• No results found

MIe OVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MIe OVORM:"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KlTL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

S GNATUU

MIe OVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETAl105

(2)

HENK HALBERS

(3)

ffl'iGEBO EN DOOR DE CÖCPEAA' E

TIEVE (jQClJTHAl'1DEl SVEREENIGING

·OE HANDELSKAMER!: ROTTERDAM

veno HET TROUWE GEBRUIK VAN

\IfQ 9'4KTE"H~KOhARnKELEl1.

(4)

HENK HALBERS

15 jaar e. o.

(5)

Langs een hooge brug kwam men aan boord. [Blz. 16.

HENK HALBERS

EEN REIS DOOR HET PANAMAKANAAL NAAR INDIe

DOOR

K. DE BEIJL

MET PLATEN EN OMSLAGTEEKENING VAN

MENNO VAN MEETEREN BROUWER

GOUDA - G. B. VAN GOOR ZONEN

(6)

Henk Halbers holde de speelplaats op.

"Jongens, we gaan de volgende week naar Indië!" schreeuwde hij, bijna buiten adem van het draven.

"Vandaag over een week al. Vader heeft net een telegram' "

Dat was een nieuwtje.

Een heel troepje jongens stond direct om Henk heen.

"Ben je niet bang voor de mijnen?"

"Pas maar op voor de duikbooten I"

"Je wordt nog getorpedeerd'"

Zoo klonk het uit verschillende monden.

En daar was wel reden voor. Het was 25 Augustus 1917. De gruwelijke wereldoorlog was nog in vollen gang. Dagelijks werden duizenden kinderen vader- loos, e1ken dag verloren honderden vrouwen haar man.

In de boeken lijkt een oorlog zoo mooi I Wap- perende vlaggen, schetterende muziek, met eer overladen helden, bij hun thuiskomst toegejuicht door een opgewonden juichende menigte! De wer-

(7)

kelijkheid is anders. Weken, maanden achtereen liggen menschen, gehuisvest als beesten op elkaar te loeren om elkaar te vernielen als beesten. De oorlog is een gruwel, één lange ellende I

De familie Halbers had in Maart 1917 op het punt gestaan naar Indië te vertrekken. Reeds toen was de reis lang niet zonder gevaar geweest. Maar de Duitschers hadden den verscherpten duikboot- oorlog afgekondigd waardoor de Tabanan, waarmee de familie Halbers zou gaan, niet uitvoer. Geen één boot durfde voorloopig den gevaarlijken tocht aan.

De verbinding tusschen Nederland en zijn koloniën was zoo goed als verbroken. Sommigen reisden via Rusland en Siberië naar Oost-Azië en dan naar Indië.

In de laatste weken van Augustus evenwel meldden de couranten, dat er weer kans op hervat- ting der scheepvaart was.

De Duitsche regeering n.l. zou in de Noordzee een geul aanwijzen, waardoor Nederlandsche sche- pen ongehinderd den Atlantischen Oceaan zouden kunnen bereiken. Gevaarlijk bleef de tocht natuur- lijk nog wel. Losgeraakte mijnen dreven overal rond, mist of storm zou een schip uit den koers kunnen slaan. En hoe vaak waren neutrale schepen, op goed vertrouwen zonder verboden waren uit- gevaren, toch nog getorpedeerd of in den grond geschoten?

De reis door het Kanaal om de Kaap was al lang niet meer mogelijk om maar niet te spreken van

de gewone route door Middellandsche Zee en Suez- Kanaal.

Mevrouw Halbers had na het lezen dezer berich- ten met haar man afgesproken om 7.00 mogelijk met de eerste gelegenheid het vaderland te verlaten.

De kans zou immers, wie weet, hoe gauw, weer voorbij kunnen zijn. En dan?

De toestand in Nederland werd er ook niet beter op. Hoewel, de omstandigheden in het Veluwsche dorp Lunterveld waren heel wat beter nog dan in de groote steden. Daar was nu en dan al voedsel- gebrek geweest. Alles door dien akeligen oorlog.

En nu, Zaterdag 25 Augustus was er een telegram gekomen, kort en bondig:

"Kunt U Zaterdag 1 September vertrekken? Ant- woord draad spoedig."

Na een kort gesprek tusschen Henks ouders was er een telegram teruggegaan met den volgenden inhoud:

"Accoord vertrek 1 September."

Dit was 's morgens om kwart voor negen al geweest. Toen Henk een minuut later het school- plein opdraafde, was zijn tijding dus voor allen nog een nieuwtje.

Henk voelde zich! Als een Columbus, als een Cornelis Houtman, als een heldl Niet alleen, dat hij een reis zou doen, zooals geen zijner makkers ooit gedaan had en ook wel nooit zou maken, maar het was een gevaarlijke reis! En hij zag het, zijn vrienden waren jaloersch op hem. Tot dusverre

(8)

was Henk een jongen geweest net als Klaas, Dries en Jan, nu ineens was hij méér I

Daar klonk de schoolbel. De zevende klas, waarin Henk zat, ging met meer dan gewone drukte naar binnen.

Henks makkers voelden zich gewichtiger dan anders. Hadden ze niet in hun midden iemand die een verre gevaarlijke reis gingen ondernemen?

Druk pratend zaten en stonden ze nog bijeen, toen de onderwijzer, meneer Van Buuren, de klas binnenkwam. Verrast door de ongewone herrie bleef hij een oogenblik bij de deur staan. Met één oog- opslag zag hij, dat Henk het middelpunt van den kring was. Maar direct zocht ieder zijn plaats op.

Toen zette de onderwijzer zich voor de klas en zei:

"Wel, ik dacht, dat ik verkeerd was. Wat is er Henk? De honderd duizend gewonnen?"

"We gaan naar Indië, meneer."

"Ah, dan begin ik het spektakel te begrijpen.

Wanneer vangt de reis aan?"

"Over een week, meneer."

"Dat is vlug. En hoe gaan jullie? Met welke boot?"

"Met de Grotius van Amsterdam. Verder weet ik het niet."

"Dan zullen jullie wel langs Schotland naar Halifax in Noord-Amerika gaan. En dan naar New-York en met den trein naar San-Francisco.

Jongen, wat een reis. Die spoorpartij alléén duurt al wel een week. En nu ga je zeker vandaag van

school af. Dat is ook een korte vreugde in de zevende klas."

"Ja, meneer. Vader vraagt of ik thuis mag komen.

Dan kan ik zelf mijn boeken en zoo inpakken.

Overmorgen moeten de koffers weg."

"Best, hoor!"

Henk pakte zijn zaken bij één en ging naar meneer van Buuren toe, wien hij een hand gaf.

"Meneer, ik bedank U wel voor het genoten onderwijs."

"Best jongen, goede reis."

Toen ging Henk naar meneer Groeneveld, meneer De Zeeuwen de vier onderwijzeressen. Allen bedankte hij, allen wenschten hem het beste.

Meneer Groeneveld vroeg hem, nog eens te schrij- ven. Henk beloofde dat. Toen verliet hij de school, waar hij ruim zes jaar les had gehad.

Niet altijd was hij met plezier naar school gegaan, maar nu vond hij het toch een onprettig idee dat hij er voor 't laatst was geweest.

Henk liep naar huis. Daar was alles in rep en roer.

Vader, moeder en Trijntje sleepten met kisten en koffers. De eigenaar van een meubel- en transport- zaak, meneer Foeke. was hard aan het inpakken.

De grond lag vol stroo, papier en houtwol.

"Henk, ga eens naar meneer Romijn en vraag, of hij wat oude kranten voor ons heeft. Breng ze direct maar mee. En koop bij Kipschoten een rol touw. Kijk, dit soort. Hier heb je gel~."

"Best, moeder."

(9)

Henk verrichtte de hem opgedragen boodschap- pen. Meneer Romijn zei echter: "Ik zal den knecht met de kar sturen. Zeg thuis maar, dat het er voor tienen nog is."

Nauwelijks was Henk thuis of Vader zei: "Jongen, ik moet nu naar kantoor om den boel over te geven aan den commies, meneer Anemaat. Voor de vol- gende week heb ik verlof. Schrijf jij aan alle OQms en tantes een briefkaart. Schrijf, dat we alléén in Amersfoort afscheid kunnen nemen."

"Best, Vader."

Henk deed, wat hem gezegd was. De familie in Friesland en Zeeland, de eerste van Vaders kant, de laatste van Moeders zijde schreef hij eerst. Toen ging er een brief naar Grootvader in Amersfoort, die daar bij oom Karel en tante Lyda woonde. Het inpakken van linnengoed, boeken, snuisterijen, keukengerei en serviezen was in vollen gang.

