• No results found

MIe OVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MIe OVORM:"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen.

This ftlln is sllpplied by the KITL V only on conditioll that neither it nor part of it is flIrther reprodllCetl without first ohtaining the perlnission of the KlTL J /'

which reserves the right to Inake a charge for such reproduction. lf the material fillned is itsel[ in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he requiredfor sllch reprodllction.

Applicatioll for pennissioll to reprodllce ShOlild he Inade in writing, giving details of the proposed reprodllction.

SIGNATUUR

MIe OVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0617

(2)

cc 1093

N

e Menschaap ·

Een onwaarschijnlijk verhaal

door Hans Martin

(3)

I IIIIIIIIIII I III Î ],U lJJ ' ll l ll li I

(4)

DE MENSCHAAP

(5)

c c - \ ()

DE MENSCHAAP

EEN ONWAARSCHIJNLIJK VERHAAL

DOOR

HANS MARTIN

TWEEDE DRUK

9DE_12DE DUIZENDTAL

. \ ' .1.IJ

.... 0"·

ROTTERDAM MCMXIX

W. L. &J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ

(6)

Dit boek is geen nieuwerwetsche roman, want geen ongelukkige liefde of gevallen van zielsziekte en andere buitenissige en weeë afwijkingen liggen er aan ten grondslag.

Het mist ook anderszins de eigenschappen van den gemiddelden roman:

:00 is bij voorbeeld de zoogenaamde woordkunst er niet in beoefend, want het boek werd in begrijpelijk Nederlandsch geschreven.

De mensch aap gaat dus in tegen de heden veelal gehuldigde stelregelen en gebrUiken, die .. Iittérair" heeten. Het boek is daarom niet artistiek, niet letterkundig. Het is een verzinsel. een ongebreidelde fantasie, gehouden binnen de perken van het logisch evenwicht.

Eenvoudig een verhaal dus. En als zoodanig wilde ik. dat het gelezen werd.

HANS MARTIN.

Den Haag, September 1918.

5

(7)

MIJN BUURMAN.

Zelden zag ik hem. hoewel hij in hetzelfde kosthuis een kamer naast de mijne bewoonde.

Een zonderling vertrek was het. ingericht naar den smaak van oud~

indisch~gasten bij ons te lande. Aan de wanden hingen opnamen van tropische landschappen. grillige wajangpoppen. krissen. pijlen en bogen.

lansen van allerlei aard; op kastjes en tafeltjes stonden afgodsbeelden.

ruw gesneden uit donker hout. met kralen oogen in groote groffe koppen en machtige roofdiertanden in grijnzende monden. Schelpen lagen er van woudere vormen en kalebassen en kokosnooten. kunstig gekerfd en met felle kleuren versierd.

Het eenige laam zag ver uit over de lage huizen van den Borgo. waar~

boven uitrezen de statige paleizen van het Vatkaan en trots. alles overheerschend. de fijn gelijnde koepel van den San Pietro zich verhief.

Bij dat venster stond een groote leunstoel en daaromheen lagen altijd.

in bonte verwarring. talrijke boeken op den grond.

Mijn buurman was 's morgens zelden thuis en menigmaal. wanneer de huisjuffrouw. signora Boccanera. in de kamer bezig was. kwam ik er een praatje maken en snuffelde dan wel eens in de bandjes. Het waren werken over biologie en volkenkunde. over godsdienst en bijgeloof; en. heel vreemd daartusschen. deeltjes van Jack London en Jules Verne.

Mijn buurman hield een poes. een groot grijs dier met donkere strepen van zeer gelijkmatige teekening. dat meestal in een luien stoel dommelde.

doch soms. in een bui van dolle uitgelatenheid. door de kamer raasde. met een krommen rug. de ooren plat op den kop. en alle boeken en blaadjes.

afgodsbeelden en schelpen in wilde verwarring bracht. - Omdat in Italië de kat geen huisdier is verwonderde telkens weer de signora zich er over hoe een zóó ernstige stille vreemdeling. die waarschijnlijk uit verre oorden kwam. van zulk gezelschap hield.

Stil en ernstig was de vreemdeling. Vóór wij kennis maakten heb ik zelden een ander geluid van hem vernomen dan een kuch of een hoest of het smakkend tonggeklak. waarmede hij zijn poes lokte; fluiten. zingen of met het dier praten. deed hij nooit. Men bemerkte zijn bestaan nauwelijks.

Een of twee maal ontmoette ik hem op de gang; hij groette dan hoffelijk 7

. r ä t .

(8)

met een hoofdknik. sprak echter geen woord. W I'It voor landsman hij was wisten wij niet: hoe hij heette evenmin. Zijn naam had hij wel aan de signora gezegd. die hem echter aanstonds vergeten had. Brieven of be~

zoek ontving hij nimmer.

Natuurlijk maakten de huisgenooten veronders~~llingen; een lange.

schrale man met een streng gladgeschoren bruinverbrand gelaat en zilver~

w'tte haren kon een gewezen zendeling zijn. Zijn tongval. als hij een enkel woord Italiaansch met de hospita sprak. herinnerde haar aan dien der Engelschen en al weldra werd hij in het kosthuis aangeduid als de Engel~

sche zendeling.

Waar hij echter zoo rustig en ordelijk was en op tijd betaalde. terwijl poes altijd vriendelijk deed. schonk men geen aandacht aan zijn zonder~

ling wezen.

Zoo verliep ongeveer een jaar en niemand bekommerde zich meer om den missionario inglese. Hij was geworden als een huismeubel. waarvan men de aanwezigheid op den duur niet meer opmerkt; als een groote klok.

welker gelijkmatig tikken men niet meer hoort.

Tot op een ochtend er iets vreemds gebeurde.

Terwijl de signora een kastje aan het afstoffen was stootte ze on~

v..:rwacht de anders steeds gesloten deuren open en met kletterend geraas rolde op de plavuizen een groot wit doodshoofd haar ten voeten.

Ze gaf een huilenden gil en was zóó ontdaan. dat ze een flauwte nabij kwam.

Met veel praten stelde ik haar gerust en wilde den schedel weer op zijn plaats leggen toen me daaraan iets opviel. dat me een kouden griezel gaf:

In de beide kaken stonden sterke ronde vlijmpuntige hoektanden als van een roofdier. Ze waren ongeveer tweemaal zoo lang als de snijtanden. die ook buitengewoon groot en scherp waren en sloten conisch over elkaar.

Ook de kiezen waren grootkronig en sterk ontwikkeld. De jukbet:nderen.

breeder dan bij een mensch. lieten plaats voor zeer ontwikkelde kauw~

spieren. Toch was het achterhoofd van onderen niet bijzonder afgeplat.

terwijl het voorhoofd hoog was en de gezichtshoek niet scherper dan bij menig mensch. - Dit was stellig geen schedel ván een aap. doch evenmin die van een mensch.

Den heelen morgen bleef ik met het doodshoofd in dehand. wendde het 8

·

. . ,

...

in alle richtingen. betuurde elke verhevenheid. eIken knobbel. elk been - en verwenschte mijn onkunde. Telkenmale echter. als ik den schedel van terzijde bekeek en de vooruitstekende groote roofdiertanden zag. die aan het zeer zuiver menschelijk pronel een wild-grijnzenden beestachtigen trek gaven. overviel me weer een zonderlinge huivering. Eindelijk borg ik het doodshoofd weer op zijn plaats en zocht de signora op.

•. Waarom bent u eigenlijk zoo geschrokken?" vroeg ik. "een schedel is toch niets verschrikkelijks?"

"Deze wel." zei ze griezelend.

HHoe zoo?"

"Ik weet niet. Een gewone doodskop is al niet prettig. maar dit ding ...

het was of het me wou bijten met z' n valsche groote tanden. Br ... af~

schuwelijk . Hebt u ooit een mensch met zûlke tanden gezien?"

"Het is ook een apeschedel1" beweerde ik stellig.

Ze keek me ongeloovig aan. toen zei ze:

"Van een aap? _ Nu - dan had ik niet zoo behoeven te schrikken.

Maar ik dacht dat het ding van een mensch was. Ennn. u zal het wel weten." besloot ze gerustgesteld.

En daarmede was voor haar de geheimzinnigheid opgelost. dacht ze niet meer aan het voorval. Maar op mij had het anders gewerkt. Hier voelde ik iets raadselachtigs en dit prikkelde mij bij vlagen tot een ziekelijke nieuwsgierigheid. Dagen gingen voorbij zonder dat ik aan het voorval dacht. Dan opeens kwam de knagende begeerte om te weten. om het raadsel opgelost te zien. Dan morrelde ik 's morgens tevergeefs aan het kastje. dan wachtte ik den vreemdeling op met het vaste plan hem aan te spreken. Maar als ik dan zijn schreden op de trap herkende sloot ik mij weer in de kamer op. De moed ontbrak mij. Er was iets ontzagwekkends in het zwijgend leven van mijn buurman. iets geheimzinnigs. dat ik niet dorst aan te randen.

Onverwacht echter raakte ik met hem in gesprek. Het was op een avond. dat ik aan de signora in de gang stond teverte\1envan mijn bezoek aan den juist geopenden dierentuin te Rome. waar alle dieren. volgens bet stelsel van Hagenbeck. vrij zich bewegen in een nagebootst natuurlijke omgeving. Geestdriftig verhaalde ik mijn kennismaking met den ouden Hagenbeck en wilde haar bepraten tot een spoedig bezoek aan al die won-

9

(9)

deren. toen opeens de deur van mijn buurmans kamer openging en hij _ met de poes op zijn schouder --naar buiten trad.

