• No results found

Richtlijnen milieueffectrapportage. Optimalisatie Wachtbekken Webbekom

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen milieueffectrapportage. Optimalisatie Wachtbekken Webbekom"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Richtlijnen milieueffectrapportage Optimalisatie Wachtbekken Webbekom

Afdeling Water, Buitendienst Hasselt

17 augustus 2006 PRMER-0187-RL

!"#$$%&

' ())*+ +,- .' ())*+ +,)

(2)

1 Inleiding

Het voorgestelde project van Afdeling Water, Buitendienst Hasselt betreft een optimalisatie van het wachtbekken te Webbekom. Het wachtbekken is sinds de tweede helft van de jaren

’90 operationeel en bestaat uit een binnen- en een buitenbekken. Het wachtbekken te Webbekom buffert bij hoogwaterstanden de wateraanvoer van de Velpe en de Begijnenbeek (via Leugebeek) naar de Demer en speelt een belangrijke rol in het voorkomen van wateroverlast. Bij diverse hoogwaterperioden na de realisatie van het wachtbekken is echter gebleken dat het wachtbekken niet optimaal functioneert. Er zijn drie voorstellen om het wachtbekken te optimaliseren en zo een grotere veiligheid te garanderen. Twee voorstellen houden ingrepen in zodat het vulpeil van het buitenbekken kan opgetrokken worden zonder dat dit wateroverlast buiten het wachtbekken met zich meebrengt. De manier waarop dit gebeurt, verschilt enigszins tussen beide voorstellen. Daarnaast worden er bij beide voorstellen maatregelen voorzien om de lediging van het buitenbekken te versnellen. Het derde voorstel is naar voor geschoven vanuit het Agentschap voor Natuur en Bos. Dit voorstel houdt in dat het vulpeil van het buitenbekken behouden blijft maar dat er wel maatregelen worden voorzien zodat de lediging van het wachtbekken versneld wordt. In het MER gaat men op zoek naar het meest geschikte voorstel voor de optimalisatie van het wachtbekken.

Op basis van categorie 1c van bijlage II (nl. “Waterbeheersingprojecten op onbevaarbare waterlopen, zoals de aanleg van overstromingsgebieden, wachtbekkens of van nieuwe waterlopen, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied, met uitzondering instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken.”) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, is het project onderhavig aan de MER-plicht.

Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 5 mei 2006. De ter inzage legging liep vanaf 22 mei 2006 tot en met 20 juni 2006 in de stad Diest en van 10 juli 2006 tot en met 9 augustus 2006 in de stad Halen. De aankondiging van de ter inzage legging in Diest is gebeurd door aanplakking aan het stadhuis en publicatie in het gemeentelijk infoblad. In Halen is de bekendmaking gebeurd door aanplakking aan het stadhuis en plaatsing op de gemeentelijke website. Parallel aan de ter inzage legging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.

Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).

2 Vorm en presentatie

Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer om:

• recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende

(3)

• het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n.

overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige;

• aandacht te besteden aan de overeenstemming tussen de tekst, de figuren en de legende

• alle relevante namen op kaart te situeren

• de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (vb. topografische kaarten = NGI;

meer info http://giraf.gisvlaanderen.be)

• een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen

• achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen

• dat de inhoud van de paragraaf overeenkomt met de titel van die paragraaf

• de locatiegebonden milderende maatregelen cartografisch te illustreren

3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

Art. 4. 3. 7. §1, 1°, a en b

Het doel van het project-MER is op zoek te gaan naar de meest natuur- en milieuvriendelijke oplossing voor de optimalisatie van het wachtbekken te Webbekom om zo de wateroverlast in het gebied te beperken. Het MER zal resulteren in een concreet projectvoorstel voor deze optimalisatie.

De verantwoording van het project toegelicht in de kennisgeving geeft aan dat men met het voorgestelde project een grotere veiligheid wil realiseren voor de dorpskern van Webbekom bij hoogwaterstanden.

