• No results found

Literatuuronderzoek – kwaliteit van de accountantscontrole

6. Aanvullende literatuuronderzoeken

6.2 Literatuuronderzoek – kwaliteit van de accountantscontrole

Door onder andere het faillissement van Enron in 2001 en de daarmee samenhangende ineenstorting van Arthur Andersen in 2002, is de accountantscontrole steeds vaker aan kritiek onderworpen (Defond & Francis, 2005). In het bijzonder wordt de kwaliteit van deze controle, uitgevoerd door een accountantsorganisatie, in twijfel getrokken (Francis, 2004).

De kwaliteit van de accountantscontrole kan worden gezien als een theoretisch continuüm variërend van zeer lage tot zeer hoge kwaliteit (Francis, 2004).

De mogelijke gevolgen van ernstige tekortkomingen binnen de kwaliteit van de accountantscontrole kunnen resulteren in financiële overzichten die misleidend zijn voor de gebruikers (DeAngelo, 1981b).

De kritiek op de accountantscontrole heeft aanleiding gevormd tot wijzigingen in de wet- en regelgeving ter voorkoming van misleidende financiële overzichten. In de Verenigde Staten is bijvoorbeeld de Sarbanes-Oxley Act (SOX) in 2002 ingevoerd. In Nederland werd hieraan invulling gegeven door middel van de Code Tabaksblat (2003).

De wijzigingen hebben ten doel om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren.

In deze beschouwing wordt de kwaliteit van de accountantscontrole behandeld. Daarnaast worden de tekortkomingen wat betreft deze kwaliteit, welke nog niet zijn verbeterd door middel van wet- en regelgeving, besproken. De recente invoering van de scheiding tussen controle- en adviesdiensten en de verplichte kantoorroulatie zal tevens worden besproken.

De kwaliteit van de accountantscontrole

De kwaliteit van de accountantscontrole wordt door DeAngelo (1981a) gedefinieerd als de

waarschijnlijkheid dat een accountant zowel een tekortkoming in het boekhoudsysteem van de klant ontdekt als rapporteert. Deis & Giroux (1992) en Burnett et al. (2012) onderstreepten deze

omschrijving in hun onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Volgens DeAngelo (1981b) bestaat deze kwaliteit uit twee dimensies:

1. de vakbekwaamheid van een accountant wat betreft het ontdekken van een tekortkoming, 2. de onafhankelijkheid van een accountant wat betreft het rapporteren van een ontdekte

tekortkoming.

Over de eerste dimensie deden Goldman & Barlev (1974), Nichols & Price (1976) en DeAngelo (1981a) de volgende uitspraak: iedere accountant beschikt over genoeg vakbekwaamheden om tekortkomingen te kunnen ontdekken, waardoor de onafhankelijkheid van de accountant de belangrijkste kwestie is als het gaat om de kwaliteit van de accountantscontrole.

Watts & Zimmerman (1981) en DeAngelo (1981a) gingen een stap verder, ze stelden dat de definitie van de kwaliteit van accountantscontrole tevens de definitie van de onafhankelijkheid van de accountant omschrijft: ‘een onafhankelijke accountant rapporteert een tekortkoming ontdekt in het boekhoudsysteem’. De mate van onafhankelijkheid blijkt een voorname factor te zijn voor de mate van kwaliteit van de accountantscontrole.

De mate van kwaliteit

Ondanks dat er een duidelijke definitie kan worden gegeven, is het voor de gebruikers van financiële verslagen moeilijk om de mate van kwaliteit van deze verslagen te bepalen. Het blijkt moeilijk meetbaar te zijn. Diverse onderzoekers hebben gekeken naar mogelijke surrogaten voor de kwaliteit. Surrogaten zijn meetbare variabelen die kunnen worden gehanteerd bij het bepalen van de mate van kwaliteit (DeAngelo, 1981b). Onder meer de volgende surrogaten worden in de literatuur besproken:

 Omvang van de accountantsorganisatie;

 Duur van de werkrelatie tussen accountant en manager;

 (Gezonde) financiële positie van de klant;

 Big 4 accountantsorganisaties;

Vergoedingen ontvangen door de accountantsorganisaties;  Verlenen van overige diensten door de accountantsorganisaties. Hieronder zullen deze surrogaten worden toegelicht.