.. Mijnheer" - zeide hij in het Nederlandsch --.. dierentuinen zijn ellen- dige instellingen. waar dieren zonder noodzaak gekweld worden. Vroeger sloot men ongelukkige krankzinnigen op en ging er naar kijken ten ver- maak; heden ten dage staan stompzinnige menschen te gieren rond om een apekooi en schaterlachen om hetgeen zij onbewust als hun eigen carica- tuur voelen. Het ontbreekt er nog maar aan. dat Hagenbeek hier een tribu Ashantinegers. Papoea's of Maleiers heen zendt. zooals hij dat elders gedaan heeft. om deze binnen een ompaalde ruimte krijgsdansen. optoch- ten en andere vertooningen te laten houden."

Er lag zooveel verontwaardiging in zijn stem. dat ik hem niet tegen dorst te spreken. hoewel zijn geheeIe optreden mij ten hoogste verbaasde en ergerde.

.. Ik weet. dat u een landgenoot bent," vervolgde hij __ .. en uit de ge- sprekken met uw Nederlandsche en Italiaansche vrienden, welke ik tegen mijn wil heb kunnen hooren. meen ik te mogen opmaken. dat u niet behoort tot de groote stomme massa."

Ik neeg bij deze waardeering het hoofd.

.. Neem me daarom niet kwalijk. dat ik me thans meng in dit gesprek. dat ik ook tegen wil en dank afluisterde. Ik deed het omdat ik een innigen haat koester tegen alles wat plagerij is. van dieren zoowel als van menschen."

Een antwoord was moeilijk en onhandig kwam ik: • .Ik wist niet. dat ik het genoegen had een landgenoot tot buurman te hebben."

.. Dit is niet altijd een genoegen." zeide hij rustig en ging weer in zijn kamer.

Na dit voorval ontstond een toenadering. Den volgenden morgen vond ik op mijn tafel een met fraai schrift gesteld briefje:

Zeergeachte Heer.

Mijn opmerking over buurmanschap van Nederlanders had betrE::kkiag op een persoonlijke herinnering en was geenszins tegen u bedoeld. De ge- dachte. dat u mijn gezegde als wél zoodanig bedoeld hebt kunnen opvatten hindert mij en ik bied u mijn verontschuldigingen aan.

Hoogachtend. UW

J .

van Overlagen.

10

Deze heusche wijze trof mij en. onbewust eerst. groeide in mij een stille genegenheid voor den ouden zonderling. 's Avonds wanneer ik zijn ge- luiden beluisterde: het kraken van de stoelleuning, het ritselen van de omslaande boekbladen. het klakkende tonggeluid waarmede hij zijn vrien- delijke poes riep. gevoelde ik hem als een grooten eenzame. Rijk en avon- tuurlijk. vol Wisselvalligheden. was misschien zijn leven geweest in verre landen. waar hij wel een groot deel van zijn bestaan had doorgebracht.

maar eenzaam ook en bitter en vol ontgoochelingen. Wat had hem gedre- ven ver van het eigen land; wat had hij gezocht temidden van vreemde oorspronkelijke volksstammen; - wat had hem gemaakt tot den zwijgen- den. door niemand gekenden zonderling. die geen andere genietingen kende dan werken en lezen en mijmeren voor het venster. dat uitzag over Borgo en Vaticaan. waarboven trots de koepel van San Pietro heerschte 1 - Was zijn eenzaamheid een zelf opgelegde boetedoening. - was het een vrijwillige afscheiding van het leven. dat hem walgde 1 - Er was om hem een geheim. niet vreeselijk. niet angstig makend. doch meelij- wekkend haast. En toch verborg hij een raadsel. dat afschuwelijk scheen.

--den grijnzenden doodskop. die huiveren deed wie hem zag. om zijn monsterachtig uiterlijk. mengeling van mensch en dier .

Op een morgen vond ik op mijn schrijftafel een handschrift met den titel: .. Het menschachtige bij den aap". Veel is er mij niet van bijgebleven.

slechts herinner ik mij. dat het een betoog was om aan te toonen. dat een volwassen chimpansee verstandelijk evenzeer ontwikkeld is als een twee- jarig kind en dus bij hoogere apen de scheiding tusschen instinctmatige en verstaadeüjke handelingen zuiverder valt te trekken dan bij een kind. dat nog niet spreken kan. Hij haalde. om dit aan te toon en. zeer treffende voorbeelden en proeven aan. Wat mij het meest opviel was. dat het ge- heele opstel geschreven was in zulk een vernuftigen geestigen stijl. dat het boeide en niets gemeen had met andere. diergelijke werken.

Dien avond klopte ik bij hem aan. Hij zat in den stoel. de poes op zijn schouder. Het licht van de schemerlamp gloorde over zijn volle zilveren lokken. als een stralenkrans tooverend om zijn streng gelaat.

..Stoor ik 1" vroeg ik. schuchter.

Hij antwoordde niet op mijn vraag. wees mij een stoel tegenover hem en zeide langzaam:

11

(10)

.. U brengt mij het opstel terug met eenige vooruit weloverwogen vleiende woorden ? ..

.. Ik breng het u terug en zeg u. dat ik het met oprechte belangstelling heb gelezen."

Hij glimlachte vaag en keek mij lang oplettend aan .

.. Zoudt u kinderen van twee jaar. die ongetwijfeld potsierlijk zijn in hun bewegingen. hun stemmingen van klein plezier en verdriet. - in een kooi opsluiten ~n tot vermaak van de menigte tentoonstellen ? ..

.. Neen .

.. Gaat u nu nog naar den dierentuin ?"

.. Ja." zeide ik.

.. Ik geloof toch niet. dat u in staat zou zijn een vogel in een !,ooitje te houden."

.. Zeker niet. Een vogel verliest zijn bekoring. wanneer hij zich niet vrij bewegen kan. Andere dieren overigens ook. Ik ken niets triester dan een leeuw in een nauw hok. Maar in dezen dierentuin leven de dieren in be- trekkelijke vrijheid. tusschen rotsen en boomen. beken en vijvers. Ze kun~en s~rin~en en klimmen en zwemmen en Badderen. Daarom zijn ze m~.01 e~ sierlijk en ... enBn. ik kijk er gaarne naar en evenals uw fotogra- Been hier aan de wanden. wekken ze bij mij voorstellingen van verre lan- den. waar ik naar verlang en die ik wel nooit zal kunnen bezoeken."

"Maar mijn fotografieën léven niet en vervelen zich dus niet."

.. Ik geloof. dat een leeuw in dezen dierentuin zich niet erger verveelt dan uw poes in deze kamer. Want ook een kat is een geboren vagebond.

belust op avonturen.

.. Maar mijn poes heeft haar vriendschap jegens mij. Een poes is een huisdier."

~~o redet,,:,istten we een pooze. Ik vond zijn betoogen eenzijdig en weinig ~ve~tU1gend. Hij voelde dit blijkkaar. want opeens zeide hij:

.. Indien Ik u eens een gebeurtenis uit mijn eigen leven vertelde. zoudt u begrijpen wá::irom ik het onderscheid tusschen mensch en dier minder zie en dus dieren in bescherming neem tegen de overmacht der menschen. "

"Vertelt u eens." drong ik aan.

Hij zweeg e~~ poos: .. Later misschien eens." kwam hij tenslotte.

Toen nam hiJ een boek op en ik ging heen.

12

Sedert dien avond zag ik hem maandenlang niet .

Het liep tegen Sinterklaas en in Rome begon het woelige leven van bals en partijen. middag-thee's en jachtritten. In koffiehuizen en in de halls der hotels klonken alle talen der wereld dooreen. De lichte. luchthartige winter- roes van het wereldsche Rome nam een aanvang en sleepte mee, onweer- staanbaar. Op een avond stond ik op het punt naarde opera te gaan. waar een groepje vrienden me wachtten. toen de signora binnenkwam en zeide:

.. De Engelsche zendeling is ziek en vraagt of u even bij hem komt."

Van Overingen lag te bed. bleek. maar met een opgewekt uiterlijk. Met zwakke stem kwam hij:

..Neem mij niet kwalijk. dat ik u van uw genoegens afhoud."

.. 0 neen."

"Tóch. _ Maar de zaak is deze. De dokter heeft me druppels voorge- schreven en ik heb het recept naar de apotheek laten brengen. Ik wacht nu al uren en er komt niets. De signora. de meid. de huisknecht hebben geen tijd. Als ik zeg. dat het ernstig is. schrikken ze: een lijk in huis. doet een pension geen goed."

"Kom, kom." onderbrak ik.

"Tegen u kan ik open kaart spelen. Ik lijd aan maagkanker. De dokter heeft me ronduit gezegd. dat het nog wel lang maar ook wel nog héél kort kan duren. Ik geloof het laatste. De druppels kunnen een poosje de pijnen stillen en dit heb ik noodig, want ik wilde nog eenige zaken regelen éér ik voor goed afscheid neem."

"Kom nou, m·nheer." trachtte ik onhandig op te monteren.

..Neemt u het vooral niet tragisch op. nu ik het zelf niet doe. Ik heb sedert tien jaren geweten dat ik op deze wijze zou sterven. Tien jaar is een boel tijd om je voor te bereiden. vooral als je nooit weet wánneer het zal komen. Nu komt het. Ik weet het zeker. instinctmatig. zonder te kunnen zeggen waarom. Maar ik zou niet willen. dat het vannacht kwam. Ik moet schoon schip maken. allerlei zaken regelen. Ook wil ik nog een artikel af- schrijven en een boek uitlezen waaraan ik net begonnen ben. U vindt het natuurlijk vreemd. dat je aan zulke dingen hecht nu je er tóch uit moet.