Het kennisgevingsdossier heeft opgave gedaan van de voorbije en verdere besluitvormingsprocedure. De relevante gegevens uit de studie van het studiebureau SBE m.b.t. het ontwerp voor de verhoging van de capaciteit van het wachtbekken en andere voorstudies in het gebied worden vermeld in het kennisgevingsdossier. Deze informatie zal tevens verwerkt worden in het MER.

Het project-MER zal alle benodigde vergunningen aangeven, incl. een korte beschrijving van de procedure en een opgave van de inspraakmogelijkheden. De rol van het MER in een dergelijk vergunningsproces wordt verduidelijkt.

4 Voorgenomen projecten en alternatieven

Art. 4. 3. 7. §1, 1°, c, d en e

Het voorgenomen project is het optimaliseren van het wachtbekken te Webbekom om zo een grotere veiligheid te kunnen garanderen. In het MER zullen 3 alternatieven onderzocht worden. Bij de eerste 2 alternatieven zal het toelaatbare vulpeil (en dus de buffercapaciteit) van het buitenbekken verhoogd worden met 0,5 m tot 22 m TAW. Beide alternatieven voorzien de volgende maatregelen: het ophogen en sluitend maken van de dijken van het buitenbekken, de aanleg van een exploitatieweg in het buitenbekken, een verbetering van de afwatering van het buitenbekken, een herprofilering van de Zwarte Beek, een vergroting van de afstand tussen Demer en Zwarte Beek en het nemen van maatregelen om de wateroverlast

(4)

in Webbekom te voorkomen. De verschillen tussen beide alternatieven hebben in hoofdzaak te maken met de verschillende manier waarop de wateroverlastproblematiek in Webbekom wordt aangepakt. Bij voorstel 2 wordt de Leugebeek afgekoppeld van de Grote Leigracht en van het buitenbekken, terwijl bij voorstel 1 wordt een pompstation en afsluiter gebouwd op de Leigracht ter hoogte van Webbekom. Een ander verschilpunt zijn de dijkwerken aan de westelijke zijde van het buitenbekken en aan de Zwarte Beek. Ook de herprofilering van de Zwarte Beek met aanleg van een winterbedding zal niet hetzelfde zijn voor beide alternatieven.

Het derde alternatief gaat uit van een vulpeil van 21,5 m TAW en omvat werkzaamheden die ook in de twee andere alternatieven zijn opgenomen maar minder dijkwerken vereisen.

Krachtlijnen van dit alternatief zijn:

- dijkpeilen voorzien op 22 m TAW;

- zo beperkt mogelijke dijkwerken aan de Demer om tot het vereiste peil te komen;

- dijk aan de Badstraat, enkel ter hoogte van het provinciaal domein ‘Halve Maan’;

- geen dijken aan de Grote Leigracht, aansluitend bij de bestaande sifon aan de Demer, en de Zwarte Beek, tenzij hun noodzaak onweerlegbaar wordt aangetoond;

- de inrichting van het noordelijk deel (tot K31) van de spoorwegzate als buitendijk en dienstweg. Het zuidelijk deel van de spoorwegzate kan hier en daar beperkt verbeterd worden, maar niet opgehoogd.

- herprofilering Zwarte Beek, d.w.z. lokaal verleggen van de Zwarte Beek om de afstand tussen de Zwarte Beek en de Demer te vergroten en wegwerken van een ‘bult’ in de bedding van de Zwarte beek.

Hierbij dient bijzondere aandacht te gaan naar voorkomen van verdroging bij basisafvoeren. Het traject tussen K31 en de spoorwegzate kan door het afvoeren van de ruimingsdijk ingericht worden als winterbed.

- verbeteren van de afwatering van het buitenbekken door een herprofilering van de Grote Leigracht en de bouw van een nieuwe sifon onder de Demer, voor zover het peil van de Grote Leigracht in het gebied kan worden gegarandeerd;

- bouw van een pompstation en afsluiter op de Leigracht ter hoogte van Webbekom om wateroverlast in de dorpskom van Webbekom te voorkomen.

Daarnaast dienen de verschillende mogelijke wegverhardingen op de dijken afgewogen te worden.

