• No results found

Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid"

Copied!
393
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eindredactie

Margriet van Laar, Trimbos-instituut

Marianne van Ooyen-Houben, WODC

Trimbos-instituut, Utrecht, 2009 WODC, Den Haag, 2009

(2)

Ministerie van Justitie

Financiering

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Justitie

Projectleiding en eindredactie

Margriet van Laar (Trimbos-instituut)

Marianne van Ooyen-Houben (Wetenschappelijk Onderzoek-en DocumOnderzoek-entatiecOnderzoek-entrum - WODC)

Projectuitvoering Esther Croes Victor Everhardt André van Gageldonk Moira Galloway Hendrien Kaal Bob Keizer Toine Ketelaars Margriet van Laar Ronald Meijer Karin Monshouwer

Marianne van Ooyen-Houben Franz Trautmann

Wytske van der Wagen

Externe auteurs

Jaap van der Stel (hoofdstuk 4)

Bert Bieleman, Sasja Biesma, Jacco Snippe en Arjan Beelen, Bureau Intraval (hoofdstuk 11)

Productiebegeleiding

Linda Groeneveld

Omslagontwerp

Ladenius Communicatie BV Houten

Vormgeving binnenwerk

Troost communicatie Utrecht

Productie

Ladenius Communicatie BV Houten

Tekstredactie

Bureau Schrijf Schrijf Utrecht

ISBN: 978-90-5253-643-9

Deze uitgave is te bestellen via www.trimbos.nl/producten, onder vermelding van artikelnummer AF0884. U krijgt een factuur voor de betaling.

Trimbos-instituut Da Costakade 45 Postbus 725 3500 AS Utrecht T: 030-2971100 F: 030-2971111 www.trimbos.nl

De integrale tekst van het rapport is gratis te downloaden van www.wodc.nl

Ministerie van Justitie WODC

Postbus 20301 2500 EH Den Haag

© 2009, Trimbos-instituut, Utrecht en WODC, Den Haag

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van het Trimbos-instituut en het WODC.

(3)

Dhr. prof. dr. H.G. van de Bunt, Erasmus Universiteit Rotterdam Dhr. prof. dr. H.F.L. Garretsen, Universiteit van Tilburg (voorzitter) Dhr. prof. dr. R.A. Knibbe, Universiteit Maastricht

Dhr. dr. M.W.J. Koeter, AMC/UvA/AIAR

Dhr. prof. dr. D.J. Korf, Bonger Instituut voor Criminologie, Universiteit van Amsterdam Mw. prof. dr. H. van de Mheen, IVO

Dhr. prof. dr. ir. J.A.M. van Oers, RIVM, Universiteit van Tilburg Dhr. A.W. Ouwehand, Stichting IVZ

Dhr. drs. W.T.G. Kuijpers, Stichting IVZ Toegevoegde deskundigen

Dhr. prof. dr. G.M. Schippers, AIAR

Mw. dr. C Klein Haarhuis, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie Dhr. drs. G.H.A. van Brussel, GGD Amsterdam

Waarnemers

Mw. mr. R. Muradin, Ministerie van Justitie Mw. drs. W.M. de Zwart, Ministerie van VWS Mw. drs. C.E.J. van der Hooft, Ministerie van BZK

Deelnemers aan de klankbordgroepbijeenkomsten

Dhr. prof. dr. mr. J.J.M. van Dijk, Universiteit van Tilburg Dhr. dr. T. Boekhout van Solinge, Willem Pompe Instituut Mw. mr. N. van der Arend, Ministerie van Justitie Dhr. drs. G.H.A. van Brussel, GGD Amsterdam Dhr. dr. M. de Kort, Ministerie van VWS

Dhr. drs. B.F.M. Kuijf, voormalig bestuursvoorzitter Stichting IrisZorg. Dhr. mr. P.P. de Vrijer, Ministerie van Justitie

Dhr. dr. K. Swierstra, Ministerie van Justitie Mw. mr. A. Hoekstra, Ministerie van Justitie Dhr. drs. B. Bieleman, Intraval

Dhr. mr. A.D.J. Keizer, Trimbos-instituut Dhr. drs. E.L. Engelsman, Ministerie van VWS Mw. mr. F. Mulder, Ministerie van Justitie

(4)
(5)

1. Samenvatting 13

Summary 25

2. Inleiding 35

2.1 Achtergrond 35

2.2 Doelstelling van de evaluatie en evaluatievragen 35

3. Werkwijze en methode van evaluatie 39

Marianne van Ooyen-Houben en Margriet van Laar

3.1 Inleiding 39

3.2 Methode van evaluatie 39

3.3 Werkwijze en informatiebronnen 41

4. Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid 45

Jaap van der Stel, Victor Everhardt, Margriet van Laar

4.1 Inleiding 45

4.2 Ontwikkelingen tot aan 1995 46

4.3 Drugsnota 1995 54

4.4 Drugsbeleid 1995 – heden 59

5. Cijfers: ontwikkelingen in drugsgebruik en vergelijkingen met het buitenland 69 Margriet van Laar

5.1 Inleiding 69

5.2 Prevalentie van drugsgebruik in de algemene bevolking, onder scholieren en onder speciale groepen 70

5.3 Prevalentieschattingen van probleemgebruik van drugs 90

5.4 Hulpvraag vanwege drugsgebruik 92

5.5 Drugsgerelateerde infectieziekten 96

5.6 Drugsgerelateerde sterfte 99

5.7 Enkele lacunes in informatie 103

5.8 Conclusies 103

6. Scheiding der markten & beleid ten aanzien van coffeeshops 109 Margriet van Laar, Marianne van Ooyen-Houben, Karin Monshouwer

6.1 Inleiding 109

6.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 110

6.3 Is de beoogde aanpak gerealiseerd? 112

6.4 Zijn de beoogde uitkomsten behaald? 120

6.5 Waren er ongewenste ‘neveneffecten’? 139

6.6 Overige vragen 146

6.7 Enkele lacunes in informatie 147

6.8 Conclusies 147

7. Preventie en harm reduction 153

Esther Croes en André van Gageldonk

7.1 Inleiding 153

7.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 155

7.3 Is de beoogde aanpak gerealiseerd? 163

7.4 Zijn de beoogde uitkomsten behaald? 171

7.5 Enkele lacunes in informatie 179

(6)

8.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 188

8.3 Zijn de beoogde aanpak en uitkomsten gerealiseerd? 192

8.4 Kwetsbare groepen 199

8.5 Andere relevante ontwikkelingen in zorg en behandeling 201

8.7 Enkele lacunes in informatie 214

8.8 Eindconclusies 214

9. Drugswetcriminaliteit 221

Marianne van Ooyen-Houben, Ronald Meijer, Hendrien Kaal, Moira Galloway

9.1 Inleiding 221

9.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 223

9.3 Is de beoogde aanpak gerealiseerd? 224

9.4 Zijn de beoogde uitkomsten behaald? 242

9.5 De positie van Nederland in vergelijking met andere landen 256

9.6 Enkele lacunes in informatie 258

9.7 Conclusies 258

10. Delicten gepleegd door drugsgebruikers 267

Marianne van Ooyen-Houben

10.1 Inleiding 267

10.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 268

10.3 Is de beoogde aanpak gerealiseerd? 270

10.4 Zijn de beoogde uitkomsten behaald? 281

10.5 Strafbare feiten begaan onder invloed van drugs 286

10.6 Enkele lacunes in informatie 287

10.7 Conclusies 287

11. Drugsgerelateerde overlast 293

Marianne van Ooyen-Houben, Bert Bieleman, Sasja Biesma, Jacco Snippe, Wytske van der Wagen, Arjan Beelen

11.1 Inleiding 293

11.2 Het verschijnsel ‘drugsoverlast’ 294

11.3 Harddrugsoverlast 296

11.4 Overlast rond coffeeshops 305

11.5 Overlast door hennepteelt 309

11.6 Enkele lacunes in informatie 309

11.7 Conclusies 309

12. Internationale samenwerking 315

Victor Everhardt, Wytske van der Wagen, Franz Trautmann, Ruud Bless, Toine Ketelaars, Bob Keizer

12.1 Inleiding 315

12.2 Wat waren de beleidsvoornemens? 316

12.3 Is de beoogde aanpak toegepast? 319

(7)

13.1 Inleiding 349

13.2 Het probleem en de context 350

13.3 Wat zijn de uitgangspunten? 352

13.4 Wat zijn de doelstellingen en beoogde uitkomsten? 353

13.5 Beoogde aanpak 353

13.6 Is de beoogde aanpak gerealiseerd? 354

13.7 Zijn de beoogde uitkomsten behaald? 365

13.8 Welke onderzoeken en monitors (aantal en aard) worden op het gebied van illegale drugs uitgevoerd en wat kan gezegd worden over de kwaliteit van deze onderzoeken,

monitors en registraties? 366

13.9 Onderzoek op justitieel terrein 369

13.10 Conclusies 374

14. Conclusies en discussie 383

Margriet van Laar en Marianne van Ooyen-Houben

14.1 Inleiding 383

14.2 Aanpak 383

14.3 Centrale doelstelling 385

14.4 Uitgangspunten van het beleid 387

14.5 Vage formulering van doelstellingen 388

14.6 Conclusie 389

(8)
(9)

Voor u ligt het rapport ‘Evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid’ waarin het drugsbeleid zoals dat gestalte heeft gekregen in de periode 1972–2007/2008 onder de loep wordt genomen. De ministers van VWS, Justitie en Binnenlandse Zaken hebben in 2008 aan de Kamer toegezegd een nieuwe drugsnota op te stellen. Om hier-over te adviseren is de Adviescommissie Drugsbeleid ingesteld. Aan het Trimbos-instituut en het WODC is ge-vraagd om bijgaande evaluatie uit te voeren welke als input kon dienen voor deze commissie. Voor het evaluatieonderzoek is een begeleidingscommissie ingesteld. Hierin hadden zitting de leden van de Wetenschap-pelijke Raad van de Nationale Drug Monitor en een aantal nieuwe leden.