Maar ik ben niet bang voor den dood. raak er niet van onder den indruk.

Ik zou wel graag wat langer blijven leven. nog wat meer lezen. wat meer werken. _ maar af ter a1l-als het niet ánders kan. - ajo dan maar. Ik

13

(11)

heb afgerekend met veel en nu ik af zal rekenen met het laatste, _ met het leven zelf.- gevoel ik dat haast als een opluchting. Iemand, die veel schuld- eischers heeft gehad en ze opeens kan voldoen, moet in dezelfde kalme prettige stemming verkeeren als ik thans.

rviaar, nietwaar? - u haalt even die druppels. Komt u vooral niet met ledige handen terug?"

Ik ging, en keerde weldra.

.. Dank u - dank u zeer," zeide hij zwak, maar steeds met dezelfde leven- dige opgewekte uitdrukking op zijn gelaat, als ware het een feestdag voor hem.

Ik hielp hem de druppels drinken, daar hij zich nauweüjks uit de kussens kon oprichten.

"Mag ik bij u blijven ?" vroeg ik.

Hij glimlachte zacht.

"U is zéér vriendelijk, maar werkelijk, dank u - ik blijf liever alleen. Het g~at me reeds ,::el beter nu. Straks sta ik op, .- poes houdt me gezelschap, metwaar poes?

Het dier, ineengedoken op het voeteneind, richtte even den kop op _ met luisterend ópstaande ooren. Dan strekte het den eenen voorpoot l~ng uit, rekte zich - schudde even vlug den kop en dook weer ineen be-

hagelijk. '

"Zoudt u poes b~j u willen nemen, als ik weg ben ?" vroeg hij kalm.

Ik krauwde het lOeengedoken dier in den hals. Zijn rustige vraag deed me opeens een prop in de keel krijgen.

"Poes z~l het goed bij me hebben," kwam ik eindelijk heel moeilijk, al- do~r het dier krauwend, verlegen met mijn houding, omdat mijn gevoelig- heid dwaas stond naast zijn kalme berusting.

.. Dank u," zeide hij stil en stak mij de hand toe, die ik warm drukte. Ik ging niet

~it

dien avond. Stil heb ik in mijn kamer gezeten,luisterend naar ~~t nabung ger~c,?t. Soms als ik zijn moeilijke schreden hoorde, dacht

hoe hl! .. schoon schip maakte, kwam een zonderlinge verbazing in me

over dit gelaten en berustend afscheid, dat me week stemde.

~en

hee1en nacht waakte ik, - tot hij naar bed ging. Het was toen vijf uur In den morgen.

De volgende dagen bleef Van Overingen aan het werk. Soms, wanneer

ik zijn kamer binnen kwam om te vragen of ik hem ergens mede van dienst kon zijn, vond ik hem scharrelend in stapels handschriften, brochures, kranten en zoo meer. Het rook er naar verbrand papier en eens zag ik hoe hij een heden jaargang van een christelijk blaadje bij kleine pakjes tegelijk in het vuur smeet.

"Dat is nog uit den tijd toen ik christelijk was" - hij glimlachte - "toen ik als zendeling aan Dajakkers de tien geboden zou trachten bij te brengen.

Zulke dwaasheden doe je ook alleen wanneer je jong bent."

Al die dagen en nachten bleef ik de gebeurlijkheden in de buur kamer volgen. Of hij het wist hoe ik als een stille waker hem beluisterde?

Twee weken waren aldus verloopen. Mijn waakzaamheid verflauwde;

echter niet Zijn ijver om op te ruimen, zich voor te bereiden voor de verre reis.

Toen, 'savonds, werd ik plotseling door geweldige hamerslagen opge- schrikt. Vijfmaal ketsten de beukende klappen af; met den zesden slag sprong iets met krakend gelUid uiteen, stukken kletterend op den tegelvloer.

Van Overingen had den schedel vernietigd!

Met ingehouden adem, het bloed kloppend in de slapen, luisterde ik.

Daar deed hij de kachel klep open. een voor een ratelden de stukken op de kolen; dan klopte hij met den hamer tegen den muur en riep.

Bijna op hetzelfde oogenblik was ik in zijn kamer.

In zijn bleek ontsteld gelaat stonden verschrikte oogen, zijn gestalte scheen opeens oud geworden, gebogen en in elkaar gezakt; een trillende hand betastte zijn maag, terwijl de andere onvast steunde op de stoelleuning.

,:t Is uit," zei hij moeilijk, - ,,'t is uit. Help me even in kooi, wil je, - ik voel me, .- hondsmiserabel voel ik me."

Met moeite bracht ik hem op bed, waar hij langen tijd roerloos, met ge- sloten oogen liggen bleef. Het was een hede pooze voor hij met zwakke stem kwam:

"Ik moet je nog wat vertellen • .- een lang verhaal. - een beroerde ge- schiedenis. Ik heb ze willen opschrijven, .-'t ging niet. Maar het moet er tóch uit. - Geef me wat te drinken, - nog een páár druppels van dat goedje, - dan schei ik er misschien voor goed mee uit."

Ik bereidde den drank, die hem merkbaar verkwikte; zijn oogen begon- nen helderder te lichten. zijn stem werd vaster. naarmate hij vertelde:

15

(12)

DE EERSTE NACHTWAKE.

.. Eerst za] ik je zeggen hoe ik er toe gekomen ben; zoo kort mogelijk, want ik heb weinig tijd, de trein staat op punt van te vertrekken."

.. Kom nou, m'nheer." Zijn spot deed me pijn.

.. Ja,ja, we hebben al vertraging. Enfin, - ik ben opgevoed in een orth~

dox gezin, van die menschen die Zondags twee maal naar de kerk gaan en op den dag des Heeren zelfs niet in een tram of in een trein of op een fiets mogen zitten, om niet te spreken van voetballen enzoomeer. Je zoudt er ook geen tijd voor hebben, preeken hooren, twee per dag, bijbellezen vóór en ná tafel. de preek nog eens met je pa bespreken terwijl moe de vaten waschte. _ nam je heelen Zondag in beslag. Ik woonde in Rotterdam. - vader was timmermansbaas. Zondagsavonds had hij van zuivere christe- lijkheid een stuk in z'n kraag en sloeg uit naastenliefde m'n moeder en ter afwisseling m' n broers en zusters en mij. We vonden dat doodgewoon. zóó christelijk waren we. 't Hóórde bij den Zondag.

Dominee en ouderlingen vonden me een bolleboos en ik moest natuur, lijk in de godgeleerdheid (ken je een stommer woord?) gaan studeeren. Een beurs verstrekte het geld.

In Amsterdam kreeg het groote stadsleven me te pakken. begon ik te hunkeren naar ándere steden, naar ándere landen. - begreep ik. dat de wereld te groot en te mooi was om in je eigen land te blijven hokken en te kniezen in je stomme zure dagelijksche gedoente. Ik wou er uit en zoo rijpte het plan om zendeling te worden. Het slaagde uitnemend. Dominee vond het een pracht van een roeping en zelf maakte ik me wijs. dat ik de afgedwaalde schapen, die elkaar vermoorden en desnoods opeten. geluk- kiger zou maken indien ik ze tot inzicht bracht van het .. hebt u naasten lief als u zelven" . _ En zoo ben ik dan na eenige jaren in de binnenlanden van Borneo terecht gekomen. Aan den bovenloop van de Barito vestigde ik me in een gehucht Lahai midden tusschen de Dajakkers. Nûlullrlijk be.- gon ik met eigenwijs te doen tegen het volkje. dat toen nog heel wat wilder deed dan tegenwoordig. Het is dan ook niet m'n takt maar alleen mijn gelukkig gesternte geweest, dat mij bewaarde voor ongelukken. Dat m'n hoofd nog steeds aan den romp zit. mag een wonder heeten. Langzamer- hand echter won ik het vertrouwen. Ik dokterde een beetje. genas zwereI;.

16

. . .

.-..

hielp bij een moeilijke bevalling - en dat boezemde eerbied in. Over den bijbel en over god praatte ik niet meer en ook dát schenen ze bijster ge- schikt te vinden. Wel kwam ik tusschenbeiden bij veeten. bij koppesnel- partijen en trachtte de kerels aan het verstand te brengen. dat ze liever een gezonder tijdverdrijf moesten zoeken .

Zoo leefde ik eenzaam, jaren lang. - geen andere taal sprekend dan de hunne. geen anderen omgang hebbend dan dien der Dajakkers. Brieven schreef ik niet en ontving ze dus evenmin. Ik was heelemaal op me zelf aangewezen. sloeg den tijd dood zooals bet ging. Ik schreef een taalleer.

ik bestudeerde hun overleveringen, hun godsdienstige begrippen en - wat je misscbien vreemd vindt - vond er veel moois in. In m' n omgeving werd ik een soort heilige en het is mogelijk een tikje grootheidswaanzin, dat mij het bestaan aangenaam maakte. Dit leven beviel me en ik verlangde niet anders dan dat bet maar zoo blijven kon.

