• No results found

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36 · dbnl"

Copied!
1157
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

bron

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36. Elsevier, Amsterdam 1926

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_els001192601_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

π2

[Deel LXXI]

Inhoud van Deel LXXI.

Bladz.

153 ALLEBÉ (HET GRAPHISCHE WERK VAN A.), door J. KNOEF, met 7

illustraties

420 'N AORIG KJELJE (OVER-BETUWE), door K. LANTERMANS

399 ARGENTINA (DE SPAANSCHE

DANSERES), door H.VANLOON, met 2 illustraties

305 BLAADEREN (G.W. VAN), door Mr.

J. SLAGTER, met zelfportret en 8 andere illustraties

391 BLOEMEN IN DE KUNST, door C.A.B.

VANHERWERDENI, met 8 illustraties

406 BIJ DE WIEG, door P. OTTEN

243 DE DOODE EN HET KRISTAL, door H.VANELRO

132 DE LORRIE, door JAC.VANLOOY

361 DE MAN EN DE ZOMERAVOND, door JANVELDMAN

254 DE NACHTEGAAL, door EMMANUEL DEBOM

242 DE WEELEN, door HÉLÈNESWARTH

179 DE ZWARTE BOOM, door HÉLÈNE

SWARTH

339 408 DOCH WANNEER HET VOLMAAKTE

ZAL GEKOMEN ZIJN.., door NEL

ENGELKAMPCAESAR

337 DON JUAN MAÑARA, door C.

TIELROOY-DEGRUIJTER

25 EGYPTISCHE OUDHEDEN (DE) IN HET MUSEUM CARNEGIELAAN 12, DEN HAAG, door FR. W. Frh.VON

BISSING, met 10 illustraties

360 EINDE, door H.VANELRO

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(3)

202 ER WAREN ER EENS DRIE, door OTTO

WARDen CARELGREVE

281 GANOEKOH, schets in één bedrijf, door S.DEVRIESJr.

135 GROEI, door G.VAN DERZWAAG

36, 111 180 HERFSTLEUGEN, door A.H.VAN DER

FEEN

64 HET OUDE HEERTJE, door JOSMITS

314 HET STILLE GELUID, door LAURENS VAN DERWAALS

34 HET VEER, door JAC.VANLOOY

419 IK VLOEK EN ZEGEN U, door AGATHA

SEGER

81 INGRES (J.A.D.), door J.F.VANDEENE, met 11 illustraties

69, 139, 211, 291, 363, 435 KRONIEK

163 KROP (HET BEELDHOUWWERK

VAN HILDO) AAN DEN NIEUWEN RAADHUISVLEUGEL, doorVAN DEN

EECKHOUT, met 8 illustraties

167 METAALWERK (GEMENGD), door

J.A. LOEBERJr., III, GEMENGD SMEEDWERK IN EUROPA, met 3 illustraties

256 MIENTJE, door HÉLÈNELAMAN DE

VRIES

325 MONTMARTRE (WANDELINGEN

DOOR) MET SCHILDERKIST EN TEEKENBOEK, door EDVARD

HOUBOLT, met 7 illustraties naar teekeningen van den schrijver

244, 315 NEDERLANDSCHE MONUMENTEN

IN JAPAN, door J. FEENSTRAKUIPER

met 22 illustraties

(4)

HUIS VAN ORANJE, TOT 1815, door A.O.VANKERKWIJK, met 35 illustraties

233 RAEMAEKERS, LOUIS, door J.

ZWARTENDIJK, met 4 illustraties

172 REMBRANDTS BEELDING VAN HET ALLEDAAGSCHE LEVEN, door S.VAN DERWERF, met 7 illustraties

377 SARGENT (JOHN S.) († 1925), door W.

JOS DEGRUIJTER, met 8 illustraties

63 SEBASTIAAN, door H.VANELRO

333 SPAANSCHE KLOOSTERLIEDEREN, door C. TIELROOIJ-DEGRUIJTERI, II en III

338 STIERENGEVECHT, door C.

TIELROOIJ-DEGRUIJTER

241 VERLATEN BOSCHJE, door HÉLÈNE

SWARTH

94, 237 VLAAMSCHE HOUTSNIJKUNST, door

FRANK VAN DEWIJNGAERT, I, FRANS MASEREEL, met 7 illustraties. II. JORIS MINNE, met 3 illustraties in den tekst en 1 daarbuiten

10 WAJANG, HET JAVAANSCH

SCHIMMENSPEL, door E. BARTH-VAN

MARLE, met 9 illustraties

19 WIERINK (B.W.), door R.W.P.DEVRIES

Jr., met zelfportret en 6 andere illustraties 225 ZADKINE (DE BEELDHOUWER), door H.VANLOON, met 11 illustraties

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(5)

π3

Alphabetische lijst der medewerkers.