Voorliggende evaluatie wil in de eerste plaats laten zien in hoeverre de hoofddoelstelling van het Nederlandse drugsbeleid gerealiseerd is. Die doelstelling, zoals geformuleerd in de Drugsnota 1995, betreft de preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende individuele en gemeenschapsrisico’s. Daarbinnen wordt gegaan op relevante thema’s zoals het coffeeshopbeleid, de druggerelateerde criminaliteit en overlast en de in-ternationale samenwerking.

In de evaluatie is de beleidslogica als uitgangspunt genomen. Per thema zijn de aannames, de beoogde aanpak en de beoogde uitkomsten van het beleid beschreven. Vervolgens is nagegaan of de aanpak in praktijk is gebracht en of de uitkomsten in lijn zijn met hetgeen er werd beoogd. Uitspraken over ‘effecten’ van het beleid zijn slechts beperkt, op deelgebieden, mogelijk. Er is gebruik gemaakt van beleidsstukken, wetenschappelijke publicaties, proefschriften, onderzoeksrapporten, gegevens van bestaande registraties en secundaire analyses van onder-zoeksdata, en informatie die verkregen is van deskundigen in klankbordgroepbijeenkomsten.

Voor het onderzoek was beperkte tijd beschikbaar. De rapportage diende eind april 2009 gereed te zijn. Dit legde beperkingen op aan het onderzoek. Er was geen mogelijkheid om omvangrijk nieuw/aanvullend onderzoek te verrichten om cruciale vragen te beantwoorden. Naar het oordeel van de begeleidingscommissie zijn in een korte periode bijzonder grote inspanningen verricht en is veel relevante informatie op gedegen wijze bij elkaar gebracht. Hiervoor gaat veel dank uit naar de onderzoekers van het Trimbos-instituut en het WODC.

Prof dr. H.F.L. Garretsen

(10)
(11)

Veel deskundigen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit rapport. Allereerst zijn wij de leden van de Wetenschappelijke Raad van de Nationale Drug Monitor, en andere deskundigen die het project hebben be-geleid, zeer erkentelijk voor hun kritische en vaak snel geleverde commentaar op conceptversies van projectplan en eindrapportages. Wij danken ook de leden van de klankbordgroep voor hun bijdrage. Zij gaven ons een beter zicht op de wereld achter de ‘papieren werkelijkheid’ ten tijde van de totstandkoming van de Drugsnota 1995. De leden van de begeleidingscommissie en klankbordgroep staan vermeld aan het begin van dit rapport. Op deze plaats willen wij tal van andere personen danken die op enigerlei wijze hun medewerking hebben ver-leend: Toine Ketelaars van het Trimbos-instituut voor zijn speurwerk naar (historische) beleidsdocumenten en andere documentatie; Gerda Rodenburg van het IVO, en Evelien Smit van het Trimbos-instituut, voor de secun-daire analyses op gegevens van respectievelijk het Nationaal Prevalentie Onderzoek en de Peilstationsonder-zoeken; Else de Donder van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) voor het verstrekken van gegevens over cannabisgebruik in Vlaanderen; Julian Vicente en Brendan Hughes van het EMCDDA voor hun toelichting en aanvulling op tal van Europese gegevens; Luuk Olsthoorn van het Centrum voor Criminali-teitspreventie en Veiligheid (CCV) en Jeroen van Gool van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het delen van hun kennis over de bestuursrechtelijke aanpak; Martha de Jonge voor het in kaart brengen van interventies gericht op kwetsbare groepen; Frans Leeuw, directeur van het WODC, en Annelies Daalder, hoofd van de afdeling Extern Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC, voor hun actieve bijdrage aan de opzet van de evaluatie en het becommentariëren van de tekst van de hoofdstukken; en alle andere deskun-digen die informatie hebben aangeleverd en/of op juistheid hebben gecontroleerd.

(12)
(13)

1

Samenvatting

In de Tweede Kamer heeft op 6 maart 2008 het debat over het Nederlandse drugsbeleid plaatsgevonden. De ministers van VWS, Justitie en BZK hebben tijdens dit debat aan de Kamer toegezegd een nieuwe drugsnota op te stellen. Als voorbereiding op deze drugsnota hebben de ministers van VWS en Justitie aan het Trimbos-instituut en het WODC gevraagd een evaluatie uit te voeren en deze gezamenlijk en integraal te rapporteren.

De evaluatie wil in de eerste plaats laten zien in hoeverre de hoofddoelstelling van het Nederlandse drugsbeleid gerealiseerd is. Die doelstelling, zoals geformuleerd in de Drugsnota 1995, betreft het primaat van de bescher-ming van de volksgezondheid: preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende individuele en gemeenschapsrisico’s. Daarnaast wordt ingegaan op relevante subdoelstellingen van het drugsbeleid op de vol-gende terreinen:

• Scheiding der markten en beleid ten aanzien van coffeeshops (hoofdstuk 6) • Preventie en harm reduction (hoofdstuk 7)

• Zorg en behandeling (hoofdstuk 8) • Drugswetcriminaliteit (hoofdstuk 9)

• Delicten gepleegd door drugsgebruikers (hoofdstuk 10) • Drugsgerelateerde overlast (hoofdstuk 11)

• Internationale samenwerking (hoofdstuk 12) • Onderzoek en monitoring (hoofdstuk 13)

In deze evaluatie is de beleidslogica als uitgangspunt genomen. Per thema zijn de aannames, de beoogde aanpak en de beoogde uitkomsten van het beleid beschreven. Vervolgens is nagegaan of de aanpak in de praktijk is ge-bracht en of de uitkomsten in lijn zijn met wat beoogd werd. Uitspraken over ‘effecten’ van het beleid zijn slechts beperkt, op deelgebieden, mogelijk. Primair uitgangspunt voor de evaluatie is de Drugsnota 1995, en de situatie in de laatste jaren het voornaamste ijkpunt voor de uitkomsten. Er is gebruik gemaakt van documentenanalyse (beleidsstukken, wetenschappelijke publicaties, proefschriften, onderzoeksrapporten), gegevens van bestaande registraties en secundaire analyses van onderzoeksdata, en informatie die verkregen is van deskundigen in klank-bordgroepbijeenkomsten.

Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid (hoofdstuk 4)

Dit hoofdstuk beschrijft in chronologische volgorde de belangrijkste ontwikkelingen die zich de afgelopen de-cennia hebben voorgedaan in het Nederlandse drugsbeleid. Na een korte historische inleiding wordt allereerst de totstandkoming van de wetswijziging uit 1976 beschreven. Deze wetswijziging was een direct gevolg van het idee dat het risico van een stof voor gebruiker en samenleving het uitgangspunt moest zijn bij beleidsvorming. Op basis van een aantal adviezen, waaronder die van de commissie Baan, wordt er vanaf die tijd in het drugs-beleid een onderscheid gemaakt tussen middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (hard-drugs) en cannabis, een middel met een minder groot risico voor de volksgezondheid. Stigmatisering en criminalisering van drugsgebruikers moest bovendien vermeden worden. Eind jaren zeventig initieerde de rege-ring een inhoudelijke discussie over de vernieuwing in de drugshulpverlening. Dit was de opmaat van de intro-ductie van onder meer methadon en andere hulpverleningsmethodieken die nu bekend staan onder de verzamelterm ‘harm reduction’. Deze ontwikkeling werd versterkt door de opkomende hiv/aids-epidemie. Daar-naast kreeg Nederland vanaf midden jaren tachtig te maken met een nieuw type uitgaansdrug: ecstasy. Naast een toenemend gebruik daarvan onder het uitgaanspubliek, werd Nederland een ecstasyproducerend en -ex-porterend land.

Met de in 1995 verschenen nota Continuïteit en Verandering – de Drugsnota 1995 – werd een andere be-nadering van het beleid ingezet. De fundamentele uitgangspunten van het Nederlandse drugsbeleid werden niet ter discussie gesteld. Wel gaf de nota de aanzet tot een gamma aan vernieuwende benaderingen van spe-cifieke groepen verslaafden, alsook van de aan productie, handel en gebruik van drugsgerelateerde fenomenen. De nota bepleitte verder een integrale benadering tegenover de tot dan nog relatief gescheiden wijze waarop rijksoverheid, gemeenten, departementen, instanties en landen de problemen definieerden en oplossingen ge-nereerden. Deze beleidsontwikkeling wordt vervolgens in een aantal hoofdlijnen in het hoofdstuk nader be-schreven. Zo is het beleid ten aanzien van cannabis en coffeeshops door een constante stroom aan maatregelen en wetswijzigingen verder aangepast en gereguleerd. Daarnaast wordt er stilgestaan bij de ontwikkeling van het brede palet van zorgaanbod in zowel de verslavingszorg als in de justitiële hulpverlening. Verder krijgt de bestrijding van de steeds grootschaliger en professionelere illegale teelt van cannabis en de illegale productie

(14)

van synthetische drugs specifieke aandacht. Een andere belangrijke ontwikkeling vanaf 1995 is dat het wettelijk, bestuurlijk en strafrechtelijk instrumentarium verder is aangepast om in het bijzonder lokale autoriteiten in staat te stellen de daar aanwezige drugscriminaliteit en drugsgerelateerde overlast aan te pakken. Tot slot worden de investeringen op het terrein van onderzoek en monitoring beschreven en wordt stilgestaan bij inspanningen ver-richt op het terrein van de internationale samenwerking.

