgeving waarbinnen deze controles worden uitgevoerd. Eurocommissaris Michel Barnier stelde dat de huidige inrichting van toezicht en controle niet voldoende kader gaf om risicovol gedrag, met name tijdens perioden van economische onrust, in toom te houden. Met andere woorden: de auditmarkt was aan verbetering toe.

(22)

Barnier benoemde een zevental punten dat nader onderzocht moest worden (Green Paper, 2010). Relevant voor dit onderzoek zijn de volgende kwesties:

1. de onafhankelijkheid van accountants: onduidelijk is of accountants daadwerkelijk ongebonden en kritisch te werk gaan als zij controle- en adviesdiensten bij dezelfde onderneming uitvoeren;

2. het vertrouwen dat belanghebbenden kunnen hebben in gecontroleerde financiële

overzichten: de Commissie wil duidelijk krijgen welke ‘verwachtingskloven’ eventueel tussen

de belanghebbenden en de accountant bestaan. De verwachtingskloven betreffen de reikwijdte en methodologie van controles van financiële overzichten;

3. het kantoorroulatiesysteem: kantoren mogen maximaal acht jaar achtereenvolgend controlediensten uitvoeren bij dezelfde cliënt.

Als gevolg van deze Green Paper is een discussie in de wereld losgebarsten over de onafhankelijkheid van de accountant. Ook in Nederland bleef de Green Paper niet onopgemerkt, voormalig minister Plasterk is meegegaan in de discussie. Met de nieuwe Nederlandse wet, Wet op accountantsberoep, en wijzigingen in Wta is een aantal van de kwesties uit de Green Paper daadwerkelijk omgezet in wetswijzigingen.

2.4.5 De nieuwe wet: Wet op het accountantsberoep

Per 1 januari 2013 is een nieuwe wet voor accountants ingevoerd, Wet op accountantsberoep (Wab). De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oude regelgeving zijn:

1. het Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) en de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) worden samengevoegd tot één Nederlandse beroepsorganisatie van accountants: de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) (Staatsblad, december 2012);

2. de afzonderlijke registers voor registeraccountants (RA) en accountants-administratieconsulenten (AA) worden samengevoegd tot één accountantsregister, de afzonderlijke titels RA en AA blijven bestaan. Het juridisch onderscheid tussen beide titels blijven als zodanig zichtbaar (Rijksoverheid, 2013).

De NBA heeft voortvloeiend uit de wetswijziging een herziende gedragscode ontwikkeld en voorgesteld aan de Algemene Ledenvergadering van de NBA: de Verordening Gedrags- en Beroepscode Accountants (VGBA).

De VGC was gebaseerd op de Code of Ethics van standardsetter IESBA uit 2003 (NBA, 2013). De VGBA is echter gebaseerd op de nieuwe ontwikkelde code door de IESBA, die beter aansluit bij de huidige verwachtingen van het maatschappelijk verkeer. Waar nodig zijn de regels aangepast aan de Nederlandse situatie.

Tot 2 september 2013 hadden de NBA-leden en maatschappelijke belanghebbenden de tijd om te reageren op de voorstellen van de NBA. In oktober zal de bij wet verplichte consultatieperiode van beide verordeningen volgen. De besluitvorming zal plaatsvinden op de ledenvergadering van 16 december 2013.

Naast deze ingevoerde wet zijn ook twee nieuwe bepalingen opgenomen in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). Deze bepalingen beogen de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie beter te borgen door middel van regelgeving. Het betreft hier

(23)

accountantsorganisaties die wettelijke controle uitvoeren bij een organisatie van openbaar belang (OOB). OOB’s zijn beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars (rapport AFM 2013). De bepalingen zien er als volgt uit:

3. scheiding van controle- en advieswerkzaamheden: een verbod om naast controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten voor OOB’s. Dit verbod is samen met een overgangsregeling op 1 januari 2013 in werking getreden; opgenomen als artikel 24b in de Wet toezicht accountantsorganisatie (Wta);

4. verplichte kantoorroulatie: hierin is vastgelegd dat een accountantsorganisatie niet langer dan acht jaar achtereenvolgend een wettelijke controle mag uitvoeren bij een OOB (artikel 23, onderdeel deel c, Wta). Deze bepaling zal op 1 januari 2016 in werking treden (Staatsblad, december 2012). Er is sinds 1 januari 2013 een overgangsregeling van toepassing.