"We komen vandaag niet klaar. Henk, ga eens naar Van Gend en Loos en vraag, of ze Maandag- ochtend vóór zeven uur de kisten en koffers kun- nen halen. Als het eenigszins kan, moet alles om 8,23 weg. Vader zal wel naar den chef gaan. En loop dan naar de zaak van Kipschoten en vraag om nog een paar hangsloten."

"Best, moeder. Hebt U lijm in huis voor de adressen ?"

"Dat is niet noodig, we hebben plakbrieven van de maatschappij Nederland. Die kun jij straks invul- len. Ga nou maar eerst."

"Goed, Moeder."

Henk verrichtte de boodschappen. Den geheelen dag hielp hij thuis.

Meneer Halbers, die anders des Zaterdagsmiddags geen dienst had, was nu tot in den avond bezig zijn werk over te dragen. Doodmoe kwam hij tegen zes uur thuis.

"Hoe staan we er mee?" vroeg hij.

"We zijn voor drie kwart klaar," vertelde Moeder.

"Meneer Foeke komt morgen weer. Hij is net naar huis. Hij zal morgen om acht uur beginnen en denkt voor het koffiedrinken klaar te zijn. We zullen er ook maar mee ophouden en gaan eten."

Zoo gezegd, zoo gedaan. Onder het maal werd er natuurlijk druk gepraat over het nieuwe land, waar Vader, Moeder noch Henk ooit geweest waren.

Meneer Halbers was benoemd tot gemeente-secre- taris in Toeloeng-Benteng, een residentiehoofd- plaats tusschen Soerakarta en Soerabaia.

Zijn salaris als secretaris der gemeente Lunter- veld werd in de dure oorlogsjaren niet verhoogd, terwUI het kleine kapitaaltje, dat hij indertijd geërfd had in 1913 grootendeels verloren gegaan was in het faillissement van een Lunterveldsche bank. Een reeds overleden oudere broer van meneer Halbers, oom Dirk, zooals hij steeds genoemd was, had dertig jaren in Indië doorgebracht. Dit verblijf was hem zoo goed bevallen, dat hij zij n broers steeds het gaan naar de tropen had aangeraden. Meneer Halbers zou als gemeentesecretaris van Toe-

(10)

loeng-Benteng direct tweemaal zooveel verdienen als in Lunterveld.

"Een beetje angstig ben ik toch we!," zei Moeder.

"Foeke vertelde net, dat een neef van hem verleden jaar in het Kanaal verdronken is. 't Schip werd getorpedeerd midden in den nacht. Hu, ik moet er niet aan denken '"

"Kom, kom," sprak Vader, "wij varen, zoo hoor ik, overdag door het gevaarlijke gebied. In September hebben we nog geen stormen te vreezen."

"Is u nu met alles klaar?" vroeg Henk. "Onze passen zijn toch in orde?"

"Dat denk je maar. Maandag moet ik naar Den Haag en Amsterdam. De passen moeten veranderd en geviseerd worden."

"Wat is dat, geviseerd?"

De consuls van Engeland, Noord-Amerika en Japan moeten ze voor "gezien" teekenen. Je leert toch Fransch? "Vu" is "gezien", nietwaar? Ze zet- ten, zóó heet het, hun visum op de pas."

"Waar eten we morgen, als alles ingepakt is, Vader?"

"In het hotel voorloopig."

Daar werd gebeld. Trijntje klopte.

"Mevrouw, meneer Van Boven is er."

"Laat meneer binnen."

Meneer Van Boven, de directeur van het post- kantoor trad de kamer in. Hij kwam de familie Halbers uitnoodigen zoolang bij hem te logeeren.

"We rekenen er zoo stellig op, dat u komt, dat

mijn vrouw al bezig is, de logeerkamer in orde te maken. Henk zal bij Klaas moeten slapen."

Meneer en mevrouw namen de vriendelijke uit- noodiging met beide handen aan.

Een uur later zaten de twee familie's in de post- directeurswoning bij één. Henk en Klaas gingen het dorp in om nog wat te spelen.

De halve Zondag werd besteed aan inpakken. Pas om twee uur was alles kant en klaar. Des Maan- dagsochtends vroeg ging het naar het station.

Meneer Halbers vertrok met denzelfden trein als de bagage. Slechts twee koffers bleven achter. Die waren voor de kleeren en zouden bij het aan boord gaan op Zaterdag mee in de hut genomen worden.

Om elf uur kwamen er al brieven uit het zuiden en noorden met de beste wenschen voor de reis naar Indië. Van oom Karel kwam er een kaart, waarop hij het gezin vanaf Dinsdag tot het vertrek te logeeren vroeg. Vooral om haar ouden Vader besloot Moeder aan Vader voor te stellen, dat aanbod aan te nemen. Vader zou echter niet voor Dinsdag thuis zijn. Toen deze er was, vond hij het plan direct goed. Des Woensdags spoorde men naar Amersfoort om daar de laatste dagen door te bren- gen. Vrijdag, 31 Augustus, Koninginneverjaardag, kwam het bericht, dat de afvaart een week was uitgesteld ....

(11)

HOOFDSTUK 11.

.. Als het nu maar geen langer uitstel wordt," zei Vader. Dan zitten we er leelijk mee."

.. Stel je voor, dat we alles weer moeten uitpak- ken," sprak Moeder.

Maar het was niet noodig. Den volgenden Zater- dag, 8 September, stonden oom Karel, neef Piet en nichtje Tine op het station in Amersfoort om Henk en zijn ouders uitgeleide te doen. Grootvader en tante Lyda waren thuis gebleven. Het afscheid van haar ouden Vader, wie weet, misschien voor goed, was Moeder niet meegevallen.

Vader zocht een leege tweede klas coupé, "niet rooken", men stapte in, en daar ging het.

"Wat jammer, dat Karel geen vrij heeft kunnen krijgen," zei Moeder.

"Och," sprak Vader, "zoo'n afscheid aan boord valt ook niet mee. Trouwens, wie familie wegbrengt, mag immers niet eens aan boord. In de loods moet je elkaar vaarwel zeggen."

De trein stoomde het Gooi door. Het was mooi weer. De Herfsttinten lagen hier en daar al over het landschap.

"Wat is ons land toch prachtig," sprak Vader.

"Maar Indië is toch veel mooier," meende Henk.

"Zeker, dat denk ik tenminste wel. Bergen en dalen hebben we hier immers niet."

Spoedig was men in Amsterdam. Vader nam een taxi.

"Dat is voor 't eerst, dat ik in een auto zit," zei Henk.

Na een rit van een twintig minuten kwam men op een buitenweg, waar links loodsen en opslag- plaatsen waren. Voor één dier loodsen stopte de auto. Henk zag een stuk of tien auto's en wat rijtuigen staan. Er kwamen er nog meer aan. Men stapte uit.

"Bonjour, bonjour," klonk het opeens.

"Oom Sjoerd!" riep Henk. "Dat is ook toevallig.

Hoe komt u hier?"

"Heelemaal geen toeval, maar ik wou jullie toch nog eens zien," sprak de broer van meneer Halbers, die inspecteur van politie in Leeuwarden was.

"Dat vind ik nog eens aardig, S joerd," zei Moeder.

"Hoe gaat het thuis? Wanneer ben je gekomen?"

"Gisteravond om twaalf uur. Een mooie hut heb jullie. Ja, ik ben er al in geweest."

"En dat mag toch niet?"

"Je vergeet, dat ik mijn politiepenning heb. De eene portier wou we niet doorlaten, maar de vol- gende verdiende graag een gulden."

Vader betaalde den chauffeur. Een paar witkielen brachten de hutkoffers in de loods op de tafels van de douane.

"Niets aan te geven, meneer?"

(12)

"Niets, meneer."

"Wilt u dezen koffer even openen?"

"Zeker, meneer."

"AI voldoende, u kunt passeeren."

Langs een hooge brug kwam men aan boord.

Henk was maar blij, dat hij de loods uit was. Hier stond een oude moeder afscheid te nemen van haar zoon, daar moest een man zich losrukken uit de armen van vrouwen kind. Neen, vroolijk was het niet in de loods.

Op het schip stond een officier van de boot, die het passagebiljet vroeg.

Vader maakte zich bekend.

"Juist, meneer Halbers. Hut 48 en 47. Nardi, kassi tau sama Toean mana kamar ampat poeloe loedjoe.

Deze jongos zal u den weg wijzen, het is Uw hut- jongen."

Een nauwe gang door, waar links en rechts genummerde deuren te zien waren en men was er.

De hutbediende opende een deur en zei:

"Hier al, m'nir."

Hut 47 was voor Henk en zijn Vader. Meer dan twee slaapplaatsen waren er niet. Moeder moest hut 48 deel en met een haar onbekende dame. Wat vond ze dat vervelend!

Toch klopte ze dapper aan en ging naar binnen.

Een der hutkoffers moest mee. De andere twee gingen met Henk, Vader en oom mee in hut 47.

