• No results found

Richtlijnen milieueffectrapportage

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen milieueffectrapportage"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Richtlijnen milieueffectrapportage

Plan-MER: Ontwikkeling van een hoogwaardig

bedrijvenpark op de voormalige mijnsite van Waterschei

Stad Genk

13 september 2006 PLMER-0012-RL

!! "# $

%### &'())

*#"+,,-.$#./0 1*#"+,,-.$#./,

(2)

2

1

Inleiding

Het voorgenomen plan van de Stad Genk betreft de ontwikkeling van een ‘hoogwaardig bedrijvenpark’ op de voormalige mijnsite van Waterschei waarbij een uitgesproken duurzaamheidsgedachte de kern vormt van de verdere ontwikkeling. De totale ontwikkeling van het plangebied omvat een oppervlakte van ca. 93 ha. Binnen de grens van het plangebied worden naast de bedrijfsoppervlakte ook wegenis en groenbuffering voorzien. Op het gewestplan werd het terrein in het jaar 2000 ingekleurd als een gebied voor ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’.

Voor de ontwikkeling van dit gebied dient een gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) ‘Mijnterrein Waterschei’ opgesteld te worden. Dit GRUP verkeert op dit ogenblik in de fase van een definitief voorontwerp. Het plan is mer-plichtig in het kader van de Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement (waaraan getoetst wordt in afwachting dat binnen de Vlaamse mer-regelgeving het toepassingsgebied wordt afgebakend). Deze richtlijn legt voor plannen en programma’s voor een aantal sectoren het verband met de projecten van bijlage I en II van het BS van 10/12/2007 bij het mer/vr-decreet in zoverre deze het kader vormen voor vergunningen. Volgens voormeld besluit valt deze activiteit onder rubriek 10a van bijlage II met name: ‘industrieterreinontwikkelingen met een oppervlakte van 50 ha of meer’.

Bijgevolg kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen op grond de administratie geval per geval kan beslissen of een milieueffectrapport al dan niet opgesteld moet worden. Men heeft er echter voor gekozen om onmiddellijk een milieueffectrapport (Plan-MER) op te stellen. Op deze wijze kan via het verloop van het plan-MER verdere input gegeven worden aan het voorontwerp van het GRUP. In het plan-MER zal de timing verduidelijkt worden van deze afstemming en het vervolg van de GRUP-procedure, verdere besluitvorming en concretere plannen voor de inrichting van infrastructuur beschreven worden.

Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 19 juni 2006. De ter inzage legging liep van 23 juni 2006 tot en met 22 juli 2006 in de stad Genk en de gemeente As. Het kennisgevingsdossier was gedurende de ter inzage legging te raadplegen op de website (van de stad en de Dienst Mer) en op het stadhuis. Daarnaast werd de kennisgeving ook aangekondigd in Het Laatste Nieuws/De Standaard en Het Belang van Limburg. Parallel aan de ter inzage legging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.

Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).

2 Vorm en presentatie

Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer:

- recent en overzichtelijk kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende;

- de locatiegebonden effecten en milderende maatregelen cartografisch te illustreren;

- een afkortingenlijst, verklarende woordenlijst en literatuurlijst in het rapport op te nemen;

- de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven die analoog is voor de verschillende disciplines;

- achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen;

(3)

3

- nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden;

- in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een beschrijving van de gevolgde stappen in het MER-proces en de rol van het MER in het vergunningsproces;

- het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten.

Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat:

- Op 1 april 2006 is de milieuadministratie van de Vlaamse overheid omgevormd tot het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Dit heeft gevolgen qua benaming van overheidsinstellingen in Vlaanderen. De Dienst Mer behoort tot de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid. Hiermee dient in het MER rekening gehouden te worden.

- In de Colofon zal het jaar van uitvoering aangepast worden en zal een revisie D toegevoegd worden ivm volledig verklaarde kennisgeving.

- p. 21: informatie in verband met de Conventie van Malta en het Decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium zal slechts eenmaal vermeld worden in het overzicht.

- De titel ‘Projectbeschrijving’ wordt vervangen door ‘Beschrijving van het plan’.

- p. 90: zie figuur 7 vervangen door zie figuur 6.

- In het rapport is het niet nodig per figuur een afzonderlijk voorblad te voorzien indien de titel duidelijk op de figuur zelf vermeld staat.

- Bij de beschrijving van de randvoorwaarden en stedenbouwkundige voorschriften in deel 3 van de kennisgeving, zal de link gelegd worden met de kleuren van het plan in bijlage.

- Op figuur 9 en 10 zal ook het kadaster van As aangevuld worden.

3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

Art. 4. 2. 7. §1, 1°, a en b

Het doel van het plan-MER is het bestuderen en het rapporteren over de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling van een hoogwaardige bedrijvenpark op de voormalige mijnsite van Waterschei. Het plan-MER vormt alzo het instrument dat de brug slaat tussen ecologie/milieu en ruimtelijke ordening.

Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden.

Duurzaamheid wordt in de uitbouw van het bedrijvenpark opgenomen en als doelstelling van het globale project aangemeld. Op het gewestplan is het gebied aangeduid als een zone voor

‘duurzame stedelijke ontwikkeling’. Dit impliceert een aantal voorwaarden. Om echter deze principes en doelstellingen ook effectief te kunnen realiseren is het noodzakelijk in dit MER na te gaan:

- hoe deze principes en doelstellingen op het terrein moeten geoperationaliseerd kunnen worden;

- op welke wijze deze principes en doelstellingen kunnen opgelegd worden aan de diverse overheden, bedrijven en instellingen die participeren aan het project;

- op welke wijze deze principes en doelstellingen op termijn kunnen aangehouden en waar nodig bijgesteld worden in functie van verdere evoluties in kader van duurzaamheid.