In het MER zal eveneens opgave worden gedaan van mogelijke sites die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden waarvan de locaties nog niet zijn gekend (bv. voor het plaatsen van de werfkeet, de aanleg van een extra werfweg). Dit is noodzakelijk t.b.v. het inschatten van locatiegebonden effecten (vb. tijdelijk biotoopverlies).

Het MER zal de verschillende mogelijke stappen voor de realisatie van de onderzochte alternatieven procesmatig beschrijven (incl. de aanvoer van de nodige specie en afvoer van grondoverschotten) en dit in een helder stroomschema weergeven. Mogelijke herkomst van de aangevoerde specie of de afvoer van grondoverschotten dient in beeld te worden gebracht. De werkwijze voor de aanvoer van materialen en de benodigde specie moeten aangegeven worden.

Het project-MER dient de huidige ruimtelijke situatie en de toekomstige situatie nauwkeurig te omschrijven, te situeren en te illustreren. Het MER zal tevens de voor- en nadelen (dreigende waterhuishoudingsproblemen,…) van het nulalternatief beschrijven.

(5)

5 Juridische en beleidsmatige context

Art. 4. 3. 7. §1, 1°, f

De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/ beleidsmatig kader dat voor dit MER van belang is.

De juridische randvoorwaarden met betrekking tot bescherming van het archeologisch patrimonium zullen aangevuld worden met de Europese conventie van Malta (La Valetta, 1992), deze conventie werd goedgekeurd op 16 januari 1992 door de Raad van Europa en geratificeerd door de Vlaamse Regering op 12 oktober 2001. De matrix van beleidsmatige randvoorwaarden moet aangevuld worden met het milieubeleidsplan van Vlaams-Brabant en Limburg.

Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen.

6 Bestaande toestanden en milieueffecten

6.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

Art. 4. 3. 7. §1, 1°, g

De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven, welke bestaande gegevens daarvoor gebruikt zullen worden en waar, in het raam van het MER, bijkomende inventarisaties noodzakelijk zijn. Als referentiesituatie dient de huidige toestand van het gebied met de onmiddellijke omgeving te worden behandeld.

Relevante ontwikkelingsscenario’s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden dienen behandeld te worden in het MER. Door de uitvoering van diverse initiatieven om de waterafvoer naar de Demer te beperken zal de wateroverlast aangepakt worden. Deze initiatieven zijn de inrichting van een overstromingsgebied op de Begijnendijk, de aanleg van een wachtbekken op de Herk ter hoogte van Stevoort, de optimalisatie van een overstromingsgebied van de Herk opwaarts van Alken en Wellen, de inrichting van een gecontroleerd overstromingsgebied op de Velpe opwaarts van Halen en de inrichting van een overstromingsgebied op de Grote Gete opwaarts van Tienen. Daarnaast is het

‘Ontwikkelingsplan Demer’ in opmaak. Dit plan moet zorgen voor een betere afstemming tussen natuur- en waterbeheer in de Demervallei tussen Diest en Werchter. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan.

(6)

Aanvullend op de kennisgeving hierbij kan nog aangegeven worden dat:

• met betrekking tot de discipline bodem en grondwater

(hand-)boringen in het studiegebied uitgevoerd worden indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn;

de grondwaterkwaliteit van het studiegebied beschreven wordt;

indien binnen het studiegebied een kwelsysteem actief zou zijn dit wordt beschreven;

naast de beschrijving van de bodemgeschiktheid per bodemserie op basis van de verklarende teksten bij de bodemkaarten dienen ook de bodemgeschiktheidskaarten op het 'Geoloket Bodem' geraadpleegd kan worden. Hierbij wordt naast bodemtextuur en drainageklassen ook rekening gehouden met de profielontwikkeling en de varianten van de bodem.

informatie bekomen kan worden betreffende bodem- en grondwaterverontreinigingen bij de betrokken gemeenten, ook eigen terreinwaarnemingen kunnen hieromtrent informatie aanleveren;

• met betrekking tot de discipline oppervlaktewater

de meest recente kwaliteitsgegevens van het oppervlaktewater in het MER worden opgenomen en indien nodig dienen bijkomende metingen te worden uitgevoerd;

dient de huidige buffercapaciteit van het buitenbekken berekend te worden;

