• No results found

Masterscriptie Accountancy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Masterscriptie Accountancy"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Accountancy

Internationale regelgeving midden–en kleinbedrijf

Heeft het Nederlandse midden–en kleinbedrijf hier behoefte aan?

Auteur: Frank Bruining

Studentnummer: 1697633

Postadres: plataanlaan 24, 3843 JM, Harderwijk

E-mailadres: bruiningfrank@hotmail.com

Instituut: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afstudeerrichting: Accountancy

1ebegeleider: Drs. A. Smeenge RA

(2)

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven in het kader van het afronden van mijn masterstudie Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

In deze scriptie is onderzocht in hoeverre het midden–en kleinbedrijf in Nederland behoefte heeft aan harmonisatie binnen de externe verslaggeving, middels IFRS for Small and Medium –sized entities, bezien vanuit het oogpunt van de accountant.

Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en een onderzoek in de vorm van een afgenomen enquête onder honderd accountants.

Deze scriptie heb ik deels geschreven bij BDO CampsObers accountants & adviseurs in Nunspeet. Bij deze wil ik BDO, in het bijzonder mevr. Gomarus AA, dan ook hartelijk danken voor deze geboden mogelijkheid. Het schrijven van mijn scriptie in een

inspirerende omgeving heeft zeker bijgedragen aan het resultaat. Tevens wil ik alle accountants van BDO bedanken voor hun medewerking aan de enquête. Deze medewerking heb ik als zeer prettig ervaren.

Ten slotte wil ik mijn begeleiders aan de universiteit, dhr. Smeenge MSc en dhr. dr. van Kesteren hartelijk danken voor de begeleiding.

Frank Bruining

(3)

Samenvatting

Deze scriptie vormt het eindpunt van mijn masterstudie accountancy. De doelstelling van deze scriptie is het verschaffen van inzicht in de wensen van het midden–en kleinbedrijf inzake internationalisering en de daarmee samenhangende implementatie van

verslaggevingsvoorschrifen, zoals IFRS voor het midden–en kleinbedrijf, bezien vanuit het oogpunt van de accountant.

Door middel van een theoretisch kader, aangevuld met een methodologisch onderzoek, heb ik onderzoek gedaan naar de onderzoeksvraag ‘in hoeverre heeft het midden–en kleinbedrijf behoefte aan harmonisatie binnen de verslaggeving, middels IFRS SME. bezien vanuit het oogpunt van de accountants’?

Om de toenemende globalisering tegemoet te komen, heeft de International Accounting Standards Board (IASB) in 2005 de International Financial Reporting Standards (IFRS) uitgebracht. De IASB is een onafhankelijk internationaal orgaan, dat als doel heeft gemeenschappelijke standaarden voor externe verslaggeving te verschaffen aan de kapitaalmarkten in de wereld. Door middel van deze IFRS, welke verplicht zijn gesteld voor beursgenoteerde ondernemingen, dienen bedrijven wereldwijd beter vergeleken te kunnen worden.

De invoering van IFRS heeft de doelstelling van externe verslaggeving een andere kant op gedreven. Voorheen, onder bijvoorbeeld Dutch GAAP, was de doelstelling van externe verslaggeving het afleggen van verantwoording door het bestuur van de onderneming aan de gebruikers van de informatie van de jaarrekening. De doelstelling van IFRS is het geven van informatie, die voor de gebruikers ervan nuttig is, voor het nemen van economische beslissingen. Kortom, we zien de doelstelling van externe verslaggeving verschuiven van betrouwbare informatie naar relevante informatie. In het verlengde van de IFRS, heeft de IASB in 2007 een voorstel (‘exposure draft’) uitgebracht inzake IFRS voor ‘small and medium–sized entities’. Doelstelling van dit voorstel is de onderlinge vergelijkbaarheid tussen jaarrekeningen van midden–en kleinbedrijven in verschillende landen te vergroten. Ten opzichte van de huidige wet–en regelgeving zijn er een aantal grote verschillen waarneembaar met de IFRS SME

‘exposure draft’. De waarderingsgrondslagen zijn meer ‘fair value’georiënteerd. De belangrijkste verschillen zijn de verwerking van de goodwill in de jaarrekening, de toegezegde pensioenregelingen, bijzondere waardeverminderingen, deelnemingen en financiële instrumenten.

Op de uitgebrachte ‘exposure draft’kon door belanghebbenden commentaar worden gegeven. Uit deze commentaren blijkt dat men het nut van harmoniserende verslaggeving onderkent, maar dat er meerdere vereenvoudigingen dienen te worden gemaakt. Vooral voor de kleinere bedrijven kan omschakeling erg hoge kosten met zich meebrengen. In de literatuur is veel geschreven over de internationalisering van voornamelijk grote ondernemingen. Deze literatuur is in te delen in drie groepen. De zogenaamde handels-, statische- en procestheorieën. Deze theorieën trachten respectievelijk te verklaren waarom landen met elkaar handel drijven, waarom bedrijven internationaliseren en hoe deze bedrijven hun activiteiten internationaliseren.

(4)

Internationalisering is te onderscheiden in een viertal vormen, namelijk export, import, directe buitenlandse investeringen en grensoverschrijdende samenwerking. Van deze vier vormen zijn import en export de meest gehanteerde methodes van internationalisering door het midden–en kleinbedrijf. Grensoverschrijdende samenwerking vindt ook nog redelijk vaak plaats, directe buitenlandse investeringen nog bijna niet. Uit onderzoek blijkt wel dat de mate van internationalisering door het midden–en kleinbedrijf de laatste jaren sterk stijgt.

Het onderzoek heb ik uitgevoerd onder honderd accountants, die werkzaam zijn bij BDO CampsObers Accountants & Adviseurs, verspreidt over verschillende vestigingen in heel Nederland. Mijn onderzoek richt zich op de vraag of internationalisatie en de daarmee samenhangende harmonisatiebehoefte in het midden- en kleinbedrijf brancheafhankelijk is. Om dit te onderzoeken heb ik een enquête opgesteld en deze telefonisch voorgelegd aan accountants die een klant hebben in de metaalproductensector of de detailhandel foodsector. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat, naar de mening van de accountant, klanten in de metaalproductensector meer internationaal zijn ingesteld en daardoor ook meer behoefte hebben aan harmoniserende regelgeving dan bedrijven uit de detailhandel foodsector. Een andere conclusie die getrokken kan worden uit mijn

onderzoek is dat vrijwel alle accountants vrij negatief staan tegenover internationale wet-en regelgeving voor middwet-en- wet-en kleinbedrijvwet-en. Er wordt verwacht dat de kostwet-en van deze omschakeling voor weinig bedrijven zullen opwegen tegen de voordelen, zoals een betere internationale vergelijking.

(5)

Inhoudsopgave

1. Onderzoeksopzet... 7

1.1 Inleiding ... 7

1.2 Aanleiding van het onderzoek ... 7

1.3 Probleemstelling ... 8

1.3.1 Doelstelling ... 8

1.3.2 Vraagstelling ... 9

1.3.3 Randvoorwaarden ... 9

1.4 Opzet van het onderzoek in engere zin. ... 9

1.4.1 Conceptueel model... 10

1.4.2 Deelvragen ... 11

1.5 Methodologie van het onderzoek... 13

1.5.1 Verzamelen van gegevens... 13

1.5.2 Werken met gegevens ... 13

1.5.3 Analyse en rapportage... 14

2. Wat is de gedachte achter IFRS? ... 15

2.1 Inleiding ... 15

2.2 Doelstelling IFRS versus doelstelling Dutch GAAP ... 15

2.3 Geschiedenis en structuur van de IASB... 17

2.4 Invoering IFRS... 18

2.4.1 Goedkeuringsmechanisme ... 19

2.5 Reacties naar aanleiding van invoering IFRS ... 19

2.6 Conclusie... 20

3. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de huidige regelgeving en IFRS SME? .. 21

3.1 Inleiding ... 21

3.2 Het Burgerlijk Wetboek ... 21

3.3 De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ)... 22

3.4 Jaarrekening op fiscale grondslagen ... 23

3.5 IFRS for Small and Medium- sized Entities ... 24

3.6 Verschillen IFRS SME en huidige wet- en regelgeving... 25

3.7 Commentaren op de exposure draft IFRS SME ... 27

3.8 Conclusie... 28

4. In hoeverre is internationalisatie belangrijk in het midden- en kleinbedrijf? ... 29

4.1 Inleiding ... 29

4.2 Theorieën achter internationalisering ... 29

4.3 Internationaliseringsvormen ... 31

4.4 Mate van internationalisering ... 33

4.4.1 Export... 33

4.4.2 Import... 34

4.4.3 Directe buitenlandse investeringen ... 35

4.4.4 Grensoverschrijdende samenwerking ... 37

4.5 Conclusie... 38

5. Het onderzoek ... 39

5.1 Inleiding ... 39

5.2 Geselecteerde sectoren in het onderzoek ... 39

(6)

5.4 Verwachtingen van het onderzoek... 42

5.5 Hypothesen van het onderzoek ... 44

5.6 Toetsingscriteria... 45

5.7 Het toetsen van de hypothesen... 48

6. Resultaten en analyse ... 49

6.1 Inleiding ... 49

6.2 Respons ... 49

6.3. Resultaten... 49

6.4 Statistische analyse ... 53

6.5 Conclusie van het onderzoek ... 55

7. Conclusie en aanbevelingen... 56

7.1 Inleiding ... 56

7.2 Conclusie... 56

7.3 Aanbevelingen ... 58

Literatuurlijst... 59

(7)

1. Onderzoeksopzet

1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wil ik een inleiding geven op mijn afstudeerrapport. In paragraaf 1.2 begin ik met de aanleiding van deze scriptie. De probleemstelling geef ik weer in paragraaf drie. Deze probleemstelling bestaat uit de doelstelling, de vraagstelling en de randvoorwaarden van het onderzoek. Paragraaf 1.4 betreft de opzet van het onderzoek in engere zin. Dit hoofdstuk sluit ik in paragraaf 1.5 af met de methodologie van het

onderzoek.

