• No results found

Richtlijnen milieueffectrapportage: Geïntegreerd afvalbehandelingscentrum te Moen (Zwevegem) - IMOG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen milieueffectrapportage: Geïntegreerd afvalbehandelingscentrum te Moen (Zwevegem) - IMOG"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse overheid

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer

Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Richtlijnen milieueffectrapportage:

Geïntegreerd afvalbehandelingscentrum te Moen (Zwevegem) - IMOG

Initiatiefnemer:

IMOG

Tav Dhr. Johan Bonnier Algemeen directeur (wnd.)

Kortrijksesteenweg 264 8530 Harelbeke

13 mei 2009 PRMER-0416-RL

(2)

Dienst Mer - Richtlijnen 2

1. Inleiding

Het voorliggende project heeft vooreerst betrekking op de aanleg en exploitatie van een verwerkingscentrum voor onderwaterbodem (bagger- en ruimingsspecie), de aanleg en exploitatie van een stortplaats categorie 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen (ca. 165 000 m³) en monostortplaats voor baggerspecie (ca 100 000 m³). Hiervoor zullen milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen aangevraagd worden. Daarnaast zal ook een hervergunning aangevraagd worden voor het bestaande overslag-, sorteer- en recyclagecentrum, alsook voor de groencompostering en het biomassacentrum. De huidige milieuvergunning vervalt op 01/09/2011. Deze activiteiten kaderen in het Masterplan door Imog (Intergemeentelijke Maatschappij voor Openbare Gezondheid) opgesteld op haar site te Moen (Zuid-West-Vlaanderen) waar o.a. een kleiontginning dienst doet als stortplaats.

Andere activiteiten die behoren tot het Masterplan zijn de installatie van een afgassysteem voor de opvang van stortgas, de aanleg van een logistieke zone op het zuidelijk deel van het bestaande stort, optimalisatie van het biomassacentrum en het uitbreiden van het zonne- energiepark.

Overeenkomstig de huidige inzichten zijn deze activiteit onderworpen aan de mer-plicht volgens rubriek 14 van bijlage I en rubriek 11b) van bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name:

Rubriek 14: “Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 1.3.1. VLAREA, of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 1.3.1 VLAREA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag”.

Rubriek 11 b): “stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen”.

Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 25 februari 2009. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Zwevegem liep van 12 maart 2009 tot en met 10 april 2009. Deze terinzagelegging werd op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Op initiatief van IMOG werd wel een info-avond georganiseerd op 30 maart 2009. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.

Deze richtlijnen stelt de Dienst Mer op met het oog op de inhoudsafbakening van het MER.

Zij houden rekening met de ontvangen inspraakreacties en adviezen (zie bijlagen) en met de bespreking van het volledig verklaard kennisgevingsdossier met de betrokkenen op 27 april 2009 te Brugge.

2. Vorm en presentatie

Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer:

- recent kaartmateriaal te gebruiken, telkens voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende. Waar mogelijk dienen de grenzen van het bedrijfsterrein duidelijk aangegeven te zijn en dient door het kaartmateriaal ook duidelijk te zijn welke de omringende activiteiten/bedrijven zijn;

- achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen;

- het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten;

(3)

- na te gaan of de in de kennisgeving vermelde gegevensbronnen, die bij de realisatie van het MER zullen worden gebruikt, nog steeds de meest actuele zijn;

- een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen;

- nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden;

- volledige afstemming tussen de tekst van het eigenlijke MER en de niet-technische samenvatting;

- alle ingediende eindversies van het rapport dienen door de initiatiefnemer, de coördinator en door alle deskundigen te worden ondertekend;

- NIEUW: naast de digitale versie van de niet-technische samenvatting vraagt de Dienst Mer om praktische redenen ook een digitale versie van het hele definitieve MER op CD- ROM. Het zou hierdoor volstaan om het definitieve rapport in te dienen in twee exemplaren (1 losbladig en 1 ingebonden (wordt ondertekend teruggestuurd naar initiatiefnemer)).

Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden:

o Bij de samenstelling van het college van deskundigen dienen de deeldomeinen vermeld te worden.

o Bij toetsing van de mer-plicht staat vermeld dat de ‘andere’ activiteiten niet mer - plichtig zijn, maar wel mee beschouwd zullen worden in het MER in het kader van de hervergunning van de activiteiten. Hierbij werd opgemerkt dat de klei-ontginning wel mer-plichtig is en de voorgaande zin dus in principe niet klopt. Dit moet hergeformuleerd worden in het MER. Hierbij wordt opgemerkt dat de kleiontginning reeds vergund is. De vergunning loopt tot 2013. Tegen dan zal alle klei, conform de vergunning, ontgonnen zijn.

o Op figuur 3.1 dient nagegaan te worden of er een behandelingssite te Zonnebeke ontbreekt.

o Figuur 5.3 en 5.6 kunnen beter geïntegreerd worden in één figuur.

3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

art.4.3.7.§ 1,1°, a en b

De doelstelling bestaat erin de effecten aan te tonen van de verdere exploitatie van de huidige activiteiten en rekening houdende met de potenties die de site biedt naar de toekomst toe waarvoor door Imog een Masterplan werd opgesteld. Het MER zal bij de nodige vergunningsaanvragen (milieu- en stedenbouwkundige vergunningen) gevoegd worden.

De milieuvergunning van de bestaande stortplaats verliep in 2008. Momenteel wordt gestort in de stortplaats in uitbreiding. Conform de Vlarem-bepalingen dient de bestaande stortplaats afgewerkt te worden, waarna een nazorgperiode van 30 jaar volgt. IMOG wenst de aanleg van de eindafdek te realiseren in combinatie met exploitatie van een behandelingscentrum voor onderwaterbodem. Door het behandelen van onderwaterbodem ontstaat een eindproduct dat in aanmerking komt voor gebruik in de eindafdek. Hierdoor dienen deze materialen niet extern te worden aangevoerd. Bovendien kan de ruimte op de bestaande stortplaats optimaal benut worden voor de inrichting van een behandelingssite (laguneringsveld). Door de aanleg van deze laguneringsvelden wordt dan ook gelijktijdig al een deel van de eindafdek gerealiseerd, namelijk de ondoorlatende laag. De rest van de afwerkingslaag zal dan voortkomen uit de behandeling van onderwaterbodem. De behandelde bodem zal ook worden gebruikt in de eindafdek van de andere stortplaatsen (=stortplaats in uitbreiding momenteel in exploitatie en het nog te vergunnen deel). Deze doelstelling komt onvoldoende naar voor in de kennisgeving en zal in het MER verder uitgewerkt worden.

(4)

Dienst Mer - Richtlijnen 4

Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies doorwerken in de besluitvorming. Het MER zal hiermee rekening houden bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen.

Een overzicht van de bestaande en aan te vragen vergunningstoestand (zowel bouw- als milieuvergunningen) zal opgenomen worden. Relevante vorige bijzondere vergunningsvoorwaarden dienen opgesomd te worden en er zal aangegeven worden hoe dit MER hierop een antwoord kan geven. Ten opzichte van de kennisgeving zal verduidelijkt worden welke vergunningen noodzakelijk zijn in het kader van het Masterplan van Imog (met eventueel geplande fasering) en bij welke vergunningen dit MER noodzakelijk is. Op p. 17 van de kennisgeving ontbreekt bijvoorbeeld de nodige vergunningen voor het inplanten van fotovoltaïsche cellen op het grootste gedeelte van het terrein. De verplaatsing van de nieuwe logistieke zone kan enkel via een mededeling kleine verandering indien geen extra hinder verwacht wordt vb. richting huizen. Relevante gegegevens en conclusies uit voorgaande rapportages (ook andere dan mer-rapportages – alle relevante milieustudies) zullen opgenomen worden in het MER.

4. Beschrijving project en alternatieven

art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e

De volledig verklaarde kennisgeving beschrijft het voorgenomen project op een voldoende wijze.