Bladz.

10 WAJANG

BARTH - VAN MARLE (E.)

25 BISSING (FR. W. FRH. VON) DEEGYPTISCHE

OUDHEDEN IN HETMUSEUMCARNEGIELAAN12,DEN

HAAG

254 DENACHTEGAAL

BOM (EMMANUEL DE)

1 DEZUID-AFRIKAANSE SCHILDERJ.H. PIERNEEF

BOUMAN (A.C.)

30, 107 OUD-PERZISCHE

KWATRIJNEN

BOUTENS (P.C.)

81 J.A.D. INGRES

DEENE (J.F. VAN)

163 HETBEELDHOUWWERK

VANHILDOKROP

EECKHOUT (VAN DEN)

243 DEDOODE EN HET

KRISTAL

ELRO (H. VAN)

360 EINDE

ELRO (H. VAN)

63 SEBASTIAAN

ELRO (H. VAN)

339, 408 DOCH WANNEER HET

VOLMAAKTE ZAL GEKOMEN ZIJN

ENGELKAMP-CAESAR (NEL)

36, 111, 180 HERFSTLEUGEN

FEEN (A.H. VAN DER)

244, 315 NEDERLANDSCHE

MONUMENTEN INJAPAN, FEENSTRA KUIPER (J.)

377 JOHNS. SARGENT

GRUIJTER (W. JOS. DE)

391 BLOEMEN IN DEKUNSTI HERWERDEN (C.A.B.

VAN)

325 WANDELINGEN DOOR

MONTMARTRE

HOUBOLT (EDUARD)

(6)

420 'NAORIGKJELJE

LANTERMANS (K.)

167 GEMENGDMETAALWERK

III LOEBÈR Jr. (J.A.)

399 DESPAANSCHE DANSERES

ARGENTINA

LOON (H. VAN)

225 DEBEELDHOUWER

ZADKINE

LOON (H. VAN)

132 DELORRIE

LOOY (JAC. VAN)

34 HETVEER

LOOY (JAC. VAN)

406 BIJ DEWIEG

OTTEN (P.)

419 IK VLOEK EN ZEGENU

SEGER (AGATHA)

305 G.W.VANBLAADEREN

SLAGTER (Mr. J.)

64 HET OUDEHEERTJE

SMITS (JO)

242 DEWEELEN

SWARTH (HÉLÈNE)

179 DEZWARTEBOOM

SWARTH (HÉLÈNE)

241 VERLATENBOSCHJE

SWARTH (HÉLÈNE)

337 DONJUANMAñARA

TIELROOIJ-DE GRUIJTER (C.)

333 SPAANSCHE

KLOOSTERLIEDEREN

TIELROOIJ-DE GRUIJTER (C.)

338 STIERENGEVECHT

TIELROOIJ-DE GRUIJTER (C.)

361 DEMAN EN DE

ZOMERAVOND

VELDMAN (JAN)

19 B.W. WIERINK

VRIES Jr. (R.W.P. DE)

281 GANOEKOH

VRIES Jr. (S. DE)

314 HETSTILLEGELUID

WAALS (LAURENS VAN DER)

202 ER WAREN ER EENS DRIE

WARD (OTTO) EN CAREL GREVE

172 REMBRANDTSBEELDING VAN HETALLEDAAGSCHE LEVEN

WERF (S. VAN DER)

94 FRANSMASEREEL

WIJNGAERT (FRANK VAN DEN)

237 JORISMINNE

WIJNGAERT (FRANK VAN DEN)

135 GROEI

ZWAAG (G. VAN DER)

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(7)

233 LOUISRAEMAEKERS

ZWARTENDIJK (J.)

(8)

π4

Inhoud van de kroniek.

Bladz.

152 ADAMSE (M.) IN ‘PICTURA’, DEN

HAAG, door C.V.

220 BATIKS IN HET WOONSCHIP ‘DE

WIEKSLAG’ VAN OTTO VAN TUSSENBROEK, door A.H.VAN DER

BOOM

151 BAIJENS (H.) BIJ KLEIJKAMP TE

s-GRAVENHAGE, door C.V.

71, 139, 211, 291, 363, 435 BOEKBESPREKING, door H.R., J.DE

W., R.H., C.E., R.W.P. Jr.

375 BOLDINGH (CEES) IN DE

KUNSTZAAL ‘DE RIETVINK’, WASSENAAR, door C.S.