Wat keek Henk opl Wat een aardig klein kamertje.

Met zijn drieën konden ze er zich niet eens ruim

bewegen. Vader betaalde de witkielen. Daar werd geklopt. Het was Moeder.

,,0, wat prettig. Die dame hiernaast is nog een dochter van meneer Radsma, die we verleden jaar in Lunteren ontmoet hebben. Je weet wel, hij is hoofd der school in Bolsward. Zij gaat als onder- wijzeres, ook voor 't eerst."

"Zullen we naar boven gaan?" stelde Vader voor.

Op het eerste-klas-dek zaten al heel wat dames, heeren en kinderen in gemakkelijke stoelen. Op de kade, naast de loods stond een menigte menschen.

"We zullen eerst onze stoelen even opzoeken,"

zei Vader. "Henk, kijk jij eens rond."

Henk zocht een poosje en vond toen de drie rieten dekstoelen. Op de kaarten, die er aan beves- tigd waren, stond "Halbers". Deze door vader gekochte stoelen, waren al een half jaar geleden afgezonden. Toen de familie had plaats genomen, oom en Henk samen op een lange ligstoel, riep Vader een bruinen bediende.

"Vier glazen limonade," bestelde hij.

"Limoen, vier?" sprak de Inlander en kwam even later met het gevraagde terug.

Nog steeds kwamen passagiers aan. Het was echter op het dek al vrij vol. Onder de aanwezigen merkte Henk verscheidene officieren op. Vóór, op het voor de bemanning bestemde gedeelte, stonden ook een paar passagiers. Een dame hield haar zak- doek voor de oogen en wuifde dan weer naar een ouden man op den wal.

HeDk Halben. 2

(13)

Toeoeoeoetl! I

Henk schrok er van I Hij had wel eens meer een boot hooren toeteren, maar nooit zoo dicht bij. Wat een geweldig geluid I Moeder hield de vingers voor de ooren.

"Gaan we al?" vroeg Henk.

"Neen, maar het wordt langzamerhand toch mijn tijd," sprak oom. Toen de tweede fluit ging, stond oom op, groette onze passagiers nogmaals en verliet het schip. HÜ bleef aan den waterkant staan. Daar klonk het derde signaal.

Henk zag een jong officier naar voren loopen en hoorde boven zich een commandostem. Toen Henk omhoog keek, zag hÜ den kapitein met een scheeps- roeper op de brug staan. Enkele bevelen weerklon- ken, de touwen werden losgeworpen. Langzaam verwijderde de Grotius zich van den oever. Op den wal stond een troepje muzikanten te spelen. Henk en zijn ouders wuifden naar oom, die met zijn zakdoek zwaaide. Henk zag dat Moeder tranen in de oogen had. Opeens werd zijn aandacht getrokken door een aantal passagiers, die naar de overzijde van het schip liepen. Henk er ook heen. Toen zag hij pas hoe het kwam, dat het schip niet meer stil lag. Twee sleepboot jes trokken de Grotius naar het midden. Daarna hoorde Henk plotseling een gebonk en gestamp. Dit gedreun zou hij nog weken en weken achtereen voelen.

De machine was aangezet en de schroef sloeg in 't water. Het schip was nu gedraaid en Henk zag

al een heel eind achter zich de menschen op den wal. De muziek was nog flauw over het water hoor- baar. Henk liep naar zOn ouders.

"We gaan, we gaan!" riep hij.

Inderdaad, schepen en huizen gleden al sneller voorbij.

Daar zag Henk het Centraal station, waar ze 's ochtends waren afgestapt, rechts het badhuis.

Even later links de kunstmestfabriek en de Amsterdamsche petroleumhaven. Men naderde de Zaan. In het noorden lag Zaandam. De boot draaide, vooruit vertoonde zich de Hembrug. Juist werd die opengedraaid. De Grotius stoomde er door. Kwam het, doordat nu sinds maanden de eerste boot weer naar Indië vertrok, dat er zooveel publiek langs het Noordzeekanaal stond en liep? Misschien ook door het mooie weer. Want het was een prachtdag, nog volop zomer. De bel voor den maaltijd, den eersten aan boord, luidde toen het schip IJmuiden had bereikt. Daar werd het vastgemeerd, want de man- nelijke passagiers werden door een paar officieren ondervraagd. Ze moesten kunnen bewijzen dat ze niet meer dienstplichtig waren of dat ze met toe- stemming van den Minister van Oorlog het land verlieten. Een militair muziekkorps op den wal begon te spelen. Henk hoorde dat het ter eere van een der passagiers was, hun buurman uit hut 49, een Kapitein ter Zee.

Toen de Grotius de haven uitstoomde, was het al laat.

(14)

Aan het diner had de familie Halbers naast juffrouw Radsma gezeten. Aan dezelfde tafel zaten nog enkele andere menschen, met wie kennis was gemaakt. Een vaste plaats aan tafel had niemand nog. Pas den volgenden dag zou dat geregeld wor- den. Bij den administrateur kon men om een bepaalde plaats verzoeken.

In de eerste klasse aten de kapitein, de hoofd- machinist, de dokter en de administrateur. Met allen had meneer Halbers zoo spoedig mogelijk kennis gemaakt. Behalve met den kapitein. Die was nog steeds op de brug.

Na het eten zei Moeder: "Wat een vermoeiende dag' Ik zou wel naar bed willen."

"Doe het dan," sprak Vader.

"Maar houd je kleeren aan. Je weet wat de tweede officier vanmiddag gezegd heeft, toen we onz~

plaatsen bij de sloepen moesten opzoeken. De eerste nachten gekleed naar bed. Bij het slaan op de gong naar je sloep. Zou je den weg naar onze sloep nog weten! Leg de zwemgordel naast je neer."

Toen Moeder en ook haar hutgenoot naar bene- den waren, sprak Vader: "Wat zou je er van denken, Henk, als we ook eens gingen slapen? Dan staan we morgen vroeg op."

Henk en zijn Vader legden zich ook ter ruste.

Henk vlak onder het ronde raampje, de patrijspoort.

Als de jongen op zijn knieën in bed lag, hoorde hij het ruischen van de zee langs het schip. Hij keek in den donkeren nacht. Wel een beetje angstig.

Henk probeerde te slapen. Maar dat viel niet mee.

De machine stampte regelmatig. Daar was Henk nog niet aan gewend. Maar dat was het ergste niet.

Telkens hoorde hij vreemde geluiden, die hij niet herkende. Soms liep er, haastig iemand langs de hut en dan schrok de jongen. Zou er wat gebeuren?

Toch sluimerde hij in. Inééns echter zat hij weer rechtop in bed. Werd er op de gong geslagen?

Het hart klopte hem in de keel.

"Vader, vader'"

.. Wat is er?"

"Hoorde u niets? Wat was dat?"

.. Stel je maar gerust. Er viel iets, een pan of zoo, denk ik. We zijn hier vlak naast de buffetten van de eetzaal."

Henk sliep na een poosje weer in. Hij droomde.

Hij zag zichzelf op het station in Lunterveld staan, terwijl de trein met Vader en Moeder wegreed. En gek, meneer Van Buuren hing achter aan den laat- sten wagen. Henk holde den trein achterna. Hij haalde hem in. Met een sprong wou hij er zich opwerken, toen hij wakker werd. Wat was het nu stil. Het water klopte niet meer langs het schip.

Wel was er een lichte schommeling in het vaartuig.

Henk richtte zich op en keek door de patrijspoort.

Een eind van de Grotius af lag een helder verlicht schip. Maar de Grotius zelf lag ook stil.

"Wat doe je, Henk?"

.. Kijken, vader. We liggen stil. Daarginds is nog een schip. Wat een massa lichten.

(15)

"Laat eens zien. Dat zal de Kawi van de Rotter- damsche Lloyd zijn. Die zou vandaag ook uitvaren.

Dan gaan we voor de veiligheid straks zeker samen.

Nou nog maar eens probeeren te slapen, vent. Ligt je gordel onder je bereik?"

"Aan 't voeteneind. Kan u slapen, Vader?"

"Dat gaat wel, jongen. Wel te rusten."

"Wel te rusten, Vader."

Henk legde zich weer neer. Hij sliep direct nog niet, maar hij lag te denken aan Lunterveld, waar hij tot dusverre steeds gewoond had. Wie zou er nu naast Dirk van Petten komen te zitten? Zoo soesde hij door. Eindelijk sliep hij weer in.

HOOFDSTUK lIl.

Toen Henk ontwaakte, begon het licht te worden in de hut. De jongen voelde direct dat het schip bewoog. De Grotius voer weer. Henk stond op en keek door de patrijspoort. Niets dan water. Vader werd wakker. Samen gingen ze naar boven in hun pyama's. Land was niet meer te zien. Een schip volgde aan stuurboord. Het was de Kawi.