Omvang van de accountantsorganisatie

DeAngelo (1981b) onderzocht het verband tussen de omvang van de accountantsorganisatie en de kwaliteit van de accountantscontrole, waarbij omvang het aantal klanten betreft. Deis & Giroux (1992) bekrachtigden dit verband in hun onderzoek.

DeAngelo (1981b) vond bewijs dat de mate van deze kwaliteit niet onafhankelijk is van de omvang van de accountantsorganisatie. Dit geldt ook als accountants over gelijkwaardige vakbekwaamheden beschikken. Accountantsorganisaties met een groter aantal klanten hebben meer te verliezen als ontdekte tekortkomingen niet worden gerapporteerd. De mogelijke reputatieschade wordt als verlies gezien (DeAngelo, 1981b; Deis & Giroux, 1992).

Daarnaast is het aandeel van een klant in een portefeuille van een groot accountantsorganisatie in verhouding kleiner dan bij een kleinere accountantsorganisatie (DeAngelo, 1981b). Hierdoor is de accountantsorganisatie financieel minder afhankelijk van deze klant (Loeb, 1975; Goldman & Barlev, 1974). Een accountant ontvangt vergoedingen voor het verrichten van werkzaamheden. Deze vergoedingen kunnen ertoe leiden dat een accountant de neiging heeft om de kwaliteit van de accountantscontrole te verlagen ten behoeve van klantbehoud (Deis & Giroux, 1992). Deis & Giroux (1992) oordeelden echter dat een accountantsorganisatie meer belang heeft bij reputatiebehoud dan bij klantbehoud.

Het verhoogde belang van reputatiebehoud en het verlaagde belang van klantbehoud bij grotere accountantsorganisaties verhogen de kwaliteit van accountantscontrole verricht door deze organisaties (DeAngelo, 1981b; Deis & Giroux, 1992).

Bovendien concludeerden Deis & Giroux (1992) dat accountants, werkzaam bij

accountantsorganisaties met meer klanten, over betere vakbekwaamheden beschikken dan accountants bij accountantsorganisaties met minder klanten. Dit komt door meer ervaring in een bredere klantenkring.

Duur van de werkrelatie tussen accountant en manager

Deis & Giroux (1992) vonden in hun onderzoek bewijs dat de mate van kwaliteit afneemt met de toenemende duur van de werkrelatie. Hiervoor worden door hen twee redenen gegeven:

1. een langere werkrelatie kan tot gevolg hebben dat een accountant minder wordt uitgedaagd doordat er minder innovatieve werkzaamheden worden verricht (DeAngelo, 1981b);

2. een accountant kan de professioneel kritische houding ten opzichte van de klant niet handhaven doordat een binding met de klant ontstaat (Shockley, 1981).

Shockley (1981) en Emanuels (1995) vonden bewijs dat de door de gebruikers waargenomen onafhankelijkheid afneemt indien de duur van de werkrelatie toeneemt. Volgens Watts &

Zimmerman (1981) en DeAngelo (1981a) is de mate van onafhankelijkheid (mede) bepalend voor de mate van kwaliteit van de accountantscontrole.

Myers et al. (2003) onderzochten het verband tussen de duur van de werkrelatie en de kwaliteit (of aannemelijkheid) van de winst (earnings quality). De duur van de werkrelatie diende als surrogaat voor de kwaliteit van de accountantscontrole, waarbij een langere werkrelatie een hogere kwaliteit van de accountantscontrole impliceert.

Naarmate de accountant langer werkzaam is bij een klant, zal deze beter in staat zijn de extreme keuzes van het management bij het bepalen van de financiële positie van de onderneming te beperken.