Het hoofdstuk is daarmee te beschouwen als een inleiding op de nadere analyse van het drugsbeleid die in de navolgende hoofdstukken is uitgewerkt.

Cijfers: ontwikkelingen in drugsgebruik en vergelijkingen met het buitenland (hoofdstuk 5)

De stand van de drugsproblematiek kan worden afgemeten aan de hand van vijf epidemiologische kernindica-toren die door het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) zijn vastgesteld: de prevalentie van drugsgebruik in de algemene bevolking en onder scholieren; prevalentieschattingen van pro-blematisch drugsgebruik; hulpvraag vanwege drugsgebruik; (infectie)ziekten gerelateerd aan drugsgebruik; en drugsgerelateerde sterfte.

Voor alle drugs, met uitzondering van ecstasy, ligt de prevalentie van het gebruik in de algemene bevolking in Nederland onder het Europese gemiddelde, en lager dan de prevalenties in de Verenigde Staten. Onder scho-lieren van het voortgezet onderwijs is sinds 1996 een licht dalende trend waarneembaar in drugsgebruik. Des-ondanks behoort het cannabisgebruik onder scholieren van 15 en 16 jaar internationaal gezien tot de hoge regionen. Dit geldt zowel voor het percentage actuele gebruikers als de meer frequente gebruikers van canna-bis.

Nederland lijkt tot de (middel)lage regionen te behoren wat betreft het aantal probleemgebruikers van hard-drugs (opiaten en vaak ook crack), al laten verschillen in definities en methoden precieze vergelijkingen niet toe. De aanwas van nieuwe opiaatverslaafden is gering en de gemiddelde leeftijd stijgt. Of de groep primaire crack-gebruikers die geen opiaten gebruiken groeit, is niet bekend. Dit geldt ook voor de vraag of crackgebruik in de-zelfde mate tot chronische problemen leidt als opiaatgebruik.

Trends in het aantal hulpvragen in Nederland (een daling van opiaatcliënten, en een toename van het aantal cocaïne- en cannabiscliënten) zijn ook elders in Europa waarneembaar. In Nederland is de toename van het aantal cocaïnecliënten (met name de crackgebruikers) overigens recent afgevlakt. Dergelijke trends kunnen niet zonder meer als toenames of dalingen in de problematiek worden geïnterpreteerd. Het percentage injecterende opiaatcliënten is in Nederland van alle EU-15-landen het laagst. Deze factor speelt vermoedelijk (onder andere) een rol bij het relatief lage aantal drugsgeïnduceerde sterfgevallen (‘overdoseringen’) in Nederland.

Wat oudere gegevens laten een sterke regionale variatie zien in de prevalentie van hiv onder injecterende harddrugsgebruikers. Het jaarlijkse aantal nieuwe besmettingen (incidentie) van hiv in deze groep is, sinds het uitbreken van de epidemie begin jaren tachtig, sterk gedaald en is laag in vergelijking met andere landen. Ook de aanwas van nieuwe gevallen van hepatitis C is gedaald, hoewel de prevalentie onder injecterende drugsge-bruikers hoog is.

Er kan worden geconcludeerd dat Nederland op de indicatoren van het EMCDDA vergeleken met andere landen ‘gemiddeld tot gunstig’ presteert. Wat betreft het gebruik van ecstasy in het algemeen en het cannabis-gebruik onder jongeren behoort Nederland tot de hogere regionen.

Scheiding der markten & beleid ten aanzien van coffeeshops (hoofdstuk 6)

Sinds de jaren zeventig is het beleid gericht op het tegengaan van marginalisering en criminalisering van de can-nabisgebruikers en het verkleinen van de kans dat zij harddrugs gaan gebruiken. Door het gedogen van de klein-schalige verkoop van cannabis en het hard optreden tegen de handel in harddrugs werd een scheiding van de cannabis- en harddrugsmarkten beoogd. Uitgangspunt hierbij was dat de risico’s van cannabis als minder ernstig werden ingeschat dan die van harddrugs. Verliep de verkoop van cannabis aan consumenten in de jaren zeventig primair via huisdealers, vanaf eind jaren tachtig gebeurde dit grotendeels in de coffeeshops.

In 1995 is beleid rondom coffeeshops gericht op het terugdringen van overlast (onder andere drugstoerisme) en criminaliteit rondom coffeeshops en teelt, onder meer via strengere handhaving van regelgeving, betere re-gulering en uitbreiding van bestuurlijke maatregelen.

Is de beoogde aanpak gerealiseerd? De beoogde aanpak is op sommige punten gerealiseerd, op andere niet. De wetgeving is in 1976 aangepast om de verschillen in risico’s tussen cannabis en harddrugs tot uiting te bren-gen. Ten opzichte van de verkoop van cannabis door coffeeshops wordt een gedoogbeleid gevoerd, onder voor-waarden die in landelijke OM-richtlijnen zijn vastgesteld (de AHOJ-G-criteria). Deze zijn in de loop van de tijd uitgebreid en aangescherpt. Op lokaal niveau zijn er criteria aan toegevoegd, zoals een bepaalde minimale af-stand tot scholen. De landelijke en lokale criteria worden met een handhavings- en sanctiebeleid bewaakt en gemeenten kunnen zich laten adviseren en ondersteunen door een expertisebureau. De mogelijkheden om op

(15)

te treden tegen niet-gedoogde verkooppunten van cannabis zijn verruimd. Daar staat tegenover dat het wettelijk instrumentarium niet frequent gebruikt is en dat de mogelijke criminaliteit rond coffeeshops pas de laatste jaren aandacht krijgt. De criteria worden gehandhaafd volgens plan, maar tegelijkertijd kent de handhaving beper-kingen die het detecteren van overtredingen bemoeilijken. Het coffeeshopbeleid is gedecentraliseerd. Op lokaal niveau zijn uiteenlopende initiatieven genomen om overlast en coffeeshoptoerisme te bestrijden.

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Zoals beoogd worden cannabisgebruikers zelden gearresteerd van-wege bezit van cannabis en blijven ze als zodanig buiten het strafrecht. In andere westerse landen is de kans om gearresteerd te worden vanwege bezit/gebruik van cannabis veel groter, maar er is geen overzicht in hoeverre dit negatieve (sociale) consequenties heeft voor de gebruiker. Vaak volgt er na arrestatie een boete of waar-schuwing.

Uit onderzoek onder cannabisgebruikers blijkt dat coffeeshops de belangrijkste directe of indirecte bron zijn voor de aanschaf van cannabis. Coffeeshops zijn echter zeker niet de enige bron, ook niet in gemeenten waar coffeeshops aanwezig zijn. Overal is een markt voor niet-gedoogde verkooppunten. Minderjarige jongeren komen vrij gemakkelijk aan cannabis, vooral via vrienden, maar een deel ziet ook kans om de drug zelf in cof-feeshops te kopen. Daar staat tegenover dat de kans klein is dat zij hier worden ‘blootgesteld’ aan harddrugs. Dit geldt in het algemeen ook voor meerderjarige cannabisgebruikers. In zoverre cannabis via andere, illegale verkooppunten wordt gekocht, neemt het risico op vermenging van de cannabis- en harddrugsmarkten toe, al verschilt dit sterk per type aanbieder. Er kan echter worden geconcludeerd dat de markten in Nederland in vrij grote mate gescheiden zijn.

Gezien de talloze factoren echter die van invloed kunnen zijn op het gaan gebruiken van (hard)drugs blijft het lastig om harde conclusies te trekken over de effecten van de scheiding der markten. Een positief effect van het coffeeshopsysteem op het gebruik van harddrugs kan niet overtuigend worden aangetoond noch worden uitgesloten. Voor zover vergelijkingen gemaakt kunnen worden zijn er vergeleken met Nederland zowel landen met hogere, vergelijkbare als lagere prevalenties van harddrugsgebruik onder cannabisgebruikers. Wel is het ge-bruik van harddrugs in de algemene bevolking, met uitzondering van ecstasy, relatief laag.

Er zijn geen aanwijzingen dat de coffeeshops hebben geleid tot een buitensporige toename van het canna-bisgebruik, althans niet onder volwassenen. Vergeleken met andere westerse landen is het gebruik van cannabis in de algemene bevolking in Nederland relatief laag. Dit kan niet gezegd worden voor (minderjarige) scholieren. Ondanks een algehele stabilisering/daling in het gebruik scoren zij relatief hoog in het gebruik vergeleken met hun leeftijdgenoten in Europa. Of dit samenhangt met de coffeeshops (grotere beschikbaarheid – zij het indirect; gebruik meer normatief) of andere factoren, dat is niet duidelijk. Onder bepaalde groepen (kwetsbare) jongeren is het gebruik van cannabis eerder regel dan uitzondering. Het aantal cannabisgebruikers dat hulp zoekt bij de verslavingszorg is sinds midden jaren negentig sterk gestegen, evenals in tal van andere Europese landen, maar onbekend is of dit wijst op een toename van het probleemgebruik.

Het aantal coffeeshops daalt gestaag. Het aantal gemeenten dat coffeeshops toestaat is echter stabiel ge-bleven. In het algemeen spannen coffeeshophouders zich in om aan de regels en voorwaarden te voldoen. Ze zijn hier doorgaans succesvol in. Overtredingen van het leeftijdscriterium en de maximale handelsvoorraad komen het meest voor. Coffeeshops houden zich vrij goed aan het criterium ‘geen verkoop van harddrugs’ en zien dit als essentieel voor het coffeeshopsysteem. Desondanks bestaat een zeker risico op het niet-bereiken van doelen van het coffeeshopbeleid als gevolg van onduidelijkheid en moeilijke controleerbaarheid van sommige regels.