Aanvullend op de kennisgeving wordt gevraagd dat de volgende punten ook aan bod komen/verduidelijkt worden:

o De duurtijd van de exploitatie van het behandelingscentrum voor onderwaterbodem zal verduidelijkt worden. Hierbij zouden twee situaties kunnen besproken worden:

laguneren tot hele stort is afgewerkt en er geen specie afgevoerd wordt ofwel langer laguneren indien er voldoende synergie is met compostering.

o Er dient aangegeven te worden wat de aanvaardingscriteria voor onderwaterbodem zullen zijn, gezien het beoogde hergebruik in de eindafdek van de stortplaats. Specie die, afhankelijk van de toepassing, voldoet aan Bijlage 5 van het Vlarebo (vrij hergebruik als bodem) of aan de voorwaarden van het VLAREA voor het hergebruik als bouwstof zal worden aanvaard.

o De timing met betrekking tot de realisatie van de eindafdek van de stortplaats conform Vlarem en de afstemming ervan met de aanleg en exploitatie van het behandelingscentrum voor onderwaterbodem zal verduidelijkt worden. De stand van zaken van de afwijkingsaanvraag bij de Minister van Leefmilieu zou hierin een rol spelen.

o Waterwegen en Zeekanaal n.v. plant een loskade ter hoogte van de site. Hierdoor zal een aanzienlijk deel van het transport (zowel aan - als afvoer van een aantal materialen) over water kunnen gebeuren. Er wordt verwacht dat de bouwvergunning hiervoor zal worden verleend tijdens het m.e.r.-proces. Indien dit niet het geval zou zijn, dienen er twee scenario’s dienen beschouwd te worden bij de effectvoorspelling: met en zonder loskade.

o Het ontginningsgebied heeft als nabestemming ‘gebied voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut’. In het MER zal aangegeven worden welke plannen/visies er bestaan om deze nabestemming te realiseren en hoe hiermee rekening dient gehouden te worden bij de afwerking. Indien noodzakelijk kunnen hier verschillende alternatieven voor

(5)

onderzocht worden. Het huidige project voorziet op termijn de beschikbare oppervlakte (een groot deel van de site) te bezetten met fotovoltaïsche cellen voor de opwekking van zonne-energie. Dit dient duidelijk in het MER beschreven te worden en op bijkomende figuur aangeduid te worden. Deze invulling zou strijdig kunnen zijn met de nabestemming volgens het gewestplan (wordt bijvoorbeeld ongunstig geadviseerd door ANB). Hoe dit in overeenstemming is met de nabestemming zal verder onderzocht worden in het MER.

o De link met de verbrandingsoven te Harelbeke zal verduidelijkt worden (welke stoffen worden afgevoerd naar Harelbeke en welke komen van Harelbeke naar Moen).

o De membraantechnologie die gebruikt wordt bij de groencompostering dient uitvoeriger besproken te worden, en dit voornamelijk in relatie tot het aspect geur. Tevens dient hier de vernevelinstallatie opgenomen te worden in geval van piekmomenten.

o Met betrekking tot opwaaiend stof dient aangegeven te worden welke zones er worden nat gehouden.

o Voor de logistieke zone dient aangegeven worden dat een deel zal overkapt worden ter voorkoming van opwaaiing.

o De bespreking van de geplande stortgasinstallatie ontbreekt nog. Dit moet worden toegevoegd in de projectbeschrijving.

o Ter hoogte van de westelijke zijde van de site wordt momenteel een groenscherm aangelegd. De eindafdek voor het groenscherm werd al deels aangelegd in het najaar 2008 en wordt in het voorjaar 2009 afgewerkt. De struiken worden in het plantseizoen dit najaar aangeplant. De stand van zaken van het groenscherm zal in het MER opgevolgd worden.

o Bij het gebruik van de loskade zal de aanvoer naar de site gebeuren via een transportband of een pompinstallatie. Er zal aangegeven worden van wat de keuze afhankelijk is. Als uitvoeringsalternatief dient er aangegeven te worden op welk punten er een verschil in milieueffecten kan optreden tussen de twee mogelijke opties.

o Bij vermelding van de Vlarem-rubrieken dient nagegaan te worden of deze nog dezelfde zijn gebleven in het nieuwe VLAREM.

o De vermelde stortcapaciteiten zullen tijdens het verdere verloop van het m.e.r. proces verder worden gedetailleerd.

o Bij de waterzuiveringsinstallatie dient enkel nog de huidige lozingssituatie vermeld te worden, namelijk lozing via een onderdoorboring van het kanaal Bossuit-Kortrijk op de Oliebergbeek en zo in de Schelde. Ter info kan de reden vermeld worden van de gewijzigde lozingssituatie.

o De waterbalans van de site dient opgenomen te worden, met verduidelijking van de verschillende waterstromen, inclusief hemelwater.