Financiële positie van de klant

De mate van kwaliteit van de accountantscontrole neemt af naarmate de financiële positie van de klant toeneemt (Deis & Giroux, 1992). De financiële positie van de klant heeft te maken met de welvaart van deze klant. Welvarende klanten kunnen meer druk uitoefenen op de accountant en op de door haar te verrichten werkzaamheden, omdat deze klanten de kosten van het vervangen van de accountant kunnen dragen (Deis & Giroux, 1992). Dit verband sluit aan bij voorgaande

onderzoeken van Pany & Reckers (1988) en Knapp (1985) die concludeerden dat de door de gebruikers van financiële overzichten waargenomen onafhankelijkheid afneemt naarmate accountants werkzaamheden verrichten bij financieel sterke ondernemingen.

Big 4 accountantsorganisaties

Francis & Yu (2009) onderzochten het verband tussen de kwaliteit van de accountantscontroles bij SEC-ondernemingen en de omvang van de uitvoerende vestiging van de betreffende Big 4

accountantsorganisaties. De omvang van deze vestigingen van de Big 4 accountantsorganisaties betreft het aantal klanten dat zij bedienen.

Zij oordeelden dat er bij grotere vestigingen van Big 4 organisaties een hogere mate van kwaliteit wordt verwacht doordat er meer ervaring is in het uitvoeren van dergelijke controles.

Deze grotere vestigingen zijn meer geneigd tot het verstrekken van een oordeel over de continuïteit van de klant (Francis & Yu, 2009). Zij zullen zich minder snel laten leiden door de mogelijke impact van hun oordeel op continuïteit van de onderneming van de klant. Doordat zij minder geneigd zijn

zich te laten leiden door dit belang bij het maken van hun beoordeling, zal hun onafhankelijkheid hoger zijn en daarmee de kwaliteit van de accountantscontrole.

Daarnaast blijken de klanten van deze grotere vestigingen minder agressief gedrag te vertonen bij winststuring (earnings management) (Francis & Yu, 2009). Deze klanten hebben kleinere abnormale accruals, waardoor de winst een consistent patroon weergeeft.

Francis and Wilson (1988) oordeelden naar aanleiding van hun onderzoek dat de mate van kwaliteit bij Big 8 organisaties hoger ligt, vanwege het reputatiebehoud. Het verband tussen reputatiebehoud en de kwaliteit van de accountantscontrole werd tevens gevonden door DeAngelo (1981b) en Deis & Giroux (1992).

Vergoedingen ontvangen door de accountantsorganisatie

Ferguson et al. (2003) vonden bewijs dat een hogere vergoeding voor de verrichte werkzaamheden door een accountantsorganisatie een hogere mate van kwaliteit impliceert. De hogere vergoeding komt door meer verrichte inspanningen tijdens de accountantscontrole (het aantal uren) en door grotere expertise van de accountant (het uurtarief van de accountant). Zij oordeelden dat de hoogte van de vergoeding de mate van kwaliteit medebepaald.

Verlenen van overige diensten

Het effect van het verlenen van overige diensten (zoals adviesdiensten) op de kwaliteit van de accountantscontrole is door onder andere Defond & Francis (2005), Frankel et al. (2002) en DeFond et al. (2002) onderzocht. Er werd bewijs gevonden dat alle overige diensten de kwaliteit van de accountantscontrole verlagen. Defond & Francis (2005) oordeelden hierbij dat elke overige dienst een even grote negatieve impact heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

Abbott et al. (2007) maakten onderscheid in het soort adviesdienst: routine en niet-routine adviesdiensten. Het onderscheid heeft betrekking op de frequentie en de aard van deze dienst. Zij onderzochten het effect van het uitbesteden van werkzaamheden verricht door de Internal Audit Department op de kwaliteit van de accountantscontrole.

Het resultaat van Abbott et al. (2007) luidde dat de verschillende soorten adviesdiensten ook verschillende effecten hebben op de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit is in tegenstelling tot de gevonden resultaten van de hierboven genoemde onderzoekers.

