• No results found

24 van 23 oktober 1998 van mevrouw SONJA BECQ Jo-lijn – Evaluatie Ruim anderhalf jaar geleden werd de Jo-lijn opge- start

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "24 van 23 oktober 1998 van mevrouw SONJA BECQ Jo-lijn – Evaluatie Ruim anderhalf jaar geleden werd de Jo-lijn opge- start"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 24

van 23 oktober 1998

van mevrouw SONJA BECQ

Jo-lijn – Evaluatie

Ruim anderhalf jaar geleden werd de Jo-lijn opge- start. Dit initiatief had de bedoeling jongeren en hun ouders de kans te geven vragen te stellen en klachten te formuleren met betrekking tot de hulp- verlening in het raam van de bijzondere jeugdbij- stand.

Uit tussentijdse informatie blijkt dat in de loop van het eerste werkjaar zo'n 943 meldingen binnen- kwamen, met daarnaast ook zo'n dertig klachten.

Deze meldingen en klachten kwamen grotendeels van mensen uit de omgeving van de jongeren.

Daarnaast waren er ook meldingen van de jonge- ren zelf en van mensen uit de hulpverlening. De meeste meldingen kwamen uit het Antwerpse. Uit Brussel telde men 43 telefoontjes. Er waren nogal wat vragen om informatie en advies.

Uit deze tussentijdse informatie viel het volgende op.

– De jongeren zelf (waarvoor de maatregel werd genomen) bellen bijna niet naar de Jo-lijn. Deze doelgroep wordt zeker niet voldoende bereikt.

– In het begin waren er veel vragen (door de zeer breed opgezette campagne) die niets te maken hadden met de werking van de bijzondere jeugdbijstand. Momenteel zijn die vragen gro- tendeels weggevallen.

– Te weinig vierdewereldgezinnen zouden met de Jo-lijn contact opnemen.

Om een duidelijke situatieschets te krijgen, mede met het oog op de rondetafel bijzondere jeugdzorg die wij in het Vlaams Parlement organiseren, had ik graag nadere verduidelijkingen gekregen.

1. Hoe evolueert deze Jo-lijn ? Is er terzake reeds een jaarverslag (bereikte populatie, aard van de vragen, bestaffing van de Jo-lijn, ... ) met beleidsconclusies en -aanbevelingen beschik- baar ? Welke krachtlijnen gelden hier even- tueel ?

2. Wordt deze Jo-lijn ook beschouwd als een

"klachtendienst" voor jongeren en hun ouders ? Welke procedure wordt terzake gehanteerd en hoe is de (on)afhankelijkheid van de Jo-lijn-medewerker(s) gegarandeerd ?

3. Kan de minister de (structurele) relatie omschrijven tussen de Jo-lijn en Kind en Gezin, de Kinder- en Jongerentelefoon, de Kinderrech- tencommissaris, ... ?

Antwoord

1. De Jo-lijn maakt deel uit van een pakket aan maatregelen om jongeren en ouders meer part- ner te maken in de bijzondere jeugdbijstand. In het Algemeen Verslag over de Armoede werd gewezen op de nood aan protestmogelijkheden voor ouders en minderjarigen ten aanzien van verwijzende instanties en voorzieningen. Wan- neer men niet terechtkan bij een consulent, opvoeder of begeleider, heeft men de kans zich rechtstreeks (en eventueel anoniem) tot Jo-lijn te richten. Doel is de dialoog tussen hulpvrager en hulpverlener te verbeteren, te luisteren naar problemen en eventueel het beleid aan te pas- sen.

Deze lijn wordt bemand door twee personen die ervaring hebben als consulent binnen de bijzon- dere jeugdbijstand. Zij trachten vanuit hun ervaring de mensen verder te helpen, te luiste- ren naar bedenkingen, vragen en klachten. Jon- geren en ouders binnen de bijzondere jeugdbij- stand hebben niet alleen recht op hulp en infor- matie, maar moeten ook worden gehoord over de wijze waarop die hulp verloopt.