Deze twee nieuwe bepalingen zullen niet alleen gevolgen hebben voor de accountants, maar ook voor de cliënten, vallend onder de OOB-regeling. In de volgende subparagraaf wordt ingaan op de mogelijke gevolgen voor deze twee partijen naar aanleiding van de invoering van de Wab. Hier zal antwoord worden gegeven op deelvraag 5.

2.4.6 Gevolgen nieuwe wet Wab voor accountants en financieel managers

De reeds ingevoerde bepaling ‘scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden’ heeft geleid tot een verbod om naast controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten voor OOB’s. Voor financieel managers betekent dit dat zij niet meer dezelfde accountants kunnen ‘inhuren’ voor zowel controle- als advieswerkzaamheden.

Voor de accountants heeft dit tot gevolg, indien zij beide werkzaamheden bij eenzelfde cliënt uitvoeren, hiertussen een keuze gemaakt moet worden.

AFM stelde in haar rapport ‘Prikkels voor kwaliteit accountantscontrole’ van 6 oktober 2011 (rapport AFM 2011) dat een controleverklaring, verstrekt door een accountant, zekerheid toevoegt aan de financiële verslagen en bijdraagt aan het vertrouwen in die financiële verslagen. Maar belangrijker, volgens de AFM, is het feit dat een controleverklaring alleen toegevoegde waarde voor gebruikers heeft als de controlewerkzaamheden zijn uitgevoerd door een accountant die onafhankelijk is. Hierbij moet de accountant niet alleen daadwerkelijk onafhankelijk zijn (onafhankelijkheid in wezen), maar ook daartoe de schijn vermijden (onafhankelijkheid in schijn). De AFM stelde in haar rapport de vraag of de accountant wel onafhankelijk te werk kan gaan, indien eigen werk (de verstrekte adviezen) wordt gecontroleerd.

In het rapport werd ook de bedreiging van deze onafhankelijkheid besproken, indien accountants naast de wettelijke controle van de jaarrekening ook andere diensten verlenen aan de cliënt. Het zogenoemde spanningsveld wordt verhoogd door het verlenen van adviesdiensten, enerzijds wordt verwacht dat de accountant zich objectief en kritisch opstelt tegenover de cliënt om zijn maatschappelijke rol te kunnen vervullen; anderzijds wil de accountant diezelfde cliënt goede diensten verlenen om deze tevreden te stellen voor het verkrijgen of behouden van de controleopdracht.

AFM stelde bovendien in dit rapport dat accountantsorganisaties commerciële organisatie zijn; zij worden immers betaald door de cliënten die zij controleren en concurreren met andere accountantsorganisaties om controleopdrachten te verwerven en te behouden.

(24)

AFM onderstreept de invoering van de bepaling ‘scheiding controle- en advieswerkzaamheden’.

Het onderzoek van Watts en Zimmerman (1981) bevestigde het gedachtegoed van de AFM. Watts en Zimmerman (1981) verwachtten dat door behoeftes van maatschappij en managers de accountant zelf zal nastreven zo onafhankelijk mogelijk te zijn. Dit zou echter kunnen worden tegengewerkt door zijn adviesactiviteiten (consulting karakter), hetgeen hem financieel afhankelijk van de klant (de managers) maakt.

Ook Frankel et al. (2002) onderbouwden het gedachtegoed van de AFM. Frankel et al. (2002) hebben onderzocht of de advieswerkzaamheden de onafhankelijkheid van de accountants zou aantasten. Hierbij concludeerden zij dat de onafhankelijkheid in wezen én in schijn zou worden aangetast bij het verlenen van (teveel) advieswerkzaamheden naast controlewerkzaamheden. Voor de gebruiker, de maatschappij, zou een onaanvaardbare situatie worden gecreëerd vanwege controle van eigen werk door de accountant.