o Al het afvalwater dat op de site ontstaat zal door de waterzuivering worden geleid. Er zal in het MER wel worden nagegaan of er eventueel een fractie van het (afval)water dat ontstaat bij het behandelingsproces van onderwaterbodem effectief zuivering dient te ondergaan (bijvoorbeeld het water dat in een eerste bezinkingsfase vrij komt bij lagunering van niet-verontreinigd baggerspecie). Er zal aangegeven worden wat dan wel met dit water zal gebeuren, hoe dit onderscheid zal gemaakt worden en hoe hiermee dient rekening gehouden te worden bij de inrichting van de site.

o Er zal aangegeven worden of er toeslagstoffen worden toegevoegd bij laguneren en of deze effecten kunnen hebben naar bijvoorbeeld de kwaliteit van het effluent van de waterzuivering.

o Het aantal transporten (via weg, water of spoor) veroorzaakt door Imog zal ingeschat worden in de huidige en toekomstige situatie. Het is belangrijk om dit reeds in de

(6)

Dienst Mer - Richtlijnen 6

projectbeschrijving in te schatten zodanig dat in alle disciplines dezelfde aannames hieromtrent gemaakt worden.

De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven zullen in het MER beschreven en afgewogen worden. Het rapport zal aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu, ook op lange termijn. Het MER zal opgave doen van relevante vroegere en lopende studies i.v.m. de ontwikkeling van dit project, milderende maatregelen en het zoeken naar alternatieven. Het MER dient opgave te doen van doelstellingsalternatieven, locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven. Ook het nulalternatief zal in het MER worden omschreven. Bij het nulalternatief dienen ook nog andere invalshoeken mee beschouwd te worden, zoals het feit dat bij het niet uitvoeren van het project materialen voor de aanleg van de eindafdek extern moeten aangevoerd worden.

Als uitvoeringsalternatief dienen bijvoorbeeld betreffende de behandeling van baggerspecie verschillende configuraties inzake lagunering, de mogelijkheid van een kamerfilterpers of hydrocycloon en betreffende de aanvoer een transportband of pompinstallatie besproken te worden. Daarnaast zullen inzake uitvoeringsalternatieven de deskundigen nagaan of er relevante BBT-studies of BREF-nota’s beschikbaar zijn en het bedrijf hieraan toetsen.

5. Juridische en beleidsmatige context

art.4.3.7.§ 1,f

De kennisgeving heeft voldoende opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is, in de vorm van een duidelijke overzichtmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide.

Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component dienen duidelijk cartografisch gepresenteerd te worden.

Volgende relevante randvoorwaarden dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld:

o Bij het gewestplan dient de nabestemming aangegeven te worden.

o De BPA’s dienen gesitueerd te worden op kaart.

o Bij het Vlarebo dient tevens vermeld te worden dat voor vrij hergebruik als bodem de voorwaarden uit Bijlage 5 van toepassing zijn. Er dient verduidelijkt te worden hoeveel grond nodig is bij de aanleg van de laguneringsvelden en van waar deze zal komen.

o Het oppervlaktedelfstoffenplan dient opgenomen te worden, met vermelding van de diepte tot waar ontgonnen moet worden in de klei-ontginning (volgens dit plan).

o Het reductieprogramma voor gevaarlijke stoffen dient mee in het overzicht te worden opgenomen en het project zal hieraan getoetst worden.

o Bij het Decreet op het archeologisch patrimonium dient vermeld te worden dat de klei- ontginning reeds deels ontgonnen is.

o De Europese Kaderrichtlijn Water dient niet meer apart te worden vermeld.

o De Stedenbouwkundige Verordening inzake opvang van hemelwater dient eveneens vermeld te worden en het project dient hieraan getoetst te worden.

o Bij het MINA-plan dient tevens de aspecten m.b.t. geurhinder opgenomen te worden.

Tevens moet verwezen worden naar het visiedocument inzake geur. Dit document werd

(7)

recent voorgelegd aan SERV en MINARAAD en zal de basis vormen voor het toekomstig geurbeleid.

6. Bestaande toestand en milieueffecten

art.4.3.7.§ 1,1°, g en art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c

Als referentiesituatie dient het gebied met zijn omgeving zoals het er momenteel uitziet te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn.