Landelijk worden niet zo veel formele overtredingen van het voor coffeeshops geldende overlastcriterium geregistreerd. Uit onderzoek blijkt dat dit criterium in 2007 bij ruim 40 procent van de coffeeshops wel eens overtreden werd en dat het overlastcriterium in 2004 en 2007 vaker overtreden is dan de andere criteria. Spe-cifieke informatie over omvang en landelijke trends ontbreekt. In sommige grensgemeenten bestaan serieuze overlastproblemen als gevolg van drugstoerisme. Op dit punt heeft het beleid dus duidelijk de doelstellingen niet gehaald. Ook krijgt de rol van criminele samenwerkingsverbanden en criminaliteit rond coffeeshops pas de laatste jaren aandacht. Door aanscherping van het beleid is mogelijk criminaliteit van coffeeshophouders tegen-gegaan, maar niet de criminele samenwerkingsverbanden achter handel en teelt. De coffeeshopsector is in de loop van de tijd sterk gecommercialiseerd. Dit is opmerkelijk, omdat het beleid is gebaseerd op de gedachte dat de verkoop van cannabis kleinschalig en niet-commercieel zou zijn.

Preventie en harm reduction (hoofdstuk 7)

De centrale doelstelling van het Nederlandse drugsbeleid is ‘de preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende gemeenschaps- en individuele risico’s’. In de Drugsnota 1995 wordt dit nader omschreven als ‘het voorkómen dat in het bijzonder jeugdige burgers overgaan tot het gebruiken van drugs en om aan de pro-blematische gebruikers een medisch en/of sociaal hulpaanbod te doen ter leniging van hun nood’. Deze doel-stelling gaat uit van het primaat van de volksgezondheid, waarin het beperken van de schade door het

(16)

drugsgebruik prevaleert boven het bestraffen van wetsovertredingen. Dit fundamentele uitgangspunt heeft een beleid mogelijk gemaakt waarin de nadruk ligt op preventie en harm reduction.

Het preventie- en harm reduction-beleid van de afgelopen dertig jaar was een reactie op verschillende ont-wikkelingen in de maatschappij. Ten eerste werd in de jaren tachtig een toename ervaren van de overlast ver-oorzaakt door problematisch drugsgebruikers, vooral in de grote steden. Ook van groot belang was de epidemische verspreiding van hiv onder injecterende drugsgebruikers. In de jaren negentig rees de populariteit van ecstasy(-achtige) snel, vooral onder jongeren. Wetenschappelijke inzichten gaven in toenemende mate aan-wijzingen voor schadelijke effecten van ecstasygebruik op de korte en lange termijn. Ook nam de bezorgdheid over de effecten van cannabis toe, onder meer vanwege de stijging van het THC-gehalte, de toename van de hulpvraag en de relatie tussen cannabisgebruik en psychische stoornissen.

Is de beoogde aanpak gerealiseerd? De beoogde aanpak op het gebied van preventie was breed, en strekte zich uit van een veelomvattend en gedifferentieerd aanbod van preventieactiviteiten, gericht op voorlichting, tot mo-nitoring van de gebruikers- en aanbodmarkt en wetenschappelijk onderzoek. Ook het coffeeshopbeleid, be-stuurlijke maatregelen en justitiële interventies dragen uiteindelijk bij aan de preventie van gebruik en de problemen die daaruit voortkomen. De voorgenomen preventieactiviteiten, zoals die zijn omschreven in de Drugsnota 1995, de nota Samenspannen tegen XTC uit 2001 en de cannabisbrief uit 2004, zijn grotendeels ge-realiseerd. Tussen 1996 en 2008 zijn vrijwel jaarlijks grootschalige voorlichtingscampagnes uitgevoerd. In 1996 is een telefonische informatielijn (de Drugs Infolijn) opgericht die 24 uur per dag (wetenschappelijk onder-bouwde) informatie verstrekt. Bij de informatielijn hoort ook een website (www.drugsinfo.nl). Vanaf begin jaren negentig is er een integraal programma voor scholieren in de laatste klassen van de basisschool en de onderbouw van het voortgezet onderwijs dat regelmatig wordt geactualiseerd (de gezonde school en genotmiddelen). De preventie in uitgaansgelegenheden en coffeeshops heeft vorm gekregen in het project Uitgaan en Drugs. De voorlichting over cannabis is geïntensiveerd via het project Preventie in de Coffeeshop. Er werd een landelijke steunfunctie preventie (LSP) ingesteld om overzicht en samenhang te bevorderen en de kwaliteit van preven-tieactiviteiten te verbeteren.

Ook de activiteiten die zijn voorgenomen in het kader van het ecstasybeleid zijn gerealiseerd of in voorbe-reiding: er zijn voorlichtingsactiviteiten uitgevoerd gericht op potentiële ecstasykoeriers, de gebruikersmarkt wordt in kwalitatief en kwantitatief onderzoek gemonitord en het aanbod en de samenstelling van drugs worden gevolgd via het DIMS. Het testen van pillen op uitgaanslocaties is door de Tweede Kamer stopgezet. Er zijn trai-ningen en cursussen beschikbaar over eerste hulp en preventie van ongelukken voor personeel in uitgaansgele-genheden, de doelgroep wordt via andere kanalen benaderd, bijvoorbeeld door leeftijdsgenoten (peers) en door informatieve websites.

De laatste op cannabis gerichte voorlichtingscampagne vond plaats in 2006. Er zijn preventiemodules be-schikbaar voor drugsgebruik door jongeren op hangplekken en in jongerencentra en er is een training ontwikkeld voor jeugdhulpverleners (Open en Alert). De beoogde ‘minder vrijblijvende voorlichting’ in coffeeshops heeft geresulteerd in de ontwikkeling van een nieuwe folder voor bezoekers en een cursus voor personeel in coffee -shops. De meeste preventieactiviteiten die in de cannabisbrief uit 2004 zijn voorgesteld zijn gerealiseerd, met uitzondering van specifieke activiteiten gericht op personen met een psychische stoornis.

De beoogde aanpak op het gebied van harm reduction is goeddeels uitgevoerd. Dankzij het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang is er recent in de vier grote steden een forse impuls gegeven aan de laagdrempelige opvang van (dreigend) dak- en thuislozen, van wie het merendeel drugsgebruiker is. Het aantal gebruiksruimten is toegenomen, spuitomruil is al vele jaren op grote schaal beschikbaar – hoewel de vraag naar deze voorziening afneemt door een dalende populariteit van injecteren –, er is een gratis hepatitis B-vaccinatie beschikbaar voor harddrugsgebruikers en in het najaar van 2009 zal een massamediale voorlichtingscampagne plaatsvinden over hepatitis C.

De aandacht voor kwetsbare groepen is afhankelijk van ontwikkelingen in de maatschappelijke aandacht voor deze groepen. Allochtonen waren in de vroegere jaren speerpunt van veel preventieactiviteiten, maar deze activiteiten zijn tijdens de fusies in de verslavingszorg aanzienlijk minder geworden. Er zijn nu verschillende in-terventies gericht op bijvoorbeeld jongeren binnen en buiten het uitgaanscircuit, jongeren in inrichtingen, kin-deren van verslaafde ouders en licht verstandelijk gehandicapte jongeren.

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Universele preventieve interventies hebben hooguit geringe effecten op de houding ten aanzien van drugs en geen of slechts kortdurende effecten op het gebruik ervan. Zelfs een averechts effect is beschreven. Kennis over drugs verbetert doorgaans wel. Dit blijkt zowel uit de bevindingen bij de Nederlandse drugspreventieprojecten, als uit de internationale wetenschappelijke literatuur. Preventieve interventies die zich richten op groepen met een meer dan gemiddeld risico op het ontwikkelen van een drugs-probleem (selectieve en geïndiceerde preventie) lijken het gebruik van drugs wel enigszins te kunnen

(17)

verminde-ren. Er zijn aanwijzingen (geen bewijs), zowel in Nederlandse als buitenlandse wetenschappelijke literatuur, dat het combineren van verschillende strategieën het preventieve effect van zo’n pakket kan versterken. In Nederland zijn verschillende interventies in gebruik die gelden als ‘best practice’, zoals de ‘homeparty’, gericht op allochtone gezinnen en gezinnen in achterstandswijken, een interventie gericht op kinderen van verslaafde ouders, en de Theater2daagse, een interventie gericht op allochtone jongeren. Er is nog onvoldoende onderzocht of met deze interventies de beoogde uitkomst wordt gerealiseerd.

Op het gebied van harm reduction worden de beoogde uitkomsten beter verwezenlijkt. Er is landelijk een sterke afname van het aantal nieuw gediagnosticeerde hiv-infecties onder drugsgebruikers. Voor zover er cijfers beschikbaar zijn, lijkt de hoge besmettingsgraad met hiv onder drugsgebruikers beperkt te zijn gebleven tot Am-sterdam, en mogelijk Heerlen. De laatste jaren is er ook sprake van een afname van nieuwe hepatitis C-diagnoses, al zijn inmiddels al veel injecterende drugsgebruikers besmet geraakt. Ook infectie met hepatitis B is beperkt ge-bleven. Uit Amsterdams onderzoek blijkt dat deze relatief gunstige uitkomsten deels toegeschreven kunnen wor-den aan de brede beschikbaarheid van harm reduction-maatregelen. Ook de afname van de populariteit van injecteren draagt bij aan deze uitkomsten. De afzonderlijke interventies tonen slechts een gering effect. Het is vooral de combinatie van maatregelen die gunstige effecten laat zien.