Krishnan et al. (2001) noemden in hun onderzoek naar de onafhankelijkheid van de accountant twee mogelijke oorzaken waarom adviesdiensten schadelijk zouden kunnen zijn voor deze onafhankelijkheid:

 de financiële verbintenis die ontstaat tussen de cliënt en de accountant als gevolg van het aanbieden van advieswerkzaamheden (Defond et al, 2002) en

 door de specifieke aard van de advieswerkzaamheden.

Ook zij concludeerden dat de onafhankelijkheid van accountant zou worden aangetast wanneer er geen scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden zou bestaan.

Niet elk onderzoek onderschrijft deze nieuwe bepaling en het gedachtegoed van de AFM.

Limperg (1932) maakte een ander onderscheid; de scheiding tussen de accountantsfunctie van controlerend (en adviserend) orgaan voor de bedrijfsleiding enerzijds en voor het maatschappelijk verkeer anderzijds.

Hij stelde dat de bedrijfsleiding de noodzakelijke controle op bedrijfsvoering en jaarverslagen niet zelf kan uitvoeren, de volgende redenen lagen daar aan ten grondslag:

1. de taak van controle en leidinggeven vereisen zeer verschillende eigenschappen en bekwaamheden van de persoon;

2. de techniek van uitoefening van beide functies verschilt zeer; en 3. de bedrijfsleiding zal haar eigen werkzaamheden controleren.

Daarnaast stelde Limperg (1932) dat het maatschappelijk verkeer een onafhankelijke controle vereiste op het beheer van haar investering. Dit zou moeten worden uitgevoerd door de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer, de accountant.

In beide functies is de accountant het controlerende én adviserende orgaan omtrent de bedrijfsvoering en het beheer.

Ashbaugh et al. (2003) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van advieswerkzaamheden op de onafhankelijkheid van de accountant in wezen. Uit hun onderzoek bleek dat er verband bestond. Ruddock et al. (2006) onderzochten of het verlenen van adviesdiensten de kwaliteit van de accountantscontrole en daarbij de onafhankelijkheid van de accountant zou schaden. Ook hiervoor werd geen bewijs gevonden. Ze stelden dat andere factoren blijkbaar een belangrijkere rol zouden innemen, die ertoe zorgen dat accountants deze onafhankelijkheid niet zouden schenden. Bijvoorbeeld het risico op rechtszaken, reputatieschade en andere corporate governance

(25)

mechanismen zouden accountants ervan weerhouden hun onafhankelijkheid ter discussie te laten stellen.

Defond et al (2002) hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen advieswerkzaamheden en de verminderde onafhankelijkheid van accountants, waarbij onafhankelijkheid werd gezien als de neiging tot het afgeven van een going-concern (continuïteits-)verklaring. Zij vonden geen significant verband, waarbij ze concludeerden dat de advieswerkzaamheden geen invloed hadden op de onafhankelijkheid van de accountant.

Het blijkt uit bovenstaande opsomming dat de onderzoeken geen eenduidig antwoord bieden op de vraag of de advieswerkzaamheden van invloed zijn op de onafhankelijkheid van de accountant. Voor de formulering van hypothese 3 is voornamelijk de ‘Green Paper’ en de gewijzigde wetgeving in Nederland bepalend geweest. In deze hypothese worden deze onderworpen aan een toetsing. Daardoor ben ik tot de volgende hypothese gekomen:

hypothese 3: de financieel managers zijn van mening dat de scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden gerelateerd is aan de onafhankelijkheid van de accountant.

De tweede bepaling betreft de ‘verplichte kantoorroulatie’; een accountantsorganisatie mag niet langer dan acht jaar achtereenvolgend een wettelijke controle verrichten bij een OOB.

Voor financieel managers heeft dit tot gevolg dat zij zullen moeten investeren in een selectieprocedure om een nieuwe accountant aan te stellen. De nieuw aangestelde accountant zal zich de nieuwe onderneming met alle bedrijfsprocessen eigen moeten maken.