1.2 Aanleiding van het onderzoek

Door de toenemende globalisering heeft de financiële wereld behoefte aan uniformiteit in de verslaggevingregels. Bedrijven wereldwijd kunnen hierdoor beter vergeleken worden. In 2005 heeft de International Accounting Standards Board (IASB), de International Financial Reporting Standards (IFRS) uitgegeven. Deze set van

verslaggevingstandaarden beoogt in deze behoefte te voorzien. De IFRS, zoals uitgebracht in 2005, is van kracht voor beursgenoteerde ondernemingen.

Vorig jaar (2007) heeft de IASB een voorstel uitgebracht inzake IFRS voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, de zogenaamde ‘small and medium sized entities’ (IFRS SME). De IASB geeft de volgende definitie van SME’s om aan te geven voor welke ondernemingen IFRS SME is bedoeld:

‘SME’s zijn ondernemingen die geen ‘public accountability’hebben (beursgenoteerd, dan wel banken, verzekeraars of pensioenfondsen) en die hun jaarrekening publiceren voor externe gebruikers, zoals aandeelhouders zonder managementfunctie, crediteuren en ‘credit agencies’’(IASB,2008). Tevens geeft de IASB aan dat de SME- regels met name gelden voor ondernemingen met ongeveer vijftig personeelsleden (accountancymagazine, 2007).

IFRS SME is gebaseerd op ‘full’IFRS met daarin enkele vereenvoudigingen, die het voor de niet- beursgenoteerde ondernemingen gemakkelijker dienen te maken de verslaggevingvoorschriften toe te passen.

IFRS SME heeft, net als full IFRS, als doelstelling de vergelijkbaarheid tussen jaarrekeningen in verschillende landen te vergroten.

Tot 30 november 2007 kon er door verschillende instanties en bedrijven worden ‘geschoten’op het voorstel van de IASB inzake IFRS SME. Een veelgehoord kritisch punt is dat er te weinig vereenvoudigingen in IFRS SME zijn aangebracht ten opzichte van ‘full’IFRS en zij daardoor te complex is voor de kleinere bedrijven.

De IASB heeft 161 ´letters of comment´ ontvangen en is momenteel bezig met het analyseren van deze commentaren en het voorbereiden van aanbevelingen die hieruit voortvloeien. Tevens heeft de IASB 115 midden- en kleinbedrijven uit 20 verschillende landen gevonden die meewerken aan een veldonderzoek omtrent de werking van IFRS SME. De bedrijven hebben hun laatste jaarcijfers opgesteld conform de voorstellen in de

(8)

‘exposure draft’. Problemen die ze hierbij ondervonden hebben ze gerapporteerd aan de IASB. Op deze manieren probeert de IASB feedback te krijgen op de ‘exposure draft’ teneinde zo correct mogelijke verbeteringen te kunnen doorvoeren.

Onderdeel van deze scriptie vormt een onderzoek of midden- en kleinbedrijven wel behoefte hebben aan verslaggevingregels die het gemakkelijker maken jaarrekeningen internationaal te vergelijken.

Doen deze bedrijven wel zaken met het buitenland, of verwachten ze dat in de toekomst te gaan doen? Indien dit zo is zal een internationale standaard zeker van belang zijn voor deze bedrijven, net zoals deze van belang is voor beursgenoteerde bedrijven.

Maar hoe zit het met bedrijven die uitsluitend binnenlands georiënteerd zijn, krijgen deze bedrijven dan niet te maken met te complexe verslaggevingregels?

Kortom, is er behoefte aan geharmoniseerde verslaggevingstandaarden?

De Raad voor de jaarverslaggeving geeft in haar commentaar op de ‘exposure draft’ IFRS SME aan dat ze hun vraagtekens zetten bij de ‘top down’benadering van de IASB. Een ‘bottom up’benadering zou volgens hen beter werken bij het maken van een

dergelijke standaard. Bij deze benadering zouden eerst de behoeftes van de gebruikers worden onderzocht, om zodoende tot een ‘exposure draft’te komen.

In deze scriptie wil ik een dergelijke ‘bottom up’benadering hanteren door de wensen van het midden- en kleinbedrijf te onderzoeken vanuit het oogpunt van de accountant. De accountant van een midden- of kleinbedrijf treedt vaak tevens op als adviseur van het bedrijf en weet wat er speelt binnen de onderneming. Ik verwacht dat de accountant hierdoor over voldoende kennis beschikt om enquêtevragen te beantwoorden.

1.3 Probleemstelling

De probleemstelling bestaat volgens De Leeuw (2003) uit een drietal componenten, te weten de doelstelling, de vraagstelling en de randvoorwaarden van het onderzoek. In de volgende paragrafen wil ik deze drie componenten uitwerken. De Leeuw onderscheidt twee varianten bij de beschrijving van de onderzoeksstappen, te weten de klassieke variant en de ontwerpvariant. In het vervolg van mijn scriptie ga ik uit van de klassieke variant.

1.3.1 Doelstelling

De Leeuw (2003) geeft in de klassieke variant aan dat de doelstelling van het onderzoek met name gaat om het vastleggen van de relevantie. Hieruit dient te blijken voor wie het

(9)

Deze scriptie dient inzicht te verschaffen in de wensen van het midden- en kleinbedrijf inzake internationalisering en de daarmee samenhangende implementatie van

verslaggevingsvoorschriften.

Deze scriptie vormt het eindpunt van mijn masterstudie accountancy en ik schrijf deze op persoonlijke titel.

1.3.2 Vraagstelling

De hoofdvraag van het onderzoek wordt geformuleerd in de vraagstelling (De Leeuw, 2003). Deze vraagstelling dient aan te sluiten bij de bovengenoemde doelstelling van het onderzoek. Deze vraagstelling is tevens het vertrekpunt van waaruit de verschillende deelvragen worden opgesteld. Deze deelvragen worden geformuleerd in de volgende paragraaf waar de opzet van het onderzoek in engere zin wordt aangegeven.

De vraagstelling van deze scriptie is als volgt:

In hoeverre heeft het midden- en kleinbedrijf behoefte aan harmonisatie binnen de verslaggeving, middels IFRS SME, bezien vanuit het oogpunt van de accountant?

1.3.3 Randvoorwaarden

De beperkingen van het onderzoek worden weergegeven in de randvoorwaarden (De Leeuw, 2003). De randvoorwaarden vormen de derde en laatste component van de probleemstelling. Hieronder volgen de randvoorwaarden van dit onderzoek.

- De afstudeerscriptie beslaat 20 ECTS en wordt uitgevoerd in een tijdsbestek van vier maanden. Het is van belang dat er duidelijke afbakeningen worden gemaakt ten aanzien van het onderzoek.

- De afstudeerscriptie dient een bijdrage te leveren aan de huidige discussie omtrent de invoering van nieuwe verslaggevingregels.

- Het onderzoek wordt verricht onder een beperkt aantal ondernemingen. Conclusies geven hierdoor een indicatie, maar geen zekerheid omtrent een bepaalde bedrijfstak.

1.4 Opzet van het onderzoek in engere zin.

De opzet van het onderzoek in engere zin geeft volgens De Leeuw (2003) aan hoe het verlangde resultaat vanuit de probleemstelling verkregen gaat worden. Deze opzet bestaat uit een tweetal aspecten. Stap één betreft het opstellen van een theoretisch kader

(conceptueel model) en het van daaruit opstellen van concrete deelvragen. Deze deelvragen dienen aan te sluiten op de in paragraaf 1.3.2 aangegeven vraagstelling.

(10)

De tweede stap is het vertalen van de deelvragen in methodische vragen. Deze stap komt terug in paragraaf 1.5 waar ik de methodologie van het onderzoek behandel.

1.4.1 Conceptueel model

Het conceptueel model vormt de basis voor de totstandkoming van de deelvragen. Twee overwegingen spelen volgens De Leeuw (2003) een rol bij de keuze van het conceptuele model. De eerste is dat het model duidelijk, precies en volledig dient aan te geven waar het onderzoek om begonnen is. Ten tweede dient het de onderzoekbaarheid te vergroten. Mijn onderzoek begint met het feit dat de IASB nieuwe wet- en regelgeving invoert (IFRS) met als doel de onderlinge vergelijkbaarheid van jaarrekeningen internationaal te verbeteren (harmonisatie). Deze regelgeving is in 2005 ingevoerd voor beursgenoteerde ondernemingen en men is momenteel bezig met de introductie van IFRS voor ‘small and medium sized entities’.

Hiertegenover staan de wensen van het midden- en kleinbedrijf inzake internationalisering en de nieuwe wet- en regelgeving.

In het onderstaande conceptueel model wordt dit grafisch weergegeven.

Conceptueel model

IASB

Harmonisatie

IFRS SME ‘Full’IFRS

Huidige wet-en regelgeving Verschillen per sector MKB Internationalisering Harmonisatie

(11)

1.4.2 Deelvragen

De deelvragen komen voort uit het hiervoor beschreven conceptueel model. De eerste drie deelvragen beslaan het theoretisch kader van deze scriptie. De laatste twee deelvragen zijn onderzoeksvragen.