(4)

4

4 Voorgenomen plan en alternatieven

Art. 4. 2. 7. §1, 1°, c en d

De kennisgeving beschrijft in deel 3 het voorgenomen plan. In het MER zullen verschillende scenario’s (bvb binnen een vork van minimale en maximale emissies) besproken worden voor de invulling van het bedrijvenpark om alzo een concretere effectvoorspelling te kunnen uitvoeren. Bij de effectbespreking zal ook een onderscheid gemaakt worden tussen de 4 verschillende fases waarbij de eerste fase reeds concreet zal uitgewerkt worden (zie gekleurde zone op het plan in bijlage). De eerste fase omvat naast een eerste zone van het bedrijventerrein (ca 25 ha) ook de aanleg van de omgevende natuur, bufferzones en de hoofdinfrastructuur van wegen. Het rapport zal ook inzicht geven in het tijdspad van uitvoering/ invulling van de verschillende fases. Er dient ook aandacht te zijn voor het beheer van het terrein in afwachting van een gefaseerde invulling (zeker ook relevant voor de grijze zones op plan in bijlage waarvoor later een RUP zal opgesteld worden).

Er zal verduidelijkt worden waarom enerzijds van ‘uitvoeringsfasen 1 tem 4’ wordt gesproken maar anderzijds ‘zone A, B en C’ wordt genoemd. Bij de beschrijving van de stedenbouwkundige voorschriften uit het voorontwerp GRUP zullen de bedrijfszones A, B en C opgenomen worden. In het RUP werd inzake de bestemming verwezen naar de omschrijving van het hoogwaardige bedrijvenpark in de algemene bepalingen. Deze bepalingen laten echter ook ‘hinderlijke’ bedrijven uit o.a. de transportmiddelen industrie, bouwnijverheid, bouwinstallatie, … toe. Het is noodzakelijk om ook de mogelijke hinderlijkheid naar de omliggende woonomgeving in beschouwing te nemen.

Het parkeergebeuren zal uitvoerig besproken worden, in de kennisgeving is enkel de voorziene plaats aangeduid op figuur. De keuze voor deze zones zal gemotiveerd worden alsook zal er een onderbouwde inschatting van de capaciteit van de te voorziene aantal parkeerplaatsen gegeven worden. Hierbij zal uitgegaan worden van het volledige bedrijventerrein. De mogelijkheid tot dubbel gebruik van deze parkeerplaatsen met bijvoorbeeld KRC-Genk zal onderzocht worden in het kader van duurzaam ruimtegebruik. Bij deze mogelijkheid zal ook een tweede ontsluitingsweg besproken worden door een verbinding tussen de parkboulvard en zijn noordelijke ontsluiting met de N76 (zoekzone verbinding auto’s op plan).

De ruimtelijke situering zal uitgebreid worden met de omliggende activiteiten. Zorg er voor dat door de keuze van het kaartmateriaal ook duidelijk is welke de omliggende activiteiten zijn. Bij deze ruimtelijke structuren zullen ook de landschapsdragende elementen uit de omgeving verduidelijkt worden (zoals zicht op de terrils in het noorden, zicht op kerktoren, zicht op schachtblok, …).

Gelet op het ruimtelijk kader is het noodzakelijk dat het gehele bedrijvenpark geïntegreerd wordt in de ‘natuurlijke’ omgeving en dat zowel de gebouwen als de infrastructuur hierop worden aangepast. In het MER dienen een aantal elementen onderzocht te worden inzake deze integratie, zoals de mogelijkheid van de natuurlijke ontwikkeling van de randgebieden en de terreinen die niet direct worden uitgebouwd als bedrijventerrein. Dit heeft natuurlijk meer te maken met het beheer van deze zones, dan met (kunstmatige) aanleg van een aantal natuurelementen. Respect voor de specifieke standplaatskarakteristieken lijkt dan ook een belangrijk richtsnoer voor de keuze van het plantgoed, waarbij best maximaal gebruik wordt gemaakt van de van nature voorkomende soorten1. Indien op het terrein flora/fauna voorkomt

1 Wanneer op pagina 49 van de kennisgeving het concept “Bospark” wordt toegelicht, lijkt het bijvoorbeeld zinvol om de keuze voor ‘eik’

te specifiëren tot Wintereik, een streekeigen standplaatsgeschikte soort waarvan in de regio Midden-Limburg eeuwenoude hakhoutstoven zijn aangetroffen. Ook een decoratieve soort als Lijsterbes mag in de voorgestelde soortenlijst niet ontbreken.

(5)

5

gebonden aan mijnterreinen, kan dit meegenomen worden in het plan voor de inrichting van de open ruimte. Voor de zones op het terrein aangeduid als heidepark stelt zich de vraag of heideontwikkeling hier mogelijk is, duurzaam is en past in het kader van de oude mijnterreinen. Eerder kan hier nagegaan worden naar mogelijkheden om de specifieke

‘mijnnatuur’ te ontwikkelen/in stand te houden.

Het plangebied bevindt zich in een sterk verstedelijkte omgeving op het kruispunt van 2 belangrijke ecologische verbindingen:

- verbinding Bosbeek – Stiemerbeek met actueel reeds goed ontwikkelde alluviale bossen en moerasvegetaties net ten zuiden van het plangebied. Hier dient men te streven naar het behoud/herstel van het voedselarm karakter en een natuurlijke waterhuishouding. De Stiemerbeekvallei vormt de enige verbinding tussen het Schelde en het Maasbekken en dient dus gevrijwaard te blijven. Hierbij dient vooral de verbinding met het brongebied van de Bosbeek voldoende aandacht te krijgen, inclusief de nodige ruimte en bescherming. Op ruimtelijk gebied kan nagegaan worden of deze momenteel voldoende is, wat de impact is van de industriële ontwikkeling en/of deze ruimtelijk beter beschermd of uitgebreid dient te worden. De missing link in deze ecologische verbinding zit bijvoorbeeld momenteel ter hoogte van de Stiemerbeek onder de Dumonlaan. In een reactie op de kennisgeving werd gevraagd of het MER kan onderzoeken in hoeverre het mogelijk is hier ruimte te voorzien voor herstel van de ecologische corridor, waarbij de Stiemerbeek naast de Dumonlaan verlegd wordt in een natuurlijke zone van circa 20-30 m. Dit impliceert dat een deel van het voorziene parkeerterrein op een andere plaats gelegd wordt. Het MER zal een antwoord geven op deze vraag.