Maar bet bleef niet zoo. Juist op m' n dertigsten verjaardag kreeg ik een zonderling gescbenk: e(!n blanken nabuur. - een Nederlander; Veegens heette hij. Een groote, sterke, brute kerel. - het type van den roekeloozen avonturier. Op een klein paardje. een geweer op z'n rug. een bandelier vol

patron~n. een revolver. en een klewang op zij, reed hij op dien verjaardag voor m n but. sprong Uit het zadel. kwam binnen:

.. Zoo. zetbaas van den lieven heer in dit gewest. herder van Dajakkers- zielen, boe maak je het, ouwe kluizenaar? Ik heet Veegens en heb een ver- domden dorst. - kun je me niet als de bliksem een scheut van wat hartigs geven?"

Zoo kwam hij binnenzetten, waar ik net een beetje sentimenteel herin- neringen aan m'n kinderverjaardagen zat op te halen.

.. Ik heet Van Overingen, .. zei ik verbouwereerd.

"Zoo en hoe heet je drank. --- whisky. rbum. vuurwater of te wel cog- nac. - wat zal het wezen ?"

"Je kunt water krijgen. - een citroen beb ik óók nog?"

.. Ajer djeroek? Zeg bedonder jij dat bruine zoodje hier. die jou voor een heilige verslijten. maar mij niet."

.. Als je het niet gelooft dan laat je het." kwam ik kort.

"Goed. d~n láát ik.~e~. dan zal ik uit het eigen vaatje tappen." Hij floot.

tusschen dUim en Wl)SvlOger. Uit de groep van kijkers. die zich voor de

456 - 2 17

(13)

hut verzameld hadden. zag ik een inlander komen. die een vaatje op den schouder droeg ... Vooruit. beroerling --stom varken. -- ajo -- zet af."

en hij sloeg met z'n karwats den drager fel over den blooten rug.

Ik kwam naar buiten. zag. dat hij een heelen stoet dragers mee had ge~

bracht. die zware koffers en balen torsten.

.. Veegens. doe me het genoegen en sla niet." zei ik driftig .

.. Bemoei jij je met je eigen bemoeisels." kwam hij ruw. "Slaan? De hond mag blij wezen als ik hem niet neerschiet." Hij trok de revolver en de dragers. die blijkbaar bet wapen al kenden stoven met wilde kreten uiteen.

terwijl de vaatjesman met roerloosheid geslagen vóór hem staan bleef als een konijn voor een slang. De mannen van Lahai vluchtten niet. Nooit had ik van mijn revolver gebruik gemaakt. -- ik droeg bet ding zelfs nooit.

jaagde ook nooit anders dan met pijl en boog. Zij kenden nog niet het vuur. dat doodt.

Met een korten mep sloeg ik hem het wapen uit de hand en bij den val ging het schot af -- gelukkig blind.

De Dajakkers van "mijn" stam kreten van angst en verwondering.

Valsch keek V egens me aan, terwijl de drager. uit zijn hypnose ont~

waakt. in dolle sprongen er van door ging .

.. Zoo _ heilige __ man van god - oolijke pisang. je hebt weer een nieuw .. wonder" verricht. waar de kere\:' je voor ee:-en zullen Kijk hun verbouwereerde smoelen maar eens. Enfin. je zult je zin hebben. Schieten zal ik een anderen keer wel eens en zuipen zal ik de lui óók welleeren.

Binr.enkort zullen we eens zien wie hier de grootste heilige is. -- jij of ik."

En hij bukte zich om de revolver op te rapen. Maar ik was hem vóór. Ik weet niet wat me bezielde opeens. Was het. dat ik gewoon geraakt was te heerschen. te bevelen? Was het, dat ik werkelijk besefte. dat deze man m'n werk van jaren zou vernietigen en het volkje. dat mij aan het hart lag, zou verbeestelijken met drank en vuurwapens? Was het. dat ik mijn eigen heerschappij bedreigd zag? -- Misschien wel een mengeling van al deze gevoelens. Ik hield hem de revolver onder de neus:

.. Doe áf dat geweer," zei ik sidderend.

.. Ben je betoeterd 1" vroeg hij, bleek wordend.

.. Doe áf, -- of bij god, ik schiet je neer als een bond, die je bent."

Hij legde bet geweer af, dat ik onmiddellijk omhing.

18

.. Je patronen," ging ik door. Ook den bandelier gaf hij mij.

.. Draai je om, banden op den rug," beval ik.

..Als je me nou ... " kwam bij razend.

.. Geen praatjes." -- Hij gehoorzaamde.

Toen riep ik het stamhoofd, een stoeren pezigen kerel. die aarzelend.

verbijsterd door het vreemde gebeuren. naderde ... Bindt dien kerel. als was het je ergste vijand."

Dat was dom. Ik bad geen blanke. al was het de grootste schoft. zóó .noeten vernederen. Maar ik kon niet anders.

Toen Veegens gekneveld é'an een boom stond. liet ik de dragers komen.

Eerst gelastte ik het vaatje stuk te slaan. Aarzelend geboorzaamden ze.

báng voor revolver en geweer. die ze thans in mijn handen zagen. De drank gutste uit de gebroken duigen en als beesten wierpen Veegens' knechten zich op elkaar om nog iets er van op te slurpen.

.. Op zij --op zij," riep ik. Ze luisterden niet. Toen schoot ik in de lucht en ze stoven uiteen. Mijn eigen mannen. bij het hooren van dit tweede schot, dat niemand deerde, hokten dichter bijeen en begonnen hun bezwe~

rende spreuken te prevelen.

Daarop liet ik stuk voor stuk Veegens' koffers en kisten onderzoeken.

Ik

vond er in al de gewone dingen, waarmede Europeanen zich bemind en gevreesd bij oorspronkelijke volksstammen maken; al de waardelooze prullen. waarmede zij ruilhandel drijven en zich doen eeren door hoofden en geestenbezweerders: het waren goedkoope bonte zakdoekjes, telkens zes netjes gevouwen opéén met een goud draadje dicht gebonden: kleine cents-magneetjes en doosjes spijkers, die met rissen worden aangetrokken en welke de toovenaars zéér begeeren; glazen knikkers met beestjes en kleurige spiralen van binnen, spiegeltjes, kralen en koperen loovertjes: ook kleine flobert pistolen, levensgevaarlijk voor wie ze hanteert. voorlaad~

geweren. gemaakt van g'\sbuizen met koperdraad omwonden. die Fransche handelaars indertijd bij honderden in Marocco invoerden en die meestal bij het eerste schot uit elkaar springen. Voorts messen en dclken van het goed~

koopste soort. wat kleurige stukken glas en zelfs een kleine kaleidoscoop . Al de onschuldige dingen liet ik hem houden. de overige voorwerpen • vooral zijn eigen wapens, bracbt ik naar mijn hut. terwijl hij aan den boom een stroom van de gemeenste vloeken tegen mij losliet.

19

, - ' ~.. .

(14)

Toen hield ik een toespraak. beweerde, dat ik de baas was en de baas zou blijven, waarin m'n eigen mannen en die van Veegens instemden. en gelastte tenslotte Veegens te bevrijden.

Met gebalde vuisten kwam hij op me af.

"Veegens," zei ik rustig, - het sterke stamhoofd náást me, die er schik in had gehad den blanke te mogen binden - "Veegens - nou geef ik je den goeden raad ons hier verder met rust te laten en anders zul je er van lusten. Je ziet, hier ben ik de baas en als je ooit nog grapjes uithaalt zal ik je met rottangs laten ranselen tot je er bij neervalt."

.. Dat heet een zendeling:' zei hij smalend. toch angstig.

"Hoe dat nu heet doet er niet toe." kwam ik bondig. "Wat kom je hier uitvoeren? Handel drijven? Te halen is hier niet veel. .- Petroleum zoe- ken? kom je niet ver mee; plantage oprichten? - de verbinding op de rivier is beroerd. Ik vermoed, dat je hier komt klaploopen, - inlanders terroriseeren, koelies werven voor de bouwen hier beneden, terrein in bezit nemen en het als petroleumhoudend versjacheren aan een goedge- loovige. Dat wordt méér gedaan. Je kunt hier blijven als je je kalm houdt, .- anders sjouw je maar met je zakdoekjes, je magneten, je heele sante- kraam ergens anders heen. Ik kan je hier moeilijk gebruiken."

Hij boog het hoofd en ging zwijgend heen, met zijn dragers.

Een paar dagen later hoorde ik, dat hij zich eenige palen lager aan de rivier had gevestigd. En toen begon de ellende. berouwde ik maar niet korter metten gemaakt te hebben. In zijn dorp was hij weldra heer en meester. Het duurde niet lang of hij zette de bevolking tegen ons op en de oude vee ten begonnen opnieuw. Dagelijks werd er tusschen de twee stam- men gesneld, kwam m'n hoofdeling me trots een afgeslagen kop toonen.

Een paar maal sloop Veegens zelf tot mijn hut. trachtte een wapen mach- tig te worden en telkenmale liet ik hem met stokslagen weg ranselen. Het ging hard tegen hard.