Theoretisch kader

1. Wat is de gedachte achter IFRS?

Aangezien IFRS SME een direct afgeleide is van IFRS, is het van belang de

achtergronden van IFRS te weten. Waarop is deze regelgeving gebaseerd en hoe is de implementatie hiervan verlopen?

2. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de huidige regelgeving en IFRS SME?

Bedrijven in het midden- en kleinbedrijf maken hun jaarrekening momenteel op conform de wet en regelgeving vanuit titel 9 en de richtlijnen voorgeschreven door de Raad van Jaarverslaggeving. Vanaf 2009 is het voor kleine ondernemingen wellicht mogelijk jaarcijfers conform de fiscale wet- en regelgeving op te stellen. Uitgaande van de

‘exposure draft’IFRS SME wil ik, door middel van een literatuurstudie, onderzoeken wat de belangrijkste verschillen zijn indien het midden- en kleinbedrijf overstapt op deze nieuwe verslaggevingvoorschriften.

3. In hoeverre is internationalisatie belangrijk in het midden- en kleinbedrijf?

Doelstelling van IFRS SME is de onderlinge vergelijkbaarheid van jaarrekeningen internationaal verbeteren. Hierachter schuilt de aanname dat het midden- en kleinbedrijf de behoefte heeft aan internationalisatie. Deze behoefte wil ik onderzoeken door het doen van een literatuuronderzoek.

Onderzoeksvragen

4. Bestaat er verschil in de internationaliseringsbehoefte tussen de metaalproductensector en de detailhandel foodsector?

Uit het theoretisch kader is gebleken hoe het staat met de internationalisatiedrang in het gehele midden- en kleinbedrijf. In deze scriptie wil ik onderzoeken in hoeverre dit branche- afhankelijk is, door een onderzoek uit te voeren tussen twee verschillende sectoren. De reden dat ik voor deze sectoren heb gekozen, is omdat ik verwacht dat de resultaten in beide sectoren verschillend zullen zijn. Op deze manier kan ik geen

uitspraak doen over gehele midden- en kleinbedrijf, maar het geeft wel een indicatie voor verschillen die in het midden- en kleinbedrijf kunnen optreden per sector.

(12)

5. Bestaat er verschil in de harmonisatiebehoefte tussen de metaalproductensector en de detailhandel foodsector?

In het verlengde van de voorgaande onderzoeksvraag, onderzoek ik hier in hoeverre er verschillen bestaan tussen de twee sectoren voor wat betreft de harmonisatiebehoefte. Bestaat er een positief verband tussen de internationaliseringsbehoefte en de daarmee samenhangende harmonisatiebehoefte? In deze vraag wil ik tevens onderzoeken of er verwacht wordt dat de omschakeling op IFRS SME opweegt tegen de

(13)

1.5 Methodologie van het onderzoek

In de voorgaande paragrafen ben ik uitgegaan van de klassieke variant bij de beschrijving van de onderzoeksstappen. De eerste twee stappen heb ik reeds behandeld, namelijk de probleemstelling (paragraaf 1.3) en de opzet van het onderzoek in engere zin (paragraaf 1.4). De klassieke variant van De Leeuw behelst vijf stappen. De laatste drie stappen vallen onder de methodologie van het onderzoek. Stap drie is het verzamelen van gegevens, stap vier het werken hiermee en de laatste stap betreft de analyse en rapportage. In de volgende drie paragrafen behandel ik deze achtereenvolgens.

1.5.1 Verzamelen van gegevens

De onderzoeksopzet van deze scriptie is zowel kwalitatief als kwantitatief van aard. Voor het theoretisch kader wordt gebruik gemaakt van de meest bekende kwalitatieve methode, namelijk literatuurstudie. De Leeuw (2003) classificeert verschillende soorten onderzoek, waarbij literatuurstudie onder het bureauonderzoek valt.

Het kwantitatieve aspect van deze scriptie bestaat uit een enquête onder de accountants van bedrijven uit het midden- en klein bedrijf. Ik heb ervoor gekozen deze enquête uit te voeren onder accountants en niet onder de bedrijven zelf. De accountants van deze bedrijven zijn over het algemeen een stuk meer bekend met IFRS en treden vaak tevens op als adviseur van de onderneming. De enquête wil ik uitvoeren binnen twee sectoren, namelijk de metaalproductensector en de detailhandel foodsector. Ik heb gekozen voor deze twee sectoren, omdat ik verwacht verschillen te vinden in de mate van

internationalisering tussen deze twee sectoren. Mijn verwachting is dat de detailhandel foodsector met name binnenlands georiënteerd is, terwijl de metaalproductensector meer internationaal is georiënteerd.

De IASB heeft in haar voorstel aangegeven dat IFRS SME met name is bedoeld voor ondernemingen met ongeveer vijftig personeelsleden. Mijn onderzoek wil ik dan ook uitvoeren onder accountants die soortgelijke ondernemingen als klant hebben. Dit wil ik bewaken door in de enquête een vraag op te nemen omtrent het aantal medewerkers dat het bedrijf telt waarover de accountant zijn antwoorden geeft.

1.5.2 Werken met gegevens

Nu in de voorgaande paragraaf is aangegeven wat voor soorten onderzoek ik ga uitvoeren, geef ik in deze paragraaf aan hoe ik aan deze gegevens kom.

Voor wat betreft het theoretisch kader maak ik gebruik van veel verschillende documenten, waaronder boeken, tijdschriften en rapportages. Gezien de recente

ontwikkelingen kan ik tevens uit de media informatie halen, wanneer deze betrouwbaar is. De enquête welke ik gebruik wil ik, gezien de omvang van de afstudeeropdracht, houden onder ongeveer vijftig bedrijven in iedere sector. Hiervoor maak ik gebruik van een enquête met gesloten vragen op ordinaal en nominaal meetniveau. De enquête wil ik telefonisch afnemen onder accountants van BDO CampsObers. Ik verwacht een vrij hoge medewerking indien ik vermeld dat ik zelf werkzaam ben binnen BDO CampsObers en

(14)

dat deze scriptie het laatste onderdeel van mijn master accountancy vormt. Het voordeel van een telefonische enquête is dat ik indien nodig een nadere uitleg kan geven bij een bepaalde vraag. Tevens krijg ik op deze manier volledige en juiste enquêtes terug. Een telefonische enquête bied mij tevens de mogelijkheid om van iedere branche een gelijk aantal respondenten te krijgen.

De resultaten wil ik in SPSS verwerken met daarbij de aanname dat deze een indicatie geven voor de totale branche.

Onder accountants van de vestiging waar ik zelf werkzaam ben wil ik gaan proefdraaien met de enquête. Op deze manier kan ik beoordelen of de gestelde vragen duidelijk zijn.

1.5.3 Analyse en rapportage

De documenten gevonden naar aanleiding van de literatuurstudie beoordeel ik op deugdelijkheid en relevantie. Naar mijn eigen inzicht gebruik ik deze om tot de beantwoording van de deelvragen te komen. Met behulp van de literatuur bouw ik een theoretisch kader op dat vervolgens de basis vormt voor het onderzoek dat ik ga uitvoeren.

De terugontvangen enquête hoeft niet op juiste en volledige invulling te worden beoordeeld, omdat ik dit direct bij het uitvoeren van de enquête zelf kan doen.

(15)

2. Wat is de gedachte achter IFRS?

2.1 Inleiding

Aangezien IFRS SME een direct afgeleide is van IFRS, is het van belang de achtergronden van IFRS te weten. De doelstelling van dit hoofdstuk is dan ook te onderzoeken waar IFRS op gebaseerd is en hoe de invoering van deze wet –en regelgeving verlopen is. In dit hoofdstuk wil ik in paragraaf 2.2 beginnen met een vergelijking tussen de doelstellingen van IFRS en Dutch GAAP. Paragraaf 2.3 vertelt de geschiedenis en structuur van de IASB. Het invoeringstraject van IFRS komt in paragraaf 2.4 aan de orde. In paragraaf 2.5 doe ik een greep uit reacties naar aanleiding van de invoering van IFRS. Paragraaf 2.6 vormt de conclusie van dit hoofdstuk.

2.2 Doelstelling IFRS versus doelstelling Dutch GAAP

De verklaring van de verschillen tussen IFRS en Dutch GAAP ligt in beginsel in de doelstelling van beide regelgevingen, welke totaal anders is. Deze doelstellingen vormen de basis voor de uitwerkingen in concrete regelgeving. De doelstellingen van IFRS en Dutch GAAP luiden als volgt:

Doelstelling IFRS:

Het geven van informatie die voor de gebruikers ervan nuttig is voor het nemen van economische beslissingen (Framework, par. 12).

Doelstelling Dutch GAAP:

Het door het bestuur van de onderneming afleggen van verantwoording aan de gebruikers van de informatie van de jaarrekening (art. 2:210 BW).

De doelstelling van IFRS is voornamelijk toekomstgericht. Economische beslissingen worden genomen op basis van verwachtingen omtrent toekomstige baten en lasten. De balans is in dit opzicht erg belangrijk. De waarde van de onderneming per balansdatum wordt daar namelijk zichtbaar op gemaakt.

De doelstelling van Dutch GAAP richt zich meer op het verleden. Het afleggen van verantwoording betekent terugkijken op wat er het afgelopen jaar gebeurd is. De winst-en verliesrekwinst-ening is in dit opzicht weer van grotere betekwinst-enis. De batwinst-en winst-en lastwinst-en van de afgelopen periode worden hierin getoond.