De drugsgerelateerde sterfte in Nederland is laag, gezien vanuit internationaal perspectief. Onderzoek uit Amsterdam wijst uit dat zowel de afname in sterfte in het algemeen, als de afname in sterfte door overdosis, sa-menhangen met deelname aan methadononderhoudsprogramma’s en spuitomruilprojecten.

Zorg en behandeling (hoofdstuk 8)

De Nederlandse verslavingszorg biedt een combinatie van ‘cure’ (op abstinentie gerichte behandeling) en ‘care’ (zorg gericht op stabilisatie van de problematiek). Het beschikbare hulpaanbod bleek ten tijde van het opstellen van de Drugsnota medio jaren negentig op een aantal vlakken ontoereikend, wat zich uitte in onder meer een forse overlast door drugsgebruik. Het beleid streefde daarom naar uitbreiding van het zorgaanbod, zodanig dat er een passend en integraal traject voor iedere individuele drugsverslaafde kon worden samengesteld. Ook werd gestreefd naar kwaliteitsverbetering van de zorg. De veronderstelling dat een kwalitatief goed behandelaanbod de overlast zou kunnen reduceren lag aan de basis van deze strategie.

Is de beoogde aanpak gerealiseerd? De beoogde aanpak is grotendeels gerealiseerd. Er heeft zowel op het gebied van cure als van care een uitbreiding van het aanbod plaatsgevonden. In de behandeling van opiaatverslaafden is de nadruk komen te liggen op de ‘care’-aspecten, omdat zowel uit de praktijk als uit onderzoek bleek dat blij-vende abstinentie zelden een haalbaar doel is. Een belangrijke bijdrage aan de maatschappelijke opvang van overlastgevende (dreigend) daklozen is geleverd door het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang dat door de G4 en het Rijk in 2006 is ondertekend. De capaciteit van het zorgaanbod is vergroot, maar omdat de omvang van de groep drugsverslaafden in zijn totaliteit (inclusief cannabis, cocaïne en andere middelen) niet bekend is, blijft het onduidelijk of de capaciteit voldoende is. Uit de (beperkte) gegevens die komen uit de wachtlijstregi-stratie lijkt het aanbod redelijk te voldoen aan de hulpvraag. Kenmerkend voor drugsgebruikers is echter dat een hulpvraag nogal eens ontbreekt. Er zijn wel consistente aanwijzingen dat het aanbod voor de dubbele di-agnose patiënten te beperkt is en de begeleiding in nazorgtrajecten eveneens te gering. Een tweede beperking is dat er geen overzicht is van het aanbod voor kwetsbare groepen, zoals allochtonen. Ook de omvang van de problematiek in kwetsbare groepen is onbekend.

Er zijn verschillende ontwikkelingen geweest die hebben bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de zorg. Het in 1999 gestarte en door VWS gefinancierde meerjarige programma Resultaten Scoren had een substantiële kwaliteitsimpuls in de Nederlandse verslavingszorg tot gevolg. Ook is het onderzoek naar zorg en behandeling gestimuleerd vanuit twee op verslaving gerichte ZonMW-programma’s. Belangrijk voor de kwa-liteit van de verslavingszorg zijn ook de invoering van benchmarking en de set van prestatie-indicatoren waaraan de sector zich heeft gecommitteerd. De kwaliteitsverbetering in de verslavingszorg uit zich onder meer in de brede bekendheid en toenemende implementatie van handreikingen, richtlijnen en protocollen voor diverse be-handelingen (inclusief die voor detoxificatie en onderhoudsbehandeling) die in het kader van Resultaten Scoren zijn ontwikkeld.

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Voor opiaatverslaafden is een uitbreiding en verbetering van het be-handelaanbod gerealiseerd. De gemiddeld voorgeschreven dosering van methadon is gestegen nadat Nederlands onderzoek aantoonde dat een hogere dosering meer effect sorteert. Onder strikte voorwaarden wordt er aan methadongebruikers die onvoldoende baat hebben bij dit middel heroïne verstrekt op medische indicatie. Me-disch verstrekte heroïne heeft gunstige effecten op de gezondheid van de verslaafde en reduceert de maat-schappelijke overlast. Deze behandeling wordt slechts in een beperkt aantal landen toegepast en Nederland loopt hiermee voorop in internationaal verband. De aandacht voor wonen, werk of dagbesteding, financiën en

(18)

schuldsanering is integraal onderdeel van de medische zorg. Er zijn centrale meldpunten ingericht die deze inte-grale zorg coördineren. Het lijkt erop dat deze kordate aanpak de overlast door drugsgebruikers in de grote ste-den fors heeft verminderd, maar dit is nog niet cijfermatig onderbouwd.

Ook voor problematisch gebruik van andere middelen is het aanbod uitgebreid, hoewel de nadruk in de ver-slavingszorg nog veelal op de problematisch opiaatverslaafden ligt. Er zijn verschillende richtlijnen ontwikkeld voor de psychosociale behandeling van cannabis en cocaïneverslaving. Voor jongeren bestond lange tijd geen specifiek hulpaanbod, maar in het begin van de jaren negentig werden enkele speciale voorzieningen voor deze doelgroep opgezet waarin een integrale behandeling wordt aangeboden. Ook heeft er een uitbreiding plaatsge-vonden of is nog gaande van het aanbod voor andere kwetsbare groepen, zoals licht verstandelijk gehandicapten met een verslaving. Drugsverslaafde patiënten met psychiatrische comorbiditeit kunnen in een kliniek voor dubbele diagnose behandeld worden. Internetbehandelingen (nog voornamelijk gericht op cannabisproblemen) bereiken groepen patiënten die eerder niet bereikt werden. Hetzelfde kan gezegd worden over het toenemende aantal privéklinieken voor behandeling van verslaving. Voor allochtonen lijkt het behandelaanbod daarentegen te zijn verminderd, deels omdat de specifieke expertise hierover verloren is gegaan in de tijd van grote fusies.

Concluderend kan worden gesteld dat de beoogde uitkomsten met het gerealiseerde aanbod redelijk gehaald worden. De groep harddrugsgebruikers is goed in beeld, mede dankzij een laagdrempelige en toegankelijke hulpverlening, de gezondheid van problematisch harddrugsgebruikers is relatief goed, de sterfte aan overdosis en de omvang van drugsgerelateerde infectieziekten is in internationaal perspectief beperkt. Dit alles wijst erop dat het beleid gericht op behandeling en zorg voor verslaafden in ons land redelijk succesvol is.

Drugswetcriminaliteit (hoofdstuk 9)

‘Supply reduction’ is een van de pijlers van het drugsbeleid. De bestrijding van smokkel, productie, handel en bezit van drugs vindt plaats binnen de kaders van internationale verdragen. Nederland volgt hierbij het uitgangs-punt dat het probleem van de drugsproductie en handel niet op te lossen is maar wel te beheersen. Het volgt een gedifferentieerd beleid ten aanzien van soft- en harddrugs en ten aanzien van het type delict. De strafrech-telijke aanpak dient te worden gecombineerd met bestuurlijke en financieel-economische interventies. De Drugs-nota 1995 beoogt intensivering van de internationale samenwerking bij de bestrijding en intensivering van de aanpak van de productie van en handel in harddrugs (inclusief ecstasy). Met betrekking tot grootschalige ne-derwietteelt wordt een integrale aanpak voorgenomen.

Is de beoogde aanpak gerealiseerd? Het gedifferentieerde opsporings- en vervolgingsbeleid is terug te zien in de toepassing van de Opiumwet door politie en justitie. Drugsdelicten zijn in de afgelopen periode harder aan-gepakt met uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden en intensiveringen van opsporings- en vervolgingsin-spanningen. Het aantal drugsdelicten in het strafrechtelijk systeem is dan ook toegenomen. Dit kan deels verklaard worden door de hardere aanpak. De drugswetcriminaliteit vormt anno 2009, meer dan in 1995, een niet te veronachtzamen belasting, ook financieel, voor het strafrechtelijke systeem.

Extra maatregelen zijn genomen om de productie en export van ecstasy en de invoer van cocaïne terug te drin-gen. Ook al bleken niet alle plannen haalbaar en leidden vérgaande maatregelen tot soms ernstige knelpunten, toch verbeterde de situatie. Om te voorkomen dat het probleem weer toeneemt zijn deze maatregelen vervol-gens structureel gemaakt.

De bestrijding van georganiseerde criminaliteit in relatie tot cocaïne, heroïne en synthetische drugs vormt een prioriteit voor politie en justitie. Deze opsporing kent evenwel een grote variëteit en is niet altijd even inten-sief. De bedrijfsmatige nederwietteelt is vanaf 2004 intensiever aangepakt. Ook hier wordt de aandacht voor de georganiseerde criminaliteit achter de teelt verscherpt, zij het dat dit nog in ontwikkeling is.

De aanpak van de drugswetcriminaliteit is in toenemende mate integraal: er wordt gewerkt met een combi-natie van bestuursrechtelijk, strafrechtelijk en financieel instrumentarium en meerdere organisaties werken samen. Bestuursrechtelijk instrumentarium wint aan toepassing, financiële recherche loopt nog moeizaam. De aanpak richt zich sterker op de gehele keten van precursoren en productie tot en met verhandeling. Internationale sa-menwerking speelt een belangrijke rol.

De beoogde aanpak is over het geheel genomen in praktijk gebracht.

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Aan de aanbodkant van drugs zijn veranderingen opgetreden sinds 1995. Wat betreft cannabis is de inheemse teelt sterk opgekomen en geprofessionaliseerd. In 2008 lijkt het aan-bod van nederwiet verslechterd. Niet bekend is of dit te maken heeft met de geïntensiveerde handhavingsin-spanningen of met andere factoren. Bij de teelt zijn criminele samenwerkingsverbanden betrokken, maar de mate waarin is nog onduidelijk. Er zijn recente signalen dat de betrokkenheid zou toenemen.