Toen opeens was het uit. Veegens was vertrokken en zóóver had ik tenminste mijn Oajakkers gekregen. dat ze van hun kant de vijandelijkheden staakten. Langzamerhand werd de vrede hersteld. Maar de rust duurde kort. Eerst bereikte mij het bericht. dat Veegens terug was. Daarop hoorde ik opgetogen verhalen over tooverwater en doodend vuur en op een goeden dag had er een regelrechte aanval op ons dorp plaats. Veegens

20

voorop. met revolver en geweer, daarachter een bende uitgelater.. stom- dronken inlanders. versierd met de bonte zakdoekjes. de kralen. de loovertjes en al de snuisterijen van Veegens. Het was verschrikkelijk. Veegens schoot er op los. de kerels vielen als dollen op elkaar in • .- het werd een wild bloedbad. Ik weet niet of je ooit iemand zóó gehaat hebt. dat je naar zijn leven stond. Nooit had ik dat gevoel gekend. maar dien dag zag ik rood voor m'n oogen. Uiterlijk kalm heb ik zijn geweer gehaald. het magazijn geladen en hem. vanachter een boom. pardoes uit het zadel geschoten. Nog een paar goedgemikte schoten tusschen onze dronken naburen en opeens was de strijd bedaard. gingen beide partijen aan den haal en bleef ik alleen met de lijken van eenige Dajakkers en met dat van Veegens.

Manslag is iets vreeselijks en toch heb ik geen oogenblik berouw ge- voeld toen ik naast den dooden Veegens knielde. Zakelijk heb ik zijn wond onderzocht en vastgesteld. dat ik hem dwars door het hart had geschoten, Daarop ben ik de anderen gaan onderzoeken. M'n hoofdeling had een schot door den schouder, een ongevaarlijke verwonding. die ik spoedig heelde. Een ander van .. mijn" stam stierf na een paar dagen, een schot door den buik. Ik kon hem niet redden .

Veegensen onze eigen gesneu velden liet ikde02.elfdendagnog begra ven,de dooden van den anderen stam brachten wij hen met prauwen terug en geheel ontnuchterd ontving men mij in het vijandelijke dorp met angstig eerbewijs, Ik ondervond dan ook geen tegenspraak toen ik den kaleidoskoop, de magneetjes, de knikkers. de stukken gekleurd glas. de flobert pistolen en wat dies meer zij, weghaalde uit het naburige dorp en het een en ander aan onzen toovenaar schonk. Ook kralen en loovertjes en zakdoeken waren er nog genoeg om onder den eigen stam te verdeelen, en waar dus geen af- gunst meer bestond. heerschte na maanden eindelijk weer volledige rust.

Men moet met de luidjes weten om te gaan.

Ik vertel je dit allemaal zoo uitvoerig om je te laten begrijpen hoe ik járen van m'n leven gesleten heb.

En als er niet op een goeden dag een ándere Nederlander was gekomen.

zou ik misschien nu dáár in m'n hut liggen sterven in plaats van hier.

Kom, geef me nog wat druppels, wil je?"

Even lag hij stil te denken. zachtjes de poes krauwend achter de ooren.

dan vervolgde hij:

21

(15)

HET ZONDERLINGE ZAKBOEKJE.

.. Ik beb je nog niet verteld. dat ik op Veegens'lijk allerlei bad gevonden.

Het waren de gewone dingen. die iedereen op zak heefe. Een horloge met een inschrift: .. Voor je eindexamen H. B. S. 5 Juli 1883"; een geboorte~

bewijs. waaruit bleek. dat hij in 1865 geboren was uit een burgerlijke papa en een adellijke mama en. toen hij door mijn band stierf. amper 38 jaar was;

voorts wat adressen. wat aanbevelingsbrieven. o. a. aan den gouverneur~

generaal. en nog wat brieven van zijn moeder. jaren her geschreven. bij bet lezen waarvan ik even wroeging voelde over m'n daad en me afvroeg of dit alles niet vermeden had kunnen worden.

Ik vermoed. dat Veegens een van die mislukte gesjeesde jongens was.

die ná hun scbooltijd opeens den kolder in den kop krijgen. aan den dlank gaan en nergens meer voor willen deugen. Men had hem naar Indië ge~

zonden en zelfs dáár had hij niet in het gareel kunnen loopen. Maar ook in Australië en op de Oost-Polynesische eilanden was de man geweest.

Dat bleek uit een aanteekenboekje dat ik in zijn borstzak vond en dat mijn kogel tot flarden had gescheurd. Er stonden data van vertrek naar MeI- bourne in; voorts uitgaven te Melbourne. uitgaven te Sydney en een reeks cijfers. deels in dollars. deels in ponden. Dan opeens enkele korte aanteeke- ningen. die haast even zoovele raadsels waren bij de eerste lezing.

Bijvoorbeeld stond er: .. Ongeveer snijpunt van Steenbokskeerkring met 1300 graden W.L. Gr.w .• ten N.O. van Oeng en ten N.W. van Hender- son Island. Combinatie van koraalrif en ouden vulkaan. Schijnt nooit be- woond. Kokosnoten en pisangs genoeg. Naar schatting een duizend boo- men. Ook zoet water." Dan weer:

.. 21 October 1889. Gezond maar leelijk." Ongeveer 5 jaar later stond geschreven; .. Piet beeft vandaag zijn moeder doodgebeten. Ben te laat bij het spektakel gekomen. Enfin 't is maar beter zoo. Hij is toch al van de borst af." - Nog een paar jaar later: .. Het beeft me gebeten. 'k ga maar liever weg."

Je behoeft niet te vragen. wat voor indruk ik kreeg bij het lezen van zulk een wartaal. - Maar er was meer. Tusschen twee blaadjes van bet zakboekje geplakt. even danig door m· n kogel gehavend als de rest. zat een brief. Ik ken hem uit m'n hoofd. want zooeven heb ik hem voor de zóó-

22

veelste maal nog eens gelezen eer ik hem in de kachel smeet. Hij luidde:

Waarde Veegens .

Na ons laatste onderhoud sta ik er op, dat je nog eens schriftelijk mijn laatste instructies ontvangt. opdat alle misverstand wordt vermeden en je weet. waaraan je je te houden bebt.

Je blijft dus niet in onze Oost maar gaat naar de Oost-Polynesische eilanden. N iet in het bevolkte gedeelte maar op een van de verspreid lig- gende eilandjes kun je je tenten opslaan. Ik weet. dat een paar van die eilandjes onbewoond zijn en dat is het veiligste. Daar wacht je de gebeur- tenissen af en past op. dat er geen ongelukken gebeuren. Zorg voor een zuiver natuurlijke ontwikkeling. Daarom moet er, dat spreekt van zelf. vol- doende plantaardig voedsel zijn. Vleesch en bereide spijzen mag je alleen voor je zelf gebruiken. Ook moet je vermijden het gebruik van werktuigen te toonen. al was het zelfs alleen maar van een hamer of een wig. Nog- maals. zorg voor een zuiver natuurlijke ontwikkeling.

De eerste vijf jaar daarblijven. opdat bij aan je went. Dan heengaan naar een naburige bewoonde streek en van tijd tot tijd eens komen kijken.

Na tien jaar kun je voor goed wegblijven tot ik je in 1905 op de afgespro- ken plaats vind en we er samen op uit gaan. Het liefst ging ik nu al met je mede en kweet ik mezelf van de zeer verantwoordelijke taak. die ik thans jou opdraag, _ maar je weet, dat andere zaken een lange afwezigheid mij onmogelijk maken en ik vertrouw, dat je - in welbegrepen eigenbelang _ je opdracht nauwgezet zult vervullen.

Je weet. dat de ontdekking van den eenigen levenden mensch aap de wereld in rep en roer zal brengen en dat er een hoop geld mede te ver- dienen is. Laten we dus hopen. dat alles goed loopt en dat een ongeluk geen einde maakt aan onze verwachtingen.

Hierbij een chèque van 2000 pond. Zorg er mede uit te komen. Later krijg je 25

°10

van de winst.

Hopend. dat je slagen zult. met vriendelijken groet

S. B. B.

Makassar, April 1889.

Wel honderd maal heb ik den brief gelezen. Eerst begreep ik er niet veel 23

-

.

--

..

(16)

van. want mijn kogel had groote gaten geslagen. Maar bij stukken en brokken kon ik het ontbrekende herstellen en toen ik eenmaal het schrift volledig bijeen had. begreep ik er inderdaad heelemaal niets meer van. Dit leek een brief van een waanzinnige en toch: hij was nuchter en zakelijk gesteld; er was een chèque aan toegevoegd geweest. die Veegens verzil~

verd had. Dit bleek uit de reeksen van getallen 'n het aanteekenboekje.

waaruit. naar de gegevens van den brief. gemakkelijk zijn reizen naar en tusschen de Oost~Polynesische eilanden terug te vinden waren. De boek~

houding was eenvoudig en dUidelijk genoeg. In 1889waren de reizen naar Sydney en verder geweest; ook groote inkoopen van blikjes en uitrusting waren genoteerd. Dan kwamen 5 jaar lang géén uitgaven. - daarop.

regelmatig. gedurende zes jaren. kleine posten. om ten slotte in 1901 weer een groote uitgaaf te toonen van een reis naar Sydney en van daar naar Batavia. Veegens was dus op reis geweest en naar alle waarschijnlijkheid had hij. naar voorschrift van S. B. B. vijf jaren gehuisd op het onbewoonde eiland. gelegen op het snijpunt van 130uW.L. met den Steenbokskeer~

kring. --waarvan hij een korte en ruwe beschrijving gaf. Daarna was hij er nog 6 jaren lang telkens teruggekomen om tenslotte weer naar onze Insulinde te vertrekken. omdat hij het leven er blijkbaar niet meer kon uit~

houden. Veegeos was zeker niet de man om gedurende elf jaren zich zulke opofferingen te getroosten op bevel van een gek. Hij zou - indien hij niet gehoopt had op de latere vijf en twintig percent van de winst. met de tweeduizend pond verdwenen zijn om nooit terug te keeren. Er was dus iets waars in dezen schijnbaren waanzin. maar wát?