77 BOON (JAN) BIJD'AUDRETSCH, DEN HAAG, door C.V.

76 BUSÉ (J.) IN ‘DE VUURSLAG’,

SCHEVENINGEN, door C.V., met zelfportret

300 BUYTEWECH (EEN NIEUWE) IN HET RIJKSMUSEUM, door H.F.W. JETTES, met 1 illustratie

371 DE BOIS (EXPOSITIE) IN ‘PICTURA’, DEN HAAG, door C.V., met 2 illustraties

77 DITTLINGER (Jhr. M.) BIJ ‘PICTURA’, door C.V., met 1 illustratie

78 GELDER (PIETER VAN) IN ‘DE

KERKUIL’ TE HAARLEM, door OTTO VANTUSSENBROEK

219 HERWIJNEN (JAN VAN) TE

ROTTERDAM, door A.O.

79 KALENDERS 1926, door R.W.P. Jr.

376 KONIJNENBURG (VAN) IN DE

KUNSTZALEN KLEIJKAMP, door C.S.

373 LETTERS OP PENNINGEN, door

R.W.P. Jr., met 3 illustraties

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(9)

298

‘LUMIÈRE’ (DE UITGAVEN VAN) TE ANTWERPEN, door L.V.D.W., met 1 illustratie

146 MAURITSHUIS-AANWINSTEN, door H.F.W. JELTES, met 1 illustratie

444 MAURITSHUIS-AANWINSTEN,

(NIEUWE AANWINSTEN VAN HET), door H.F.W. JELTES

374 MINNE (JORIS) IN DEN

KUNSTHANDEL ‘DE BRON’, DEN HAAG, door C.S., met 2 illustraties

148 NANNINGA (D.B.) IN DE GALERIE D'ART FRANÇAIS TE AMSTERDAM, door J.K., met 1 illustratie

442 PELT (IN MEMORIAM G.TH.M.

VAN), 1873-1926, door KRABBÉ, met portret en 2 andere illustr.

218 REDON'S (ENKELE) BIJ

D'AUDRETSCH, DEN HAAG, door C.V.

69 ROBBERS (IN MEMORIAM JACOBUS GEORGE), 1838-1925, door HERMAN

ROBBERS, met portret

75 SCHUMACHER (W.) IN DE

LAKENHAL TE LEIDEN, door J.S., met 1 illustratie

145 SINGER Jr. (W.H.) BIJ VAN HASSELT TE ROTTERDAM, door R.W.P. Jr., met 2 illustraties

302 STILLEVEN (HET) VAN VIJF

EEUWEN IN HET

GEMEENTEMUSEUM VOOR MODERNE KUNST, ZEESTRAAT, door C.S.

303 TENTOONSTELLING ‘KUNST AAN HET VOLK’, door R.W.P. Jr.

(10)

141 VLAAMSCHE TAPIJTWEEFKUNST VAN DE GEZUSTERS DE

SAEDELEER, door A.O.

217 WEIJAND (GEBRANDSCHILDERDE RAMEN VAN JAAP) IN HET

KENNEMER LYCEUM TE

BLOEMENDAAL, door A.VAN DER

BOOM, met 4 illustraties

222 WILLETTE † (ADOLPHE), door R.W.P.

Jr., met 1 illustratie

447 WIJNGAERT (PIET VAN) BIJ F.H.

SMIT TE HAARLEM, door A.VAN DER

BOOM

Frontispice-prenten.

Tegenover bladz.

1 J.H. PIERNEEF, ‘MIERSHOPE’,

SUID-WES-AFRIKA,OORSPRONKELIJKE HOUTSNEDE

81 J.A.D. INGRES, PORTRET VANMM.

RIVIÈRE(1805), MUSÉE DULOUVRE

153 A. ALLEBÉ, EDUARDDOUWESDEKKER

225 O. ZADKINE, KOP, ALBAST EN

MARMER, 1925 (VERZAMELINGCOLONEL

HAWS)

305 G.W. VAN BLAADEREN, POT MET

BLOEMEN, 1909

377 JOHN S. SARGENT, LACARMENCITA, MUSÉE DULUXEMBOURG, PARIJS

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(11)

t.o. 1

J.H.PIERNEEF. ‘MIERSHOPE,’SUID-WES-AFRIKA. OORSPRONKELIJKE HOUTSNEDE.

(12)

1

De Zuid-Afrikaanse schilder J.H. Pierneef, door A.C. Bouman

TOEN, in de nazomer van 1920, wijlen Mr. S. Muller Fzn. zich met mij onderhield over mijn aanstaand vertrek naar Zuid-Afrika, voegde hij me onder meer toe: ‘u schildert immers? Dan moet u niet naar Afrika gaan, dat is geen land voor schilders.’

En om zijn goede bedoeling te verduideliken gaf hij me op 'n mooie ochtend ongevraagd verlof om een tochtje te ondernemen langs de Vecht; ‘want’, zei hij, ‘die prachtige herfsttonen zult ge daarginds tevergeefs zoeken.’