Bij de aanvang van de hulpverlening wordt in de buitendiensten van de bijzondere jeugdbij- stand iedere betrokkene (jongere, ouders, ...) geïnformeerd over het bestaan van de Jo-lijn en over de mogelijkheid om daarop gratis een beroep te doen. Bij de verwijzende instantie en de voorzieningen hangen er goed zichtbare affi- ches uit en zijn er folders over de Jo-lijn beschikbaar.

De Jo-lijn krijgt meer en meer bekendheid bij het publiek, er wordt geregeld een beroep op gedaan. Voor jaar 1998 zal het aantal oproepen boven de duizend liggen. De meeste bellers zijn mensen uit de onmiddellijke omgeving van de jongere : (stief)ouders, grootouders, familie, vrienden, maar ook mensen die op een of ande- re manier met de jongere te maken hebben (leerkracht, psycho-medisch-sociale centra (PMS). Vanwege de jongeren komen er minder oproepen dan verwacht. Door de installatie van een klachtenprocedure binnen de voorzienin- gen aangesloten bij het Minorius-project, kun- nen geplaatste jongeren in hun onmiddellijke omgeving terecht met opmerkingen en klach- ten.

(2)

De mensen bellen meestal (één op drie) voor advies en/of informatie. Bezwaren over voorge- stelde maatregelen en begeleiding, vragen over wie het recht heeft een kind te plaatsen en voor welke termijn, vragen naar informatie over de organisatie van de bijzondere jeugdbijstand en dies meer, komen geregeld terug. De voornaam- ste verzuchtingen bij de cliënten van de bijzon- dere jeugdbijstand zijn : men vindt te weinig gehoor, opmerkingen of vragen worden niet ernstig genomen, men staat machteloos.

Het aantal klachten blijft beperkt, het gaat vooral om communicatiestoornissen, misver- standen. Vaak blijken beeldvorming en ver- wachtingen van de cliënten inzake bijzondere jeugdbijstand niet in overeenstemming te zijn met wat de bijzondere jeugdbijstand kan bie- den. Nog steeds is het zo dat vele mensen de bij- zondere jeugdbijstand, maar ook andere vor- men van hulpverlening, onvoldoende kennen.

Ondanks de veelvuldige mondelinge communi- catie blijkt schriftelijke informatie over de hulp- verlening noodzakelijk.

Het eerste jaarverslag van de Jo-lijn wordt gefi- naliseerd en zal weldra beschikbaar zijn. De inbedding van de Jo-lijn in de afdeling Bijzon- dere Jeugdbijstand zorgt voor een directe terug- koppeling naar het beleid en geeft aanleiding tot bijsturing, met gunstige effecten voor het cliënteel.

Enkele voorbeelden.

– Het bestaan en de werking van de bemidde- lingscommissies bleek onvoldoende bekend.

Er werd een folder gemaakt over deze dien- sten met informatie over hun opdracht en werking.

– Mede naar aanleiding van klachten in ver- band met de werking van de bemiddelings- commissies werd de reglementaire organisa- tie ervan aangepast.

– Bij pleeggezinplaatsingen was het niet steeds duidelijk wie de opdracht ten aanzien van het ouderlijk milieu op zich neemt (de pleeg- gezinnendienst of de consulent).

Op aanzet van de Jo-lijn werd met de Fede- rale Gezinsplaatsing een richtlijn uitgewerkt, zodat bij het begin van een plaatsing in een pleeggezin in het handelingsplan wordt beschreven wie de hulpverlening ten aanzien

van de ouders opneemt en wie het geheel coördineert.

– Gelet op de vele vragen om informatie werd in samenwerking met de kinderrechtswinkels de brochure "Jij en de jeugdrechtbank" ont- wikkeld, die de jongeren beter wegwijs maakt in de bijzondere jeugdbijstand, hen zicht geeft op hun rechten en hoe zij deze kunnen uitoefenen in alle fasen van de hulp- verlening, hen informeert over het bestaan van kinderrechten en hen wijst op het recht op klacht (cf. Jo-lijn).

Aan de brochure voor de comités voor bij- zondere jeugdzorg wordt momenteel nog gewerkt. Bedoeling is nadien analoge bro- chures te maken voor de ouders.

– Naar aanleiding van klachten die recht- streeks te maken hadden met het begelei- dingskader in de voorzieningen, werd met deze voorzieningen contact opgenomen met het oog op structurele aanpassingen.