- droge verbinding Klaverberg-Horensberg. Deze verbinding is op lange termijn cruciaal voor een ecologische heideverbinding tussen het Schietveld van Houthalen en de actuele en te ontwikkelen heidegebieden rond de Mechelse heide en de aangrenzende zandgroeven. Voor de bufferzone langs het Spoor lijkt heideherstel aangewezen.

Het rapport zal het behoud/herstel van deze ecologische verbindingen onderzoeken en indien nodig milderende maatregelen voorstellen. Als alternatief kan meegenomen worden om de grens tussen natuurgebied en plangebied te leggen waar er een heuvel is opgetrokken om het zicht op de mijnterreinen te belemmeren. Tevens kan nagegaan worden welke maatregelen (qua uitvoering/planologisch) noodzakelijk zijn om de stiemerbeekvallei (brongebied) te versterken ten einde de impact van de industriële ontwikkeling te minimaliseren.

In het kennisgevingsdossier wordt vermeld dat er geen locatiealternatieven onderzocht worden aangezien een haalbaarheidstudie de site aangeduid heeft als beste locatie voor dergelijke ontwikkeling. Het MER zal kort de conclusies van deze studie beschrijven en motiveren dat een bijkomende afweging op basis voor- en nadelen naar effecten op milieu niet nodig is.

Uitvoeringsalternatieven ivm parkeergebeuren, landschappelijke benadering en functionaliteit van het bestaande hoofdgebouw worden beschreven. Ook de problematiek en noodzaak tot infiltratiegebied zal uitvoerig beschreven worden. Er kan ook op zoek gegaan worden naar de meest milieuvriendelijke fasering voor de inrichtingswerken van het bedrijvenpark, de wegenis, bufferzones en omgevende natuur.

Het MER zal ook een uitspraak doen over relevante inrichtingsalternatieven. Tenslotte zal het plan-MER tevens de voor- en nadelen inzake milieuaspecten beschrijven van het nulalternatief, mn. het niet realiseren van het bedrijvenpark.

(6)

6

5 Juridische en beleidsmatige context

Art. 4. 2. 7. §1, 1°, e

De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/ beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is, in de vorm van een duidelijke overzichtmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component dienen duidelijk cartografisch gepresenteerd te worden.

In de overzichtstabel worden geen randvoorwaarden opgenomen voor de discipline lucht.

Volgende randvoorwaarden zullen toegevoegd worden (J: juridische randvoorwaarde, B:

beleidsmatige randvoorwaarde):

- 1e dochterrichtlijn van 1996/62/EG: Richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden voor SO2, NO2 en Nox, zwevende deeltjes en lood in de lucht. (J)

- Bij Vlarem: Voor het plangebied zijn de voorwaarden voor geluidsverstoring, en waterverontreiniging en luchtkwaliteit belangrijk. (J)

- Vlaams stofplan (B)

- Bij mobiliteit: Mobiliteitsplan Vlaanderen (B)

Het is aangewezen om het GRUP sterker te kaderen binnen de mogelijkheden van de gewestplanbestemming en het goedgekeurde GRS, waarbij het GRUP een uitvoering is van bindende bepaling 20. Bij de algemene doelstellingen en verantwoording van het plan wordt gesteld dat het belangrijk is dat de mijnsite in Waterschei wordt opgenomen in de afbakening van het stedelijk gebied, teneinde de voorziene ontwikkeling beleidsmatig te onderbouwen.

De beleidsmatige onderbouwing is echter reeds terug te vinden in het goedgekeurde GRS.

De toelichting over het RSPL kan aangevuld worden met de relevante selecties voor het plangebied, zoals de natuurverbindig 24, het hoofddorp Waterschei, het toeristisch-recreatief netwerk Mijnstreek, Horensbergdam en Zwartberg-vliegveld als toeristisch-recreatieve knooppunten type IIb, gemeente als toeristisch-recreatief knooppunt type I, het kolenspoor als toeristisch-recreatief lijnelement, geen selecties van secundaire wegen in de betreffende zone, de mijnterrils en mijnschachten van Winterslag en Waterschei als onderdeel van een bakenreeks.

De randvoorwaarden zullen aangevuld worden met de code van goede praktijk (omzendbrief 31.07.1996, punt 3.2 1.). Conform deze code dient het industrieterrein volledig van gescheiden stelsel voorzien te worden, met lozing van het hemelwater (al dan niet via RWA) op oppervlaktewater, na eventuele voorbehandeling en infiltratie en hergebruik.

Het ‘Decreet betreffende de oppervlaktedelfstoffen’ van 4 april 2003 met het ‘Besluit van de Vlaamse regering houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet van 26 maart 2004 zal opgenomen worden in het overzicht van relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden. De doelstellingen van het beleid inzake ontginningen en het beheer van de oppervlaktedelstoffen wordt weergegeven in dit decreet. Het decreet zal ondermeer toelaten de delfstoffenbehoefteplanning te structureren, een duurzaam beheer van de delfstoffenvoorraad te voeren en het gebruik van delfstoffen uitgegraven bodem en alternatieve materialen te bevorderen.