Met de komst van IFRS is het begrip ‘fair value’(reële waarde) nadrukkelijker op de voorgrond getreden. In het algemeen kan gesteld worden dat ‘fair value’relevanter is voor de gebruikers van een jaarrekening, maar dat dit vaak gepaard gaat met minder betrouwbaarheid. Dit ligt in het verlengde van de doelstelling van IFRS, waarbij het

(16)

geven van relevante informatie centraal staat. De IFRS regelgeving dient er echter voor te zorgen dat deze relevante gegevens zo betrouwbaar mogelijk worden weergeven.

Scott geeft de volgende definities van relevantie en betrouwbaarheid:

Relevant information: ‘information about the firm’s future economic prospects, that is, its dividend, cash flows and profitability’(Scott, 2006).

Reliable information: ‘information that is precise and free from bias’(Scott, 2006). Uit deze definities blijkt tevens dat de doelstelling van IFRS meer aansluit bij de definitie van relevante informatie, terwijl die van Dutch GAAP meer uitgaat van betrouwbare informatie.

Een goed voorbeeld waaruit het verschil tussen de doelstellingen van beide regelgevingen blijkt, komt naar voren in de regelgeving omtrent de verwerking van goodwill in de jaarrekening.

Dutch GAAP geeft aan dat goodwill geactiveerd dient te worden en naar tijdsgelang dient te worden afgeschreven. Dit is een vrij betrouwbare methode. Bij aankoop van een

onderneming wordt bepaald hoe hoog de goodwill is en vervolgens wordt ieder jaar hetzelfde bedrag hierop afgeschreven.

IFRS stelt dat ieder jaar een impairment test dient te worden uitgevoerd naar de waarde van de goodwill. De waarde van de goodwill komt zodoende op de balans te staan voor de waarde die het op dat moment werkelijk vertegenwoordigd. De waarde van de onderneming wordt weergegeven op basis van verwachtingen met betrekking tot de toekomst. Gebruikers van de jaarrekening vinden dit relevanter met betrekking tot hun besluitvorming.

(17)

2.3 Geschiedenis en structuur van de IASB

In 2001 is de International Accounting Standards Board ontstaan, als een onafhankelijk, internationaal orgaan. De IASB is de opvolger van het International Accounting

Standards Committee (IASC) dat heeft bestaan van 1973 tot 2001.

Het doel van de IASB is het verschaffen (opstellen) van gemeenschappelijke standaarden voor externe verslaggeving aan de geïntegreerde kapitaalmarkten in de wereld. Het onderstaande plaatje laat de huidige structuur zien.

Bron:www.IASB.org

De IASC foundation vormt de overkoepelende stichting van de IASB.

Het bestuur van deze stichting benoemt de leden van de IASB en draagt zorg voor de ‘funding’van de organisatie. Tevens dient de IASC erop toe te zien dat de IASB onafhankelijk kan blijven opereren.

Het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) en de Standards Advisory Council (SAC) zijn twee commissies welke een adviserende rol hebben ten

(18)

opzichte van de IASB. Het IFRIC geeft advies omtrent de interpretatie van de standaarden, de SAC geeft advies over de standaarden zelf.

De IASB bestaat uit veertien leden, afkomstig uit een negental landen. De leden hebben verschillende achtergronden, zoals accountancyfirma’s, bedrijfsleven en overheid.

2.4 Invoering IFRS

In 2006 zijn bijna zeven duizend beursgenoteerde ondernemingen in vijfentwintig landen overgegaan op IFRS. Dit proces is echter niet van de één op de andere dag in gang gezet. In deze paragraaf wil ik kort het proces noemen dat tot de invoering van de IFRS heeft geleid.

De eerste stap tot het komen naar één Europese kapitaalmarkt is gezet in 1957, toen zes Europese landen (Nederland, België, Luxenburg, Italië, Frankrijk en West- Duitsland) het Verdrag van Rome hebben ondertekend. Doel van dit verdrag was het totstand laten komen van een gemeenschappelijk markt.

Het is bekend dat een oude wens van de Europese Commissie is het harmoniseren van de jaarverslaggeving. Hierdoor dient meer transparantie gecreëerd te worden op de Europese kapitaalmarkten zodat een betere vergelijkbaarheid van Europese jaarrekeningen

bewerkstelligd kan worden.

Hiertoe stelde de Europese Commissie in 1995 voor om voor beursfondsen International Accounting Standards (IAS), de voorloper van IFRS, verplicht te stellen. Dit betekende het startschot om te komen tot één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt.

De Europese Commissie had in principe de keuze uit een drietal alternatieven. Ze zouden zelf Europese verslaggevingregels kunnen ontwikkelen, de Amerikaanse regels

overnemen of IFRS accepteren. De eerste twee mogelijkheden bleken al snel geen optie. Het opstellen van nieuwe regelgeving zou te tijdrovend zijn, terwijl de invoering van Amerikaanse regelgeving vanuit politiek oogpunt niet kon worden geaccepteerd. De keuze viel daarom op IFRS, met name omdat de Europese Commissie ervan uit ging dat het een redelijke mate van invloed zou kunnen uitoefenen op de inhoud van deze

regelgeving. Deze invloed werd formeel vormgegeven door het invoeren van een goedkeuringsprocedure voor de IFRS standaarden, zodat de Europese Commissie niet geheel afhankelijk was van een niet- publieke organisatie zoals de IASB is.

Op 19 juli 2002 hebben het Europees Parlement en de Raad van Ministers een

verordening uitgebracht betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Het Europees Parlement en de Raad van Ministers stellen de wetgeving op welke door de Europese Commissie is ingediend. In deze verordening wordt het voor alle beursgenoteerde EU- vennootschappen verplicht om uiterlijk vanaf 2005 de

(19)

2.4.1 Goedkeuringsmechanisme

In de verordening inzake toepassing internationale standaarden is tevens vastgelegd hoe het besluitvormingsproces geregeld is. Er is een goedkeuringsmechanisme opgesteld die ervoor dient te zorgen dat de Europese Unie een vinger in de pap houdt bij de invoering van verslaggevingregels.

Het Europees Parlement en de Raad van Ministers hebben de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen omtrent de toepasselijkheid van internationale verslaggevingstandaarden gedelegeerd aan de Europese Commissie. De Commissie dient bij haar besluitvorming rekening te houden met een aantal beginselen welke blijken uit de EG- richtlijnen. Zo dienen nieuwe verslaggevingstandaarden in overeenstemming te zijn met ‘het getrouwe beeld’(4een 7eEG- richtlijn) en dienstbaar te zijn aan het Europees belang. Tevens dienen de voorschriften te leiden tot begrijpelijke, relevante, betrouwbare en vergelijkbare financiële informatie.

De Europese Commissie wordt bij de beoordeling van de verslaggevingvoorschriften bijgestaan door twee comités, het Accounting Regulatory Committee (ARC) en de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG). De ARC schenkt met name aandacht aan politieke advisering, de EFRAG aan technische advisering.

Indien goedkeuring heeft plaatsgevonden door de Europese Commissie dient hiervan een verordening te worden gepubliceerd in het Publicatieblad.

Prof. Dr. Ruud Vergoossen voorziet (Accountancynieuws, 2007) problemen met het bovengenoemde goedkeuringsproces. Dit is volgens hem te gecompliceerd en zal in de toekomst wellicht leiden tot amendementen. Hierdoor kan het komen tot één wereldwijde standaard in gevaar komen, net nu de Verenigde Staten erover denken IFRS te

accepteren.

2.5 Reacties naar aanleiding van invoering IFRS

In de voorgaande paragrafen is de achtergrond en het implementatietraject van de IFRS regelgeving genoemd. In deze paragraaf wil ik een aantal reacties van de opstellers en gebruikers, naar aanleiding van de invoering van de IFRS regels, op een rij zetten. Zien zij de voordelen van deze nieuwe regelgeving, of vinden ze de omschakeling louter nadelen hebben?

Er is reeds onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de invoering van IFRS door Ernst & Young (2006). Dit onderzoek is uitgevoerd nadat beursgenoteerde ondernemingen voor het eerst hun jaarrekening hadden opgesteld conform de nieuwe IFRS regelgeving. Het onderzoek, uitgevoerd onder de vijfenzestig grootste bedrijven volgens de Financial Times Global 500, levert als belangrijkste conclusies dat volgens deze bedrijven de mate van informatieverschaffing is verbeterd en dat de gehanteerde waarderingsgrondslagen dichter naar elkaar zijn toegebracht. De bedrijven constateren wel dat er nog steeds verschillen zijn in waarderingsgrondslagen binnen dezelfde bedrijfstak.

(20)

Van der Tas (MAB, 2006) geeft aan dat hij verwacht dat in de loop van de tijd bedrijven in dezelfde bedrijfstak op dezelfde waarderingsgrondslagen zullen overgaan. Dit komt doordat bedrijven zichzelf willen vergelijken met hun concurrenten. Deze vergelijking kan alleen gemaakt worden als de bedrijven dezelfde waarderingsgrondslagen hanteren bij het opstellen van cijfers.

Brugging en Noordzij (2006), respectievelijk CFO van de Rabobank en secretaris van VNO- NCW, zijn minder positief ten opzichte van de invoering van IFRS. Volgens hen valt de transparantie en vergelijkbaarheid van jaarrekeningen opgesteld onder IFRS tegen, terwijl de kosten daarentegen flink zijn toegenomen.