• met betrekking tot de discipline fauna en flora:

informatie wordt verzameld m.b.t. amfibieën, reptielen, insecten en zoogdieren;

dienen veldwaarnemingen in het studiegebied uitgevoerd te worden indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn. Indien zou blijken dat een voorjaarsopname noodzakelijk zou zijn om de waarde van het gebied correct in te schatten, deze opname ook in de geschikte periode uit te voeren;

• met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen:

ook niet-beschermd waardevol cultureel erfgoed binnen het studiegebied, d.m.v. een terreinopname, in de beschrijving wordt opgenomen;

positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal in kaart worden gebracht;

dient aandacht besteed te worden aan de gekende archeologische relicten, dit kan via een overlay van het projectgebied met de Centraal Archeologische Inventaris;

kan gebruik gemaakt worden van de lanschapskenmerkenkaart;

• met betrekking tot de discipline mens

dient aandacht besteed te worden aan de huidige impact van de overstromingen;

zal de nummering en naam van de wegen consequent vermeld worden en zullen de wegen op een stratenplan gesitueerd worden;

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disiciplinespecifieke delen van Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie.

(7)

6.2 Milieueffecten en milderende maatregelen

Art. 4. 3. 7. §1, 2°, a, b, c

Het kennisgevingsdossier geeft per discipline een overzicht van de te verwachten milieueffecten in de aanleg- en in de gebruiksfase per discipline. In het project-MER moeten deze milieueffecten onderzocht en beoordeeld worden en in functie van het gevoerde effectenonderzoek dienen milderende maatregelen voorgesteld en uitgewerkt worden. De methodologie voor de effectvoorspelling zal binnen elke discipline in het MER duidelijk omschreven worden. Tevens zal aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt.

De effecten worden t.o.v. de relevante ontwikkelingsscenario’s beoordeeld. Het MER zal mogelijke cumulatieve effecten beschrijven en beoordelen.

Bij de bepaling van het studiegebied dient rekening gehouden te worden met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied met effecten dient te omvatten.

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie.

Locatiegebonden effecten en milderende maatregelen worden in het rapport cartografisch voorgesteld.

Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij aangegeven worden dat:

• met betrekking tot de discipline bodem en grondwater

bij de bespreking van de bodemerosie dienen de potentiële en actuele erosiegevoeligheidskaarten geraadpleegd te worden. Het aspect van het sedimenttransport in de waterlopen en het eventueel dichtslibben van het wachtbekken kan op een kwalitatieve manier begroot worden.

indien het noodzakelijk blijkt, er aangegeven moet worden of er slib afgegraven moet worden, waar die geborgen moet worden en wat hiervan de effecten zijn;

men bij de effecten verstoring, verdichting, vernatting, verdroging, inklinking rekening dient te houden met de mogelijke aanwezigheid van veenlagen;

naast de effecten van de tijdelijke grondwaterstandsdaling (tgv. bijv. bemaling) ook mogelijke permanente wijzigingen van grondwaterstromingen dienen te worden behandeld;

de mogelijke gevolgen van verdroging, vernatting op kwelgebieden worden besproken;

alle elementen noodzakelijk voor een watertoets gerapporteerd worden;

een grondbalans opgesteld wordt;

vermeld wordt of het opstellen van een technisch verslag en bodembeheerrapport nodig is;

indien beschikbaar, de conclusies van het technisch verslag en bodembeheerrapport opgenomen worden;

• met betrekking tot de discipline oppervlaktewater:

de toekomstige buffercapaciteit van het buitenbekken voor de alternatieven waarbij het vulpeil 22 m TAW en 21,5 m TAW bedraagt, dient bepaald te worden;