Wel had Mr. Muller Zuid-Afrika nooit bezocht, maar zijn oordeel was geenszins uit de lucht gegrepen, zodat dit gesprek van de fijne kunstkenner dikwels in mijn herinnering is gekomen.

Toch is het nodig om dit land te kennen om het werk van z'n artiesten te beoordelen.

Vooral geldt dit van 'n echt kunstenaar als Pierneef, geheel gebonden aan en vergroeid met de Afrikaanse natuur.

Om zich een oordeel te verwerven over het peil der kunst en de individuele waardij van de kunstenaars zal men zijn heil niet moeten zoeken bij de kunstkritiek hier te lande; die ligt nog in de windeldoeken. Door haar jeugd gaat ze zich dikwels te buiten;

gaarne geschiedt een achteruitzetting van werken uit het atelier van hen die in de officiële wereld of de society geen rol spelen; kleine spitsigheden treffen hun bekwaamheden, en tegelijkertijd de nog niet scherp ziende ogen van het publiek.

Deze lelike uitwas ontsiert het wicht bizonder.

Een verontschuldiging voor deze boutade ligt hierin, dat er uit blijken moet hoe bezwaarlik het gaat om aan 'n artiest z'n zuivere plaats toe te wijzen ten opzichte van z'n Afrikaanse confraters niet alleen, maar ook tegenover de Europese kunst.

Het oordeel over Pierneef's werk is dan ook meer subjektief dan wel gewenst zou zijn. Hijzelf beseft dit, en is dezer dagen voor een lang verblijf in Engeland, Nederland en Frankrijk vertrokken, om z'n krachten te toetsen.

Als dit opstel dan ook beschouwd wordt als een warme introductie van 'n kunstenaar, die in Nederland reeds niet meer een onbekende is, zullen de schrijver zowel als de artiest zich gevleid voelen wanneer ze gehoor krijgt.

Hendrik Pierneef is geboren te Pretoria op 13 Augustus 1886. Zijn vader,

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(13)

2

van Hollandse boerenafkomst, van beroep modelmaker op een Rotterdamse scheepswerf, is in 1884 op eigen gelegenheid naar Transvaal gekomen, daar werd hij bouwmeester, en verscheidene van de oudere regeringsgebouwen zijn het werk van de oude heer Pierneef. Zijn vrouw, van oorspronkelik Franse afkomst, was de dochter van een Vrijstaatse schoolmeester.

Pierneef's eerste onderwijs kreeg hij op de Staatsmodelschool, en de

tekenonderwijzer daar was de Hollander Hondius. Na de Boeren-oorlog, in 1901, trok de famielie, om gevangenschap van de vader te ontgaan, naar Nederland terug, waar ze twee jaar, in Rotterdam, bleven. En deze twee jaren hebben de ogen van de jonge Pierneef geopend voor de Hollandse schilderkunst. Z'n vrije uren bracht hij in Boymans door, en tentoonstellingen trachtte hij trouw te bezoeken. Een winter heeft hij de avond-tekenlessen van de Akademie bijgewoond. In die tijd begint hij zelfstandig te schilderen, meest figuren en dieren. Zuid-Afrika echter trok moeder en kinders onweerstaanbaar, en de vader hoorde naar hun stem.

'n Tijdje werkt Pierneef in Zuid-Afrika alleen verder, weer in z'n vrije tijd, want nu bibliothekaris aan de Staatsbibliotheek, maar in 1906 gaat hij in de leer bij F.

Oerder, destijds in Pretoria gevestigd.

Ondanks z'n ‘leermeesters’ is Pierneef een self-made artiest. Zijn begaafdheid heeft zichzelf gevoed door een onverschrokken idealisme. In de laatste jaren geniet hij de erkenning, van Engelse kant zowel als van Afrikaans-Nederlandse, waarop hij nu recht heeft en die hem zeer schraagt in z'n ondernemingslust.

Sterk zijn dus de banden die hem aan Nederland binden, opnieuw versterkt door z'n huwelik met een Nederlandse vrouw; de Afrikaners mogen echter in hem met recht hun tiepiese eigen schilder zien.

Zijn werk draagt de stempel van z'n prettig, open karakter. Men beschouwe z'n kop, geboetseerd door Fanie Eloff, een kleinzoon van President Kruger. Er is geen gekompliceerdheid of geraffineerdheid. Onmiskenbaar Hollands is het tiepe. De Hollandse deugden - ik neem ze over uit ‘Rembrandt als Erzieher’ -: bedrijvigheid, vrijheidsliefde, diepte van gemoed, eenvoud, Pierneef heeft ze in Hollandse mate.