Ecstasy leek tot 2008 vrij ruim beschikbaar op de Nederlandse consumentenmarkt. Recent (eind 2008, begin 2009) is echter sprake van een substantiële verslechtering van de zuiverheid, die geweten wordt aan een tekort

(19)

aan precursoren. Dit geldt ook voor amfetamine. Onduidelijk is in hoeverre handhavingsinspanningen hiermee te maken hebben. Of de productie, die er nog is, momenteel nog op eigen bodem plaatsvindt is moeilijk te zeg-gen. De productie lijkt zich te verspreiden over meer landen. De internationale rol van Nederland is afgenomen.

De productie van cocaïne in de bronlanden in Zuid-Amerika lijkt niet afgenomen. De consumentenmarkt van cocaïne laat enige, maar geen grote veranderingen zien. Er is een lichte daling van de prijs sinds begin jaren negentig en het aandeel van cocaïne met versnijdingen neemt in de afgelopen jaren toe. De consumentenmarkt van cocaïne laat wel enige, maar geen grote veranderingen zien. Er is een lichte daling van de prijs en het aandeel van cocaïne met versnijdingen neemt toe. De smokkel naar Nederland verloopt via alternatieve routes, mogelijk als reactie op versterkte opsporing. Nederland heeft een belangrijke rol als doorvoerland; deze rol lijkt iets minder prominent geworden. Nederland is ook een groothandelsmarkt voor heroïne. De heroïnemarkt in Nederland zelf lijkt redelijk stabiel en relatief klein.

Er is nog steeds sprake van betrokkenheid van nationaal en internationaal opererende criminele samenwer-kingsverbanden bij drugswetcriminaliteit.

Geconcludeerd wordt dat de doelen van het beleid op onderdelen zijn gerealiseerd: de bedrijfsmatige thuis-teelt van nederwiet lijkt terug te lopen, er zijn minder bolletjesslikkers en bodypackers die via Schiphol cocaïne Nederland binnensmokkelen en Nederland lijkt een minder prominente rol in de productie en export van ecstasy te spelen. Aan de andere kant speelt Nederland een rol als doorvoerland voor cocaïne en heroïne. Ook zijn ver-schuivingen waarneembaar in aanvoerroutes en productielocaties en zijn de productietechnieken van zowel can-nabis als cocaïne efficiënter geworden.

Delicten gepleegd door drugsgebruikers (hoofdstuk 10)

Al sinds de jaren tachtig speelt in Nederland het probleem van de hoge criminele recidive van een groep proble-matische langdurige harddrugsgebruikers. In het drugsbeleid wordt er van uitgegaan dat een reductie van de door deze problematische drugsgebruikers gepleegde criminaliteit alleen bereikt kan worden als de gebruikers hulp krijgen bij hun problemen en hun verslaving. Dit uitgangspunt is ook in de Drugsnota 1995 neergelegd. De beoogde aanpak bestaat uit een combinatie van zorg, repressie en resocialisatie, met de nadruk op verbetering van de aansluiting van zorg op detentie, samenwerking tussen zorg, politie, justitie, gemeente en penitentiaire inrichtingen en een uitbreiding van voorzieningen voor drang en dwang.

Is de beoogde aanpak toegepast? De aanpak is grotendeels gerealiseerd. Er zijn nieuwe maatregelen en zorg-voorzieningen gecreëerd voor de doelgroep. De mogelijkheden voor toepassing van drang – toeleiding naar zorg buiten detentie onder druk van justitie – zijn uitgebreid, onder andere door de introductie van de Forensische Verslavingskliniek en de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Ook zwaardere maatregelen zijn ingezet, zoals de maatregel Strafrechtelijke Opvang voor Verslaafden en de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelsel-matige Daders. Onder deze maatregelen kunnen drugsgebruikers maximaal twee jaar gedwongen geplaatst worden in (speciale) penitentiaire inrichtingen. De justitiële verslavingszorg is opgekomen naast de reguliere zorg voor problematische drugsgebruikers.

Het strafrecht wordt de afgelopen jaren consequenter toegepast op deze doelgroep. Er wordt ook nadruk-kelijker ingezet op een persoons- in plaats van een zaaksgerichte aanpak, waarbij gebruikers langer gedetineerd kunnen worden, systematischer worden gescreend op individuele risicofactoren en strenger worden geselecteerd voor gedragsinterventies. Dit is echter geen ontwikkeling die specifiek is voor de aanpak van drugsgebruikers. Het is een algemene maatschappelijke tendens, die ook te zien is bij andere doelgroepen. De aanpak van pro-blematische drugsgebruikers met hoge criminele recidive heeft een plaats gekregen binnen het veiligheidsbeleid.

Tussen de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden en de Inrichting voor Stelselmatige Daders bestond aanvankelijk een verschil in insteek. Waar de SOV nog een duidelijke dubbele doelstelling had – naast de beveiliging van de maatschappij was het ook van belang de situatie van de verslaafde te verbeteren – zette de ISD primair in op in-capacitatie. Deze insteek van de ISD is echter in de loop van de tijd verschoven, er is meer aandacht voor resoci-alisatie. De rechterlijke macht heeft hier onmiskenbaar een rol in gespeeld – via tussentijdse toetsingen – , maar ook het gegeven dat de groep in de ISD buitengewoon moeilijk bleek, noopte tot meer nadruk op zorg.

Opvallend is dat alle benaderingen – drang, FVK, SOV en ISD – tot nu toe te kampen hadden met soortgelijke problemen. Het bereik van drang onder de doelgroep is beperkt geweest, de instroom van de doelgroep blijft vaak achter bij de verwachtingen en de doelgroep blijkt complexe problemen en geringe mogelijkheden te hebben. Er wordt een groter dan verwacht beroep gedaan op competenties van personeel en het bestaande zorg -aanbod en de gedragsinterventies behoeven aanpassing. Deze problemen zijn steeds tijdens de rit aangepakt. Sommige problemen zijn verbeterd, andere nog niet. Op dit moment lopen diverse verbetertrajecten voor de toepassing van drang, voor nazorg en voor de ISD. Waar deze problemen precies op terug te voeren zijn is niet bekend. Van belang is dat de samenwerking tussen zorgorganisaties, politie, justitie, gemeente en penitentiaire inrichtingen, die in het verleden nog wel eens moeizaam verliep, de afgelopen jaren is verbeterd.

(20)

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Op dit moment gaan de ontwikkelingen in de criminaliteit in de be-oogde richting. Er is minder criminaliteit, vooral minder vermogenscriminaliteit. Dit lijkt deels te verklaren uit een afname van de criminaliteit van problematische gebruikers van opiaten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat deze groep vergrijst en kleiner van omvang wordt, maar ook door het uit Nederland wegtrekken van verslaafden uit andere westerse landen – omdat de voorzieningen daar verbeterd zijn – , door betere opvang, methadon- en heroïneverstrekking en door het intramurale verblijf in de ISD, waar maandelijks zo’n 600 veelal verslaafde veelplegers verblijven. Geweldsdelicten onder drugsgebruikers nemen echter toe. Mogelijk heeft dit te maken met cocaïne/crackgebruik. Er bestaat evenwel nog nauwelijks zicht op de aard en de oorzaak van deze delicten.

De doelgroep van chronische harddrugsgebruikende veelplegers is complex. Hun functioneren is, zo blijkt uit neurobiologisch onderzoek van de afgelopen jaren, aangetast door het jarenlange drugsgebruik. Er speelt niet alleen langdurige verslavingsproblematiek, maar ook is vaak sprake van psychiatrische problematiek en soms van beperkte intellectuele capaciteiten. De weg naar een stabiel zelfstandig maatschappelijk bestaan blijkt slechts voor enkelen haalbaar.

Onderzoek heeft laten zien dat drang en dwangopvang onder de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaaf-den meer effect hebben op het middelengebruik, de leefsituatie en het criminele gedrag dan alleen detentie. Ook middelenverstrekking (heroïne) kan werkzaam zijn bij het terugdringen van criminele recidive. Het succes van drang en dwang neemt echter af in de loop van de tijd. Uit onderzoek blijkt dan ook dat langdurige begeleiding en nazorg en laagdrempelige voorzieningen nodig zijn om de criminele overlast van deze groep terug te brengen. Drugsgerelateerde overlast (hoofdstuk 11)

In de Drugsnota 1995 wordt de drugsgerelateerde overlast gezien als een ernstig probleem dat extra aandacht moet krijgen. De beoogde aanpak bestaat uit een combinatie van maatregelen – preventief, bestuurlijk en straf-rechtelijk. Overlastgevende drugsgebruikers worden aangepakt met repressie én zorg. Onder drugsoverlast wor-den zowel criminele, openbare orde en audiovisuele overlast begrepen. De subjectieve perceptie speelt een grote rol bij overlast. Er is vooral sprake van overlast rond harddrugsgebruik en -handel, overlast rond coffeeshops en overlast als gevolg van grootschalige hennepteelt in woningen. De laatste was mede aanleiding voor de inten-sivering van de aanpak van deze teelt, die in de cannabisbrief van 2004 is aangekondigd.

Is de beoogde aanpak toegepast? Tegen harddrugsoverlast zijn vele maatregelen getroffen. Deze hebben veelal een tweeledig doel: het verminderen van de overlast enerzijds en het verbeteren van de situatie van de over-lastveroorzaker anderzijds. Vrijwel alle gemeenten kennen een brede aanpak, waarbij repressie en zorg – opvang, hulpverlening, woonvoorzieningen, gebruiksruimten – hand in hand gaan. Gemeenten staan diverse bestuurs-rechtelijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke maatregelen ter beschikking.