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. De afbakening van het studiegebied dient telkens gemotiveerd te worden. In de tekst van het MER zal voor elke onderzochte effectgroep de gebruikte methodologie beknopt worden uiteengezet en gestreefd worden naar een maximale kwantitatieve beschrijving van deze effecten. Algemeen dienen over de verschillende disciplines heen de significantiekaders te worden afgestemd (aantal categorieën, benaming ervan) om de vergelijkbaarheid en de eindintegratie zo transparant mogelijk te maken. Indien wordt afgeweken van de significantiekaders die in de kennisgeving zijn opgenomen, dient dit te worden gemotiveerd.

Indien blijkt dat er milieueffecten zijn, dienen milderende maatregelen te worden geëvalueerd.

In ieder geval dienen alle milderende maatregelen die BBT zijn te worden opgelijst en geëvalueerd. Hierbij dient kwantitatief worden ingeschat wat de effectieve reductie zou zijn indien deze maatregel wordt toegepast en hoe dit de significantie van de effecten beïnvloedt.

Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Zo ook dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario’s weergegeven te worden. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven.

Cumulatieve effecten dienen onderzocht te worden.

De Dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledig verklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende:

• Met betrekking tot de discipline ‘bodem en grondwater’:

 De huidige grondwaterkwaliteit en bodemkwaliteit binnen het studiegebied dient beschreven te worden.

 De bodemprofielen zijn niet alleen verstoord door de stortactiviteiten maar ook door de ontginning.

 Indien er calamiteiten optreden die impact kunnen hebben op de bodem, dienen zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen te worden om de verontreiniging weg te nemen. Bovendien kan aangegeven worden welke maatregelen genomen worden om calamiteiten te voorkomen.

 De nodige aandacht dient te worden geschonken aan de regels van het grondverzet.

Een grondbalans dient opgenomen te worden voor het grondverzet dat nodig is tijdens de aanlegfase.

 De diepte van de grondwatertafel zal vermeld worden.

(8)

Dienst Mer - Richtlijnen 8

 Invloeden op grondwaterstromingen worden behandeld. De invloedsfeer naar grondwatereffecten dient bepaald te worden.

 Er is een bodemsaneringsdecreet lopende: geohydrologische isolatie door middel van vertikale ondoorlatende cement betonietwand1. Het bodemsaneringsproject wordt niet vermeld in het MER-rapport, hoewel de bentonietwand wel is aangeduid op de plannen. Dit dient in het MER verder beschreven en uitgeklaard te worden. De resultaten van de grondwatermonitoring bijvoorbeeld zullen mee verwerkt worden in het MER.

 Bij het significantiekader met betrekking tot wijziging grondwaterstand en bodemvochttoestand dient niet enkel vernatting beschouwd te worden.

• Met betrekking tot de discipline ‘oppervlaktewater’:

 De verschillende waterstromen in het bedrijf zullen weergegeven worden en eventueel mogelijke alternatieven worden aangegeven.

 Een waterbalans van alle gebruikte en af te voeren water dient opgenomen te worden. Er dient hieruit bijvoorbeeld ook duidelijk te zijn hoe het volume percolaatwater zal afnemen en hoe het volume hemelwater zal toenemen.

 Aangegeven dient te worden in hoeverre de waterstromen worden gescheiden en de opgevangen hoeveelheden hemelwater kunnen aangewend worden in de bedrijfsvoering. De diverse mogelijkheden hiertoe dienen verkend te worden in het MER en een redelijk voorstel dient te worden gedaan, rekening houdend met BBT- aspecten, om dit hemelwater een nuttige toepassing te geven. Bovendien dient te worden aangegeven welke buffer- en/of infiltratievoorzieningen aanwezig zijn en/of worden voorzien.

 Ook effecten op waterkwantiteit zullen besproken worden.

 De percelen die deel uitmaken van het MER zijn volgens de watertoetskaarten voor een deel mogelijk overstromingsgevoelig, voor een klein deel infiltratiegevoelig en matig tot zeer gevoelig voor grondwaterstroming. Mogelijke schadelijke effecten zouden kunnen ontstaan als gevolg van verandering in afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van waterlopen, infiltratie van hemelwater, kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming.

 De Oliebergbeek en de Schelde dienen mee opgenomen te worden in het studiegebied.

 De invloed van dit project op de bestaande waterzuiveringsinstallatie dient eveneens geëvalueerd te worden. Er zal nagegaan worden of er bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn om de gewijzigde afvalwaterstroom te zuiveren.