Z'n bedrijvigheid is groot, het schilderen z'n handwerk, zoals bij de

zeventiende-eeuwers. Vrijheidsliefde, stellig een erfenis van z'n ouders, niet het minst van z'n vader, wil bij hem de kant uit van ongebondenheid. ‘Ek is 'n barbaar’ zegt Pierneef, met zekere ironie, die de uitspraak tempert. Gemoedsdiepte is meestal moeiliker aan te tonen, spreekt het meest uit z'n heimwee naar de Transvaal, naar het ongerepte bosveld, z'n open werkplaats. Eenvoud spreekt uit z'n persoon al evenzeer als uit z'n werk. Zelfverheffing of 'n artistiek fluwelen jasje heeft hij niet.

Pierneef's altijd ‘jeugdige’ eigenschappen spreken wel het sterkst

(14)

3

in z'n ‘jeugd’-werk. Ik herinner me een wit huisje onder blauwe hemel - maar dan ook blauw! - tussen groene populieren, met een botergeel bloemenveldje ervoor, waarin de vreugde om de kleuren de schilder te machtig is geworden. Het bevat een belofte voor de toekomst, maar vormt geen atmosferiese eenheid. Want in Zuid-Afrika is een bedekte lucht nodig om zó sterke kleuren te verkrijgen, en dan is er immers vochtigheid in de atmosfeer. Zoals zo vaak bestaat dan ook in Pierneef's jeugdwerk een zekere tegenstrijdigheid tussen de werkelikheid en de uitbeelding.

Maar reeds vroeg neigen de schilderingen naar het monochrome, het beste bewijs van de rijpende vizie. Verscheidene grotere stukken bereiken een gave totaaltoon, meest overwegend in oker en bruin; de overige kleurelementen gelukkig daaraan gesubordineerd. Het tiepies Transvaalse landschap eist doorgaands een sober kleurengamma; een hele reeks van Pierneef's stukken is met stelligheid door dit

‘monochrome’ karakter te herkennen als behorend tot een bepaalde tussen-periode in zijn werk.

Ik denk hierbij aan het grote paneel, dat het monumentaal sluitstuk van deze reeks vormt. De oker-kleur overweegt; zelfs de lucht is daardoor aangedaan. De droge lijnen van de wijkende boomstammen onderstrepen de asbruine toon. De markante inkerving van de rivierbedding accentueert de harde droogte van de bodem. De piramidale heuvel met z'n simpele voetstuk, in grel licht gezet, beneemt elke illuzie van een wazige horizon.

De Afrikaanse vlakte heeft zeer zeker haar eigen grote bekoring. Toch ken ik weinig van Pierneef's werk, waarvan deze bekoring uitstraalt. Het sentiment der Vrijstaters en Transvalers voor hun Karroo-vlakte is dan ook m.i. meer van dichterlike aard dan gegrond op sterke vizie. Jan Celliers' gedicht ‘Die Vlakte’ bewijst dit ook wel. Er bestaat uit de genoemde periode van Pierneef's werkzaamheid een schilderij, dat geïnspireerd schijnt te zijn door de eerste strofe van dit gedicht:

Ek slaap in die rus van die eeue gesus, ongesien, ongehoor,

en dof en loom in my sonne-droom, ongewek, ongestoor.

Tot die yl-bloue bande der ver-verre rande skuif my breedte uit,

wyd-kringend aan d'puur alomwelwend asuur wat my swygend omsluit.

Ik heb er de schilder nooit naar gevraagd, en de feitelike waarheid doet er ook weinig toe. Maar het is denkelik niet geheel toevallig dat dit stuk hangt in de studeerkamer van een professor in de letterkunde, en een ander professor hoorde ik die versregels citeren toen hij er voor stond. Dit stuk verdient de naam van litterair schilderij. Het is pictureel niet

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(15)

4

sterk en als geheel tamelik onbeduidend. Maar het heeft een zekere litteraire waarde, als illustratie bij een bekend gedicht, en behoort dus gerangschikt te worden onder die grote reeks van anecdotiese of sentimentele uitbeeldingen, die vragen om een onderschrift.

Er schuilt een groot gevaar in deze werkwijze, vooral voor een artiest als Pierneef, dat aan dit stuk treffend te demonstreren zou zijn. De kunstenaar, in de eerste plaats reproductief, werkt door een geleende impuls, en geeft aan z'n doek een sentimentele waarde die niet intrinsiek eigen is aan zijn uitbeelding van het onderwerp. Het stuk is belangwekkend als een dokument in de ontwikkelingslijn van de maker. Ik voeg er aanstonds bij dat te midden van vroeger zowel als later werk een dergelijk stuk min of meer onecht, on-Pierneef's, aandoet. De verwarring van sentiment met een litteraire bijsmaak en echte schildersvizie is bij hem gelukkig uitzondering. Ik zou, na deze opmerking, haast durven beweren dat een akademiese omgeving voor dit natuur-talent een gevaar is.