(8)

indien het noodzakelijk blijkt, door het niet optrekken van het vulpeil in het derde alternatief, dat er nood is aan bijkomende buffering zal bekeken worden waar deze bijkomende buffering gerealiseerd kan worden op een andere locatie;

de voorziene pompcapaciteit bij het eerste en het derde alternatief dient bepaald te worden;

aandacht dient besteed te worden aan de wateroverlast ter hoogte van Zelem (oa weg Zelem-Diest – deel Acacialaan) en geoordeeld zal worden of het project hiervoor een oplossing zal bieden;

de natuurlijkheid van het oppervlaktewaterregime dient zowel op lokaal als bovenlokaalniveau bekeken te worden;

dienen aan de hand van bijkomende modellering de effecten op het overstromingsrisico in kaart gebracht te worden en de effecten op de vegetatie nauwkeuriger bepaald te worden. Op basis van deze modellering zullen de drie voorstellen afgewogen worden ten opzichte van de huidige toestand en het ontwikkelingsscenario.

dient het effect van het project op de overstromingsproblematiek in samenhang met andere voorziene waterbeheersingsprojecten in de omgeving beschreven worden;

• met betrekking tot de discipline fauna en flora:

de BWK en de kwetsbaarheidskaart moeten afgetoetst worden op het terrein gezien deze dateren van 2001;

de impact van een gewijzigd grondwaterregime op fauna en flora dient te worden bekeken. De studie van afdeling Water over de impact van waterberging op natuur, bos en landschap kan nuttige input geven voor de effectbeoordeling van het gewijzigde waterregime op fauna en flora.

de potentie van het gebied bij natuurbeheer zal beschreven worden bij de beschrijving van het ontwikkelingsscenario (cfr ontwerp van beheersvisie van ANB);

het oplossen van het vismigratieknelpunt ter hoogte van de Grote Steunbeer dient onderzocht te worden;

dient naast eutrofiëring ook rekening gehouden te worden met volgende parameters:

sediment en organische belasting;

kwantitatieve beoordelingen nodig zijn om de significantie van het effect aan te tonen en om mogelijke compensaties en/of milderende maatregelen uit te werken;

direct en indirect (tijdelijk en permanent) verlies aan biotopen kwantitatief wordt uitgedrukt. Voor de directe gevolgen wordt van de nodige werkzone uitgegaan, voor de indirecte wordt uitgegaan van de reikwijdte van het directe effect van de relevante abiotische parameter (o.a. de mogelijk veranderde overstromingsfrequentie);

ook mogelijke "biotoopwinsten" of herstel op lange termijn t.o.v. de referentietoestand worden beschreven en in rekening worden gebracht;

mogelijke effecten (o.a. van bemaling) op kwelafhankelijke vegetatie nauwkeurig worden bestudeerd;

vernatting, eutrofiëring, verdroging, structuurverstoring via de inschatting van de biotoopwijziging ook kwantitatief worden beoordeeld;

wijzigingen van migratie-, foerageer- en broedgebieden kwalitatief beschreven worden;

bij de exploitatiefase een onderscheid wordt gemaakt tussen de wijziging van aan natuurwaarden als gevolg van verdroging, vernatting, e.d. en het opheffen van het barrière-effect;

nagegaan moet worden wat de directe en indirecte effecten kunnen zijn op de VEN- gebieden in de omgeving van het project en of deze effecten als significant kunnen

(9)

beschouwd worden. In het MER zal beschreven worden of de effecten de ontwikkelingen in het VEN-gebied hypothekeren.

de passende beoordeling zal uitgevoerd worden in het MER;

aandacht besteed wordt aan verdrogings- en vernattingseffecten;

kwantitatieve beoordelingen nodig zijn om de significantie van het effect aan te tonen en om mogelijke compensaties en/of milderende maatregelen uit te werken;

d.m.v. kaarten duidelijk het effect van het project vergelijken met de referentiesituatie;