"We kunnen zeker al koffie krijgen," zei Henk, die in de hut een daar opgehangen lijstje had bestudeerd.

"Hoe laat is het dan?" was Vaders vraag.

"Half zeven. Om zes uur is er koffie."

Vader riep een lnlandschen bediende.

"Twee koppen koffie I" bestelde hij.

"Koppie? Nog niet."

De man liep door. Net kwam er weer een aan.

Vader probeerde het nogmaals.

"Koffie. Twee koppen I "

"Koppie? Belom, toewan."

Juist naderde de heer uit hut 49.

"Mag ik u eens helpen, meneer? Mijn naam is Van den Oever. Wat vroeg u den jongen?"

"Mijn naam is Halbers. Dit is mijn zoon Henk.

(16)

Ik vind het heel vriendelijk, dat u me wilt helpen.

Ik bestelde koffie."

"Dan is u nog te vroeg. Het is pas half zes. U hebt uw horloge nog op zomertijd staan, maar aan boord houden we alleen rekening met den waren tijd. Wat een prachtige morgen nietwaar?"

"Mag ik u eens wat vragen, meneer?" zoo wendde Henk zich tot meneer Van den Oever.

"Zeker, jongen."

"Wanneer komen we nu in de gevaarlijke geul?

U weet dat natuurlijk, u is immers zeeofficier."

"Wel, ik denk, dat we er nu zoowat in zijn. Bij donker zijn we opgestoomd om bij daglicht zooveel mogelijk door het gevaarlijke gebied te komen. De Grotius en de Kawi zullen voorloopig wel in elkan- ders nabijheid blijven. We treffen het met het weer, als er wat gebeurt, zijn we zoo in de booten."

"Die hangen toch niet altijd zoo in die ronde ijzers buiten boord?" vroeg Henk.

"Neen, dat de sloepen in de davits buiten uit hangen, is wel degelijk met het oog op gevaar. Bij slecht weer zouden ze er zoo afslaan."

"Komen de golven dan wel zoo hoog?" vroeg Henk ongeloovig.

"Dat zul je misschien nog wel eens beleven," was 't antwoord. "Het gaat soms over de pijpen heen.

Ah, daar komen de dames. Die zijn ook vroeg."

Inderdaad, Moeder en haar hutgenoote versche- nen aan dek. De Kapitein ter Zee maakte met de dames kennis.

Het was intusschen zes uur geworden. Meneer Van den Oever bestelde vijf koppen koffie.

Steeds meer menschen kwamen aan dek. Toen de koffie op was, groette de bewoner van hut 49 het gezelschap en wandelde met een collega het dek op en neer. Dit was de bewoner van hut 45, die deze met zijn vrouw deelde. Run kinderen bewoonden no. 44.

"Komaan," zei Moeder, "ik zou maar eerst eens gaan baden, Henk."

"Is u dan al klaar?"

"Ja," lachte Moeder, "we waren de eersten, niet- waar, juffrouw?"

De aangesprokene wendde zich tot meneer Halbers en zei: "U moet met uw zoon maar opschie- ten. Straks loopt het storm."

Renk en zijn Vader begaven zich naar hun hut om daarna de badkamers op te zoeken. Er was er maar één leeg, zoodat Renk moest wachten. Toen hij aan de beurt was en zich lekker had gewasschen, kleedde hij zich en vond Vader en Moeder boven.

Samen gingen ze naar de eetzaal. Renk water- tandde, toen hij de tafels overzag.

Koek, kaas, vleesch, visch, jam, en nog veel meer I Het brood was heerlijk en je kon koffie, thee of chocolade naar verkiezing bestellen. Dat was gewoon luilekkerland.

Vlug liepen de talrijke Mandoereezen rond om te bedienen. Het toezicht werd gehouden door een eersten en een tweeden hofmeester. Door de boven-

(17)

ramen van de eetzaal speelde het zonlicht naar binnen.

"Een fijne boel hier," fluisterde Henk Moeder in het oor.

"Maar niet eIken dag is het zoo lekker," zei Vader, die een scherp gehoor had. "Die paling in gelei is peperduur en die krijg je, net als het kren- tenbrood, alleen op Zondag."

"Hè, ja," merkte juffrouw Radsma op, "het is vandaag Zondag. Daar had ik nog niet eens aan gedacht."

Na het ontbijt ging men weer naar boven. In den loop van den ochtend maakten vele passagiers kennis met elkaar. Henk had ook al gauw een met- gezel opgeschommeld. Hij heette Wim Scholte. Zijn vader had al voor de tweede maal verlof gehad.

Wim kon Henk aan boord heel wat uitleggen, want de jongen deed de zeereis al voor de vierde maal.

"Maar ik vind het nu toch fijn, dat we over Amerika gaan. Dan heb ik de reis om de wereld gemaakt. Negen maanden geleden zijn we van Priok langs de Kaap naar Holland gekomen en als we nu door het Panama Kanaal naar Honoloeloe en zoo naar Java gaan, heb ik de reis om de wereld gemaakt in een jaar."

"Gaan we dan niet over land van N ew Y ork naar San Francisco?" informeerde Henk.

"Vader zegt, dat niets daarvan nog vaststaat.

Misschien weet de Kapitein het zelf nog niet eens."

"Hoe moet die het dan te weten komen?"

"We hebben toch een draadlooze aan boord. De hut van den marconist is boven. Daar kun je van- daag nog telegrammen voor Holland opgeven."

"Kijk eens, kijk eensi" riep Henk. "Wat drijft daar?"

Sommige passagiers hadden het roepen gehoord en keken uit.

"Een mijn, een mijni" ging het van mond tot mond.

"Zou u heusch denken, dat het een mijn was?"

vroeg een der heeren aan meneer Van den Oever.

"Met zekerheid kan ik het niet zeggen," sprak deze, "maar mogelijk is het wel."

"Wat zie je daar?" zoo wendde hij zich tot den anderen Kapitein ter Zee.

Deze had een kijker voor de oogen gebracht en keek in westelijke richting. Henk tuurde ingespan- nen en ja, ook zonder kijker zag hij wat. Het leek wel rook.

"Vier destroyers," hoorde Henk zeggen.

"Wat zouden dat zijn?" vroeg Henk aan Wim.

"Een soort oorlogsschepen, denk ik," luidde het antwoord.

Talrijke passagiers leunden nu over de verschan- sing aan bakboord, velen met kijkers.

"Wil u eens zien, meneer Halbers?" vroeg Kapi- tein Van den Oever aan Henks vader.

"Graag, meneer," was het antwoord.

Henk brandde van verlangen om er ook eens door te kijken, maar hij durfde het niet te vragen.

(18)

Toen Vader den kijker terug gaf en meneer Van den Oever bedankte, zei deze, die Henks verlan- gende blikken had opgemerkt: "Wil je ook eens, j ongmensch?"

"Dolgraag, meneer."

Doe den riem dan om je hals, dan kan hij niet vallen."

Henk zag nu duidelijk vier rookpluimen achter elkaar en toen ook er onder vier strepen.

Om elf uur wachtte Henk al weer een verrassing.

Bedienden brachten glazen met limonade rond.

"Moet je die betalen?" vroeg Henk aan Wim.

"Wel, nee, jó, dat krijg je van de Maatschappij.

En tot een bediende: "Ajo kassi doea glas disini."

De Mandoerees bracht twee glazen limonade, die de jongens door een rietje opzogen.

"Wat zei je nou?" vroeg Henk. "Sprak je Javaanseh?"

"Wel nee, dat kan ik niet eens. Behalve een paar woorden. Je weet toch wel, dat we met de bedien- den Maleisch praten? Eén is satoe, twee is doea, denk maar aan deux, drie is tiga, vier is ampat, enz.

Och jó, dat leer je vanzelf."

"vVaar staan de menschen nou weer naar te kijken?" vroeg Henk.

De knapen gingen naar de verschansing en zagen duidelijk vooruit een schip.

"Een zeilschip zonder zeilen I" riep Henk.

"Het ligt vast," zei Wim.

"Wat een raar vaartuig," meende een derde.

"Het lichtschip Terschelling," zei iemand. "Dat is een drijvende vuurtoren."

Daar had Henk op school wel eens van gehoord.

Hij wist, dat de bemanning van zoo'n vastgeankerd schip een akelig, vervelend leven had. En nu in dezen tijd was hun bestaan dubbel gevaarlijk met het oog op losdrijvende mijnen.

Vannacht zullen we het lichtschip Doggersbank passeeren," hoorde Henk zeggen.

Tegen den tijd van de lunch ging Henk zich wat opknappen. Toen was het voor de tweede maal eten.