PricewaterhouseCoopers en Ipsos MORI (2006) concluderen uit een onderzoek gehouden onder 93 financiële directeuren van bedrijven uit de FTSE 350, dat 85% van de

ondervraagden denkt dat het door IFRS lastiger is geworden de jaarrekening uit te leggen aan hun stakeholders.

Uit bovengenoemde reacties blijkt dat de opstellers van jaarrekeningen zich vrij negatief uitlaten omtrent IFRS. Er wordt gevreesd dat de gebruikers van de jaarrekeningen de cijfers onvoldoende begrijpen.

Uit onderzoek (PWC, 2006) blijkt echter dat de gebruikers wel degelijk positief staan ten opzichte van de invoering van de IFRS regelgeving. Het onderzoek gehouden onder 187 ‘investment fund managers’gaf aan dat bijna driekwart van de geënquêteerden goed op de hoogte is van de impact van IFRS op bedrijven, waardoor ze goed in staat zijn (investerings-) beslissingen te nemen op basis van jaarrekeningen opgesteld conform IFRS regelgeving.

IFRS is momenteel in meer dan honderd landen de verslaggevingstandaard. Het ligt in de lijn der verwachting dat in de nabije toekomst ook de VS zal overschakelen op deze standaard. Recent IFRS onderzoek van Deloitte (2008) in de Verenigde Staten toont dat 30% van de 200 geënquêteerde bedrijven nu op IFRS zou willen overstappen. Tevens geeft 45% aan de overstap binnen zeven jaar te willen maken. Deze onderzoeksresultaten geven aan dat het vertrouwen in IFRS groeit, waardoor het wellicht in de toekomst kan uitgroeien tot dé wereldwijde verslaggevingstandaard.

2.6 Conclusie

We kunnen concluderen dat met de invoering van IFRS de doelstelling van externe verslaggeving voor beursgenoteerde ondernemingen, verschuift van een betrouwbare verslaggeving naar een meer relevante verslaggeving. Het begrip ‘fair value’is met de komst van IFRS een stuk nadrukkelijker op de voorgrond getreden. In het onderzoek wat ik ga uitvoeren onder honderd accountants zal ik beoordelen of de relevantie ook voor de midden- en klein bedrijven, met de komst van IFRS SME, zal toenemen.

(21)

3. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de huidige

regelgeving en IFRS SME?

3.1 Inleiding

Uitgaande van de ‘exposure draft’IFRS SME wil ik, door middel van een

literatuurstudie, onderzoeken wat de belangrijkste verschillen zijn indien het midden- en kleinbedrijf overstapt op deze nieuwe verslaggevingvoorschriften. Alvorens tot deze verschillen te komen, ga ik eerst de huidige wet- en regelgeving langs. Doelstelling van dit hoofdstuk is om te onderzoeken in hoeverre IFRS SME afwijkt van de huidige wet – en regelgeving.

Bedrijven in het midden- en kleinbedrijf maken hun jaarrekening momenteel op conform de wet- en regelgeving vanuit titel 9 en de richtlijnen voorgeschreven door de Raad voor de Jaarverslaggeving. Vanaf 2009 is het voor kleine ondernemingen wellicht mogelijk jaarcijfers conform de fiscale wet- en regelgeving op te stellen. Deze drie vormen van de huidige wet- en regelgeving behandel ik in paragraaf 3.2 tot en met 3.4.

In de paragrafen 3.5 en 3.6 ga ik in op IFRS SME en de verschillen daarvan met de huidige wet- en regelgeving. Dit hoofdstuk sluit af met een aantal belangrijke

commentaren uit de praktijk op de ‘exposure draft’voor IFRS SME en een conclusie in paragraaf 3.8.

3.2 Het Burgerlijk Wetboek

Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vormt al jarenlang de basis van het jaarrekeningenrecht zoals wij dat kennen. In deze titel zijn ‘de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving in Nederland’te vinden. Deze zin komt in iedere accountantsverklaring terug, in de vorm van: ‘De controle is verricht

overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten’(Deckers en van Kollenburg, 2002).

In hoofdstuk 2 is de doelstelling van Art. 2:210 van het Burgerlijk Wetboek reeds aangegeven. Deze was ‘het door het bestuur van de onderneming afleggen van verantwoording aan de gebruikers van de informatie van de jaarrekening’. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bestaat uit zestien afdelingen. De voorschriften omtrent de balans en winst- en verliesrekening met bijhorende toelichting staan in de afdelingen drie en vier. De grondslagen van waardering en voor de bepaling van het resultaat worden weergegeven in afdeling zes.

Artikel 396 en artikel 397 geven groottecriteria aan op grond waarvan kleine en middelgrote ondernemingen vrijstellingen krijgen. Indien een onderneming een balanstotaal heeft dat kleiner is dan 14 miljoen euro, een netto omzet heeft van minder dan 28 miljoen euro en maximaal 250 medewerkers heeft, typeert de wet deze als

middelgrote onderneming. Bij een balanstotaal van niet meer dan 3,5 miljoen, een omzet van niet meer dan 7 miljoen en maximaal 50 medewerkers, wordt de onderneming als

(22)

zijnde klein getypeerd. Vrijstellingen voor kleine en middelgrote ondernemingen kunnen aanzienlijke tijd- en kostenbesparingen met zich meebrengen. Zo kunnen deze bedrijven volstaan met vaak kortere toelichtingen bij de jaarrekening en mogen bepaalde

toelichtingen zelfs helemaal worden weggelaten.

3.3 De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ)

In 1981 is de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) opgericht door een vijftal organisaties, namelijk:

- het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) - het Nederlands Christelijke Werkgeversverbond (NCW) - de Federatie Nederlandse Vakbeweging

- het Christelijk Nationaal Vakverbond

- de Orde Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA)

De doelstelling van de RJ is de kwaliteit van externe verslaggeving in Nederland bevorderen. Enerzijds wordt getracht dit te bereiken door het publiceren van uitspraken en aanbevelingen inzake externe verslaggeving, anderzijds wordt ongevraagd dan wel gevraagd advies gegeven over externe verslaggeving aan met name de overheid en andere regelgevende instanties. De uitspraken en aanbevelingen worden weergegeven in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Dit boekwerk, dat ruim zestien honderd bladzijden beslaat wordt jaarlijks in december uitgegeven. De opbouw van deze richtlijnen is als volgt:

 Stramien voor opstelling en vormgeving van jaarrekeningen  Algemene grondslagen

 Jaarrekeningposten  Toelichting

 Jaarverslag, overige gegevens en overige informatie  Bijzondere bedrijfstakken

(23)

3.4 Jaarrekening op fiscale grondslagen

Kleine rechtspersonen mogen, in het kader van administratieve lastenvermindering, hun jaarrekening gaan opmaken volgens fiscale grondslagen. De verschillen tussen de fiscale aangifte en de jaarrekening verdwijnen zodoende. Het wetsvoorstel jaarrekening op fiscale grondslag is recent op 15 mei door de Tweede Kamer aangenomen. De wetgeving betreft een optie voor kleine rechtspersonen en is van toepassing op jaarrekeningen en jaarverslagen die worden opgesteld over de boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari van het jaar 2007.

Hugo van den Ende (2008) noemt in een artikel in accountancynieuws een aantal posten in de jaarrekening die veranderen indien een onderneming de fiscale grondslagen gaat toepassen in de jaarrekening.

Hieronder volgt een korte beschrijving van deze posten en de verschillen met commerciële waardering, zoals deze gelden in de huidige wet- en regelgeving.

Materiële vaste activa

Fiscaal verschillen de afschrijvingsregels van de commerciële regels. Zo mag fiscaal een pand in eigen gebruik maar tot vijftig procent van de WOZ waarde worden afgeschreven en is de minimale afschrijvingstermijn van bedrijfsmiddelen vijf jaar. Commercieel mag een pand geheel worden afgeschreven en mogen bedrijfsmiddelen vaak ook in drie jaar worden afgeschreven. Dit betekent dat er fiscaal hogere winsten behaald worden waardoor er meer belasting zal worden geheven.

Willekeurige afschrijving is een fiscale faciliteit, welke commercieel niet geaccepteerd wordt. Deze faciliteit is echter niet van toepassing op rechtspersonen en kan alleen gehanteerd worden wanneer er sprake is van een starter.1 Willekeurige afschrijving geeft ondernemingen de mogelijkheid zelf te bepalen wanneer afschrijving plaatsvindt, zodat bijvoorbeeld de eerste jaren veel afgeschreven kan worden, zodat er minder belasting hoeft te worden betaald.

Belastinglatenties

In de commerciële jaarrekening worden latenties gevormd indien er verschillen zijn tussen de fiscale en commerciële waardering van bepaalde posten. Fiscaal worden belastinglatenties echter niet gevormd. De berekening van belastinglatenties kan lastig zijn. Voordeel van waardering op fiscale grondslagen is dat deze berekeningen niet te hoeven worden gemaakt.

Onderhanden werken

Fiscaal dient er tussentijds een resultaat te worden genomen op onderhanden werk, conform de Percentage –of –Completion methode. Bedrijfseconomisch wordt dit

(24)

meestal ook gedaan. Grote verschillen in de waardering van het onderhanden werk zijn dan ook niet te verwachten.

Deelnemingen en goodwill

Fiscaal worden deelnemingen gewaardeerd tegen kostprijs inclusief eventueel betaalde goodwill. Bedrijfseconomisch wordt dit tegen netto vermogenswaarde gedaan en komt de goodwill expliciet in de balans te staan.