Er waren twee mogelijkheden: óf er bestond inderdaad een levende menschaap. Deze veronderstelling een oogenblik aanvaardend in al haar dwaasheid zou men toch zeggen: een énkel exemplaar te vinden. zoo maar zonder pa of ma uit de lucht gevallen. is reeds onzinnig. Maar waarom het naar de Polynesische eilanden te brengen waar het toch van wetenschap~

pelijk belang is. zulk een wezen te bestudeeren in de oorspronkelij~e om~

geving? Bovendien -- het scheen zéér jong te zijn; geraamten van zijn ouders zouden dus onmiddellijk bij zijn verblijfplaats gevonden moeten zijn en deze vondst zou reeds heel wat meer opzien baren dan indertijd de stukken hersenpan en kaak. die Prof. Dubois op Java vond en waaruit de geheeIe Pythecanthropus Erectus werd gereconstrueerd. die zelfs in na~

24

.

. . ~

bootsing van huid en haar prijkte op de wereldtentoonstelling te Parijs. Al die geheimzinnigheid was daarom overbodig en de geheele veronderstel~

ling van een levenden menschaap viel met al haar dwaasheid inéén.

De tweede mogelijkheid was. dat er een bedrog bedoeld was. Men had een jong kind op een onbewoond eiland aan zijn lot overgelaten. eerst onder toezicht. later geheel alleen. Daar moest het in natuurstaat opgroeien ::onder kennis van eenige beschaving. Het moest er in zijn eigen levens~

onderhoud voorzien. en zich ontwikkelen tot een zonderling wezen. dat later als menschaap geëxploiteerd zou worden. Een wreede humbug van een gewetenloozen kermisklant. of een onverantwoordelijke wetenschap~

pelijke proefneming. of allebei tegelijk. Er zijn lieden genoeg. die niet opzien tegen de grootste leugens om een kortstondige wereldfaam te genieten;

zie Cook met zijn ontdekte noordpool.

De veronderstelling. dat daar een mensch ergens op een onbewoond eiland leefde. - niet als een Robinson Crusoe. die van huis uit beschaving had. -- maar van kindsbeen onwetend gelaten van al wat zelfs de geringste beschaving mocht heeten. -- leek me het meest aannemelijk. Vandaar het voorschrift: geen vleesch. geen bereide spijzen. niet de kennis van werk~

tuigen. al was het zelfs maar van een hamer of een wig.

En toch - ook met deze veronderstelling klopte niet de aanteekening :

"Piet heeft vandaag zijn moeder doodgebeten". - en "Het heeft me aan~

gevallen en gebeten". -- Geen mensch. zelfs de meest verwilderde. zou dit doen.

Daarom besloot ik. dat deze aan teekeningen moesten slaan op een ander voorval in Veegens veelbewogen leven. Misschien hield hij tot tijdver~

drijf een ander dier. dat Piet heette. en viel dit eerst z'n eigen moeder en daarna Veegens zelf aan. In elk geval moest Piet vrij stevige tanden heb~

ben gehad. want ik herinnerde mij op Veegens' lijk een groot litteekenaan den linker schouder te hebben opgemerkt. blijkbaar afkomstig van een roofdier beet.

Ik kan je niet zeggen hoeveel dagen en nachten ik getobd heb over de verschrikkelijke veronderstelling, dat daar ergens een mensch moederziel alleen. verwilderd en verdierlijkt, huisde op een ver. klein eiland. Mede~

lijden en nieuwsgierigheid dreven me er heen en meer dan eens stond ik 25

(17)

op bet punt m'n Dajakkers in den steek te laten en te vertrekken naar de ongenoemde woonplaats van den eenzame.

De vraag kwelde me hoe dit wezen geworden was, - of het terug Je- gaan zou zijn in verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling tot den aap.

of dat de aangeboren aard zich bevestigd zou hebben en het een mensch gebleven was, - óf dat - tenslotte -- het zou staan tusschen mensch en aap in en dus althans in zijn karakter waar! ijk een soort menschaap of aap- mensch geworden was. Zou hij - om iets te noemen - het vuur kennen en gebruiken? Zou hij. - bijvoorbeeld - een knots kunnen uitvinden. of de werking van een hefboom? Zou hij naar een vogel kunnen gooien met een steen? Zou bij kunnen tellen? - Duizend vragen in dezen geest be- gonnen te broeien in mijn brein en steeds met het vage voornemen het wezen te gaan opzoeken kwam ik er allengs toe om al vast apen te gaan bestudeeren. Van lieverlede kreeg ik een geheele verzameling rondom mijn hut en begon ik de onderzoekingen, waarvan ik je de resultaten heb laten lezen. Ik liet jonge Dajakkerkinderen en apen met elkaar sollen en spelen en kwam meermalen tot de ontdekking dat een aap een kind te slim af was.

Ik merkte dat apen kunnen tellen, - hoogstens tot zeven. terwijl een twee- jarig Dajakkerkind het niet verder bracht dan tot drie. AI ik een chimpan- see, dien ik bad laten komen, een maand lang eiken morgen zeven nootjes had gegeven en hem er dan opeens vier liet eten, zanikte hij net zoo lang tot hij er nog drie bij kreeg; als ik hem een paar maal z'n gang had I ten gaan en hem bij de achtste een mep gaf, at hij er voortaan uit angst maar zeven.

EEN NIEUW BEZOEK.

Met dit onderzoek, dat misschien heel ondankbaar was, ben ik jaren- lang bezig geweest. Ik had niet veel te doen, want mijn Dajakkers en die van de omgeving leefden in vrede en het denkbeeld er christenen van te maken. in dien zin, dat ze bliksem en donder en storm niet meer aanzagen voor werkingen van den boozen geest. dat ze de geboden leerden en geen afgodsbeelden meer sneden, - dat denkbeeld had ik al lang opgegeven.

Met al hun bijgeloof, met al hun vooroordee1en en vrees voor stille mach- ten leefden ze menschelijk in vele opzichten behoorlijker en geregelder.

dan wij christenen dat plegen te doen. Hun taalleer, hun overleveringen 26

had ik opgeschreven. Mijn arbeid bestond dus alleen uit eenig gedokter en uit mijn dierenstudie. Daarom kwam vaak de gedachte bij me op elders, in andere streken, opnieuw te beginnen. Maar mijn roeping was verdwe- nen, een zonderlinge onverschilligheid voor het menschdom als zoodanig en zelfs een haat er tegen had langzamerhand in me ingevreten. Hoe dat kwam. ik weet het niet. Misschien door mijn eenzaamheid, en mijn ouden dag - ik was de vijftig al voorbij. - misschien omdat ik langzamerhand zóó gewend was aan Dajakkers, dat ik me geen Europeesche maatschappij meer kon voorstellen, zelfs schrok van de gedachte er weer in terug te moeten keeren. Op een afstand leek al ons dagelijksche gedoe van vormen en politiek en ruzies over beginselen en godsdienst me wee en antipathiek.

Ik was in een sleur geraakt van eenzaamheid en eenvoud, dacht me nooit meer te kunnen aanpassen aan mijn oorspronkelijke omgeving. M'n jeugd- herinneringen van kerkzondagen, van preeken en huiselijken twist. brach- ten me soms een physieke walging bij. Misschien was de ondergrond van dez:e menschenhatende stemming wel ontgoocheling. Je gaat met zooveel idealen de wereld in en je stelt je zóóveel voor van je toekomst, dat de werkelijkheid je tegenvalt en somber maakt. Voor anderen, voor men- schen. die midden in het leven staan, blijft steeds de wrijving van gedach- ten en belangen met ánderen de kracht voor nieuwe idealen geven. Voor mij bestond geen wrijving van gedachten of belangen. Ik was alleen, be- hoefde niet meer te strijden voor een toekomst; ik zat eenzaam met m'n Dajakkers en met mijn apen en alles wat ik dacht en werkte, moest ont- staan uit het eigen brein, zonder opwekking door anderen. Zoo brandt een mensch gauw op, zoo verliest hij belangstelling en drijfkracht, wordt hij - voor zijn leven lang, een zonderling, die niet meer in de maatschappij past.

Duizend maal. als ik tobde over den zonderlingen brief, nam ik mij voor te vertrekken naar het onbewoonde eiland. Duizend maal schrikte het denkbeeld me af weer te moeten gaan door steden als Batavia en Sydney, te moeten reizen met andere, maatschappelijke menseben. Ik dacht dat ze me ráár zouden vinden, dat ik door mijn leven achteróp gekomen was. Ik schaamde mij bij voorbaat en háátte de maatschappij.

Zóóver wa het met me gekomen, toen op een dag, met groot lawaai, een blanke werd aangekondigd. Ik was langzamerhand zoo bruin gebrand.

27

(18)

de menschen hadden zich zóó aan m'n gezicht gewe.nd, datzemenietmeer als een blanke aanzagen.

Den nieuw Jing echter wel. - Het was een joo\Je, frissche kerel, met heldere blauwe oogeo in een open prettig gezicht, - met blonde dartele haren dicht op z'n bol. Hij kwam ook met een stoet van dragers, maar was ongewapend.

Halverwege ging ik hem tegemoet. Vreemd keek hij op, toen hij mid- den onder de Dajakkers een Europeaan ontwaarde, die hem in het Neder- landsch aansprak.