Maar ieder had zijn aangewezen plaats. Bij Henk aan tafel zaten zijn ouders, juffrouw Radsma, een luitenant Gerbron met zijn vrouw, een militair dokter Chübler, eveneens met zijn echtgenoote en twee alleen reizende dames, vriendinnen. Toen allen kennis hadden gemaakt, overzag Henk de zaal eens.

Aan de hoofdtafel zat nu de Kapitein, de twee Kapi- teins ter Zee, drie luitenants-kolonel, een heer, die Assistent-Resident was en nog vele andere dames en heeren.

De andere passagiers waren over kleine tafels verdeeld.

Spoedig was het gezelschap aan Henks tafel in een druk gesprek gewikkeld. Henk zag twee tafels verder Wim zitten, die een grimas tegen hem maakte. Maar al etend luisterde Henk naar het verhaal van meneer Gerbron.

"We voeren dus langs de Engelsche kust, drie Nederlandsche booten achter elkaar. Hier en daar

(19)

vischte een vaartuig. Aan bakboord, iets voor ons pufte een motorvaartuig, ook een visscher op 't oog.

Eensklaps zagen wij aan stuurboord iets uit het water omhoog steken. In een oogenblik kwam het bovenstuk van een onderzeeboot boven. Een luik ging open, twee of drie mannetjes vertoonden zich aan dek. We tuurden allen vol aandacht naar de duikboot, niet geheel gerust, dat beken ik eerlijk.

Zou hij het op ons gemunt hebben? Hoe het kwam, weet ik niet, maar toevallig keek ik even naar de motorboot, aan bakboord. Wij stoomden uiterst langzaam, hij schoof voor ons langs en veranderde tegelijk geheel.

Zeilen en planken op 't dekje werden aan den kant gesmeten, een kanon werd zichtbaar. Meteen hoorde men een korten, doffen klap. De mannetjes op de duikboot waren er af geblazen. Weer een klap, nog een knal.

Weg zonk de onderzeeër, bobbels op 't water, een draaikolk en 't was voorbij 1 Dat alles gebeurde in enkele minuten."

"Ontzettend I" zei Moeder.

"Ja mevrouw," zei de officier, "we waren allen onder den indruk."

Na de lunch begaf men zich weer naar boven.

Henk en Wim kuierden het dek op en neer. Ze konden heelemaal rondloopen zonder op het tweede klas-dek te komen. Toen ze een paar maal omge- wandeld hadden, gingen ze een trap af en kwamen ze op het kinderdek. Daar zat Wims Moeder met

de twee jongere broers Dirk en Piet, die pas tien en acht jaar waren. Want kinderen beneden de dertien jaar eten niet aan de tafels met de volwas- senen en mogen alleen op het kinderdek zijn. Vele Moeders en Vaders zaten daar dan ook met hun kroost. Het was een spektakel van je welste. Gil- lende, schreeuwende, lachende, joelende, huilende jongens en meisjes sprongen, holden, stoven, buitel- den door elkaar heen.

"Wat een lawaai," zei Henk.

"Ja," antwoordde Wim, "gelukkig, dat ik nu dertien jaar ben. De vorige reis was ik ook nog te jong voor het groote-menschen-dek. Ga je weer mee naar boven. Om vier uur is er thee."

Toen het zoo laat was, kon ieder aan een lange tafel thee met koekjes halen. Henk nam er twee, maar Wim pakte er vijf.

"Mag dat?"

"Nou, mijn Vader moest het niet zien," zei Wim,

"maar de hofmeester vind 't best."

Henk vond het nog zoo kwaad niet aan boord.

(20)

HOOFDSTUK IV.

Den volgenden ochtend was het weer opstaan, baden, ontbijten. Op zee was niets bijzonders te zien. In den nacht was het lichtschip Doggersbank gepasseerd. De anders zoo druk bevaren Noordzee leek nu wel uitgestorven. Tegen elf uur echter werd er in het noorden een schip zichtbaar. Men ver- diepte zich in gissingen omtrent den aard van het vaartuig. Het bleek een Reliefschip te zijn, dat van Amerika voedsel naar België bracht. In groote let- ters stond op de buitenwand het woord Relief.

"De Duitschers torpedeeren een Reliefschip niet,"

zei Wim. "Daarom hebben ze dat woord, dat steun beteekend, zoo geschilderd, dat he'~ van verre te zien is.

"En onze boot dan?" vroeg Henk.

"Die is Rood, Wit en Blauw geschilderd over een deel van zijn huid. En 's nachts is zoo'n rood, wit en blauw bord sterk verlicht. Daar moet je van- avond maar eens op letten."

"Zie je de Kawi nog?" vroeg Wim.

"Ja, maar aan stuurboord, hij haalt ons lang- zaam in."

"Weet jij, waarom de rechterkant van de boot, als

je van achter naar voren ziet, stuurboord heet en de andere zijde bakboord?"

"Dat hebben we vroeger op school geleerd," was 't antwoord. "Het stond in een boekje van "De Wereld in", geloof ik. De oude schepen hadden het roer achter, maar niet in 't midden. Een beetje aan den rechterkant. Dat was dus stuurboord. De man, met zijn hand aan het stuur, stond vanzelf met zijn rug naar links. Rug is bak, in het Engelsch back (bèk). Links werd dus bakboord."

"Dat is aardig," meende Henk. Ik heb eens in Friesland gelogeerd. De jongens spreken daar Friesch en haast alle volwassenen ook. Ik herinner me nu nog wel, dat een boer tegen zijn paard in plaats van "terug," zei: "te bèk."

De Grotius en de Kawi stoomden intusschen steeds verder naar het noorden.

"Als het een beetje wil, zien we de kust van Noorwegen nog," zei meneer Halbers.

Mevrouw lag op een gemakkelijke stoel, meneer wandelde met Henk en Wim wat rond.

"Er komt wat meer wind," zei Wim. "Je kunt voelen dat het schip iets begint te stampen. Moeder zal wel gauw zeeziek zijn. Ik ga eens zien, of ik haar helpen kan."

Henk en zijn Vader liepen nog wat op en neer, toen de laatste op Moeder toetrad en zei: "Wat ben je bleek. Scheelt er wat aan?"

"Wat hoofdpijn," was het antwoord. Vind je niet, dat het schip raar begint te doen?"

Henk H.lbe ... 3

(21)

"Hoe bedoel je?"

"Wel, véthochtend zag ik van hier uit niets van het water en nu zoo nu en dan een stuk. 't Is net of 't schip schommelt. 0, heden, wat is dat daar?"

Vader en Henk keken op en zagen een dame, die met een doodsbleek gezicht bij de verschansing stond en rare keelgeluiden maakte.

"Kijk er niet naar," raadde Vader aan. "De eerste zeezieke."

"Ik ga naar mijn hut," sprak Moeder.

"Wil ik u helpen?" Juffrouw Radsma stond op.

"U moet juist blijven liggen in de frissche lucht."

zei meneer Van den Oever, die net voorbij kwam.

"U moet met zulk rustig weer niet zeeziek worden.

Niet naar 't water zien, rustig met gesloten oogen blijven liggen. En al hebt u geen trek, toch wat eten.

Daar gaat net de bel voor de lunch."

Vader vroeg wat eten voor Moeder aan dek. De tweede hofmeester kwam trouwens al rond, want er waren meer dames en ook al eef'. enkele heer, die zich niet naar de eetzaal begaven. Henk zag daar dan ook heel wat leege plaatsen. Wim zat er met zijn Vader alleen.

Meer en meer kwam er beweging in het schip.

maar van storm of zelfs van harden wind was nog geen sprake.

Onder 't eten liepen nog drie dames vlug de eet- zaal uit.

In den middag was Henk weer bij Wim.

"Vervelend," zei de laatste, "dat mijn Moeder

zoo gauw ziek is. Vader past nu op Dirk en Piet.

Nou kan hij ook niet kaarten."

" Dat doen ze hier aan boord anders veel," merkte

Henk op.

"Ja, jó, dat is Indisch. In Indië wordt erg veel gekaart. Maar op 't schip ook. De menschen verve- len zich anders dood."

Henk en Wim drentelden wat aan stuurboord rond. De Kawi lag nu rechts voor de Grotius. De hoofdmachinist stond door een kijker naar 't schip te zien. Wim vroeg beleefd:

"Mag ik, als 't u blieft ook eens zien, meneer?"

"Jawel, vent, kijk maar. Je vrind mag ook wel, als hij er zin in heeft."

De scheepsofficier bleef een poosje met de jon- gens staan praten.

"Waar gaan we nu heen, meneer?" vroeg Wim.

"Naar Java."

"Hè ja, dat weten we allemaal. Maar onze eerste haven?"

"Zeker weet ik 't zelf nog niet, maar ik denk, dat we door het Panamakanaal gaan."

"Dat zou fijn zijn," zeide Henk.

"Is dat net zoo iets als het Suez-Kanaal?" vroeg Wim.