 Er moet een vergelijking gemaakt worden tussen de huidige kwaliteit van het afvalwater en de verwachte kwaliteit van het afvalwater, na realisatie van het project2. Naast een toetsing aan de huidige lozingsnormen zal ook getoetst worden aan de nieuwe aan te vragen lozingsnormen. Voor parameters die niet opgenomen zijn in de vergunning moet een beschouwing gemaakt worden ten opzichte van de kwaliteitsobjectieven.

 De impact op de ontvangende waterlopen (Oliebergbeek en Schelde) zal onderzocht worden. Hierbij zal hetgeen wat vergund is als worst-case vergeleken

1 OVAM merkt het volgende hierbij op: de werken worden uitgevoerd zonder kwaliteitsplan. Het laatste tussentijds rapport dateert van oktober 2002. Er werd een herinneringsbrief verstuurd, maar de OVAM heeft hierop nog geen reactie gekregen.

2 Hiervoor zou kunnen gekeken worden naar gegevens van bijvoorbeeld andere vergelijkbare laguneringsvelden.

(9)

dienen te worden met het kwaliteitsobject van de waterloop, met de huidige kwaliteit en met een verwachte kwaliteit.

 Het significantiekader dient opgesteld te worden rekening houdende met de verwachte procentuele overschrijding van de lozingsnormen.

• Met betrekking tot de discipline ‘geluid en trillingen’:

 De meetpunten dienen op een kaart aangeduid te worden. De keuze van meetpunten zal gemotiveerd worden3.

 De metingen zullen, samen met bronmetingen en ambulante metingen, via extrapolatie een beeld kunnen geven voor de hele omgeving van de site.

 Via contourberekeningen dient aangetoond te worden in welke zone er hinder kan verwacht worden.

 De noodzakelijke gegevens ter beoordeling van geluidseffecten op fauna zullen doorgegeven worden aan de deskundige fauna en flora.

 Mogelijk trillingshinder (van o.a. vrachtwagens) dient geëvalueerd te worden indien relevant. Hierbij kan de staat van de weg en de afstand van de woningen tot de weg een rol spelen.

 Ook de geluidsimpact van het transport zal beoordeeld worden.

 In het MER zal het significantiekader worden gespecificeerd.

• Met betrekking tot de discipline ‘lucht’:

 Afbakening van het studiegebied op 1 km lijkt al bij voorbaat te beperkt als studiegebied rondom het projectgebied. De reikwijdte van de effecten zal tijdens het verdere verloop van het mer-proces worden vastgelegd.

 Ook niet geleide emissies dienen nagegaan te worden. De nodige aandacht dient besteed te worden aan diffuse emissies van fijn stof bij de exploitatie en transportactiviteiten.

 Relevante geurbronnen zullen besproken worden.

 Bij de inschatting en beoordeling van de bestaande en toekomstige effecten met betrekking tot geur zal het Visiedocument dat recent aan SERV en MINARAAD werd voorgelegd (zie eerder), als basis moet worden gehanteerd.

 Er zal in het MER tevens rekening worden gehouden met het onderzoeksrapport

‘Monetaire waardering van de milieuschade door geurhinder’ van december 20054. In dit rapport is de groencompostering van Imog als gevalstudie onderzocht. Er zal waar nuttig rekening worden gehouden met deze studie. De situatie rond de groencompostering van Imog is de laatste jaren echter enorm verbeterd door toepassing van een nieuwe techniek. Dit zal in het MER verder uitgewerkt worden.

 Op basis van de kennisgeving was het niet duidelijk op welke manier de impact van het bedrijf, nu en in de toekomst, zal worden ingeschat5. Hierover zal het MER meer informatie bevatten.

 Ook reeds genomen maatregelen ter voorkoming van geurhinder bijvoorbeeld met betrekking tot de groencompostering zullen beschreven worden.

3 Op de vergadering werd afgesproken dat de twee meetpunten voor geluid zullen geplaatst worden ter hoogte van de huizen waar er reeds geklaagd werd m.b.t. geluidsoverlast. Dit is een woning aan de Bavegemstraat en een andere woning aan de Oliebergstraat.