"Ik ben Van Overingen, zendeling," zei ik.

"M'n naam is Bodegraven," :ei hij rustig. "Heeft u hier in den omtrek ooit gehoord vaneen Nederlander, die Veegens heet?"

"Daar ligt hij," kwam ik kalm en wees op het graf onder een boom, die vol hing van amuletten, ter afwering van den boozen geest ... Ik heb hem doodgeschoten," voegde ik er droog aan toe.

Het jonge gezicht betrok.

" Waarom ?" vroeg hij dringend.

"Ga mee - ik zal het u vertellen." - En ik bracht hem naar mijn hut, waar ik hem de geheele geschiedenis van begin tot eind verhaalde.

"Dat is beroerd." kwam hij tenslotte.

"Mag ik weten wat u van Veegens hebben moest?" vroeg ik.

"Toen mijn vader een paar jaar geleden stierf, droeg hij mij op een zekeren Veegens te zoeken, dien hij in 1905 te Batavia had moeten ont- moeten, maar die daar niet gekomen was."

.. Neen," stelde ik nuchter vast - "het was in 1903, dat hij doodgescho- ten werd .

.. Met mijn vader," vervolgde hij, - .. heb ik een jaar lang naar hem gezocht, - maar wij waren het spoor bijster en Vecgens, dat ecn ongun- stig heer was, zooals ook uit uw verhaal blijkt, scheen nog al eens onder verschillende namen te reizen. - Enfin - mijn vader zeide steeds, dat hij Veegens de grootste ontdekking van zijn leven had toevertrouwd en dat hij V ~~gens noodig had om de kroon te zetten op zijn wetenschappelijk werk.

" Wat was u vader eigenlijk ?" vroeg ik.

"Ontdekkingsreiziger," - kwam de jongen trots.

28

Ik heb nooit van hem gehoord, hoe heette hij?"

"Samuel Bernard Bodegraven," spelde de zoon langzaam op gekrenk-

"

ten toon.

Dit was de naam, passend bij de initialen S. B. B. . . . M" vader werd miskend," ging mijn bezoeker voort. .. HIJ reisde veel en 'deelànallerhande belangrijke ontdekkingen,

ma~r

zijn

geschrifte~. wer~en

door geleerden aangevallen en verkleineerd en Ik geloof, dat ~IJn va er daar erg onder geleden heeft. Ook heeft men er hem een verWijt van ge- maakt, dat hij vreemde volksstammen met Hagenbeck liet,~eizen in Europa.

Men vond, dat dit niets met wetenschap uitstaande had.

"Allicht niet," kwam ik droog. .. " _ .. Maar hij deed het toch uit zuiver wetenschappelIjk oogpunt, verde

digde de jongen zijn vader. " d 'k

"Jawel- jawel, Hagenbeck betaalt z'n trawanten goed, mopper el bitter. "M'nheer _ als u mijn vader beleedigen WI t -'1 " en h" IJ s on t d op ,

woedend. d . b i d'

Jonge man ga zitten," zei ik rustig. "Ik wil je va er met e ee Igen.

M;~schien wa~ hij ter goeder trouw, maar naar al wat ik va~ hem we~t, moet ik je toch verklaren, dat ik het met de wete~,schap van Je vader met nauw neem. Hij was, wat je noemt, een beunhaas.

M'nheer I" schreeuwde hij, razend.

"Een beunhaas - die van humbug hield."

" "U zegt zelf nooit iets van hem ge oor te e en. ' h d h bb '" .

Ik heb van hem gelezen, - één brief. over de ontde~klDg van ee?, m~~schaap, die wel net zoo zeer ontdekt zal zijn als Cook s noordpool.

Wat?" riep hij verbijsterd.

"Wel ja I" stoof ik driftig op ... Beunhazerij, humbug 1 - Een of ander inl~ndsch kind op een verlaten eiland aan zijn lot over laten, eerst onder toezicht van een ploert als Veegens, later geheel alleen. - E~.dat alles om later met een zoogenaamden levenden menschaap te voorschIjn te komen.

Als je dát wetenschap noemt, - nu - dan weet ik niet wat wetenschap is. Ik noem dat boerenbedrog en - houd het mij ten goede - een ploerten-

streek." ..

Hij werd niet driftig. Stom en verslagen, maar half begrijpend, keek hiJ 29

(19)

me aan. Ik stopte hem den brief in de hand en liet hem alleen. Toen ik een uur later terugkwam zat hij nog op het gehavende blad te turen.

.. Ik kan me begrijpen," zei hij eindelijk moeilijk, .. dat u dat alles zoo ge- zegd hebt, zoo even. Ied~reen moet uit dezen brief zulk een gevolgtrekking maken. Maar het kan met de goede zijn. Mijn vader heeft me nooit over d~n menschaap gesproken. Wel sprak hij steeds over zijn groote ontdek- king, maar wat deze was, zeide hij nOOIt.

Toen hij een paar jaar geleden stierf, waren zijn laatste woorden: Zoek Veegens ten koste van wat ook. En herstel m'n naam in eere. Het is de grootste ontdekk.i.ng, die .ooit gedaan is - en hier - deze sleutel. zal je het raadsel ... - Hl) kon met meer spreken; een nieuwe beroerte trof hem en een paar uur later was hij niet meer."

Even zweeg mijn. bezoeker. toen kwam hij met al de kinderlijke ver- trouw~nde overtuIglOg va~ een jongen, eerlijken kerel:

, .. ~ nhe~r -- u is zendeling. - U weet wel. dat een man op z'n sterfbed z n kInd met wat voorliegt, - geen humbug, geen boerenbedrog pleegt.

zooals u meende. En als hier staat, dat m'n vader een menschaap heeft ontdekt, - welnu - dan bestaat die menschaap. Dat moet u gelooven daar mág u niet aan twijfelen, m'nheE'r." •

De tranen stonden hem in de oogen en ik had berouw over m' n harde woor- den van zoo stra~s. En tóch -- gelooven kón ik niet. Ik had te veel nage.

dacht over den brIef, te veel alle mogelijkheden overwogen en die van het werkelijke bestaan van een menschaap meedoogenloos moeten verwerpen.

.. "!

at was dat voor sleutel. van uw vader" - vroeg ik ten slotte.

HIJ toonde mij een kleinen yalesleutel. In het ronde oor waren de letters S. B. B. gegraveerd.

.. En?" vroeg ik, in spanning.

"Niets," zei hij stil. "Dat is het vreemde van deze geschiedenis. De sleutel past op geen enkel slot in ons hede huis."

.. Waar staat dat huis?"

.. In Medan."

.. Hebt u alles onderzocht 7"

.. Alles. Ik heb muren opengebroken, ik heb den geheeleo tuin overhoop gehaald. Niets I nergens past de sleutel op."

.. En nu?"

30

.,Ja _ nu _ nu is Veegens ook dood en nu zal de ontdekking van m'r:

vader wel voor altijd een geheim blijven."

.. Dat denk ik niet," meende ik -- en toonde hem Veegens' aanteeke- ningen, waaruit de ligging van het eiland bleek. .

De jongen was opgetogen. Had ik gewild, dan waren we nog dIenzelf- den dag vertrokken. Ik moest en ik zou mee. Maar ik stribbelde tegen. Vier en twintig jaren had ik in Lahai gewoond en er vaak over gedacht het dorp te verlaten; maar toen ik plotseling voor de mogelijkheid stond heen te gaan, schrok ik terug, merkte ik meer dan ooit, dat stevige banden me aan het plekje, daar in het hartje van Borneo, bonden. De ang~t voor den terugkeer in de geregelde maatschappij weerhield me. Maar m n haat tegen de menschen. m'n afschuw van het gewone leve~ verflauwd~n door de gesprekken met den jongen, onbedorven kerel. Hl) vonc! me met zon- derling, achtte me zelfs hoog. Zijn geestdrift, zijn frissche idealen werkten aanstekelijk. M'n oude zucht naar avontuur, die me als jong student zen- deling deed worden, nam weer de overhand.

En zoo vertrokken we na een paar weken. Hij -- niettegenstaande al mijn bezwaren en tegenwerpingen, die geleid hadden tot eindelo~ze twis~­

gesprekken __ in de vaste overtuiging een menschaap te zullen vlOden; Ik zeker geloovend een verdierlijkt mensch te zullen aantreffen, slachtoffer van Bodegraven's wetenschappelijken humbug. Want ik kon ~ij den vad~r niet anders voorstellen dan als een van die quasi~geleerden, die - ernstIg overtuigd van hun waarde maar zonder waarlijk wetenschappeltjke ken~

nis _ de wereld steeds trachten te verbluffen met hun vondsten, die altijd berusten op een misverstand door onkunde. Zooals Bilderdijk en Multatuli zich wierpen op vergelijkende taalstudie en dan den grootsten onzin uit- kraamden, zooals zoovele liefhebbers in hun onkunde werkelijke geleerden bombardeeren met dwaze ontdekkingen en nieuwe theorieën en bij slot van rekening zich miskend achten, wanneer men ze nuchter op hun plaats zet, __ zoo moest ook de oude Bodegraven wel een van die zonderlingen zijn, die __ overigens misschien heel evenwichtig -- een bep~ald.e id~~ ~e najagen om te geraken tot den "wetenschappelijken roem ,dIen ZIJ zl~h droomen. De dwaasten onder hen deinzen soms niet terug voor moedwIl- lig bedrog en weten dit nu en dan zoo handig te bereiden. det zeUs geleer- den er een oogenblik door in de war raken.