De Vlaamse Landmaatschappij heeft in het kader van Landinrichting een agenderinsnota

‘Vraag naar inrichting van de Stiemerbeekvallei’ opgesteld. Deze nota ligt momenteel op het

(7)

7

kabinet van de bevoegde Minister ter ondertekening. De Stiemerbeekvallei grenst aan de afbakening van het Plan-MER. In deze nota wordt er voorgesteld om een natuurontwikkelings- en afwateringsplan Schansbroek uit te werken. Deze informatie zal bij landinrichting bijgevoegd worden en niet bij natuurinrichting (zoals momenteel in de kennisgeving het geval is).

Ook het BVR van 22-07-2005 (omgevingslawaai) zal opgenomen worden in het overzicht.

Binnen de doelstellingen en functionaliteit van een hoogwaardig bedrijventerrein op duurzame grondslag ruimte kan en moet aandacht zijn voor biodiversiteit. Met name voor warmte- en droogteminnende soorten en levensgemeenschappen gebonden aan meer dynamische milieus alsook voor vogel- en vleermuissoorten gebonden aan monumentale panden en bedrijfsgebouwen biedt de ontwikkeling van de voormalige mijnsite van Waterschei duidelijk kansen2. De huidige en potentiële natuurwaarden aanwezig in achtereenvolgens het kolenspoortracé (functionele verbinding voor schraalland- en heidesoorten met de Mechelse Heide), de mijnterril en de Opglabbekerzavel moeten richtinggevend zijn voor inrichting en beheer van het openbaar domein én van de voorlopig niet ontwikkelde delen van het hoogwaardig bedrijvenpark. De kennisgevingsnota vertoont op het vlak van flora en fauna enkele belangrijke tekortkomingen. Zo is het niet correct dat de Europese Habitarichtlijn (cfr. pagina 21) zich alleen zou richten op gebieden. De Habitatrichtlijn heeft eveneens een belangrijk soortenluik. Ook is het onjuist om bij

‘Beschermde planten en dieren’ alleen te praten over beschermingen op nationaal niveau, zoals gebeurt op pagina 23 van de kennisgeving. Soorten vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn vallen immers onder een aantal strikte beschermingsmaatregelen, zowel binnen als buiten Natura2000-gebieden.

Mijnsteen wordt beschouwd als een afvalstof. Het verplaatsen van mijnsteen dient dan ook niet te gebeuren volgens de principes van grondverzet maar volgens de principes van VLAREA.

Voor alle werken uit te voeren aan beschermde monumenten – in casu: hoofdgebouw – schachtbok II – ophaalgebouw II – passerel – ventilatiegebouw met bijhorende machines zoals bepaald in de MB’s van 23-04 en 22-12-1993 – dient een machtiging verkregen vanwege de ‘Afdeling Monumenten en Landschappen’ (vanaf 1-07-2006: Agentschap Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen – cel Onroerend Erfgoed Limburg).

Het kennisgevingsdossier vermeldt dat in samenwerking met het Regionaal Landschap Kempen en Maasland en de VLM voor dit gebied een dossier over een eventuele fietsroute en natuurontwikkelingsplan is samengesteld. Er zal nagegaan worden of voor de fietsroute de plannen het plangebied kruisen en of er anderzijds geen mogelijkheden zijn vanuit het plangebied. Geen consensus over dit dossier is geen redenen om het niet op te nemen in het MER.

Actiepunten uit het GNOP relevant voor dit projectgebied zullen opgenomen worden. Ook zal nagegaan worden of het provinciaal en gemeentelijk milieubeleidsplan relevante bepalingen bevatten.

2Zo stelt de kennisgevingsnota op pagina 20 dat het Genkse stadsbestuur in het ruimtelijk structuurplan de mijnsite Waterschei wenst te ontwikkelen als een hoogwaardig bedrijventerrein dat “aansluit op de bestaande omgeving en inspeelt op de eigenheid ervan.”

(8)

8

6 Bestaande toestanden en milieueffecten

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. De afbakening van het studiegebied dient grondig geargumenteerd te worden. Bij de bepaling van het studiegebied dient rekening gehouden te worden met het feit dat het studiegebied zowel het plangebied als het gebied met effecten dient te omvatten. Belangrijk is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Algemeen dienen over de verschillende disciplines heen de significantiekaders te worden afgestemd (aantal categorieën, benaming ervan) om de vergelijkbaarheid en de eindintegratie zo transparant mogelijk te maken. Bij het beoordelingskader zal de link gelegd worden met milderende maatregelen.

De referentiesituatie wordt per discipline beschreven. Als referentiesituatie dient de huidige toestand van het gebied met de onmiddellijke omgeving te worden behandeld. Deze referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, waarvan wordt verwacht dat ze zijn uitgevoerd vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. Er zal in het MER duidelijk aangegeven en gemotiveerd worden welk referentiejaar gebruikt wordt voor de bespreking van elke discipline.

Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Zo ook dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario’s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden weergegeven te worden. Ze worden indien relevant na de effectbespreking ook als beoordelingskader voor de verschillende effectgroepen gebruikt.

Mogelijk relevante ontwikkelingsscenario’s zijn de ontwikkelingen rond KRC-Genk (als recreatiezone), de streefbeeldstudie N76, Light-rail-project (Spartacusplan), ontwikkelingen rond Zwartberg (mogelijk cumulatieve effecten naar verkeer), … . Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven.

De cumulatieve effecten bij de realisatie van het plan en de respectievelijke ontwikkelingsscenario’s dienen in rekening gebracht te worden.

In het Plan-MER zal naast de disciplines geluid, bodem en water, lucht, fauna en flora, monumenten en landschappen en mens, een afzonderlijk hoofdstuk over duurzaamheidsbenadering opgenomen worden. De principes en doelstellingen van duurzaamheid zullen via een aantal operationele criteria vooropgesteld worden. Het onderzoek zal eveneens nagaan hoe deze principes en doelstellingen in de toekomst kunnen aangehouden worden of zelfs worden bijgesteld.