Eigen vermogen

Herinvesteringreserve is fiscaal toegestaan en kan daarom gehanteerd worden indien fiscaal gewaardeerd wordt. Herwaarderingsreserve wordt fiscaal niet geaccepteerd. Indien een kleine onderneming er voor gaat kiezen om de fiscale grondslagen te gaan gebruiken, dient dit in de jaarrekening te worden vermeld als een stelselwijziging. De aanpassingen die gedaan worden dienen rechtstreeks in het eigen vermogen te worden verwerkt.

3.5 IFRS for Small and Medium- sized Entities

De IASB heeft een werkgroep ingesteld onder leiding van dhr. Pacter. Deze werkgroep heeft begin 2007 een voorstel (‘exposure draft’) uitgebracht inzake

verslaggevingstandaarden voor ‘small and medium- sized entities’. De doelstelling van IFRS SME is de vergelijkbaarheid tussen jaarrekeningen in verschillende landen te vergroten.

In tegenstelling tot de wet, zoals uit paragraaf 3.1 blijkt, geeft de IASB geen

kwantitatieve criteria mee aan het begrip ‘small and medium- sized entities’. Wel wordt er een definitie gegeven met het doel om aan te geven voor wie IFRS SME bedoeld is: ‘SME’s zijn ondernemingen die:

- geen ‘public accountability’hebben, wat betekent dat het geen beursgenoteerde bedrijven, dan wel banken, verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen zijn; - jaarrekeningen publiceren voor externe gebruikers, zoals aandeelhouders zonder

managementfunctie, crediteuren en ‘credit agencies’.

De IFRS SME standaarden zijn een afgeleide van de ‘full IFRS’, met daarin veréénvoudigingen aangebracht, welke het de minder grote ondernemingen

(25)

3.6 Verschillen IFRS SME en huidige wet- en regelgeving

IFRS SME kent ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving, zoals genoemd in de eerste paragrafen van dit hoofdstuk, meer ‘fair value’georiënteerde

waarderingsgrondslagen. Achtereenvolgens wil ik in deze paragraaf behandelen: Goodwill, toegezegde pensioenregelingen, bijzondere waardeverminderingen,

deelnemingen en financiële instrumenten. Hierbij dient vermeld te worden dat bij deze vergelijking uitgegaan wordt van de uitgebrachte ‘exposure draft’door de IASB. Het kan zijn dat de definitieve IFRS voor SME’s hiervan gaat afwijken. Dit wordt echter pas in 2009 bekend.

Goodwill

Nederlandse wet/RJ:

Voor de verwerking van goodwill van derden in de jaarrekening bieden de Nederlandse wet en de RJ drie mogelijkheden. De meest gehanteerde en aangeraden methode door de RJ is het activeren van de goodwill en het vervolgens afschrijven hierop. De andere mogelijkheden zijn het rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen brengen of direct ten laste van de verlies- en winstrekening brengen. Uit onderzoek (Hoogendoorn, MAB 2002) blijkt, dat voor de millenniumwisseling verreweg het gros van de ondernemingen goodwill direct van het eigen vermogen afboekt. Phillips (1992) was één van de eerste Nederlandse ondernemingen welke goodwill op de balans heeft gezet. Hierna werd het gebruikelijk de goodwill te activeren en erop af te schrijven.

IFRS SME:

Activering dient plaats te vinden tegen verkrijgingprijs. Vervolgens dient er ieder jaar een impairment test uitgevoerd te worden. Indien er eventuele bijzondere

waardeverminderingen zijn dienen deze direct afgeboekt te worden. Het idee van deze impairment test is overgewaaid vanuit de Verenigde Staten waar dit in 2001 reeds verplicht werd gesteld. Het idee achter de impairment test is dat de werkelijke waarde van de goodwill zo zichtbaar is in de jaarrekening. De ‘fair value’komt op deze manier beter tot uitdrukking.

Toegezegde pensioenregelingen

Nederlandse wet/RJ:

Inzake de verwerking van pensioenregelingen kent de RJ een vrijstelling. Een toegezegde pensioenregeling mag in bepaalde gevallen worden verwerkt als een toegezegde

bijdrageregeling. Dit heeft als voordeel dat ingewikkelde en kostbare actuariële berekeningen achterwege gelaten kunnen worden. Tevens kent de RJ de zogenaamde

(26)

corridorbenadering. Dit betekent dat actuariële resultaten niet in het resultaat hoeven te worden verwerkt indien dit resultaat binnen een bepaalde bandbreedte valt.

IFRS SME:

De vrijstelling die de RJ kent, wordt niet genoemd in de IFRS SME. De corridorbenadering wordt tevens niet onderkend. Het ontbreken van deze

vereenvoudigingen maakt het voor ondernemingen die IFRS SME gaan hanteren lastiger tot een goede waardering te komen.

Bijzondere waardeverminderingen

Nederlandse wet/RJ:

Indien de boekaarde van een actief de realiseerbare waarde overschrijdt, dient een bijzondere waardevermindering geboekt te worden. De RJ typeert de hoogste van de opbrengstwaarde of de bedrijfswaarde als de realiseerbare waarde.

IFRS SME:

De IASB geeft aan dat de realiseerbare waarde gelijk is aan de opbrengstwaarde. De bedrijfswaarde wordt hier niet genoemd. Op deze manier zal er sneller een bijzondere waardevermindering ontstaan, waardoor afboekingen vaker zullen voorkomen.

Deelnemingen:

Nederlandse wet/RJ:

Waardering wordt voorgeschreven volgens vermogensmutatiemethode en onder bepaalde voorwaarden tegen kostprijs.

IFRS SME:

Deelnemingen mogen worden gewaardeerd tegen kostprijs, equitymethode (cf

vermogensmutatiemethode) of reële waarde. In dit opzicht geeft de IFRS SME meerdere mogelijkheden voor de waardering van deelnemingen.

(27)

IFRS SME:

Waardering dient meestal tegen reële waarde te geschieden.

3.7 Commentaren op de exposure draft IFRS SME

Op 1 februari 2007 is de ‘exposure draft’inzake IFRS SME door de IASB uitgebracht. De daaropvolgende acht maanden kon er commentaar worden gegeven op dit voorstel. Deze commentaren zijn alle op de website van de IASB geplaatst. De IASB is momenteel deze commentaren aan het bestuderen om zodoende tot een definitieve versie te komen. In totaal zijn er 161 commentaren ontvangen. Hierin staan zowel positieve als negatieve kritieken genoemd. In deze paragraaf wil ik van een aantal organisaties de belangrijkste kritieken op een rij zetten. Aan de orde komen de ‘comment letters’van de NIVRA, de Raad voor de Jaarverslaggeving, de Irish Banking Federation (de enige bank die een comment letter heeft geschreven) en BDO. Deze organisaties zullen mijns inziens veel met de nieuwe regelgeving gaan werken. De kritieken van deze organisaties geven een goed beeld van de positieve en negatieve kanten van de ‘exposure draft’IFRS SME. In vrijwel alle kritieken is terug te vinden dat men het niet eens is met de naam SME die de IASB heeft gehanteerd.

RJ:

Hans de Munnik, voorzitter van de Raad voor de Jaarverslaggeving, geeft aan dat hij vindt dat de verwachtingen welke zijn gewekt door de IASB niet zijn waargemaakt. Er moeten volgens hem meer vereenvoudigingen worden aangebracht om tot hanteerbare regelgeving te komen. De Munnik geeft tevens aan dat de gehanteerde benadering van de IASB, namelijk de top- down benadering, niet de juiste is geweest. Een bottom- up benadering, waarbij eerst de wensen van het mkb zelf in kaart zijn gebracht, zou volgens hem hebben geleid tot betere standaarden. Een concreet voorbeeld dat hij geeft is de door de IASB geformuleerde regelgeving omtrent de waardering voor goodwill. Alleen de mogelijkheid tot een impairment test is voor veel bedrijven onvoldoende, omdat de kosten hiervan te hoog zullen zijn.

BDO:

BDO geeft in haar ‘comment letter’aan dat het blikveld voor IFRS SME verkleind dient te worden. Volgens BDO is de ‘exposure draft’niet toepasselijk op de verslaggeving van kleine bedrijven. De behoeftes van de gebruiker worden ook door BDO aangestipt. Dit dient meer te worden meegenomen in de ‘exposure draft’. Verder geeft BDO aan dat er meerdere vormen van toelichtingen verwerkt moeten kunnen worden.

(28)

NIVRA:

Het commentaar van het NIVRA is ongeveer gelijk aan dat van BDO. Ook het NIVRA geeft aan dat er meer vereenvoudigingen dienen te worden aangebracht en dat de gehanteerde naam IFRS SME niet de juiste is.

Irish Banking Federation

De Ierse bank federatie geeft aan dat IFRS SME een grote extra kostenpost zal gaan vormen voor het midden- en kleinbedrijf in Ierland. De omschakeling op deze

regelgeving zal te hoge kosten met zich meebrengen. De bankfederatie is van mening dat de ‘exposure draft’dient te worden vereenvoudigd om zo een deel van deze extra kosten weg te nemen. Tevens wordt aangegeven dat een apart ‘framework’speciaal voor de kleine bedrijven wellicht een optie is.

3.8 Conclusie

Uit bovengenoemde commentaren blijkt dat alle vier de organisaties het nut van harmoniserende verslaggeving onderkennen, maar dat er meerdere vereenvoudigingen dienen te worden gemaakt, dan dat er tot op heden in de ‘exposure draft’zijn gemaakt. Vooral voor de kleinere bedrijven kan de omschakeling naar IFRS SME een te grote stap zijn, wat erg hoge kosten met zich meebrengt.