31

(20)

Bodegraven had vermoedelijk het idée nxe van den menschaap gehad en dezen nagebootst toen hij hem niet vinden kon. Misschien, in zijn on- evenwichtig brein, vond hij dit maaksel te goeder trouw een grootsch werk en was hij daarom ook eerlijk en loog niet, toen hij op zijn sterfbed nog sprak over zijn .. grootsche ontdekking". Hoeveel menschen zijn er niet, die zichzelf zóólang iets voorliegen tot ze er zelf in gelooven ?

Ik verwachtte dus niets anders dan een verdierlijkt mensch te vinden, dat ik mij tot taak stelde weer menschelijk te maken.

Die taak beviel mij. Het geheele geval. dat mij steeds belang had inge- boezemd, begon me, juist door de tegenstelling met Bodegravens overtui- ging, - bijzonder te boeien.

En zoo vertrokken we dan, nadat ik m'n Dajakkers plechtig beloofd had terug te zullen keeren. Ik was dit ook werkelijk van plan.

Ma~r nu ga ik slapen, m'n waarde - het is genoeg voor van- nacht.

Aarzelend stond ik op.

"Je behoeft niet bang te zijn, beste - vannacht gebeurt het nog niet. Je zult het verhaal nog ten einde toe hooren. Het is zonderling _ die uude herinneringen geven me kracht. _

Maak nu nog m'n medicijn klaar, wil je? En ga dan zelf slapen."

Weldra was hij rustig in slaap gevallen. Maar ik kon niet besluiten heen te gaan. Zachtjes, op de punten der teenen, sloop ik naar de kachel en opende stilletjes de klep. Op de kolen Jagen, in de asch hun vorm bewa- rende, de grillige brokken van den zonderlingen schedel te gloeien. Onver- teerd. verspreid daartusschen, de sterke, scherpe tanden, wier grijns me eens zoo huiveren deed.

Waarom had hij het doodshoofd vernietigd?

Geruischloos sloot ik de kachel weer en zette mij naast het bed.

Buiten ging het dagen. Rome ontwaakte met verre gelUiden. Van den San Pietro begon zwaar een klok te galmen; andere klokken antwoordden.

Klaar wakker door de zonderlinge vertelling. ben ik aan het bed blijven waken. tot eindelijk. - tegen zeven uur 's avonds _ Van Overingen de oogen opensloeg. Hij klaagde over honger - en toen eerst merkte ik. hoe ik zelf den geheelen dag nuchter gebleven was. In mijn wilde fantasieën.

32

die zich sponnen om het vreemde verhaal. - half in droomtoestand - was ik ongevoelig geworden.

Nauwelijks gunde ik mij den tijd om te eten. In mij brandde een felle nieuwsgierigheid. die mij voortjoeg.

Van Overingen merkte het. Glimlachend zeide hij:

.. We zullen zien of we van nacht onze geschiedenis ten einde krijgen.

Het spijt me. dat ik je geduld zoo op de proef moet stellen.

Laten we dan maar weer beginnen. waar we gisteren ophielden."

~56 - 3 33

.

.

'....

'

(21)

..

DE TWEEDE NACHTWAKE.

.. We vertrokken dus uit Lahai en het zonderlinge was, dat nauwelijks te Batavia aangekomen, in het drukke lawaaiende gedoe der parvenustad.

m'n geheeIe leven, daarginds in Borneo, mij een onwezenlijke droom toe- scheen. Ik begreep opeens, dat ik er nooit naar terug zou verlangen, al besefte ik ook zéér goed, mij nooit meer te zullen aanpassen aan de maat- schappij als zoodanig. Wanneer ik nu in Rome leefde - ik ben nu al half dood - dan is het alleen omdat dit misschien de stad is, waar elk individu het vrijst is in zijn doen en laten, omdat hier zich niemand om den ander bekommert en slechts aanraking vindt indien hij ze ook zoekt. In Rome ook heb ik kunnen lezen en werken en schoonheid kunnen genieten, - kun- nen inhalen wat in al die jaren van bannelingschap me onthouden bleef.

De Vaticaansche boekerij, de koepel van den Sint Pieter, de Villa Borghese en het Forum en de Palatijn hebben na al het zoeken en wankelen, na al m'n onrust en ontgoocheling, rust gebracht.

Maar ik dwaal weer af.

Van Batavia gingen we over Melbourne en Sydney naar Auckland. waar de laatste voorbereidselen voor de .. ontdekkingsreis" getroffen werden.

Het was daar. dat ik voor de eerste maal bij den jongen Bodegraven blijkbaar van zijn vader geërfde eigenschappen bespeurde. Hij begon ge- wichtig te doen. wetenschappelijk. Hij zette met het geld. waarover hij

ruimschoots scheen te beschikken. een hee1e zéér nieuwerwetsche onder- neming in elkaar. Hij charterde een klein motorschip van een 300 ton en liet daarin een gerieflijk hok bouwen voor den menschaap. Hij sloeg levens-

middelen in voor minstens een jaar. Een cinematografisch toestel ging mee en een gramophoon om bewegingen en geluiden van den menschaap op te nemen; hij kocht een sextant en een barometer en zelIregistreerende maxi- mum- en mimimum-thermometers.

Eerst ergerde ik me over al dezen poespas; later liet ik hem begaan.

vastbesloten om op het gegeven oogenblik in te grijpen en niet toe te staan. dat er op eenigerlei wijze met een mensch gesold werd. Bovendien was ik overtuigd. dat hij zich van al deze instrumenten toch niet kon be- dienen en als hij geestdriftig sprak over de opmetingen en waarnemingen.

die wij zouden doen en over het dikke boek met fota's. dat we samen zou- 34

den uitgeven. haalde ik de schouders op. Soms opeens kon ik den jongen haten. had ik alle moeite hem te vergeven om zijn jeugdigen overmoed en onkunde.

Eindelijk vertrokken we uit Auckland naar Tahiti. waar we voor de laatste maal olie voor onze motoren zouden innemen.

Ons schip. de Sweet Blue Bell (alsof de drommel er mee speelde waren het weer de letters S. B. B. I). was een gerieflijk ingerichte boot met een altijd helder wit geschuurd dek. het koperwerk steeds blinkend en schitte- rend in de zon. We hadden een Nederlandschen schipper. Hendriks. dien we ingewijd hadden in het geheim. De goede man dacht vast en zeker. dat hij met twee gekken te maken had en telkens. wanneer Bodengraven in onze gesprekken den menschaap te berde bracht. draaide Hendriks. met een vloek tusschen de tanden. ons pardoes den rug toe en liet ons staan.

Hij moest van al dien gekkenpraat niets hebben en het was den man ook niet kwalijk te nemen. Eens zeide hij mij. in een oogenblik van drift: "Dat die jonge blaag die bakerpraat van menschapen gelooft is tot daar aan toe.

maar u - u moest wijzer wezen. Een menschaap. stel je voor! _ Ik ge- loof nog net zoo lief. dat een konijn eieren legt '"

"Ik geloof er óók niets van. Hendriks ... bekende ik rustig.

Dat kalmeerde hem blijkbaar. al bleef het hem onverdragelijk Boden- gravens redeneeringen over den zoogenaamden Pythecanthropus Erectus te hooren.

De overige bemanning bestond uit twee machinisten. drie negerma- trozen. - een Engelschen stuurman. stug en voor niets oor hebbend dan voor zijn werk. een snaak van een Engelschen scheepsjongen. die Johny heette. en tenslotte een Chineeschen kok. dien we Old Jelly doopten om zijn saffraangeel uiterlijk.

De man kon goed koken en na mijn afzondering van jaren. na mijn schuwe verlegenheid aan boord van de Bremer Lloydboot _ die ons naar Auckland bracht - . had ik er een kinderachtig plezier in om in de state- room goed te eten en te drinken en bij een koffie en een pousse een goeie sigaar te rooken. De reis naar Tahiti blijft dan ook altijd in mijn herinne- ring de grootste weelde van mijn leven. Met eten en rooken en praten sloegen we den tijd dood. zittend in de kajuit. slenterend langs het áek of lui liggend in de makkelijke stoelen. Trillend en bevend in al zijn sponnin-

35

I ~

I

;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV , uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Haar malle uitroepen van vertwijfeling als ze het weer bij het verkeerde einde had, ontlokten tante Reina zelfs lachje en met een soort doffe jalou7.Îe merkte

Lucie meende eindelijk Delpont in het vertrouwen te nemen. Maar daar kwam die met alweder een nieuw plan. een zoo groot dat hij voor niets anders meer oog of oor.

"We hebben er al vaker met mekaar over gesproken, maats, maar ik ge- loof, dat we op de terugkeer van de Wakende Boey niet meer behoeven te rekenen,; wanneer we ons nog bij

This fil1n is supplied hy fhe KlTLV only 011 conditioll that neither it nor part of it is further reproducel l without firsf obtaining the perlIlission of the KIT L J

ders ru tte een groot hoofd met terk ontwikkelde kaken. Zijn gezi ht wa glad geschoren n vertoonde l'ondom de kleine, zeer heldere oogen en menigte traal ge ij toeloopend

Eens hebben wij fier de dag gegroet Vóór de sombere tocht naar beneden W ij hebben niet meer de levensmoed Om weer naar het licht te treden.. werd allereerst háár

Eerst zag Henk in 't donker niets, maar toen ontdekte hij beneden zich een sloep en meteen een paar mannen, die langs de valreep aan boord klauterden.. Een der