4 Dit onderzoeksrapport is beschikbaar bij de Dienst Hinder en Risicobeheer van LNE.

5 Op de richtlijnenvergadering werd onder andere reeds volgende verduidelijking gegeven: Voor de evaluatie van de impact van de sliblagunering m.b.t. geur zal gebruik worden gemaakt van de resultaten van een gelijkaardige site nabij Krankeloon. Wat betreft de impact van stof ten gevolge van de geplande situatie met de sliblagunering zal onder meer gebruik worden gemaakt van stofdepositiemetingen nabij Fasiver.

(10)

Dienst Mer - Richtlijnen 10

 Ook de effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge van transport zullen geëvalueerd worden. Hiertoe zullen de transportroutes in kaart worden gebracht.

 De impactscore, zoals vermeld in het kennisgevingsdossier, zal worden gebruikt bij het onderzoek naar milderende maatregelen overeenkomstig de bepalingen in het richtlijnenboek lucht.

 De discipline geluid en de discipline lucht zullen voor de receptorgerichte disciplines besproken worden aangezien de gegevens uit deze disciplines noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de biotische disciplines (vb.

geluidsemissies zijn noodzakelijk voor de effecten van geluidsverstoring op avifauna).

• Met betrekking tot de discipline ‘fauna en flora’:

 Voor de bepaling van de referentiesituatie wordt de zone bestudeerd waarin effecten te verwachten zijn. Hierbij is het van belang dat erop toegezien wordt dat dit overeenstemt met de invloedzone van de abiotische disciplines.

 Kwetsbare gebieden zoals Habitat-, Vogelrichtlijn- en VEN-gebieden in de omgeving moeten besproken worden en effecten hierop onderzocht.

 Er dient niet enkel een analyse te gebeuren ten aanzien van natuur met beschermingstatus, maar ook ten aanzien van de aanwezige natuur in de omgeving.

• Met betrekking tot de discipline ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’:

 Positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal dienen in kaart gebracht te worden.

 De beschikbare inventaris van het bouwkundig erfgoed voor deze gemeente dient geraadpleegd te worden.

 Het bestaande groenscherm dient geëvalueerd te worden en indien nodig, dienen verdere stappen voor de landschappelijke integratie van het bedrijf in zijn omgeving beschreven te worden ten behoeve van maximale inpassing in het landschap.

• Met betrekking tot de discipline ‘mens’:

 Niet alleen de hinder- en gezondheidseffecten (onder meer stofhinder, geluidsoverlast, geurhinder, lichthinder, …) maar ook de mobiliteit en de (verkeers)leefbaarheid zijn te behandelen.

 Het studiegebied wordt afgebakend, niet enkel gebaseerd op de zone waar een significante verhoging van het omgevingsgeluid of geurhinder verwachten valt, maar ook gebaseerd op de zone waar verkeershinder verwacht wordt, waar een effect op landbouw mogelijk is of een invloed mogelijk is op het recreatief verkeer (wandel- en fietsroutes).

 De ligging van woningen dient aangegeven te worden.

 De verkeershinder voor omwonenden, zwakke weggebruikers, recreatie, agrarische activiteiten tijdens de aanleg en exploitatie dient besproken te worden (o.a. aantal vrachtwagens en hun traject).

 De gebruikte wegen dienen aangeduid te worden en de belasting van de wegen dient beschreven te worden, alsook de geschiktheid van de wegen en wegdekbevuiling (stof- en slijkhinder).

 Ook andere transportmodi (vb. waterwegen) zullen besproken worden en de effecten hiervan beoordeeld.

 De veiligheidsrisico’s dienen besproken te worden.

(11)

 Er zal aangegeven worden wat men naar psychische belasting verwacht voor de buurtbewoners. Het gaat hier per slot van rekening om een afvalverwerkingsbedrijf en een stortplaats. Ook de mogelijke hinderaspecten (geluid, geur, …) en de veiligheidseffecten kunnen een psychologische belasting veroorzaken.

 In het MER dient ook aangegeven te worden hoe Imog zijn communicatie verzorgd met de omwonende. Een uitgewerkt voorstel tot risicocommunicatie is noodzakelijk.

 Een klachtenhistoriek zal opgenomen worden en de getroffen maatregelen om deze op te lossen zullen beschreven worden.

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. (de recentste versies), meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie, (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) geplande situatie.