Een concreet vormingsinitiatief voor nog jonge, onervaren opvoerders was hiervan het gevolg. Bij een andere leidde dit tot omscha- keling naar een andere erkenningscategorie.

2. De Jo-lijn is in de eerste plaats een lijn voor open communicatie over de concrete werking van de bijzondere jeugdbijstand. Men hoopt dat de Jo-lijn zo de inspraak en samenspraak tussen hulpverlening en cliënten kan bevorderen en dus meer zal betekenen dan alleen maar een klachtenlijn.

Communicatiestoornissen en misverstanden tracht de Jo-lijn op te helderen, de communica- tie opnieuw op gang te brengen. In de eerste plaats tracht de Jo-lijn de mensen te motiveren tot zelfredzaamheid. Indien dit niet lukt, zal de Jo-lijn zelf bemiddelen, zowel bij de cliënten als de hulpverleners, om de hulpverlening nieuwe kansen te geven.

Klachten over vermeende wantoestanden komen niet zo vaak voor.

Indien er een vermoeden is van een wantoe- stand, wordt de zaak doorgegeven aan de team- verantwoordelijke binnen de administratie, die de zaak verder onderzoekt. Om het proces van het hulpverleningsgebeuren te bewaken en in elke fase van het proces inspraak en kwaliteit te garanderen, zijn er de teamverantwoordelijken en de inspecteurs. Zij blijven in eerste instantie aangewezen om het goed functioneren van de

(3)

hulpsystemen te waarborgen en om klachten aan de juiste oplossing te koppelen. De Jo-lijn krijgt dan een terugkoppeling van wat er is gebeurd en/of wat het resultaat is van dat onderzoek. Dit wordt ook doorgegeven aan de persoon die in eerste instantie de klacht formu- leerde.

3. Er is overleg met de andere luisterlijnen, klach- tenlijnen en ombudsdiensten. Dit is nodig om de afstemming en het samengaan van diverse impulsen en verwachtingen optimaal te maken.

In de nabije toekomst zal worden gewerkt aan gestructureerd overleg met de Kinderrechten- commissaris. Met Kind en Gezin is er geen sys- tematische samenwerking. Echter, indien nodig wordt informatie gevraagd en/of doorgegeven.

Wanneer er oproepen, vragen, ... bij de Jo-lijn terechtkomen die niet voor de Jo-lijn zijn bestemd, tracht men deze de mensen zo goed mogelijk door te verwijzen. Bijvoorbeeld jonge- ren die bellen in verband met liefdesproblemen worden doorverwezen naar de Kinder- en Jon- gerentelefoon. Enkel de zaken die echt te maken hebben met de bijzondere jeugdbijstand worden door de Jo-lijn "behandeld".

Informatie over waar men met welke vragen terechtkan, wordt onder meer vermeld in de bovengenoemde informatiebrochures.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1 – red.) wordt verwezen naar de vernieuwde VIPA-procedure (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden), waarbij via het zorgstrategisch plan wordt getracht

Een andere specifieke tegemoetkoming voor min- dervaliden is dat een mindervalide gezinslid als dubbel wordt gerekend bij het bepalen van het aantal kinderen ten

Wordt deze screening gehouden op grond van een eenvormig instrument dat in alle centra wordt gehanteerd1. Is en was er begeleiding en afstemming voor de personeelsleden die

Op vrijdag 30 november 2001 heeft de Vlaamse regering de wijziging van het besluit van de Vlaamse re- gering van 15 december 2000 goedgekeurd waarbij de 150 budgetten bestemd voor

Artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de

Voor het oostelijk deel van de zone zal tot eind 2003 gepoogd worden één of meerdere grote gebruikers uit de logistie- ke sector aan te trekken voor de zone, w a a r- bij

Na controle van deze aanvragen blijken er 24 organiserende besturen te zijn die geen recht hebben op een bijkomende eenmali- ge subsidie van Kind en Gezin..

Deeltijdse OCMW-ontvangers – Reglementering Naar verluidt gaf de Vlaamse regering in juli 2001 haar principiële goedkeuring aan een ontwerp van besluit van de Vlaamse regering