Een verfrissing voor de kunstenaar zijn z'n veelvuldige verblijven in de Kaap-Provincie. In haar Zuid-West-hoek is veel meer groen geboomte dan in de Transvaal, het hele landschapskarakter verschilt door de bergen en de zeelucht, en niet het minst ook door de stoffage met de vele oud-Hollandse boerenhuizen.

Het gereproduceerde stuk: ‘Plaas in die Boland’ laat grote kontrasten van toon zien. De statige bloekom-bomen omlijsten als kerkpilaren de verscholen plaas. Een aardig beeld bij een Afrikaans schrijver stelt zo'n plaas voor als een vogelstruis, die pronkt met z'n opgezette veren. Zo ligt ook hier het huis zich te koesteren in de zon, beschut door de bergen, en beschermd door z'n eigen opgaand hout. De Transvaler heeft aan dit geboomte een sterke expressieve kracht gegeven, dominerend over 't hele landschap.

Talrijk zijn Pierneef's studies en stukken uit de buurt van Stellenbosch en vrij gretig de kopers. Veelmeer naturalisties dan het vorige stuk is de ‘ou wynkelder op die plaas’, het gemoedelike en toch zo koket versierde oude gebouw tussen de eikeboomen. Zo'n gegeven is zeer geschikt voor het bekijken van lichtwaarden. De schilder heeft van de kontrasten ruim partij getrokken, en het geheel blijft meer aandoen als een studie dan als schilderij, ondanks het formaat. Verschillende partijen zijn wat losgelaten, blijkbaar van weinig betekenis voor de bedoeling van de schilder, maar men wordt niet geheel overtuigd dat dit onderwerp niet even goed of beter op veel kleiner schaal en bijv. door een houtsnee, zou kunnen zijn behandeld. Het spreekt vanzelf dat bij Pierneef's grote productie een vrij aanzienlike middenmoot van dergelijk werk voorkomt. Maar zeker zal die moot aàl kleiner worden, naarmate de kunstenaar zich àl meer bezonnen rekenschap geeft van het waarom bij het kiezen

(16)

I

FANIE ELOFF.PORTRET VAN J.H.PIERNEEF.

J.H.PIERNEEF. PLAAS IN DIE BOLAND.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(17)

J.H.PIERNEEF. OU WIJNKELDER OP DIE PLAAS.

(18)

II

J.H.PIERNEEF. BIJ PLUMSTEAD,KAAPPROVINCIE. BEKROOND SCHILDERIJ OP DE SOUTH AFRICAN ACADEMY.

J.H.PIERNEEF. SUID WES SANDSTEENBERGE.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(19)

5

van z'n medium. Hiermee wil niet gezegd zijn dat dit soort studies in olieverf overbodig zou wezen. Maar wel worden ook minder goed verantwoorde studie-doeken hier als voltooide schilderijen aangemerkt, en een schilder mag men dan niet kwalik nemen als hij aan de verleiding toegeeft om ook deze onrijpe vruchten tussen de rijpe ten toon te stellen en te verkopen. Hijzelf maakt echter een zuivere kennis van en een juist oordeel over zijn werk moeiliker dan nodig is, doordat men veel meer moet schiften dan gewenst is.

Het volgende schilderij hier afgebeeld: ‘Bij Plumstead, Kaap Provincie’ is karakteristiek voor de omgeving van Kaapstad; het stuk werd bekroond op de tentoonstelling van de South African Academy te Johannesburg in 1923. Het winderige van de Kaapse vlakte zit in de vier waaibomen eigenzinnig belichaamd.

Ik heb reeds opgemerkt: het Bosveld, de grote ongerepte wereld benoorden Pretoria, is Pierneef's tuiste. Daar vindt hij het Transvaalse landschap in rijker flora, waar de sterke atmosferiese wisselingen enorme verscheidenheid van koloriet scheppen.

Hoewel zeer verschillend van de Kaap-Provincie, is dit laatste toch een trek van overeenkomst ermee, en deze Bosveld-doeken vormen een schakel met de vorige.

Vooral het hier afgebeelde (bl. III): ‘Wegtrekkende donderbui’, is smijdig geschilderd.

De brutaal-groene bomen, zat gedronken van de regen, steken hun koppen in de donkere lucht. De schilder zat midden in de nattigheid te werken, zelf over-verzadigd van 't hemelvocht. In een halve achtermiddag, opgejaagd door een nieuwe bui, smeet hij z'n impressie neer, met een beproefd kunnen, verworven door naarstige studie en intieme vertrouwdheid met z'n wereld.