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie.

Aanvullend op de kennisgeving hierbij kan nog aangegeven worden dat:

• met betrekking tot de discipline geluid en trillingen:

De meetpunten zullen op kaart worden aangeduid.

(9)

9

De simulaties van geluidshinder zullen niet enkel ifv de discipline Mens maar ook ifv de discipline Fauna en flora gebeuren.

Er zal ook rekening gehouden worden met de invloed van het spoorverkeer/lightrail.

Bij de metingen, berekening, effectenbespreking en toetsing van industrie/wegverkeer geluid zal gebruik gemaakt worden het BVR van 22-07-2005 (omgevingslawaai - Lden, Lnight, Lday).

Wat is de gebruikte tijdsafbakening voor de vermelde dag, avond en nachtperiode? Is deze dezelfde als in het BVR van 22-07-2005?

Welke zijn de geluidscontouren voor de dag en nachtperiode?

• met betrekking tot de discipline bodem en water:

de bodemkwaliteit van mogelijks aanwezige verontreinigde sites, relevant voor het plan, besproken wordt.

in het licht van de voorgenomen bestemming (wijziging) dient nagegaan te worden in hoeverre reeds vastgestelde bodemverontreiniging het dossier kan beïnvloeden.

De duurzame aanwending van grondstoffen dient als belangrijke doelstelling voldoende aandacht te krijgen. Er wordt daarom gevraagd na te gaan welk grondverzet er mogelijk gepaard gaat met de geplande infrastructuurwerken, of er netto grondoverschot te verwachten valt, de netto vraag aan delfstoffen te begroten, na te gaan of er mogelijkheden kunnen aangegrepen worden om een efficiënt en duurzaam voorraadbeheer te stimuleren.

Indien binnen het studiegebied een kwelsysteem actief zou zijn, wordt dit beschreven;

De waterbergingscapaciteit en de afwateringssituatie binnen het plangebied beschrijven en hiermee eventueel gepaard gaande gekende knelpunten.

Er moet rekening gehouden worden met de geografische indeling van de watersystemen in het plangebied.

De mogelijke gevolgen van verdroging, vernatting op kwelgebieden worden besproken.

De afwatering van het regenwater niet alleen laten afhangen van de beheerder van de riolering maar duidelijk aangeven wat nodig zal zijn aan infiltratie en buffering.

Zoals hoger aangegeven zal het bedrijvenpark volledig van een gescheiden stelsel dienen voorzien te worden. De volledige scheiding van hemelwater/op RWZI verwerkbaar afvalwater is des te belangrijker aangezien de RWZI Genk de Vlarem- normen niet haalt ten gevolge van de verdunning van het toekomende afvalwater. Ze heeft tijdelijk een afwijking op deze normen gekregen, maar dient er op korte termijn wel aan te voldoen. De verdunning in het stelsel die er nu is dient te verdwijnen, bijkomende verdunning is uiteraard niet gewenst/toegestaan.

Er zal onderzocht worden of directe lozing (of via RWA, maar zonder infiltratie) op oppervlaktewater mogelijk is. Indien nodig zullen beperkingen hieromtrent geformuleerd worden. Vanuit de discipline fauna en flora zou het MER aandacht dienen te besteden aan het vermijden van lozing van oppervlaktewater van het plangebied in de beekvallei of via infiltratie.

Het gebied Waterschei is gelegen op de waterscheiding tussen Schelde- en Maasbekken en behoort tot het insijpelingsgebied voor de Stiemer- en mogelijks ook voor de Bosbeek. Daarenboven is de gemeente As, in de vallei van de Bosbeek, een belangrijke waterwinning gesitueerd. In het MER dient dan ook onderzocht te worden op welke wijze een optimaal (ook in het kader van duurzaamheid) waterbeleid voor het gehele gebied moet uitgebouwd worden. Zowel bij de uitvoering van werken als bij de exploitatie van bedrijven is het aspect waterbeheer zeer belangrijk. In de bouwfase is het bijvoorbeeld van belang dat de bemaling van grondwater niet mag leiden tot verdroging. In de gebruikfase is het van belang dat het regenwater voldoende kan insijpelen, maar dit water mag dan zeker niet verontreinigd zijn.

(10)

10

Er dient nagegaan te worden of bij een toekomstige invulling er grondwatereffecten zijn op de vallei van de Bosbeek en de Stiemerbeek (door verminderde infiltratie, maar ook door voorbeeld het al dan niet toelaten van grondwaterwinningen).

Er dient nagegaan te worden wat er kan gebeuren met de waters die voorkomen als gevolg van de mijnverzakkingen en die nu opgepompt worden en geloosd in de Stiemerbeek.

De vaststelling dat er onvoldoende gegevens inzake bodem/water ter beschikking zijn mag geen aanleiding geven tot verwaarlozing van deze problematiek. Men moet onderzoeken op welke wijze het water in dit gebied optimaal ten gunste van het natuurlijk systeem kan worden gebruikt.

• met betrekking tot de discipline lucht:

De discipline lucht kan gezien de verwachte toename in verkeerstromen en dit in (de nabijheid van) woonwijken en het effect hiervan op de luchtkwaliteit in en rond het bedrijventerrein best als sleuteldiscipline in het MER worden opgenomen.

Bij de globale analyse zal bij het ingreep-effectschema tijdens de bouwfase en exploitatiefase de discipline lucht toegevoegd worden (Luchtemissies/luchtkwaliteit ten gevolge van gegenereerde verkeersstromen en impact op mens (gezondheid) en milieu). Bij de discipline mens zal bij de aanleg en inrichting hoogwaardig bedrijventerrein bij hinder (geluid, verkeer, lucht, visueel) toegevoegd worden.

Omwille van het verkeersgenererende aspect van de ontwikkeling van het bedrijventerrein zowel in het gebied als in de omliggende omgeving (woongebied) dient de luchtkwaliteit grondig te worden onderzocht.