Bij de overlast door coffeeshops gaat het vooral om parkeer- en verkeeroverlast, op grote afstand gevolgd door overlast van rondhangende jongeren en geluidsoverlast. Overlast bij coffeeshops komt vooral voor in een aantal grenssteden en in mindere mate in de overige gemeenten met coffeeshops. In sommige grensgemeenten veroorzaken grote aantallen buitenlandse drugstoeristen uit België, Duitsland en Frankrijk veel overlast. Deze vorm van overlast wordt aangepakt met het stellen en handhaven van landelijke en lokale criteria voor coffees-hops. Ook zijn speciale bredere projecten uitgevoerd om deze overlast terug te dringen

De grootschalige hennepteelt in woningen is aangepakt. De laatste jaren zijn duizenden kwekerijen, vooral in woningen, ontmanteld.

In de aanpak staat de lokale gerichtheid centraal. Gemeenten hebben de ruimte om tot lokaal maatwerk te komen. Ze zoeken dan ook hun eigen oplossing voor de gerezen problemen. Er is dan ook een variatie aan op-lossingen ontstaan, zoals verplaatsing van coffeeshops (Venlo), inperking van het aantal coffeeshops (Terneuzen) of sluiting (Roosendaal en Bergen op Zoom).

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Wat betreft de overlast door harddrugsgebruikers is gebleken dat sommige maatregelen, zoals gebruiksruimten en verwijderingsbevelen, een positieve bijdrage lijken te leveren aan vermindering van harddrugsoverlast, al worden ook wel (enige) verplaatsingseffecten gesignaleerd. De hard-drugsoverlast in het algemeen is afgenomen sinds 1996, vooral in sterk verstedelijkte regio’s. De afname wordt met name veroorzaakt door een vermindering van de annexatie van de openbare ruimte door gebruikers en straatprostitutie.

Wat betreft de overlast rond coffeeshops en het drugstoerisme hebben de projecten wisselend succes gehad. In sommige grensgemeenten zorgen drugstoeristen ook anno 2009 voor serieuze problemen; dit probleem is niet weggenomen.

Hoewel met de integrale aanpak inmiddels duizenden hennepkwekerijen zijn opgerold is niet precies bekend in hoeverre dit geleid heeft tot minder overlast.

(21)

De oplossingen die gemeenten hebben gevonden voor het coffeeshoptoerisme lijken soms in hun uit -werking – bijvoorbeeld het ontstaan van grote coffeeshops – niet geheel te stroken met de uitgangspunten van het landelijk beleid.

Internationale samenwerking (hoofdstuk 12)

Het internationale beleid was erop gericht te zorgen dat een zelfstandig Nederlands drugsbeleid kon worden gevoerd, ondanks de internationale druk die op Nederland werd uitgeoefend om het beleid aan te passen. Met dit algemene doel en daarmee beoogde uitkomst van het internationale optreden werden op de verschillende deelterreinen, verschillende soorten samenwerking gezocht. In de Drugsnota 1995 werden deze beleidsdoel-stellingen nader uitgewerkt:

• Het voorkomen van buitenlandse kritiek en het verbeteren van het Nederlandse imago door het verstrekken van juiste informatie over wettelijk kader, beleid en praktijk en het uitleggen van achtergronden en doel -stellingen.

• Het opstarten en bespreekbaar maken van een internationale discussie over de voor- en nadelen van de le-galisering van softdrugs.

• Grensoverschrijdende overlastproblematiek verminderen door het tegengaan van (a) drugstoerisme en (b) de export van buitenlandse drugsproblemen naar Nederland.

• Grensoverschrijdende (georganiseerde) criminaliteit rond drugshandel en -productie verminderen door bij de bestrijding daarvan samen te werken met andere landen en internationale organisaties.

Twee ontwikkelingen hebben bij het proces om deze doelen te bereiken een autonome maar belangrijke rol ge-speeld. Ten eerste heeft de hiv/aids-epidemie veel landen ontvankelijk gemaakt voor het principe van ‘harm reduction’, een van de belangrijke pijlers van het Nederlandse drugsbeleid. Daarnaast heeft het eenwordings-proces binnen Europa ervoor gezorgd dat het nationale drugsbeleid te maken kreeg met een steeds sterker wor-dende Europese context.

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Er kan worden geconcludeerd dat Nederland de hoofdlijnen van het eigen beleid heeft gehandhaafd, ondanks de veelvuldige kritiek en pressie vanuit het buitenland. Alleen ten aan-zien van de hoeveelheid cannabis voor eigen gebruik heeft Nederland toegegeven aan de internationale druk door de grens terug te brengen van 30 naar 5 gram. Tevens kan worden vastgesteld dat een aantal Nederlandse uitgangspunten inmiddels in de praktijk en het beleid van andere landen is overgenomen. Dit geldt voor zowel de decriminalisering van het bezit van gebruikshoeveelheden drugs als voor harm reduction-maatregelen zoals behandeling met vervangende middelen, spuitomruil en behandeling als alternatief voor gevangenisstraf. De discussie over de voor- en nadelen van de legalisering van softdrugs is nooit openlijk en structureel gevoerd. Daarentegen is een deel van de grensoverschrijdende overlast, indertijd veroorzaakt door buitenlandse heroïne-gebruikers, opgelost. In tegenstelling tot dit succes is het drugstoerisme in een aantal grensgemeenten rond de daar aanwezige coffeeshops nog een dagelijks vraagstuk. Het coffeeshopbeleid blijft daarmee dan ook een be-langrijk punt van buitenlandse kritiek, vooral op politiek en bestuurlijk niveau. Wat betreft de aanpak van grens-overschrijdende handel zijn er successen geboekt. Er zijn echter geen gegevens om de vraag te beantwoorden of deze betere samenwerking ook heeft geleid tot vermindering van drugsgerelateerde criminaliteit in interna-tionaal perspectief. Ten slotte heeft deze actieve internationale inzet op het terrein van justitie, naast de boven-genoemde punten die door ander landen in hun beleid zijn ‘geïncorporeerd’, een bijdrage geleverd aan het verbeteren van het Nederlandse imago. Mede daardoor is de internationale kritiek verminderd.

Onderzoek en monitoring (hoofdstuk 13)

De Drugsnota 1995 streeft naar een wetenschappelijk verantwoorde vernieuwing van de verslavingszorg door het verrichten van onderzoek en ontwikkelen van richtlijnen en protocollen. De tegenvallende resultaten van sommige vormen van behandeling en het ontstaan van nieuwe groepen drugsgebruikers maken wetenschap-pelijk onderzoek naar nieuwe preventie- en behandelstrategieën noodzakelijk. Ook heeft het beleid als doel om voorwaarden te creëren waardoor de discussies over de effecten van het Nederlandse drugsbeleid zowel op na-tionaal als internana-tionaal niveau meer dan voorheen op grond van wetenschappelijke kennis en gedegen om-vangschattingen kunnen worden gevoerd. Dat is noodzakelijk, want het Nederlandse drugsbeleid met zijn gedoogcultuur en nadruk op harm reduction heeft in de loop der jaren regelmatig onder (internationaal) vuur gelegen. Het is daarom voor Nederland van groot belang dat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn die de ontwikkeling volgen van aard en omvang van het drugsgebruik, de negatieve effecten, en ontwikkelingen op de aanbodsmarkt, zowel op het gebied van gezondheid als op justitieel terrein.

(22)

Is de beoogde aanpak gerealiseerd? In de Drugsnota 1995, de nota Beleid inzake XTC uit 1994 (waaruit de Landelijke Werkgroep voortkwam) en de cannabisbrief uit 2004 (waarin een cannabisontmoedigingsbeleid werd geformuleerd) werd een pakket maatregelen voorgenomen. Dit varieerde van uitbreiding op het gebied van on-derzoek (via brede programmering maar ook toegespitst op enkele deelonderwerpen) tot het volgen van drugs-gebruik en de consequenties daarvan in monitors, registratiesystemen en grootschalige bevolkingsonderzoeken. De meeste voorgenomen activiteiten werden ook uitgevoerd. Nieuwe en tamelijk omvangrijke activiteiten wer-den gestart (zoals de Nationale Drug Monitor, het programma Resultaten Scoren en het ZonMw-onderzoeks-programma) en enkele al bestaande activiteiten werden gesteund, soms enigszins gewijzigd of gecontinueerd (bijvoorbeeld het Drugs Informatie en Monitoring Systeem, het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem en publieks campagnes tegen cannabisgebruik).

Zijn de beoogde uitkomsten gerealiseerd? Het aanvankelijk geconstateerde gebrek aan gegevens lijkt sinds het uitkomen van de Drugsnota 1995 weliswaar niet op alle fronten opgeheven maar wel duidelijk verminderd. Jaarlijks publiceert de Nationale Drug Monitor cijfers over de aard en omvang van het drugsgebruik en over de drugsgerelateerde criminaliteit en met de inmiddels grotendeels door Resultaten Scoren gepubliceerde richtlijnen, protocollen en handreikingen is een basis gelegd voor evidence-based werken in de verslavingszorg. Bovendien is serieus gewerkt aan de implementatie van evidence-based interventies, maar er passen ook enige kantteke-ningen. Hoewel instellingen vaak wel op de hoogte zijn van de kennisproducten, moeten vaak diverse hinder-nissen worden genomen om nieuwe interventies ook in te voeren en te borgen. Dit lukt nog niet altijd even goed. Deze inspanningen vinden momenteel ook al plaats in de vorm van de reeds genoemde Diagnose Behandel Combinaties, door Benchmarking van sommige onderdelen van de verslavingszorg en door de ggz-prestatie-indicatoren die ook voor de verslavingszorg gelden.