Dit en dergelijke stukken zijn op hun best doordat er geen atelierlucht aan zit. In een klimaat als hier is dit mogelik. Maar daartegenover: de verleiding is groot om zo'n expressie-uit-één-stuk, in vele gevallen gerechtvaardigd ook door het gegeven, als voorbeeld te stellen ook voor ander werk, waarbij dóórdringen in het onderwerp meer gewenst zou zijn. Pierneef heeft stellig heel wat werk tentoongesteld dat een zeker gemis aan diepte niet verbergen kan onder techniese vaardigheid.

Een ander bosveld-stuk, zeer breed geschilderd, geeft een fraaie en sobere expressie van het eigenaardig land.

Het vorig jaar, 1924, zag hem in Zuid-West. Opgetogen kwam hij terug: heel nieuw werk, bijna alles verkocht op de tentoonstelling in Windhoek. Een ideale wereld voor onze schilder, alleen wat tè ver weg. Het eerste Zuid-West-stuk (bl. III) doet in z'n rechter benedenhelft ietwat Rembrandtiek aan in z'n gouden lichteffekt.

De twee boompjes staan te gloeien op de hete plaat van licht, tegen de diep blauwe en loodzware heuvels,

(20)

6

die eerst de voorgalerij vormen van de imposante reeks daarachter. Het ongerept wijde van het land, waarboven de elementen hun vrije loop kiezen, ligt goed in dit stuk besloten.

Toch is het zwakker, want meer traditioneel van vizie, door z'n band ook met de vorige Transvaalse en Kaapse stukken, dan het volgende. Dit twede Zuid-West-stuk (bl. II) zou ik mannelik willen noemen, naast het stellig meer vrouwelik karakter van het eerste. Het is ongemeen sterk door z'n open aanvaarding van de waarheid: in wezenloos bleek geel en steenrood, zeer breed en borstelig geschilderd, liggen de zonkanten der reuzen zandsteenbergen dood te branden. Daaronder de paddestoelen van bomen, door wind en zon en zand gedrongen om hun kleine plekje aarde koel te houden. Alle fierheid is hun vreemd. Het eerste stuk is ongetwijfeld gezien, maar toch onmiskenbaar ook op effect berekend. Van stofuitdrukking - men lette bijv. op de linkse hoge bergrug - is het ook veel minder dan het andere, dat ik als een van de beste stalen van Pierneef's kunst beschouw.

In dit late, recente werk, valt weer de monochrome neiging op, maar nu toch verrijkt, minder flets, en meer verdiept, in zich bevattend opvallend zelfstandige kleurnoten. Het monochrome, in de eerste stukken herinnerend aan sommige grote litho's van Duitse landschapschilders, is waarachtiger geworden, omdat het minder opvalt, minder met opzet is nagestreefd.

Deze onbevangen blik op het landschap en de aanvaarding ervan in zijn blote waarachtigheid is een waardevolle overwinning van de kunstenaar. Zijn temperament naast de zuiver natuurlike sfeer waarin hij werkt hebben deze verovering mogelik gemaakt. Ze is nog niet zo volkomen, dat de schilder konstant op 'n hoger peil verheven is. De oude mens komt nog herhaaldelik boven. Dan gaat z'n werk weer lijken op dat van vroeger en het verraadt dan weer een vlucht uit de open, heldere, maar ietwat nuchtere ruimte, die door haar brutale wijdheid en veelomvattendheid de schuchtere geest te zeer verstrooit, naar intieme schuilhoekjes van een enkel boompje aan de waterkant, of een wit huisje tussen wat bloemen en slanke bomen.

Daartussen door kan men wel de ware schildersblik opmerken, en nooit verlochent hij zich door in het zog te varen van kunstbroeders met misschien groter naam, maar veel minder Afrikaans karakter. De meeste in Europa gevormde of door Europese kunst beïnvloede artiesten missen de onbevangenheid om het Afrikaanse landschap te beamen. Op de laatste December-tentoonstelling van de South African Society of Artists, in de ‘stadszaal’ te Kaapstad, waren de voorbeelden van dit onvermogen overwegend. Een representatief schilder als Roworth, voor wiens portretten men 500 pond sterling betaalt, vergastte de beschouwer op 'n paar monstra van kleur en techniek.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(21)

7

Zware plakkaten van zwartbruine schaduw, romantiese boomgroepen à la Corot of Rousseau, een techniek die weinig of niets openbaarde van de eigenschappen van het Afrikaanse veld, moesten ons binnenleiden van Europa in Afrika. Het resultaat was slechts het omgekeerde.

In deze zin mag ik misschien ook de bij het begin van dit opstel aangehaalde woorden van Mr. Muller verstaan: voor een Europeaan, een Nederlander, een Engelsman, is het hoogst moeilik om te ontkomen aan de banden van zijn tradiesie.