"Veel grooter," was 't antwoord.

"Maar ik ben er zelf ook nog nooit geweest."

"Mogen we eens met u in de machinekamer?"

vroeg Wim weer.

"Bij gelegenheid. Ik zal jullie wel waarschuwen."

(22)

"Dank u wel," zei Wim.

"Op de Sindoro ben ik ook mee naar beneden geweest," vertelde Wim aan Henk. "Daar is het heet. In de Roode zee, zegt Vader, worden de stokers soms bewusteloos naar boven gedragen. En het zijn nog wel Chineezen, Europeanen zouden er in het geheel niet tegen kunnen."

"Zijn hier dan ook Chineezen op 't schip?" vroeg Henk. "Van die gele lui met een staart?"

"Zonder staart. Met een staart zijn er haast niet meer. Heb je die nog niet gezien? Ga maar eens mee naar het voorschip. Daar is ook de waschman met zijn helpers. Ik zal je ook de dienstgang laten zien, waar de slager en de bakker werken.

"Eerst even zien, hoe het met Moeder gaat," zei Henk.

Dat viel gelukkig mee. Ook Wim informeerde op het kinderdek en kwam bij Henk terug met de tijding, dat zijn Moeder naar de hut was gegaan.

De jongens gingen een trap af en nog een en liepen toen door naar de kinderkamer.

"Hier moeten de kinderen spelen bij slecht weer en eigenlijk ook eten. Maar omdat er zooveel zijn, eten ze voor ons in de groote eetzaal," vertelde Wim.

"Kom, deze deur door."

Ze stonden nu in een gang, waar een der eerste hutten die van den dokter was. Daarnaast woonde de verpleger en weer verder was het hospitaal.

"Komen jullie eens kijken?" vroeg een man met een lange witte jas aan.

"Ja, meneer," zei Wim.

"Je komt zeker castorolie halen?"

"Dank u wel, hoor ," was het antwoord.

De knapen liepen door en zagen o.a. den bakker aan 't werk met zijn helpers.

"Wat moeten jullie hier?" hoorden ze opeens. Het was de eerste officier.

"Kijken, meneer'" zei Wim.

"Opgemarcheerd!" was het antwoord. Net ging de bel.

"Ajo, thee halen!" zei Wim.

Toen de knapen boven waren, namen ze elk een kop thee met een paar koekjes en brachten dat aan hun Moeders.

Toen dronken ze zelf een kopje. Het was druk om de dientafel, zoodat Wim niet meer dan drie koekjes durfde te nemen.

Ook aan het diner waren lang niet alle passagiers aanwezig. Henks en Wims moeder aten wat aan dek.

Henk zelf smulde weer. De bedienden brachten maar aan en er scheen geen einde aan te komen.

Vooral de vruchtencomp6te vond Henk heerlijk.

"Het schijnt je te smaken, vrind," zei meneer Gerbron. "Eet maar niet te veel. Dat doen de mees- ten in het begin. En het is toch zoo verkeerd, omdat je veel te weinig beweging hebt. Is het niet dokter?"

zoo wendde hij zich tot meneer Chübler.

"Zeker, zeker!" zei deze. "In het algemeen eten de menschen te veeL"

Den volgenden dag was het weer nog net zoo.

(23)

Alleen werd het wat kouder. Om een uur of tien werd in de verte aan stuurboord een blauwe streep zichtbaar. Het was de kust van Noorwegen.

"Net wolken," meende Henk eerst. Maar door een kijker was het al duidelijk.

"De lui op de Kawi boffen," zei Wim. "Die zijn er vlak bij. Tenminste heel wat dichter dan wij."

Steeds doorstoomend kwam de Grotius wat dichter bij de kust. De rotswanden waren nu beter te zien en ook de houten huizen op de lagere gedeelten.

"Als ik later geld heb," zei Wim ",dan maak ik een reis naar Noorwegen. Daar is het fijn. Fjorden en gletschers. Ben jij wel eens in Zwitserland geweest?"

"Neen, hoor, ik ben nooit verder dan Kleef geweest."

"Wij waren er een maand geleden nog. Het is er prachtig. Maar hier zijn de gletschers nog grooter."

"N u gaan we vannacht naar het westen," vertelde meneer Halbers. We gaan langs de Faröer en zoo den Atlantischen Oceaan in."

Inderdaad, toen Henk den volgenden ochtend ontwaakte, zag hij de zon niet aan stuurboord, maar bijna achter 't schip. Het werd nu tamelijk koud.

Sommige passagiers haalden al reisdekens voor den dag. Daaronder lagen ze op de lange stoelen. Maar mevrouw Halbers had geen plaid. Bij het vertrek op 8 September was het in Holland nog prachtig

zomerweer en wie had kunnen denken, dat men enkele dagen later het zoo koud zou krijgen? Ook den volgenden dag nam de koude nog toe. Een der passagiers, die zag, dat Moeder last van de kou kreeg, leende haar een deken. Het was een tabaks- planter uit Deli, meneer de Ruiter.

Henk merkte op, dat men dagelijks zijn horloge achteruit moest zetten. Als hij om half zeven op meende te staan, wees de scheepsklok in de eetzaal b.v. nog pas zes uur.

"Hoe zit dat nu eigenlijk?" vroeg hij aan Wim.

"Ja, jó, dat weet ik ook niet meer. We zullen het Vader eens vragen."

Die vertelde:

"De aarde draait van west naar oost. Als de zon in Berlijn opkomt, is het dus in Amsterdam nog nacht. In Berlijn is het dus later dan in Amsterdam.

In 24 uur draait de aarde éénmaal om. Als de zon op een plek 't hoogst staat, is het daar twaalf uur.

Met instrumenten wordt dat op een schip dagelijks bepaald. Dan kan men dus de klok gelijk zetten."

"En als de zon nu niet te zien is?"

"Dan bepaalt men het ongevéér, omdat men weet, met welke snelheid ongeveer 't schip vaart. Heb

je nog niet zien loggen?"

"Wat is dat?" vroeg Henk.

"Ga maar eens mee naar het tweede-klas-dek."

Achter op 't schip hing een touw met een blokje er aan. Dat was de loglijn. "Dat blokje gooit men in zee en men ziet, hoe lang 't duurt, eer 't touw

(24)

is afgeloopen. Men berekent zoo de snelheid van 't vaartuig.

"Het schip loopt zooveel knoopen, lees je wel eens," zei Henk.

"Wat bedoelen ze daarmee?"

"Dat weet ik ook niet precies," zei meneer Scholte.

Men begaf zich weer naar het eigen dek.

"Morgen krijgen we de Faöer eilanden," hoorde Henk zeggen.

"Daar ben ik eenmaal met een oorlogsschip geweest," zei meneer Van den Oever.

We waren toen in Thonhaven. Een akelig land.

Drie kwart van 't jaar mist."

"Schapenteelt en zemelen van eiderdons," vulde Henk aan.

Uit welk boekje heb je dat?" vroeg juffrouw Radsma.

"Uit Ten Have," was het antwoord.

HOOFDSTUK V.

Den volgenden ochtend was het goed, maar koud weer. De Grotius stoomde nog steeds westwaarts, terwijl de wind uit het noorden woei. Zitten aan stuurboord was dus onmogelijk. Velen, vooral dames, lieten hun stoelen naar bakboord verplaat- sen, waar men beschut lag of zat. Ook genoot men er van de niet al te overvloedige zon. Het werd een opéénhooping van dekstoelen, zoodat men er bijna niet meer langs kon loopen. In alle hoekjes stonden speeltafeltjes, waaraan sommigen van 's ochtends tot 's avonds zaten te kaarten. Ook een sjoelbak en enkele alld~re op het schip aanwezige spelen werden voor den dag gehaald.

In de verte, aan bakboord werden de Faröer- eilanden zichtbaar. Kale naakte rotsen, meer niet, Leken het, toen de Grotius naderbij kwam. Op enkele plaatsen stortte een waterval bruisend in zee. Slechts éénmaal kon Henk een bewoonde plek gewaar worden.

"Nu zijn we eigenlijk tusschen de Faröer en IJsland," zei Wim. "Zoo noordelijk zijn de meesten van ons nog nooit geweest. We gaan, zoo vertelde

(25)

Vader, nog één of twee dagen naar het westen en dan meer zuidelijk. Dit is hier het laatste, wat we van Europa zien."

Tegen den avond was Europa inderdaad uit het gezicht verdwenen. De Atlantische Oceaan lag voor onze reizigers. De eerste haven zou een Amerikaan- sche zijn. Welke, dat was nog onbekend.

"Het grootste gevaar voor onderzeeërs is nu wel voorbij," meende meneer Halbers. "En mijnen zul- len we nu ook wel niet meer tegenkomen. Toch gaan we de eerste dagen nog maar gekleed naar bed."