Het onderzoek van Abbott et al. (2007) sloot aan bij het onderzoek van Securities and Exchange Commission (SEC 2003): er kunnen omstandigheden zijn waarin een hoge vergoeding voor bepaalde adviesdienst geen indicatie geeft voor een verlaagde onafhankelijkheid van de accountant. De resultaten van Abbott et al. (2007) ondersteunen de acties van de SEC in 2003 (FFR, no. 68), er moet onderscheid gemaakt worden in het soort adviesdienst om de impact hiervan op de

onafhankelijkheid van de accountant en daarmee de kwaliteit van de accountantscontrole te kunnen bepalen.

DeAngelo (1981a) concludeerde dat de bereidheid van de accountant om tegen het management in te gaan bij kwesties over financiële verslaggeving en interne controle in verband staat met de

betaalde vergoedingen door de klant. Dit verband is omgekeerd evenredig, wat inhoudt dat de bereidheid om tegen het management in te gaan met dezelfde factor afneemt als de vergoeding toeneemt, en vice versa. Dit verband wordt sterker als er sprake is van een voortdurende adviesdienst, waardoor er een doorlopende vergoeding wordt betaald door de klant (Beck et al. 1988; Parkash & Venable 1993).

Misleidende financiële overzichten

Zoals reeds genoemd, kan de kwaliteit van de accountantscontrole worden gezien als een

theoretisch continuüm variërend van zeer lage tot zeer hoge kwaliteit (Francis, 2004). Aan de zijde van zeer lage kwaliteit is er sprake van ernstige tekortkomingen (Deis & Giroux, 1992; Francis, 2004). Dit kan zich volgens Deis & Giroux (1992) in twee situaties voordoen:

1. als een accountant niet in staat is de voorgeschreven wet- en regelgeving tijdens een controle bij haar klant af te dwingen;

2. als een accountant niet in staat is in bepaalde omstandigheden een aangepaste verklaring te verstrekken.

De gevolgen van ernstige tekortkomingen voor de kwaliteit van de accountantscontrole kunnen resulteren in financiële overzichten die misleidend zijn voor de gebruikers (DeAngelo, 1981b). Misleidende financiële overzichten kunnen betrekking hebben op overzichten die in strijd zijn met de voorgeschreven richtlijnen, wet- en regelgeving, of op een onjuiste en/of onvolledige verklaring. De oorzaak hiervan kan worden gevonden in een gebrek aan professionele kennis en vaardigheden of gebrek in daadkracht om de medewerking van de klant te krijgen. Deze overzichten zijn

misleidend doordat de door de gebruikers gemaakte beslissingen zijn gebaseerd op door de accountant goedgekeurde gegevens, welke onjuist en/of onvolledig zijn.

Wet- en regelgeving

Door middel van wet- en regelgeving wordt getracht de tekortkomingen voor de kwaliteit van de accountantscontrole te verminderen, zodat deze kwaliteit zal verbeteren.

Onder meer de volgende wijzigingen in de wet- en regelgeving hebben plaatsgevonden.

Een van de grootste wijzigingen betreft de invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002. Naast de financiële resultaten moeten onder andere een evaluatie en analyse van de kwaliteit van processen en controles, die worden gebruikt voor het tot stand brengen van de financiële resultaten, worden toegevoegd (SOX, 2002).

De wet is van toepassing op alle in de Verenigde Staten beursgenoteerde vennootschappen, ongeacht in welk land de vennootschap is gevestigd. De regels in deze wet bevatten 5 categorieën (SOX 2002):

1. Regels ter verbetering van het interne controle systeem;

2. Regels ter verbetering van de controle door externe accountants; 3. Aanvullende eisen voor het publiceren van informatie door bedrijven; 4. Gedragsregels voor corporate insiders;

5. Aanvullende regels voor het scheiden van activiteiten van aandeelanalisten en bankiers. In Nederland is de Code Tabaksblat in 2003 ingevoerd als aanvulling op de bestaande wet- en regelgeving. Deze code is van toepassing op alle in Nederland beursgenoteerde vennootschappen.