Omwille van de impact van het verkeer op de luchtkwaliteit is een ruimer studiegebied noodzakelijk (gebied waar verkeerskundige impact merkbaar is) dan voorgesteld in de kennisgeving. Het studiegebied dient bijgevolg te worden afgestemd op dit van de discipline mens. Hierbij is het belangrijk de luchtkwaliteit in de woonzones te bepalen en de relatie tussen de lokale luchtkwaliteit ten gevolge van verkeer en de woongebieden op minder dan 300 meter van de betrokken weg.

Wanneer er belangrijke wijzigingen verwacht worden in de verkeerssituatie moet de impact op de luchtkwaliteit (PM10 en NO2) op straatniveau worden ingeschat met een stratenmodel (vb. CAR Vlaanderen, beschikbaar op de website www.vlaanderen.be/lucht). Hierbij kunnen eventuele overschrijdingen nagegaan worden op basis van:

- de heersende achtergrondconcentratie - de straatconfiguratie

- het aandeel vrachtverkeer

- de doorstroming van het verkeer (al dan niet stagnerend) - het aantal wagens

De verschillende scenario’s inzake bereikbaarheid waarvan sprake in de discipline mens dienen afgetoetst te worden op impact op de luchtkwaliteit.

De draagkracht van het gebied inzake luchtkwalteit als gevolg van gebouwenverwarming en industrie dient in kaart gebracht te worden. Hierbij dient eveneens aandacht te gaan naar geur.

Als overschrijdingen van de grenswaarden worden verwacht, moeten er milderende maatregelen worden uitgewerkt en doorgerekend. Wat milderende maatregelen betreft, wordt naar de studie “Immissieproblematiek tengevolge van het verkeer: knelpunten en maatregelen” verwezen. Hierin staan verschillende maatregelen beschreven, waarvan er ook een aantal kwantitatief werden uitgewerkt. In het onderdeel discipline mens van de kennisgeving worden reeds een aantal toepasselijke milderende maatregelen vermeld.

(11)

11

• met betrekking tot de discipline fauna en flora:

Veldwaarnemingen in het studiegebied worden uitgevoerd indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn.

Betreffende referentiesituatie is een verificatie het op terrein van de BWK noodzakelijk binnen het studiegebied. Een gelijkaardige invulling dient gemaakt te worden van het plangebied zelf. Er zal nagegaan worden of het studiegebied zoals aangegeven voldoende is. De BWK gebruikt in de kennisgeving bedraagt versie 13. Deze is gedateerd en achterhaald. Bij de ‘Biologische waardering volgens BWK’

wordt verstaan dat het gaat om een biologische waardering op basis van geactualiseerde terreinkartering volgens de methodologie gehanteerd bij de opmaak van de tweede versie van de BWK.

Indien nodig zal een gebiedsdekkende vegetatiekartering en gerichte inventarisatie op beleidsrelevante soorten (en zeker niet alleen avifauna) uitgevoerd worden. Een accurate beschrijving van de huidige toestand anno 2006-2007, zowel op het vlak van vegetatie als op het vlak van beleidsrelevante faunasoorten legt de basis voor milderende maatregelen die waarschijnlijk zonder bijkomende kosten te integreren zijn in het groenbeheer van de permanente groenzones en van de zones die voorlopig niet ontwikkeld worden. Een gebiedsdekkende vegetatiekartering en gerichte inventarisatie op beleidsrelevante soorten zou er eveneens toe kunnen leiden dat de

“groene assen” doorheen het gebied niet in oppervlakte dan wel in ligging een beperkte aanpassing krijgen om optimaal hun verbindings- en habitatfunctie te kunnen uitoefenen. Een vlakdekkende inventarisatie kan ook van belang zijn voor de grijze zones op het voorontwerp bestemmingsplan waarvoor later een GRUP zal opgesteld worden. Deze voorlopig niet te ontwikkelen terreindelen kunnen op deze manier via een aangepast beheer volwaardig worden ingeschakeld bij het uitwerken van milderende maatregelen voor de te verwachten negatieve effecten. Het is verder evident dat bij de uitwerking en uitvoering van monitoring- en evaluatieschema’s voor fauna en flora deze ‘grijze’ zones telkens mee in het onderzoek worden betrokken.

Een niet onaanzienlijk aantal soorten en soortgroepen lijkt zeer relevant voor het plangebied. Hierbij gaat het niet alleen om een aantal vleermuissoorten vermeld in Bijlage IV waarvoor het plangebied een mogelijk belangrijk verblijfs- of voortplantingsgebied is, maar ook om herpetofauna. De aanwezigheid van soorten, zoals Rugstreeppad4, Knoflookpad, Heikikker en Gladde slang kan allerminst worden uitgesloten. Een gepaste inrichting en beheer van het duurzaam bedrijventerrein kan een versterking betekenen van deze populaties, net zoals voor een aantal heide- en bosrandsoorten onder de vogels, zoals Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Boompieper en Gekraagde roodstaart.

Er zal voldoende aandacht besteed worden aan de bos- en bosstructuren en de aanwezige natuurwaarden en soorten in het studiegebied. Er zal nagegaan worden of er voor de realisatie van de gewenste bestemmingen ontbost zal moeten worden. Deze mogelijke ontbossing moet samen met het verdwijnen van andere biotopen op kaart worden weergegeven.

Het bosbeheersplan voorgesteld als informatiebron is een beperkt beheersplan en vormt een goede basis maar dient nog uitgebreid te worden. Zo beperkt de beschrijving van de bestanden zich tot de voornaamste bomen en struiken uit de hoofd- en nevenetage; de beschrijving van de kruidlaag ontbreekt, de ecologische functie is minimaal uitgewerkt, … . Het beheersplan dient aangepast te worden

3 Versie 1 gebeurde op basis van terreinbezoeken tussen 1978 en 1986. Het betreft een ‘globale, ruwe en vaak gedateerde gebiedstypering’.