Toen het donker was en overal het electrische licht was aangedraaid, werd al spoedig het diner gebruikt. Henk at al minder dan den eersten dag.

De zee was wat kalmer geworden en Henk: zag enkele dames aan tafel, die tot dusverre waarschijn- lijk in hun hutten waren gebleven. Behalve mevrouw Scholte mankeerde niemand. Wims Moeder was de eenige, die zich niet in staat voelde aan tafel te komen.

Na den maaltijd gingen de meeste heeren een sigaar rooken in de rooksalon, anderen en ook vele dames zetten zich in de deksalon, waar al gauw meneer Chübler voor de piano plaats nam. Henk en Wim mochten er tot negen uur bij blijven. Op 't dek was het weer koud, een enkele heer liep er met groote stappen en dan nog wel aan de loefzijde heen en weer. Meneer Chübler speelde aardige deuntjes die met applaus beloond werden. Ook

enkele anderen, o.a. juffrouw Radsma gaven iets ten beste. Een der heeren droeg wat voor. Het speet Henk geducht, dat de klok al zoo gauw negen sloeg, maar een wenk van Vader was voldoende om hem naar bed te krijgen.

Spoedig sliep hij in. Hoe lang hij geslapen had, wist hij niet. Maar hij werd wakker door de onge- wone beweging van het schip. En de machine dreunde niet meer. De Grotius lag stil! Het schip slingerde doordat het, zoo 't scheen, stuurloos op de golven dreef. Henk hoorde boven zich loopen.

Vader ontwaakte eveneens. Hij knipte 't licht aan.

"Al half één? Wat zou er zijn. Ik ga even kijken."

Meteen liepen er enkele menschen pratend langs de hutten.

Vader en Henk hadden in een wip hun schoenen en hun overjas aan en gingen naar boven. Aan bakboord stond een aantal passagiers over de ver- schansing te kijken. Eerst zag Henk in 't donker niets, maar toen ontdekte hij beneden zich een sloep en meteen een paar mannen, die langs de valreep aan boord klauterden. Een der scheepsofficieren leidde hen naar boven, naar de brug. De Grotius was aangehouden!

Henk werd een beetje benauwd. Die donkere, koude zee beneden hem zag er niet aanlokkelij k uit. Als de Grotius eens getorpedeerd werd?

,,'t Is een Engelschman," hoorde hij ineens zeggen.

"Goddank!" zei Vader. "Dan kunnen we opge- bracht worden, maar getorpedeerd worden we zeker

(26)

niet. Toch zal ik Moeder even waarschuwen. En haal een pet, Henk, het is hier lang niet warm."

Even later kwamen juffrouw Radsma en Moeder boven, beiden tamelijk zenuwachtig.

"Ik kon geen kleeren vinden in het eerst," ver- telde de laatste. "Wat ben ik geschrokken. Wat een kou. Kijk een lichtje."

"Ja," vertelde iemand, "dat is van het Engelsche oorlogsschip, dat om ons heen vaart voor eigen veiligheid. De officieren uit de boot zijn nog boven.

Kijk, daar komen ze net terug."

Inderdaad, de gasten daalden de valreep af enkele passagiers riepen hun een "good bye" ach- terna. De sloep verdween in de duisternis en even later ging de Groti us weer westwaarts den donkeren oceaan in.

De passagiers zochten hun hutten weer op. Vader zei, voor hij zich weer te ruste legde, nogmaals:

"Goddank, dat 't geen Duitscher was,"

Den volgenden ochtend was de nachtelijke ont- moeting het onderwerp van alle gesprekken. Om tien uur werd de uitleenbibliotheek door den tweeden hofmeester geopend. Henk en Wim haal- den elk een boek en brachten den ochtend hoofd- zakelijk verder met lezen door. Het weer bleef kalm en er gebeurde de eerstvolgende dagen weinig van belang. Wel werd bekend, dat de Grotius recht- streeks door zou varen naar Kingston op Jamaica, omdat men door het Panamakanaal den Grooten Oceaan zou bereiken.

Onze reIzIgers naderden nu echter vrij dicht de Noordamerikaansche kust.

Meneer Van den Oever vertelde, dat ze dicht bij New-Foundland kwamen. Trouwens, op een opge- hangen kaartje werd dagelijks aangegeven, waar het schip zich dien dag om twaalf uur bevond. De Kapitein ter Zee deelde hun echter meer mede.

Hij legde den jongens uit, dat ze in de streek kwamen, waar de warme golfstroom uit de Caraïbische zee een kouden stroom uit het noorden ontmoet en dat daardoor mist veroorzaakt wordt.

En inderdaad, den volgenden ochtend werd Henk al vroeg gewekt door het naargeestig angstig getoe- ter van den misthoorn. Elke vijf minuten of misschien vaker hoorde men het loeien van de boot.

Eens werd het beantwoord, de Grotius liet toen nog vaker zijn geluid hooren tot de signalen van het onbekende schip wegstierven.

Voorop stond de uitkijk scherp te turen, maar de mist was ondoordrirtgbaar. Tijdens de lunch hield inééns de machine stil, maar het was gelukkig loos alarm geweest.

Den volgenden dag was het weer helder en ook iets zachter. De Grotius stoomde bijna zuid. Men was niet zoo heel ver van de Amerikaansche kust, want er waren visschende zeilschepen te zien. Er stond wat meer deining, zoodat er eenige zeezieken kwamen.

Het leven aan boord ging zijn gewonen gang. De eene dag leek op den anderen, met dit verschil,

(27)

dat de temperatuur dagelijks steeg. Van den Hol- landschen nazomer was de Grotius in de kou tusschen de Faröer en IJsland gekomen, nu werd het weer volop zomer. Reeds werd het zoo warm, dat eenige oud-gasten, die al meer in Indië waren geweest, zich in witte linnen pakken aan dek ver- toonden.

Meneer de Ruiter, de Delische tabaksplanter, deed het half om half; all één een wit jasje had hij bij zijn overigens Europeesche kleeren aangetrokken. Het meest leek hij zoo op een slager. Toen hij zoo gekleed een praatje met de familie Halbers maakte, voegde juffrouw Radsma hem plagend toe:

.. Vandaag niet noodig, slager '"

Vele passagiers, vooral de oud-gasten, deden 's middags een dutje.

.. Dat is in Indië maar lekker in de warmte, zoo'n middagslaapje," sprak meneer Halbers.

.. Voor degenen, die het kunnen zeker'" zei meneer De Ruiter. "Maar als u denkt, dat zoowat alle menschen zich die weelde kunnen veroorloven, dan is u toch mis."

.. En ik heb altijd gehoord .... "

.. Waarde heer," was het antwoord, "wat u al zoo over Indië in Holland hoort, nou, dat lijkt soms nergens naar. Weet u wel, dat er op kantoren en op de Kebons, harder wordt gewerkt dan in Hol- land? Op de handelskantoren, meen ik."

"Wat zijn Kebons?"

"Zoo noemen wij in Deli de tabaks-, rubber-,

koffie-, thee-, olie- en andere ondernemingen.

Plantage zeggen we nooit. Soms gebruiken we nog wel eens het Engelsche woord estate. Nu dan, twintig jaar aaneen ben ik om vijf uur, voor zons- opgang dus, opgestaan. Dan werken van zes tot elf. Van elf tot één rust. Van één tot zes werken.

's Avonds de boeken bijhouden. En ik verzeker u, dat de zon op de onbeschaduwde tabaksvelden blakert. Wij in Deli noemen haar, wel zeer ondank- baar, den koperen ploert."

"Maar, meneer. ... " zei Mevrouw.

"Ja, mevrouw, mooi is 't niet, want zonder de zon waren wij er niet, maar u hebt haar nog nooit gevoeld."

"Maar zitten de kantoormenschen in die hitte dan 's middags ook te werken?" vroeg Vader.

"Op de handelskantoren en op de fabrieken wel degelijk. Alleen de meeste gouvernementskantoren sluiten om één uur. Maar dat zal ook nog wel eens veranderen ...

"Kijk, kijk, kijk'" riep Henk opeens. "Vliegende visschen, kijk al weer' Wel twintig '"

Werkelijk, ter zijde van het schip, zweefden een aantal visschen een eind boven het water om dan weer neer te vallen in het nat. Sommige hielden hun bovenwatersche tocht, wel tien meter vol.

"Een bewijs, dat we de tropen naderen," zei meneer De Ruiter. "In koud water heb je ze niet."

"Dat voelen we anders zelf ook wel." merkte Moeder op.

(28)

"Wat was het vannacht benauwd in de hut. We hebben den windvanger in de patrijspoort gezet, maar 't hielp weinig."

"Dan de fan aandraaien," raadde meneer De Ruiter aan.