7. Vergelijking van de alternatieven

art.4.3.7.§ 1,2°, e

De alternatieven zoals voorgesteld in het MER zullen op een objectieve manier worden afgewogen. De methodologie ter vergelijking van de verschillende alternatieven zal beschreven worden. In het MER worden alle mogelijke maatregelen ter beperking van emissies naar het milieu besproken en getoetst aan de stand van zaken met betrekking tot de Best Beschikbare Techniek (BBT).

Als aan de hand van de resultaten van het effectenonderzoek de noodzaak blijkt om bijkomende alternatieven te onderzoeken, moet dit in het MER ook gebeuren.

8. Leemten in de kennis

art.4.3.7.§ 1,4°

Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t.

inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.

9. Monitoring en evaluatie

art.4.3.7.§ 1,2°, d

In het MER zal per discipline/thema aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte(n) in de kennis.

10. Integratie en eindsynthese

art.4.3.7.§ 1,2°, e

In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De ‘elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets’ uit het Decreet Integraal Waterbeleid moeten hierin opgenomen

(12)

Dienst Mer - Richtlijnen 12

worden (voor verdere informatie hieromtrent zie het betreffende disciplinespecifieke richtlijnenboek). Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is, ook op lange termijn of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken.

In het dossier staat te lezen dat rekening houdend met de ligging van het bedrijf geen grensoverschrijdende effecten verwacht worden. De afstand tot aan de grens van het Waalse gewest bedraagt +/- 4 kilometer. Op basis van de afbakening van het studiegebied lijken grensoverschrijdende effecten inderdaad op voorhand uit te sluiten. Indien tijdens het opstellen van het MER toch effecten zouden blijken op Waals grondgebied kan in een latere fase Wallonië alsnog betrokken worden bij het Mer-proces.

11. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

art.4.3.7.§ 5,3°

In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstelling- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.

12. Niet-technische samenvatting

art.4.3.7.§ 1,5°

De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren of kaarten dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen.

13. Team van erkende deskundigen

Het team van erkende deskundigen zoals het in de kennisgeving wordt voorgesteld, wordt door de Dienst Mer aanvaard.

Brussel,13 mei 2009

Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB

(13)

Bijlagen

Bijlage 1:

Lijst van inspraakreacties tijdens de terinzagelegging bij de gemeente:

- Gemeente Zwevegem: geen Bijlage 2:

Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen:

- OVAM (Natalie Hoffman)

- Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed – West-Vlaanderen (Koen Himpe) - Afdeling Toezicht Volksgezondheid West-Vlaanderen (Karine Meersman)

- Dienst Hinder en Risicobeheer (Gunther Van Broeck) - VMM – hoofdbestuur (Myriam Rosier)

- VMM – Afdeling Ecologisch Toezicht – Buitendienst Gent (Annik Cools) - Provinciebestuur West-Vlaanderen – Dienst Milieuvergunningen (Elly Debever) - ANB (Lieven Dekoninck)

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie:

- VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer (Bram Vogels) - Dienst Natuurlijke Rijkdommen (Jean-Paul Van Liefferinge) - Gemeente Zwevegem

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden (deze zullen ook geen ontwerptekst meer ontvangen tenzij zij aan de Dienst Mer verzoeken om deze toch te ontvangen):

- LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid, Dienst Lucht en klimaat

- LNE, Afdeling Milieuvergunningen West-Vlaanderen - Agentschap R-O Vlaanderen – Ruimtelijk Ordening Ontvangen ook een ontwerptekst:

- Waterwegen en Zeekanaal, Afdeling Bovenschelde (Ronald Duthoi)

Op basis van het bovenstaande voor de Dienst Mer zullen er 13 ontwerpteksten (inclusief 1 voor de Dienst Mer) nodig zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in

De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande

In het project-MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

Gezien beide bedrijven beschouwd kunnen worden als een milieutechnische eenheid worden in het MER de mogelijke effecten ingeschat en besproken voor het totale

Het wachtbekken te Webbekom buffert bij hoogwaterstanden de wateraanvoer van de Velpe en de Begijnenbeek (via Leugebeek) naar de Demer en speelt een belangrijke rol in

In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven

Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld is in de kennisgeving en aangevuld/aangepast worden met de specifieke vereisten die

infrastructuurwerken die nodig zijn bij de verschillende alternatieven (extra bruggen, extra.. Dienst Mer – Richtlijnen PR 0260 6 Uitbouw en definitieve inrichting van het