Onder meer de volgende regels zijn ingevoerd om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren:

 de verplichte partnerroulatie (SOX sectie 203): de belangrijkste partners die de

accountantscontrole van een bedrijf uitvoeren, dienen om de vijf jaar gewisseld te worden. Dit biedt een oplossing voor het door Deis & Giroux (1992), Shockley (1981) en Emanuels (1995)gevonden negatieve verband tussen de duur van de werkrelatie en de kwaliteit van de accountantscontrole.

Carey & Simnett (2006) onderzochten of de verplichte partnerroulatie van invloed is op de kwaliteit. Zij oordeelden dat verplichte partnerroulatie bijdraagt aan de kwaliteit van de accountantscontrole, doordat de neiging tot het verstrekken van een oordeel over de continuïteit van de klant afneemt naarmate de partner een langere werkrelatie met de klant heeft;

het invoeren van audit commissies binnen een onderneming, welke worden vervuld externe

directors: deze commissies zullen participeren in het proces van het benoemen van accountants en de bepaling van hun vergoeding voor de te verrichten werkzaamheden. Tevens zullen zij de resultaten van de accountantscontrole reviewen en participeren in situaties wanneer een accountant wordt ontslagen door de onderneming (SOX sectie 301 en 407). Deze maatregel heeft tot gevolg dat de macht van de manager ten opzichte van de accountant wordt beperkt en de onafhankelijkheid van de accountant toeneemt (Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976). Hierdoor neemt de kwaliteit van de

accountantscontrole toe.

Abbott et al. (2003) onderstreepten het effect van de invoering van deze regeling. Zij vonden bewijs dat indien de audit commissies volledig uit onafhankelijke externe directors bestaat en minstens 4 keer per jaar vergaderen, dit geassocieerd kan worden met een grote externe controle. De kans op financiële afwijkingen wordt hierdoor verminderd.

Abbott et al (2007) oordeelden dat indien de audit commissie in overeenstemming is met de kenmerken, voorgeschreven door de SOX, financiële afwijkingen kunnen worden vermeden. Dit zal ten goede komen aan de kwaliteit van de accountantscontrole;

 de Sarbanes-Oxley Act verbiedt dat accountants, verantwoordelijk voor de

accountantscontrole, specifieke vormen van overige dienstverlening uitvoeren (SOX, sectie 201). Daarnaast benadrukte de SOX de verantwoordelijkheid van de corporate audit commissies wat betreft het managen van de werkrelatie tussen de accountant en de klant. De SOX vereist dat deze commissie vooraf goedkeuring dient geven over de overige diensten die verleend zullen worden door hun accountants.

In Nederland heeft in 2013 een wijziging in de wet- en regelgeving plaatsgevonden wat betreft de overige dienstverlening. Er geldt een verbod om naast controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten voor organisaties van openbaar belang (OOB).

Het verbod op het uitvoeren van overige diensten bij een klant indien de accountant ook de accountantscontrole uitvoert, zal ten goede komen aan de kwaliteit van de accountantscontrole (Defond & Francis, 2005; Frankel et al,2002; DeFond et al, 2002);

 de sancties die accountants kunnen worden opgelegd voor het niet voldoen aan de verplichtingen zijn met de invoering van de SOX fors gestegen (SOX, sectie 906). Zowel de geldboetes als gevangenisstraffen zijn verhoogd. Op deze manier wordt getracht de bereidheid van de accountants om af te wijken van de voorgeschreven wet- en regelgeving te verminderen (DeAngelo, 1981a; Beck et al. 1988; Parkash & Venable 1993);

 tevens is bij de invoering van de SOX een sectie opgenomen over de kantoorroulatie. In deze sectie (SOX, sectie 207) staat dat er onderzoek gedaan moet worden naar de verplichte kantoorroulatie. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden door het onafhankelijke bureau, Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB).

In Nederland is een bepaling in de Wet toezicht accountantsorganisatie opgenomen waarin staat dat per 1 januari 2016 een accountantsorganisatie niet langer dan acht jaar achtereenvolgend de wettelijke accountantscontrole mag uitvoeren bij een OOB (Staatsblad, december 2012). In

Nederland is deze aanvullende bepaling ingevoerd om de duur van de werkrelatie tussen accountant en manager te beperken, waardoor de accountant haar professioneel kritische houding beter zal kunnen handhaven (Shockley, 1981; Emanuels, 1995). Dit zal ten goede komen aan de kwaliteit van de accountantscontrole (Deis & Giroux, 1992).