"We zijn te bang voor kou vatten," antwoordde juffrouw Radsma. "Maar waarom noemt u dat ding geen waaier, maar fan?"

"Ja, waarom? Waarom eten we, wat op het menu in het Fransch staat? Waarom zetten we niet in 't Hollandsch de namen van de gerechten op de eetkaart ? Daar zijn we nu eenmaal Hollanders voor."

"En in Duitschland dan?" vroeg meneer Van den Oever, die naderbij was gekomen. "De hoogste militaire orde is daar nog de orde "Pour Ie mérite."

Maar de eetkaarten, meneer De Ruiter, krijgt u in 't Hollandsch. Enkele heeren hebben den admini- strateur daartoe overgehaald."

Inderdaad stond er op dat driemaal daags verschij nende papiertje niet meer potage maar soep, enz.

Den volgenden dag was het weer iets warmer.

Tegen den avond wachtte den reizigers weer wat afleiding. Aan stuurboord vertoonde zich een streep, die zich steeds duidelijker voordeed als land.

"Amerika I " riep Henk, "we ontdekken Amerika.

Net als Columbus."

"Ja, en 't mooiste is," sprak Vader, "dat wat JlJ nu ziet, inderdaad hetzelfde is, wat Columbus in

1490 zag. Dit eiland, zoo hoorde ik daarnet, is Watlings, zooals de Engelsehen het nu noemen. De Indianen hadden het Guanaham gedoopt, terwij I Columbus het San Salvador heette. Dat beteekent Heilige Verlosser. Je weet, hoeveel moeite het den beroemden ontdekkingsreiziger heeft gekost om zijn matrozen tot het einde toe mee te krijgen."

Men was nu wat dichterbij gekomen. Henk onderscheidde duidelijk de palmen aan het strand.

De eerste kennismaking, zij het nog maar uit de verte, met den tropischen plantengroei.

Hook Halbe ... 4

(29)

HOOFDSTUK VI.

De Grotius had nu den Atlantischen Oceaan verlaten en bevond zich te midden der vele West- Indische eilanden. Ineens was de eentonigheid der laatste veertien dagen verdwenen. Telkens was er wat anders te zien. Groen begroeide eilanden met hier en daar lichtgekleurde woningen vertoonden zich aan de oogen der passagiers. Soms zag men een wit staafje in 't groen, dat dichterbij een vuur- toren bleek te zijn. Kustbooten voeren heen en weer.

Henk moest er onwillekeurig aan denken, dat hier vroeger de boekaniers en flibustiers hun misdadig bed rij f uitoefenden. Toen Henk een jaar geleden deze roovers op hun tochten in de boeken van de schoolbibliotheek volgde, had hij niet kunnen den- ken, dat hij ooit het tooneel, van hun omzwervingen zou naderen.

Toen op een ochtend de Grotius weer een eiland in 't gezicht kreeg, hoorde Henk, dat dit Jamaica was, een aan Engeland toebehoorend gebied.

Nog voor de haven van Kingston bereikt was, zag de knaap vooruit een lange, ranke voor een kwart met water gevulde boot, waarin een stuk of vijf

zwarte kerels zaten. Het leken wel roovers of schip- breukelingen. Tot Henks verbazing stopte de Grotius en klom een der half gekleede lui als een aap aan boord. Het was de loods I

De mailboot draaide een baai in. Rechts zag Henk gebouwen met de Engelsche vlag er op en hoewel de afstand er heen vrij groot was, merkte hij exer- ceerende soldaten op voor de gebouwen. Het leken hem kazernes.

De Grotius had deze spoedig achter zich en stoomde de haven in. Het was een groote kom. Aan den overkant was nu een stad met kaden en pieren te zien. Het was Kingston. Verschillende schepen lagen aan den wal of voor anker, een eind van den oever af. Tot Henks groote teleurstelling liet het schip nog vrij ver van den oever zijn ankers vallen, 't geen met een daverend geratel gepaard ging. Even later lag het vaartuig stil. Voor het eerst na weken.

Toen pas bemerkte Henk, hoe heet het er wel was. Zoo lang het ~d1Îp voer, was de hitte dragelijk geweest, maar nu viel er niet mee te spotten.

"De havenarts moet aan boord komen, voor we aan wal mogen," lichtte Wim Henk in. En onze passen zullen wel nagekeken worden."

"Daar ligt warempel de Kawi!" riep Henk. "Dat is voor 't eerst na de NooTsche kust, dat we hem zien."

Het schip lag evenwel te ver af om de passagiers te kunnen herkennen. De beide jongens hadden trouwens voorloopig genoeg te zien aan den wal.

(30)

Menschen, paarden, trams waren duidelijk te onder- scheiden. Vrij steil rezen de bergen uit de smalle kustvlakte omhoog. Op de groene hellingen teeken- den enkele witte villa's zich duidelijk af. Ook op 't water was het niet eentonig. Roeibootjes met allerlei waren zwermden om 't schip. Maar de koop- lieden mochten er niet op. Henk zag wel, dat de Kapitein en de administrateur zich naar den wal lieten roeien.

"Zeker om inkoopen te doen," meende Wim.

Tegen den avond werd bekend gemaakt, dat geen licht van de boot naar buiten uit mocht schijnen. Zoo moesten de raampjes in de patrijspoorten met gordijnen worden afgesloten. Tenminste, als er licht in de hut brandde. Maar Henks Vader deed het licht uit en opende de patrijspoort, zoo warm was het.

"Als het in Indië altijd zoo is," zei Henk, :,dan valt het me niet mee."

Den volgenden ochtend kwamen er.kele Engel- sc he officieren en soldaten aan boord. Het eerste- klasse-dek werd afgezet en alle passagiers moesten achtereenvolgens met hun passen in de rooksalon komen, waar ze ondervraagd werden.

Tot Henks groote verbazing sprak een der officieren vloeiend Hollandsch.

Op de passen werd een stempel gezet, waarna de volgende aan de beurt was. Eén der passagiers, een luitenant, was gehuwd met een Duitsche dame.

Door haar huwelijk was zij Hollandsche geworden.

Toch moest zij al haar koffers uitpakken.

Dit passenonderzoek duurde den ganschen dag.

Degenen, die 's middags nog niet aan de beurt waren geweest, konden geen dutje gaan doen.

Een twintigtal zat gaperig van de hitte in de salon bijeen.

Een hunner, luitenant Oudzee, was zoowaar op een stoel in slaap gevallen. Het werd door de anderen pas opgemerkt, toen hij vervaarlijk begon te snurken. Een paar jonge dames kregen toen een ondeugend plan. Ze haalden een paar stukken touw en bonden den heer Oudzee voorzichtig vast op zijn stoel. Henk verkneukelde zich bij voorbaat al bij de gedachte aan de oogen, die het slachtoffer bij zijn ontwaken zou opzetten.

Toen hij zoo stevig vastgebonden was, stonden een paar dozijn passagiers in een kring om hem heen.

Een der dames, maar niet degene, die meegehol- pen had met het vastbinden, kriebelde den luitenant met een rietje In zijn hals. Het snurken hield op, een paar oogen werden voor een kwart geopend, een goedmoedige grijns vertoonde zich op het bolle gezicht, de oogen sloten zich weer en het gesnurk werd voortgezet.

Een daverend gelach deed de drinkglazen op tafel rinkelen. Toen gingen de oogen wel voor de helft open, een arm werd op de stoelleuning gelegd en ...

Maar wat was dat? Hij kon zich niet oprichten. Nu was de slaapkop toch goed wakker. Nu eerst zag hij, wat er gebeurd was.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lucie meende eindelijk Delpont in het vertrouwen te nemen. Maar daar kwam die met alweder een nieuw plan. een zoo groot dat hij voor niets anders meer oog of oor.

stoel beroepen zijn; nu was hij bezig het nieuwe te bewerken. Had het aan hem gelegen. dan zou Piet terstond kamerlid of desnoods minister- president geworden zijn. Na

"We hebben er al vaker met mekaar over gesproken, maats, maar ik ge- loof, dat we op de terugkeer van de Wakende Boey niet meer behoeven te rekenen,; wanneer we ons nog bij

This fil1n is supplied hy fhe KlTLV only 011 conditioll that neither it nor part of it is further reproducel l without firsf obtaining the perlIlission of the KIT L J

ders ru tte een groot hoofd met terk ontwikkelde kaken. Zijn gezi ht wa glad geschoren n vertoonde l'ondom de kleine, zeer heldere oogen en menigte traal ge ij toeloopend

Eens hebben wij fier de dag gegroet Vóór de sombere tocht naar beneden W ij hebben niet meer de levensmoed Om weer naar het licht te treden.. werd allereerst háár

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

, - I stierven. De grofste en meest onbillijke verwijten werden De Houtman naar het hoofd geslingerd. Men beschuldigde hem van alles wat leelijk was en vergat, dat