• met betrekking tot monumenten en landschappen

mogelijke wijzigingen in het landschapsbeeld als gevolg van de vegetatiewijzigingen binnen beschermde en/of waardevolle gebieden ook binnen deze discipline kwantitatief worden beschreven en beoordeeld;

aandacht besteden aan de impact van grondinname en bodemverdichting als indirect effect op monumenten en landschappen;

aandacht besteden aan de verdwijning van ongekende en gekende archeologische relicten;

advies gevraagd zal worden aan cel archeologische erfgoedzorg van afdeling Monumenten en Landschappen i.p.v. aan het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed;

de ontsluiting van de wallen een aandachtspunt vormt, oa vroegere plannen m.b.t. het realiseren van een voetgangersbrug t.h.v. het laatste bastion. Informatie hieromtrent is beschikbaar bij stad Diest. De mogelijke invloed van het project hierop moet nagegaan worden.

dient aangegeven te worden welke wijzigingen in het verleden zijn opgetreden die een verstoring van het archeologisch erfgoed hebben veroorzaakt zodat duidelijk is waar er nog archeologische ‘potentie’ is;

voldoende aandacht dient besteed te worden aan het gekend erfgoed. Het ongekend erfgoed is niet van belang in het kader van het MER gezien dit enkel via destructief onderzoek kan opgespoord worden. Destructief onderzoek naar bodemerfgoed is pas wenselijk na vergunningverlening voor het project.

de ontbrekende beschermende monumenten aangevuld worden op figuur 5;

de mogelijke gevolgen van dijkverhogingen voor de landschapsbeleving in de omgeving van de vestingen dienen onderzocht te worden;

• met betrekking tot de discipline mens:

de gemotoriseerde toegankelijkheid van projectgebied beschreven wordt (Enerzijds een betere toegankelijkheid voor o.a. hulpdiensten, onderhoud,… en anderzijds een meer beperkte toegankelijkheid voor het probleem van illegale mestlozingen);

ook de toegankelijkheid van het gebied voor recreanten dient onderzocht te worden;

het effect van het niet realiseren van het project (het nulalternatief) op het aspect wonen wordt toegelicht;

het veiligheidsgevoel i.v.m. mogelijke overstromingen besproken wordt;

6.3 Vergelijking van de alternatieven

Art. 4. 3. 7. §1, 2°,e

Het MER zal duidelijk de methodologie beschrijven waarbij de eventuele alternatieven, op basis van hun positieve en negatieve milieueffecten, evenwaardig t.o.v. elkaar zullen worden

(10)

afgewogen. Het rapport zal aantonen wat het best haalbare projectvoorstel is voor het milieu en de natuurwaarden, ook op lange termijn.

Bij de afweging van de (verschillende) alternatieven zal ook het nulalternatief opgenomen worden.

7 Leemten in de kennis

Art. 4. 3. 7. §1, 4°

Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het project, met betrekking tot de inventaris en aangaande methode en inzicht.

Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorspelen naar de besluitvorming.

8 Monitoring en evaluatie

Art. 4. 3. 7. §1, 2°, d

In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in kennis. Verder zal opgave worden gedaan van een monitoringprogramma voor die elementen waarvoor dit - vanuit de leemten in de kennis - noodzakelijk wordt geacht.

Hierbij is het ook nuttig om uitgaande van mogelijke resultaten van een dergelijke monitoring nu al maatregelen te suggereren die kunnen genomen worden indien uit de monitoring toch nog negatieve effecten zouden blijken (bijv. uitspraken onder de vorm van: als

…[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]).

9 Integratie en eindsynthese

Art. 4. 3. 7. §1, 2°, e

In een afzonderlijk deel zal het rapport een discipline-overschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.

Indien vereist zullen de elementen welke noodzakelijk zijn voor het VEN-gebied, de passende beoordeling en de "Watertoets" uit het Decreet Integraal Waterbeheer hierin opgenomen worden.

(11)

10 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

Art. 4. 3. 7. §1, 3°

In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteiten. Daarnaast zal in dit hoofdstuk ook aangegeven worden welke materialen in de uitvoeringsfase van dit project gebruikt zullen worden.

11 Niet-technische samenvatting

Art. 4. 3. 7. §1, 5°

De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. Het relevant kaartmateriaal dient deel uit te maken van de technische samenvatting, als het kaartmateriaal als een afzonderlijke bundel deel uitmaakt van het MER, dan volstaat het om te verwijzen naar de relevante kaarten in de bundel. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer.