De scheiding tussen controle- en adviesdiensten

Zoals reeds hierboven beschreven, is in de Sarbanes-Oxley Act van 2002 in sectie 201 opgenomen dat het accountants, verantwoordelijk voor de accountantscontrole, wordt verboden om specifieke vormen van overige dienstverlening uit te voeren (SOX, sectie 201). De overige diensten die worden verleend mogen geen betrekking hebben op zaken zoals boekhouden, financiële informatie

systemen en werkzaamheden van de interne audit commissie.

In Nederland is in 2013 deze regel van SOX ingevoerd in de nationale wet- en regelgeving. Er geldt een verbod om naast controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten voor organisaties van openbaar belang (OOB).

Ondanks de invoering van deze maatregel om de kwaliteit van de accountantscontrole te

verbeteren, zijn niet alle onderzoekers in de literatuur het eens over het effect van de maatregel. De meningen verschillen over het soort adviesdienst dat van invloed kan zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole.

Defond & Francis (2005), Frankel et al. (2002) en DeFond et al. (2002) onderzochten het effect van het verlenen van overige diensten (zoals adviesdiensten) op de kwaliteit van de accountantscontrole is door onder andere onderzocht (zoals reeds besproken bij de omschrijving van de surrogaten). Er werd bewijs gevonden dat alle overige diensten de kwaliteit van de accountantscontrole verlagen. Defond & Francis (2005) oordeelden hierbij dat elke overige dienst een even grote negatieve impact heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

Abbott et al. (2007) oordeelden dat er een onderscheid gemaakt moet worden in het soort adviesdienst: routinematige en niet-routinematige adviesdiensten. Het onderscheid is afhankelijk van de frequentie en de aard van deze dienst. Zij vonden bewijs dat de verschillende soorten adviesdiensten ook verschillende effecten hebben op de kwaliteit van de accountantscontrole. Het onderzoek van Abbott et al. (2007) sloot aan bij het onderzoek van Securities and Exchange Commission (SEC 2003): er kunnen omstandigheden zijn waarin een hoge vergoeding voor bepaalde adviesdienst geen indicatie geeft voor een verlaagde onafhankelijkheid van de accountant. Abbott et al. (2007) vonden hetzelfde resultaat als in het onderzoek van de SEC in 2003 (FFR, no. 68) zijn beschreven. Er moet onderscheid gemaakt worden in het soort adviesdienst om de impact hiervan

op de onafhankelijkheid van de accountant te kunnen bepalen en daarmee de kwaliteit van de accountantscontrole te kunnen beoordelen.

Samenvattend: scheiding controle- en adviesdiensten

In de literatuur zijn de wetenschappelijke onderzoekers het nagenoeg eens dat de scheiding van de controle- en adviesdiensten een positieve impact zal hebben op de kwaliteit van de

accountantscontrole. De scheiding zal ten goede komen aan de door de gebruikers waargenomen onafhankelijkheid.

Echter zijn er soorten adviesdiensten welke een positieve impact hebben op de kwaliteit hebben, waardoor de ingevoerde scheiding tussen controle- en adviesdiensten geen positieve impact zal hebben; hierbij zal een onderscheid gemaakt moeten worden tussen routinematige en niet-routinematige adviesdiensten (Abbott et al, 2007).

De verplichte kantoorroulatie

Naast de invoering van scheiding tussen controle- en adviesdiensten is in de SOX in sectie 207 opgenomen dat er onderzoek gedaan moet worden naar de verplichte kantoorroulatie. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd door het onafhankelijke bureau, Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB).

In 2011 heeft de PCAOB een concept regeling gepubliceerd over een eventuele invoering van verplichte kantoorroulatie (SEC). Dit concept is echter afgewezen door het Huis van Afgevaardigden