4 Gelet op de ervaringen op het voormalige mijnterrein van Winterslag en gezien de nabijheid van de zeer mobiele soort op de Opglabbekerzavel lijkt het vrijwel zeker dat het plangebied een belangrijk leef- en voortplantingsgebied is voor de Rugstreeppad (Bufo calamita).

(12)

12

(bijkomende en verdwenen bestanden – gewijzigde bosfuncties en beheersdoelstellingen - …).

Belangrijk aandachtsgebieden bij fauna en flora zijn zoals hier boven reeds is aangegeven de valleien/brongebieden van de Bosbeek en de Stiemerbeek. Deze valleien zijn bebost, plaatselijk komen er waterpartijen voor met rietkragen die onderdeel zijn van het leefgebied van de waterral die er voorkomt 5. Het BPA stelt voor deze te behouden en in te kleuren als natuurgebied. Er dient gekeken te worden naar directe effecten; rustverstoring ten gevolge van de aanleg en exploitatie, migratiebarrière, … - indirecte effecten op het grond- en oppervlaktewater: kwaliteit (overstorten, lozingen, …); kwantiteit (effecten ten gevolge van bemaling, bijkomende waterwinning, lozing, …).

De zone ten noorden (overgang naar de achterliggende mijnterrils) is momenteel aangeduid als bufferzone. Hierin bevindt zich ook de Noordoostelijke hoek die voldoende ruimte moet krijgen om een natuurverbinding mogelijk te maken. Hierbij stelt zich de vraag of de planologische voorschriften voor buffergebied voldoende zijn om de natuurfunctie naar de achterliggende mijnterrils te waarborgen en op welke wijze deze geconcretiseerd worden. Het MER zal nagaan aan welke voorwaarden dit gebied moet voldoen om als natuurverbindingsgebied te functioneren.

Het plan-MER dient in te gaan op het duurzaam ‘natuur’beheer van het terrein en eventuele maatregelen hieromtrent planologisch te verankeren.

De zone van het bospark kan beschouwd worden als milderende maatregel voor het verlies van bestand 22 (ter hoogte van de bestaande parking Casino). Maar het bestand is al een relatief oud en goed ontwikkeld bestand. Daarom kan worden nagegaan om als bijkomende milderende maatregelen de meeste waardevolle bomen (over het ganse projectgebied) te behouden6.

Er kan wel opgewezen worden dat de verwijdering van woekerende Robinia (Valse acacia) en Amerikaanse eik een belangrijke meerwaarde kan betekenen voor de droogte- en warmteminnende flora en fauna waarvoor het voormalige mijnterrein van Waterschei een bijzondere betekenis heeft. Voor de inrichting en het (groen)beheer van het openbaar domein kan het aangewezen zijn om terughoudend om te springen met streekvreemde soorten en cultivars (bvb Rhododendron) die potentieel even woekerend kunnen zijn als Robinia of Amerikaanse eik.

De aanleg en inrichting van buffer- en infiltratiebekkens lijkt perfect te verzoenen met het aanbieden van voorplantingshabitat voor de Rugstreeppad en diverse ongewervelden gebonden aan voedselarme, zwak gebufferde waters.

Bij het beoordelingskader wordt gesteld wanneer milderende maatregelen wenselijk7 zijn. Vanuit het stand-still principe kan hier niet altijd mee akkoord gegaan worden, milderende maatregelen zullen ook noodzakelijk zijn. Het schema dient hieraan aangepast te worden.

Betreft passende beoordeling (Bosbeekvallei) dient vooral aandacht besteed te worden aan de indirecte effecten via grondwater, oppervlaktewater en geluid en de impact op de verbindende functie met de Stiemerbeekvallei. Voor de voorkomende habitattypen en soorten dient nagegaan te worden in welke mate zij grondwaterstandafhankelijk zijn, of de voorkomende habitattypen in een optimale standplaats staan en welke de beïnvloedende factoren zijn (grondwaterstandsdaling waterkwaliteit etc.).

5 De alluviale bossen – berkenbroek – (zie bosbeheerplan bestand 20), prioritair habitat binnen het nabijgelegen habitatrichtlijngebied Bosbeekvallei en aangrenzende bos- en heidegebied te As en Maasmechelen.

6 Platanen aan de ingang A.Dumontlaan – laanbeplanting Amerikaanse eik ter hoogte van de oude mijngebouwen - …)

7 Voor biotoopverlies wordt dit bijvoorbeeld toegepast bij het verlies van waardevolle ecotopen bij een matige omvang van een effect en een negatieve waardebeoordeling.

(13)

13

Uitgangspunt is dat negatieve effecten dienen vermeden te worden en het plangebied op zodanige wijze wordt ingevuld.

• met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen en materiële goederen in het algemeen:

Mogelijk aanwezige archeologische sites worden beschreven.

Er moet aandacht besteed worden aan de gegevensoverdracht tussen de discipline bodem en monumenten en landschappen en materiële goederen in het algemeen.

Voldoende aandacht besteed wordt aan het gekend en het ongekend archeologisch erfgoed.

• met betrekking tot de discipline mens:

De huidige knelpunten m.b.t. mobiliteit (autoverkeer, openbaar vervoer, fietsverbindingen ) zullen beschreven worden.

Voor de discipline mens dient bij de beoordeling van de impactberekening (huidige en toekomstige concentraties) gekeken te worden naar gezondheidseffecten voor de omwonenden (aantal personen blootgesteld bij overschrijding grenswaarden). Een kwantitatieve bepaling van de blootstelling van de inwoners aan overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen is hiervoor nodig. Ook de morfologische structuur, de hoogte van de nieuw op te trekken gebouwen en de afstand tussen de gebouwen, zal invloed hebben op de luchtkwaliteit in de straten van het studiegebied.