Deze niet-technische samenvatting wordt in het MER opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd.

17 augustus 2006,

Voor het afdelingshoofd, met vakantie,

Jeroen Cockx, Ingenieur

Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid

(12)

Bijlagen

Bijlage 1: Bekendmaking en ter inzage legging bij:

• stad Diest

• stad Halen

Bijlage 2: Inspraakreacties

• Diest: geen

• Halen: geen

Bijlage 3: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen:

• Agentschap Natuur en Bos, Waaistraat 1 bus 7, 3000 Leuven (t.a.v. Sara Heerinckx en Els Vints)

• Departement LNE, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen, Chrysalisgebouw, Wetstraat 34-36, 1040 Brussel (t.a.v. Johan Desmet)

• Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Afdeling Monumenten en Landschappen, Phoenix-gebouw, Koning Albert II-laan 19 bus 3, 1210 Brussel (t.a.v.

Werner Wouters)

• Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Afdeling Vlaams-Brabant, Cel Monumenten en Landschappen, Waaistraat 1, 3000 Leuven (t.a.v. André Cresens)

• College van Burgemeester en Schepenen van de stad Diest, Grote Markt 1, 3290 Diest (t.a.v. Griet Onckelinx) en via Brandweer Diest (t.a.v. Leo Mees)

• College van Burgemeester en Schepenen van de stad Halen, Markt 14, 3545 Halen (t.a.v Marc Brems)

• Afdeling Milieuvergunningen, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50 bus 5, 3500 Hasselt (t.a.v Geert Poels)

• Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Afdeling Vlaams-Brabant, Cel Ruimtelijke Ordening, Blijde Inkomstraat 105, 3000 Leuven (t.a.v. Karel

Vandebroek)

Bijlage 4: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie:

• INBO, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (t.a.v. Niko Boone)

Bijlage 5: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening werd gehouden in deze richtlijnen:

• Agentschap Natuur en Bos, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50 bus 5, 3500 Hasselt

• Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Afdeling Limburg, Cel Monumenten en Landschappen, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50 bus 1, 3500 Hasselt

• Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Afdeling Limburg, Cel Ruimtelijke Ordening, VAC, Koningin Astridlaan 50 bus 7, 3500 Hasselt

• VLM, Guldenvlieslaan 72, 1060 Brussel

• VMM, Alfons Van De Maelestraat 96, 9320 Aalst

• Gouverneur van de Provincie Vlaams-Brabant, Provincieplein 1, 3000 Leuven

(13)

• Afdeling Milieuvergunningen, Waaistraat 1, 3000 Leuven

• Gouverneur van de Provincie Limburg, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt

• Provinciebestuur Limburg, Dienst Ruimtelijke ordening en Leefmilieu, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt

• Provinciebestuur Vlaams-Brabant, Dienst Ruimtelijke ordening en Leefmilieu, Provincieplein 1, 3010 Leuven

• Provinciebestuur Limburg, Dienst Waterlopen, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt

• Provinciebestuur Vlaams-Brabant, Dienst Waterlopen, Provincieplein 1, 3010 Leuven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze campagne werden volgende 10 vissoorten gevangen: paling, giebel, vetje, winde, rietvoorn, zeelt, bruine Amerikaanse dwergmeerval, snoek, zonnebaars en baars.. In totaal

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in

Dit heeft er voor gezorgd dat de FIOD van nu niet alleen meer belast is met het bestrijden van iscale fraude, maar ook met het bestrijden van georga- niseerde criminaliteit op

niet in gevaar neen Libellen Korenbouten (Libellulidae) Gewone oeverlibel Orthetrum cancellatum 15/06/2018 2 Moment. niet in gevaar neen Libellen Korenbouten (Libellulidae)

Maar van de slachtoffers die asiel vragen, wordt in Nederland verwacht dat zij meteen na aankomst kunnen vertellen wat hun is overkomen.. De vragen staan echter ver af van

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Tevens dient aangegeven te worden in welke mate afwijkingen van de voorgenomen activiteit (in genoemde alternatieven en varianten) zullen leiden tot andere effecten op de landbouw..