Het gemeentelijk beleid inzake coffeeshops, aantallen coffeeshops en overtredingen van de AHOJ-G-criteria worden landelijk gemonitord in onderzoek. Drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit komt aan de orde in de monitor georganiseerde criminaliteit. Daarnaast wordt (groter en kleiner) evaluatieonderzoek verricht naar justitiële beleids- en gedragsinterventies. Drugsgerelateerde overlast is een thema in de Veiligheidsmonitor Rijk; deze genereert echter slechts een zeer globaal beeld.

Het is bij richtlijnen en monitors belangrijk dat de continuïteit van deze inspanningen wordt gewaarborgd, omdat anders het resultaat veroudert of hiaten gaat vertonen. Naast het gevaar van veroudering, bestaat ook het risico dat essentiële gegevens ontbreken of van nog onvoldoende kwaliteit zijn. Dit geldt voor de omvang van de groep problematische cannabis- en cocaïnegebruikers, voor de mate van overlast door druggebruikers en andere vormen van drugsgerelateerde overlast, de prevalentie van infectieziekten (hiv, hepatitis B en C), voor trends van (riskant) drugsgebruik onder uitgaande jongeren en voor de registratie van effecten van specifieke behandelingen en zorg. We hebben ook onvoldoende zicht op ontwikkelingen in psychische, sociale en gezond-heidsproblemen onder problematische drugsgebruikers. Ten slotte weten we nog niet wie aan de ‘nieuwe’ be-handelingen deelnemen die via internet of in privéklinieken worden aangeboden. Cijfers over drugs wet- criminaliteit zijn vaak weinig specifiek.

Het door de opkomst van synthetische uitgaansdrugs gestarte onderzoek naar ecstasy heeft de risico’s van het gebruik van ecstasy duidelijker gemaakt, zodat in het beleid initiatieven genomen konden worden om deze te verminderen.

Vrijwel alle voorgenomen onderzoeksactiviteiten in verband met de doelstellingen uit de cannabisbrief zijn uitgevoerd, maar niet alle vragen die van belang zijn voor het cannabisontmoedigingsbeleid zijn beantwoord. Conclusies en discussie (hoofdstuk 14)

In dit hoofdstuk wordt geconcludeerd dat de aanpak die wordt beoogd in het drugsbeleid, namelijk een com-binatie van maatregelen gericht op demand, harm en supply reduction, globaal in de praktijk is toegepast. Wel zijn in deze evaluatie implementatie- en capaciteitsproblemen en lacunes gesignaleerd.

Geconcludeerd kan worden dat het beleid niet heeft kunnen tegengaan dat het drugsgebruik vanaf eind jaren tachtig tot midden jaren negentig is toegenomen, ook onder jeugdigen. Desondanks is het drugsgebruik in de algemene bevolking vergeleken met andere Europese landen en de VS gemiddeld tot laag te noemen, met uitzondering van ecstasy, en is een stabilisatie waarneembaar. Ten aanzien van beheersing van de individuele (gezondheids)risico’s lijkt het beleid redelijk geslaagd. Wel komt risicogebruik vaker voor onder groepen kwets-bare jongeren. Ook is er een toename van de hulpvraag voor cannabisproblemen in de verslavingszorg, maar onbekend is of dit duidt op een toename van het probleemgebruik. Ten aanzien van de criminaliteit die gepleegd wordt door langdurig problematische harddrugsgebruikers kan worden geconstateerd dat er een daling waar-neembaar is in de vermogensdelicten, die (deels) voortkomt uit afname van de criminaliteit van opiaatverslaafden. Er is echter een toename van het aantal door drugsgebruikers gepleegde geweldsdelicten. Criminaliteit gerela-teerd aan productie en handel en de drugsgerelagerela-teerde overlast vroegen in de afgelopen periode meer aandacht

(23)

dan op basis van de Drugsnota 1995 verwacht zou worden. Er zijn succesvolle geïntensiveerde handhavingsin-spanningen geweest richting cocaïne, ecstasy en cannabis. Hoewel recente gegevens indiceren dat ontwikkelin-gen in de beoogde richting gaan, zijn bepaalde verschuivinontwikkelin-gen in drugsproductie en -aanvoer waarontwikkelin-genomen en lijkt onverminderd sprake van betrokkenheid van nationaal en vooral ook internationaal opererende criminele samenwerkingsverbanden in de drugshandel. In sommige grensgemeenten zorgen coffeeshoptoeristen voor se-rieuze overlastproblemen.

Gesteld kan worden dat het Nederlandse drugsbeleid ook in de huidige samenleving tot een redelijk doel-bereik komt, al moet steeds opnieuw worden ingespeeld op problemen.

(24)
(25)

1

Summary

On 6 March 2008, drug policy in the Netherlands was debated in the Dutch Parliament. During this debate the Ministers for Justice, Health, and the Interior pledged to draft a new drug policy paper. In preparation for this policy paper, the Ministries of Health and Justice have requested the Trimbos Institute and the Scientific Research and Documentation Centre (WODC) to conduct an evaluative study and to provide a joint, integrated report on its findings.

The primary aim of the study is to establish the extent to which the main objective of Dutch national drug policy has been achieved. This objective, as formulated in the 1995 Drugs Policy Paper prioritises the protection of public health: prevention and management of the threats to individuals and society that ensue from drug use. In addition, the study will examine the relevant secondary objectives of Dutch drug policy regarding the following areas:

• Market separation and the policy on coffee shops (Chapter 6) • Prevention and harm reduction (Chapter 7)

• Health care and treatment (Chapter 8) • Drug crime (Chapter 9)

• Offences committed by drug users (Chapter 10) • Drug-related public nuisance (Chapter 11) • International collaboration (Chapter 12) • Research and monitoring (Chapter 13)

This evaluative study starts by analysing the reasoning behind the policy. For each of the above policy areas, a description is provided of the underlying principles, the proposed approach and the envisaged outcomes of policy. Furthermore, the study examines whether the proposed approach was realised in practice and whether the outcomes are in line with expectations. Only to a limited extent can pronouncements be made about the ‘effects’ of policy, and then only with regard to some aspects of policy areas. The main starting point for the evaluation is the 1995 Drugs Policy Paper, with the situation in recent years forming the benchmark for outcomes. Documents analysed included policy documents, scientific publications, doctoral theses, research reports; data from existing registrations were examined as were secondary analyses of research data, as well as information obtained from experts in sounding board meetings.

Development of Dutch Drug Policy (Chapter 4)

This chapter outlines in chronological detail the main developments of recent decades in Dutch drug policy. After a brief historical introduction, a description follows of how the amendment of the law came about in 1976. This statutory change was a direct consequence of the reasoning that the risk posed by a substance to the user and to society should form the main premise for policy making. On the basis of a number of recommendations, including those of the Baan Commission, a distinction has been made ever since in drug policy between substances containing an unacceptable risk to public health (hard drugs) and cannabis, a substance that poses less of a threat to public health. Furthermore, it was agreed that stigmatisation and criminalisation of drug use should be avoided. In the late 1970s, the government initiated a debate on the issue of innovation in drug treatment. This was the precursor to the introduction of methadone and other treatment methods that are now known collectively as “harm reduction”. This development was further intensified by the emergence of the HIV/AIDS epidemic. Furthermore, from the mid-1980s the Netherlands was confronted with a new type of recreational drug – ecstasy. Besides the increasing use of this drug in the social scene, the Netherlands became an ecstasy producing and exporting country.

The publication of the Policy Paper on Continuity and Change – the 1995 Drugs Policy Paper – heralded a new policy approach. The fundamental principles of Dutch drug policy were not up for discussion. However, the Policy Paper did give rise to a range of innovative approaches to specific groups of addicts, as well as to matters related to the production, trafficking and use of drugs. The Policy Paper also called for a more integrated approach to the ways in which national government, municipalities, departments, authorities and countries separately tried to define the problems and seek solutions. A number of main aspects of this policy development are further described in this chapter. For instance, policy on cannabis and coffee shops has been further modified and regulated via a constant stream of measures and legal amendments. This chapter also focuses on the

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als wij morgenavond met een tevreden gevoel naar huis gaan dan zal dat niet moeten komen door gloedvolle woorden die we hebben gehoord en die over een week al weer verklonken

Door een organisatievorm als de hulpklas, voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, hoeven deze kinderen geen instructie of andere activiteit in hun eigen klas te missen

leurstelling en opwinding: het archief bleek namelijk niet dat van mijn grootvader Christoph Kaerger te zijn maar dat van zijn vader, mijn overgrootvader, Ernst August

Gegevens over het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen zijn afkomstig van verschil- lende bronnen: vragenlijstonderzoek onder respondenten uit de algemene bevolking (Van Rooij

AALDERS: 'Allereerst meen ik dat dat voor kinderen en ouders van belang is.. En het gaat om de meest kwetsbare kinderen in de Nederlandse samenleving. Jeugdigen en hun ouders

Als de ELI380 elektrocardiograaf in rust niet wordt gebruikt voor meer dan 30 minuten in een omgeving met een druk netwerk, kan het toestel de draadloze verbinding

Subgunningscriteria? Dan wordt uw Inschrijving als onvoldoende beschouwd en leggen wij uw Inschrijving terzijde. U neemt dan geen deel meer aan deze Offerteprocedure. Wij

Cook en anderen (2012) beschrijven hun activiteiten om de modelgetrouwheid te monitoren. Wekelijks werd er na afloop van elke training een modelgetrouwheidschecklist ingevuld.