De verschillende scenario’s zullen ook beoordeeld worden op effecten op de mens door blootstelling aan luchtverontreiniging.

De impact van de ruimtelijke invulling op de visuele beleving, de leefbaarheid (geluidshinder, luchtkwaliteit), recreatie en het veiligheidsgevoel (onder meer m.b.t.

overstromingen) in het studiegebied voldoende behandelen.

Voldoende aandacht besteden aan schaduwhinder en lichtpollutie.

Er zal aangegeven worden of bij de integrale benadering van het parkeerbeleid de visie kan aangevuld worden met de ‘vormelijke’ principes, waarbij een parkeergebouw tot een zuiniger ruimtegebruik leidt dan de voorziene parkeerterreinen.

6.1 Vergelijking van de alternatieven

Art. 4. 2. 7. §1, 2°,e

Het rapport zal aantonen of het voorgestelde het best haalbare is voor het milieu en de natuurwaarden, ook op lange termijn. Indien er t.b.v. de vermindering van de milieueffecten een aanpassing nodig is van de perimeter of de invulling , zal dit in het MER voorgesteld worden.

Bij de afweging van de (verschillende) alternatieven zal ook het nulalternatief opgenomen worden.

7 Leemten in de kennis

Art. 4. 2. 7. §1, 3°

Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het plan, met betrekking tot de inventaris en aangaande methode en inzicht.

(14)

14

Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorspelen naar de besluitvorming.

8 Monitoring en evaluatie

Art. 4. 2. 7. §1, 2°, d

In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering. Verder zal opgave worden gedaan van een monitoringprogramma voor die elementen waarvoor dit - vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk wordt geacht.

9 Integratie en eindsynthese

Art. 4. 2. 7. §1, 2°, e

In een afzonderlijk deel zal het rapport een discipline-overschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Het MER maakt hierin onderscheid tussen de 1e fase en de overige fasen.

De elementen welke noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de "Watertoets" uit het Decreet Integraal Waterbeheer en de passende beoordeling volgens het Natuurdecreet worden hierin duidelijk opgenomen.

10 Niet-technische samenvatting

Art. 4. 2. 7. §1, 4°

De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden.

Deze niet-technische samenvatting wordt in het MER opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd.

Brussel, september 2006,

ir. K. De Smet Afdelingshoofd

(15)

15

Bijlagen

Bijlage 1: Overzicht van de inspraakreacties in de stad Genk en de gemeente As: 1 Natuurbeschermingsactie Limburg vzw

Bijlage 2:

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen:

Monumenten en Landschappen – Limburg (Jos Gyselinck – 011/74 22 22)

Agentschap voor Natuur en Bos – Buitendienst Limburg (An Aarts/Koen Scheurs) VMM – Buitendienst Leuven (Bert Torbeyns – 016/219 242 – b.torbeyns@vmm.be) INBO (Geert Sterckx – Geert.Sterckx@inbo.be)

Natuurpunt en Natuurpunt afdeling Genk (Jos Gorsen – 015/29 72 67)

Afdeling Lucht, Hinder, Milieu en Gezondheid – Dienst Lucht (Mieke Suykerbuyk – 02/553 11 45)

Afdeling Lucht, Hinder, Milieu en Gezondheid – Dienst Geluid (Gisala Vindevogel – 02/553 62 55)

VLM – Limburg (Stijn Hermans – 011/29 87 77) OVAM (Els Gommeren – 015/284 506)

Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen – Dienst Natuurlijke Rijkdommen buitendienst Hasselt (Bea Lebegge – 011/74 27 34)

Provincie Limburg (Els Gemoets – 011/23 83 68)

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie:

Afdeling Monumenten en Landschappen – R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed, cel archeologie (Werner Wouters – 02/553 16 39)

Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (Johan Desmet – 02/553 21 98)

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening kon gehouden worden in deze richtlijnen (deze zullen ook geen ontwerptekst meer ontvangen tenzij zij aan de Dienst Mer verzoeken om deze toch te ontvangen):

Afdeling Water Dienst VR

Afdeling Milieuvergunningen

Afdeling Stedenbouwkundige vergunningen VMM – Hoofdbestuur

Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid MINA-raad

BBL ABVV Boerenbond VEV

UNIZO ACLVB

(16)

16

ACV

Vlaamse Hoge Jachtraad

Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud Vlaamse Hoge Bosraad

Vlaamse Hoge Raad voor Riviervisserij SERV

VCSPO vzw

Afdeling Ruimtelijke Planning Gemeente As

stad Genk

Cel Ruimtelijk Ordening Limburg

Op basis van het bovenstaande + 2 exemplaar voor de Dienst Mer zullen er 20 ontwerpteksten nodig zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is geen beweging meer. Van binnen en van buiten is alles stilgevallen. Alles voelt als teveel. De puf is eruit, de lol is weg. Moet ik hier voor altijd vast blijven zitten? Hoe

Deze bedden zijn nodig voor die personen met een acute zorgnood (verward gedrag) die danwel (fysieke) monitoring nodig hebben na beoordeling of tijdeljike opvang nodig hebben

In 40 dagen gaat het je helpen positieve dingen te zien die je eerder niet zag of voor lief nam!.

van de gerechten die een maaltijd gezond maakt; zo heeft ook de boodschap van het kruis vele aspecten die door hun verscheidenheid ons van vele geestelijke rijkdommen voorzien. In elk

De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande

Gezien beide bedrijven beschouwd kunnen worden als een milieutechnische eenheid worden in het MER de mogelijke effecten ingeschat en besproken voor het totale

Het wachtbekken te Webbekom buffert bij hoogwaterstanden de wateraanvoer van de Velpe en de Begijnenbeek (via Leugebeek) naar de Demer en speelt een belangrijke rol in

Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang dat