Ondanks dat deze bepaling pas per 1 januari 2016 zal worden ingevoerd, is er al een aantal onderzoeken gedaan naar de invloed van deze verplichte kantoorroulatie.

 Johnson et al (2002) hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen kwaliteit van de financiële verslagen en lengte van de arbeidsrelatie tussen accountantsorganisatie en cliënt. Ze vonden bewijs dat arbeidsrelaties van twee tot drie jaar en van vier tot acht jaar geassocieerd waren met een lagere kwaliteit van de financiële verslagen. Ze vonden geen bewijs voor een verlaagde kwaliteit bij arbeidsrelaties van negen jaar of langer;

 Kaplan & Mauldin (2008) hebben gekeken naar het verschil in impact tussen kantoorroulatie en partnerroulatie op de verwachting van de investeerders. Er is specifiek gekeken naar de onafhankelijkheid in wezen van de accountant. Hun bevindingen suggereerden dat volgens investeerders kantoorroulatie, in vergelijking met partnerroulatie, de onafhankelijkheid in wezen niet zal versterken;

 in hun onderzoek naar verplichte kantoorroulatie en kwaliteit van de controle, vonden Jackson et al (2008) dat de audit kwaliteit toenam als er sprake was van een langere arbeidsrelatie. Hun conclusie was als volgt: ‘gezien de bijkomende kosten in verband met het wisselen van accountants, zouden er weinig of geen voordelen met de verplichte kantoorroulatie te behalen zijn;

 Geiger & Raghunandan (2002) onderzochten het verband tussen faillissement na een controle en lengte van de arbeidsrelatie tussen accountantsorganisatie en cliënt. Uit hun resultaat bleek dat er significant meer faillissementen na controle waren in de beginjaren

(26)

van de arbeidsrelatie dan wanneer accountants al voor langere tijd de controle uitvoerden. Er bleek een negatief verband tussen deze twee variabelen.

Sinds 1 januari 2003 hebben accountantsorganisaties ook te maken met een verplichte partnerroulatie. Binnen deze partnerroulatie wisselen alleen de engagement partners van onderneming. Zij wisselen na zeven jaar. Voordeel van deze beperkte roulatie is dat de kennis over de onderneming en haar branche binnen de accountantsorganisatie blijft.

De reden destijds voor de invoering van de partnerroulatie was gelegen in het feit dat de onafhankelijkheid van de accountant aan bedreiging onderhevig kon zijn, door bijvoorbeeld belangenbehartiging en te vergaand vertrouwen (zie hiervoor paragraaf 2.3 De onafhankelijke accountant). Een te grote mate van vertrouwdheid zou een bedreiging kunnen vormen wanneer leden van het controleteam voor lange tijd aan de wettelijke controle van een cliënt betrokken zijn. De samenstelling van het controleteam (behalve veelal de partner) wijzigt doorlopend gedurende de arbeidsrelatie.

Op basis van de gevonden wetenschappelijke artikelen, samen met de bestaande partnerroulatie en het feit dat er wisselingen binnen het controleteam plaatsvinden, kan onderstaande hypothese worden geformuleerd:

hypothese 4: de financieel managers zijn van mening dat de kantoorroulatie niet gerelateerd is aan de onafhankelijkheid van de accountant.

In het volgende hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek besproken, alwaar de hypothesen zullen worden getest.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

[r]

[r]

RSTTUVWXVYZVX[W\W]^VT_XV`ZVaZ]VbWZ]V\ZY]Vc[VYW]VUTb]cc\dVeZbV`ZVbWZ]

Author: Runtuwene, Vincent Jimmy Title: Functional characterization of protein-tyrosine phosphatases in zebrafish development using image analysis Date: 2012-09-12...

[r]

Met het programma Strategisch Bomenbeheer biedt Bomenwacht Nederland een praktische methode om de tijd, het geld en de middelen rondom het beheer van bomen inzichtelijk