We kunnen concluderen dat er met de invoering van IFRS SME de nodige veranderingen zullen optreden in de externe verslaggeving. Vaak zijn goodwill, deelnemingen,

financiële instrumenten en pensioenregelingen, grote posten in de jaarrekening. Het zal de nodige kosten met zich meebrengen om over te stappen op andere

verslaggevingsstandaarden voor deze posten. In mijn onderzoek zal ik beoordelen of accountants verwachten dat deze kosten opwegen tegen de voordelen die internationale wet –en regelgeving met zich meebrengt.

(29)

4. In hoeverre is internationalisatie belangrijk in het midden- en

kleinbedrijf?

4.1 Inleiding

Doelstelling van IFRS SME is de onderlinge vergelijkbaarheid van jaarrekeningen internationaal verbeteren. Hierachter schuilt de aanname dat het midden- en kleinbedrijf de behoefte heeft aan internationalisatie. Deze behoefte wil ik onderzoeken door het doen van een literatuuronderzoek.

Dit hoofdstuk wil ik beginnen met een aantal theorieën achter internationalisering welke in de literatuur genoemd worden. Vervolgens komen de verschillende vormen van internationalisering aan de orde. In de vierde paragraaf wil ik per

internationaliseringsvorm de mate van internationalisatie aangeven. De slotparagraaf vormt de conclusie van dit hoofdstuk.

4.2 Theorieën achter internationalisering

In de literatuur komt internationalisering uitgebreid aan de orde. Hierbij dient te worden aangetekend dat dit met name geldt voor literatuur omtrent internationalisering van grote multinationals. Het midden- en kleinbedrijf heeft in de literatuur tot nog toe weinig aandacht gekregen.

Deze theorieën hebben echter ook betrekking op midden- en kleinbedrijven. Theorieën omtrent internationalisering zijn in te delen in drie groepen. De zogenaamde

handelstheorieën, de statische theorieën en de procestheorieën. Hieronder zal ik deze kort benoemen.

Handelstheorieën

Deze theorieën trachten te achterhalen waarom verschillende landen handel met elkaar drijven. De belangrijkste handelstheorieën zijn:

- de theorie van de absolute voordelen - de theorie van de comparatieve voordelen - de nieuwe handelstheorie.

De eerste twee theorieën zijn gevormd rond het jaar achttienhonderd en zijn daarmee al ruim twee eeuwen oud. De theorie van de absolute voordelen geeft aan dat handel wordt veroorzaakt door productiekosten per eenheid product. Indien deze onevenredig hoog zijn in een bepaald land, zal dit land deze producten van een ander land willen kopen.

(30)

De klassieke econoom David Ricardo wordt gezien als de grondlegger van de theorie van de comparatieve voordelen. Deze theorie kijkt naar het verschil in de verhouding tussen de verschillende productiefactoren van een land en niet naar de kostprijs. Dit betekent dat zelfs wanneer een bepaald land alles voordeliger kan produceren dan een ander land, handel toch kan plaatsvinden.

De nieuwe handelstheorie geeft aan dat handel grotendeels te maken heeft met het verkrijgen van schaalvoordelen. Door internationale handel kan een onderneming haar afzetmarkt vergroten en zodoende de productie verhogen wat tot schaalvoordelen leidt.

Statische theorieën

De statische theorieën richten zich op de vraag waarom bedrijven internationaal gaan handelen. De statische theorieën zijn veel jonger en stammen uit het jaar 1960. De bekendste statische theorieën zijn:

- de ‘theory of the growth of the firm’ - de productlevenscyclusbenadering

- de internalisatietheorie en transactiekostenbenaderingen - het eclectisch paradigma

Eerstgenoemde theorie stelt dat internationalisering een bedrijf verder kan laten groeien. Met name in een land als Nederland, dat een relatief kleine binnenlandse afzetmarkt kent, kan op deze manier groei bewerkstelligd worden.

De productlevenscyclusbenadering geeft aan dat het afhankelijk is van de fase in de levenscyclus waarin het product zit of er internationalisering plaatsvindt. Fases welke worden onderscheiden zijn de introductie-, groei-, rijpheids-, verzadigings-, en neergangsfase. De benadering ziet met name internationalisering ontstaan na de groeifase.

De derde theorie tracht internationalisatie te verklaren uit de behoefte tot internalisering. Dit is het zeggenschap verkrijgen over een bepaalde hulpbron door het uitbreiden van eigen activiteiten. Als voorbeeld hiervan kunnen directe buitenlandse investeringen genoemd worden, waar ik later in dit hoofdstuk nog op terug zal komen.

De laatste statische theorie welke probeert te verklaren waarom bedrijven

internationaliseren, het eclectisch paradigma, is ontworpen door Dunning (International Business Review, 2000). Hij identificeert een drietal voordelen die internationale

(31)

Procestheorieën

De procestheorieën richten zich op de vraag hoe bedrijven hun activiteiten

internationaliseren. Verreweg de meest bekende procestheorie is het Uppsala- model, oftewel de stagetheorie. Deze theorie gaat ervan uit dat het internationaliseren zich ontwikkelt als een proces. Er worden een viertal fases onderscheiden, afhankelijk van de internationale ervaring welke het bedrijf heeft opgedaan. Deze fases zijn:

1. Geen reguliere exportactiviteiten

2. Export via onafhankelijke vertegenwoordigers (agenten) 3. Vestiging van een buitenlandse verkoopvestiging 4. Buitenlandse productie- eenheden

Hoe meer een onderneming internationaal betrokken is, hoe meer men richting fase vier gaat. Volgens het Uppsala- model wordt dit veroorzaakt door de toenemende kennis en ervaring van het management.

Brand et. al (MAB, 2005) hebben de werking van dit model onderzocht door middel van een steekproef onder bedrijven uit de metaal- en softwaresector. Hieruit kwam naar voren dat oudere organisaties inderdaad een hogere mate van internationalisering kennen dan jonge organisaties. Dit komt overeen met het Uppsala- model, dat aangeeft dat een onderneming verder internationaliseert, naarmate de ervaring van het management toeneemt.

4.3 Internationaliseringsvormen

Het midden- en kleinbedrijf kan op verschillende manieren internationaal zaken doen. In de komende paragrafen wil ik de volgende vier vormen van internationalisering

onderscheiden:

 Export  Import

 Directe buitenlandse investeringen (DBI)  Grensoverschrijdende samenwerking

In deze paragraaf wil ik kort ingaan op deze verschillende internationaliseringsvormen om vervolgens in paragraaf drie de mate van internationalisering binnen deze vier vormen aan te geven.

(32)

Export

Export kan worden omschreven als ‘Uitvoer van handelswaar naar het buitenland’(van Dale, 2007). In export kan verder onderscheid aangebracht worden tussen directe en indirecte export. Indien er sprake is van directe export bedient een onderneming

zelfstandig een buitenlandse markt. Ingeval van indirecte export loopt de export via een tussenpersoon.

In Nederland worden exportcijfers bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Internationaal worden deze cijfers door het WTO, OECD en Eurostat bijgehouden en gepubliceerd.

Exporteren is samen met importeren de eenvoudigste manier van internationaliseren. Er hoeft relatief weinig geïnvesteerd te worden in vergelijking met andere

internationaliseringsvormen. Voor het mkb zijn dit traditioneel dan ook de eerste stappen tot internationalisering, omdat het deze bedrijven vaak aan kapitaal ontbreekt om een verdergaande vorm van internationalisering te hanteren.

Uit onderzoek van Johanson en Vahle (1977) blijkt dat bedrijven van oudsher eerst exporteren naar nabij gelegen landen. Als dit positief uitpakt worden gaandeweg naar steeds meer landen geëxporteerd. De technologische ontwikkelingen van de afgelopen jaren maken het echter mogelijk direct naar verder gelegen landen te exporteren, om zo de afzetmarkt te kunnen verruimen.

Import

Import wordt door het van Dale woordenboek omschreven als ‘Invoer van handelswaar uit het buitenland’(van Dale, 2007). Cijfers omtrent de import worden door dezelfde organisaties bijgehouden en gepubliceerd als de exportcijfers.

Directe buitenlandse investeringen

Bij directe buitenlandse investeringen verkrijgt een onderneming een belangrijke mate van zeggenschap in de onderneming in het buitenland. De bekendste voorbeelden van directe buitenlandse investeringen zijn het zelf oprichten van een nieuwe vestiging in het buitenland, het aangaan van een joint venture of het overnemen van een bedrijf in het buitenland. Van de vier internationaliseringsvormen is dit de meest verregaande vorm van internationalisering. Uit onderzoek van de Europese Commissie (2003) blijkt dat

(33)

schaalvoordelen met zich mee, zoals deze in de nieuwe handelstheorie al zijn

aangegeven. Het onderzoek stelt echter wel dat directe buitenlandse investeringen nog vaak aan hoge barrières worden onderworpen, waardoor mkb bedrijven er nog van afzien. Gebrek aan financiering, wet- en regelgeving en hoge kosten verbonden aan wet- en regelgeving worden als belangrijkste oorzaken genoemd.

Grensoverschrijdende samenwerking

Dit betreft samenwerking met een onderneming in het buitenland. Kenmerkend is echter dat beide ondernemingen onafhankelijk blijven bestaan. Vaak wordt een

grensoverschrijdende samenwerking aangegaan met de achterliggende gedachte dat beide partijen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling of productie van een product of dienst. Deze manier van internationaliseren biedt kleinere bedrijven de mogelijkheid nadelen te ondervangen welke ze vaak tegenkomen indien ze gaan internationaliseren.

4.4 Mate van internationalisering

Zoals in de voorgaande paragraaf aangegeven, wordt internationalisering door verschillende instanties gemeten. Dit geldt voor alle vier de vormen van

internationalisatie. In deze paragraaf wil ik me specifiek richten op de mate van

internationalisering door midden- en kleinbedrijven. Per internationaliseringsvorm geef ik in deze paragraaf inzicht in de mate van internationalisering. Recente data omtrent de mate van internationalisering door het Nederlandse midden- en kleinbedrijf zijn nog niet beschikbaar.

4.4.1 Export

Export naar grootteklasse (x 1 miljoen euro & vanaf 1 werkzame persoon), 2000- 2006, (Exportindex MKB, EIM, Juli 2007)

2002 2003 2004 2005 2006 Kleinbedrijf (1-9 wp) 23.640 22.630 21.380 25.180 29.060 Klein middenbedrijf (10-19 wp) 14.380 15.200 17.220 17.580 21.110 Middelgroot middenbedrijf (20-49 wp) 27.660 29.960 32.510 35.110 37.280 Groot middenbedrijf (50-99 wp) 23.640 25.530 28.010 30.060 30.680 Middelgroot bedrijf (100-249 wp) 64.130 64.750 68.560 71.170 79.160 Grootbedrijf (250 + wp) 116.270 115.630 125.320 128.400 148.290 Niet toegerekend 20.900 18.870 25.050 38.540 38.170 Totaal 290.620 292.560 318.050 346.040 383.760

(34)

MKB 153.450 158.060 167.680 179.090 197.290

% MKB 56,9% 57,8% 57,2% 58,2% 57,1%

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het midden- en klein bedrijf een redelijk grote bijdrage levert aan de export vanuit Nederland. Deze export neemt in de periode 2000 tot en met 2006 sterk toe. Dit duidt erop dat het mkb steeds vaker buitenlandse markten gaat opzoeken.

Uit onderzoek van MKB Nederland samen met ABN AMRO (2007) blijkt echter dat de export van het Nederlandse mkb in de knel komt te zitten. Exporteren van goederen vergt investeringen, maar volgens dit onderzoek is het voor kleine en middelgrote

ondernemingen vaak lastig aan kapitaal te komen voor deze investeringen. Dit terwijl exporteren vaak minder kapitaal vereist dan bijvoorbeeld directe buitenlandse

investeringen. Het onderzoek geeft echter wel aan dat de potentie om te exporteren er voor veel bedrijven wel is.

4.4.2 Import

Aandeel importerende mkb bedrijven, in procenten, 2003 (ENSR Enterprise Survey)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% Finl and Fran krijk Ver enig dK onin

krijkItalië Portu gal Den emar ken Zw eden Dui tsla nd Noo rweg en Span je Ned erla nd Grie kenl and Bel gië Oos tenr ijk Ijsla nd Zw itser land Ierla nd Lux embu rg Gem idde lde Land P er ce n ta ge im p or te re n d e m k b b ed ri jv en

Uit deze tabel blijkt dat gemiddeld over Europa drie op de tien bedrijven importeren vanuit het buitenland. In Nederland is dit zelfs bijna vier op de tien. Dit betekent echter

(35)

Recente date omtrent de import door mkb bedrijven is niet beschikbaar. Het CBS verstrekt wel data omtrent de totale import. Uit onderstaande tabel blijkt dat deze import de laatste jaren sterk gestegen is. Hieruit kan worden afgeleid dat de import door het mkb waarschijnlijk de afgelopen jaren tevens gestegen is.

Invoer in Nederland, 2003-2007 (CBS, Statline)

Jaartal Invoer 2003 206.867 2004 228.248 2005 249.845 2006 285.370 2007 307.274

4.4.3 Directe buitenlandse investeringen

Aandeel mkb bedrijven met directe buitenlandse investeringen, in procenten, 2003 (ENSR Enterprise Survey)

0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% It al ië O o st en ri jk F ra n k ri jk Z w ed en D u it sl an d N ed er la n d S p an je V er en ig d B el g ië G ri ek en la n d P o rt u g al F in la n d Ie rl an d N o o rw eg en L u x em b u rg Z w it se rl an d D en em ar k en Ij sl an d G em id d el d e Land P er ce n ta ge

(36)

Hierbij worden bij Nederlandse bedrijven de volgende soorten buitenlandse investeringen onderscheiden:

Overname van buitenlands bedrijf 9% Deelneming in buitenlands bedrijf 37% Oprichting eigen bedrijf/ vestiging in het buitenland 51% Joint venture met Nederlandse of buitenlandse partner 23% Investeringen tussen moeder –en dochterbedrijf 7%

Anders 9%

Nederland volgt bij het aandeel mkb bedrijven met directe buitenlandse investeringen het Europese gemiddelde van 3%. Dit is een minimaal gedeelte van het totale Nederlandse midden- en kleinbedrijf.

Er zijn verder vrij weinig data beschikbaar over de directe buitenlandse investeringen door het mkb. Volgens onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken (2003) is er een groei waarneembaar in directe buitenlandse investeringen door het midden- en kleinbedrijf in Nederland. Dit sluit aan bij de overige vormen van internationalisatie waar de laatste jaren tevens een groei zichtbaar is.

(37)

4.4.4 Grensoverschrijdende samenwerking

Aandeel mkb bedrijven dat aangeeft dat de belangrijkste samenwerkingpartner een buitenlandse mkb onderneming is, in procenten, 2003

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% F in la n d It al ië S p an je Z w ed en F ra n k ri jk D u it sl an d Ij sl an d N ed er la n d N o o rw eg en V er en ig d D en em ar k en P o rt u g al B el g ië G ri ek en la n d O o st en ri jk Z w it se rl an d Ie rl an d L u x em b u rg G em id d el d e Land P er ce nt ag e

Internationale allianties met mkb bedrijven 1990-2007

(OECD)

0 100 200 300 400 500 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Jaartal A an ta la lli an ti es

Uit bovenstaande cijfers blijkt dat Nederland net boven het Europees gemiddelde zit wat betreft grensoverschrijdende samenwerking. Bijna één op de tien bedrijven geeft aan dat de belangrijkste samenwerkingspartner uit het buitenland komt.

Het aantal allianties is voornamelijk in het begin van de 21steeeuw explosief toegenomen. Oorzaak hiervan kan liggen in de zogenaamde internet bubbel die rond de eeuwwisseling heerste in grote delen van de wereld.

(38)

4.5 Conclusie

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat het midden- en kleinbedrijf zich steeds meer

internationaal gaat oriënteren. Meer dan een kwart van de bedrijven importeert vanuit het buitenland, terwijl bijna een vijfde exporteert naar het buitenland. Grensoverschrijdende samenwerking vindt in bijna één op de tien gevallen plaats. Directe buitenlandse

investeringen worden gedaan door 2% van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf. Het is echter duidelijk dat het overgrote deel van de Nederlandse mkb bedrijven geen internationale activiteiten uitvoert. Wel blijkt uit verschillende onderzoeken dat de internationaliseringsdrang de laatste jaren toeneemt. Met het oog op de invoering van internationale verslaggevingregels voor het midden- en kleinbedrijf valt voor beide kanten wat te zeggen. De tegenstanders zullen erop wijzen dat veel mkb bedrijven met regelgeving worden geconfronteerd waar ze geen enkel voordeel mee hebben omdat ze geen enkele internationale connectie hebben. De voorstanders van internationale verslaggevingregels zullen echter opwerpen dat de internationalisering van mkb bedrijven de laatste jaren een groei laat zien en dat de invoering van internationale regelgeving deze groei van internationalisatie alleen maar zal vergemakkelijken en versnellen.

Nu uit het theoretisch kader is gebleken hoe het staat met de internationalisatiedrang in het gehele midden- en kleinbedrijf, wil ik in het volgende hoofdstuk onderzoeken in hoeverre er brancheverschillen bestaan in de behoefte tot internationalisatie. De verschillende soorten internationaliseringsvormen welke ik in dit hoofdstuk heb gehanteerd, gebruik ik tevens in mijn onderzoek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat deze impact (mede) beïnvloed is door de mate waarin de on- derzochte ondernemingen gebruik hebben gemaakt van de

In de Europese Unie werd IFRS 9 op 22 november 2016 goedgekeurd voor toepassing; derhalve zouden jaarrekeningen over de boekjaren 2016 en 2017 op basis van IFRS 9 mogen

IFRS 9 kent voor de eerste toepassing bij overgang vanuit IAS 39 een aantal keuzes/transitiebepalingen:.. • Vrijstelling voor het opstellen van vergelijkende cijfers op basis

Het eerder aangehaalde onderzoek van de EBA inzake IFRS 9 is een voorbeeld van een specifiek themaonderzoek (EBA, 2017).We hebben naast de jaarrekening 2016 ook het

Invloed op eigen vermogen begin rapportagejaar wordt slechts voor totale effect inclusief IFRS 10 vermeld 6 8 Invloed op eigen vermogen begin rapportagejaar wordt slechts voor

Onderzocht is of de verplichte overstap van Dutch GAAP naar IFRS heeft geleid tot een daling van de cost of equity capital van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen..

Een mogelijk verschil in verantwoorde opbrengsten tussen de PoC methode en de nieuwe voorstellen, kan ontstaan doordat de waarde van de geleverde activa uit het

Alvorens in H 1 te kunnen toetsen of de abnormale accruals volatieler zijn geworden, wordt in H 2 de ontwikkeling van de kasstromen onderzocht... De derde hypothese, de