Hoe meer een Europees schilder gewerkt heeft voor een eigen stijl en intieme vertrouwdheid met een bepaalde sfeer, hoe moeiliker moet het hem vallen om hier de oude Adam af te leggen. Daarbij komt dat dóórdringende liefde voor het Afrikaanse landschap, wat iets anders is dan oog voor het romantiese en zonnige schoon, feitelik slechts mogelik is voor de zonen van het land.

We hebben nu gerede aanleiding om over te gaan tot het andere belangrijke medium van onze artiest: de houtsnede.

Het is geen toeval dat juist Pierneef zich zo bizonder aangetrokken voelt tot deze werkwijze. Want hier is het zijn taak om de kleur en de stof aan te duiden door het zwart-en-wit-kontrast; het werk moet suggestief zijn, meer dan vertellend.

Bij al de zonneschijn en de vlammende kleuren vaak, is de totaal-impressie van een Afrikaans zomer-landschap immers één-tonig. De ijle, droge, transparante lucht doet wel kontrasten van licht en schaduw scherp spreken, maar het licht is zo fel en medogenloos dodelik voor de fijne kleurschakering, de slagschaduw zo intens, dat deze strijd van licht en donker al het andere verdringt.

Als andere schilders zich blind staren op de vele kleuren zonder de sinthese ervan te bereiken, ziet Pierneef's oog, bij heldere zonneschijn, het licht in eerste instantie, en dus ook het donker, al het andere subordinerend. Uit een andere drang dan bijvoorbeeld Jan Mankes snijdt Pierneef z'n blokken, maar bij beiden zit hetzelfde gronddenkbeeld als beginsel voor. De lijn moet vooral helpen om de stof te verbeelden, bij Pierneef meer dan bij Mankes. Beiden zoeken de innigheid door soberheid te weerspiegelen, alleen Pierneef, vindend minder innigheid om zich heen, gaat dus de decoratieve kant op. Daar ligt een groot gevaar. De techniese vaardigheid beheerst de tekenachtigheid van oude gevels met hun ornamenten; van hoogopgaande stammen tegen bleek-lichte achtergrond. Maar dit bleke wit in Pierneef's houtsneden is dikwels te leeg. Een witte muur, op wit papier gezet, is wit, maar suggereert soms onvoldoende de half vergane kalklaag. Grillige boomstammen tegen de witte, wezenloze hemel zijn soms toch te zeer silhouetten, te zeer op hun ware dikte

(22)

8

gemeten, te weinig door het alles doordringende licht omspeeld. Dan is het wit dor en levenloos en zonder innigheid.

Het hele omvangrijke oeuvre van Pierneef's hout- (gewoonlik linoleum-) snijwerk heeft door z'n principiële waarheid, z'n erkenning van het sober monochrome, vitale betekenis. Met verlangen en gerechtvaardigde verwachting zien we de ontwikkeling en volmaking van dit werk tegemoet. Stellig zullen bijvoorbeeld vele Franse houtsneden zijn ogen openen voor de mogelikheden op dit gebied. Ik acht het geenszins ondenkbaar dat onze kunstenaar voor deze geliefde werkwijze onderwerpen zou zoeken in Europa.

Gelukkige houtsneden van Pierneef zijn er in flinken getale. Gewoonlik spreken ze van een sterke overtuiging, een echte drang om een houtsnede te maken en niet iets anders. Terwijl hij buiten bezig was aan een studie in olieverf hoorde ik hem zeggen: ‘Hierdie ding sou mooi wees vir 'n houtsnee’. Nu was het een warme, zonnige morgen, en het landschap wijd, met bergen in de achtergrond. Alleen een

rijk-donkergroene den stond te midden van het licht; fors, kompakt, langs den weg, met een plakkaat schaduw onder zich. Het was niet toevallig dat hij juist deze boom als centrum schilderde, evenmin toevallig dat hij er een houtsnee van wou maken.

En ten slotte, misschien beheerst door zijn dekoratieve opvatting, was hij ietwat teleurgesteld dat hij niet genoeg kleur op z'n doek had gekregen.

Het grote aantal zwart-en-wit platen uit Pierneef's werkplaats bewijst te meer dat veel gegevens om hem heen te kleurloos zijn en van te weinig toonwaarde voor een schilderij. De twee kunstuitingen vullen elkaar dan ook gelukkig aan, en een oordeel over Pierneef als landschapschilder zal hem als houtsnijder geregeld moeten raadplegen.

Ik sta trouwens in dit opstel niet verder stil bij het etswerk of bij de koppen door Pierneef gemaakt; alleen de karakterkop van President Kruger wil ik vermelden, modern van opvatting, misschien te weinig hier gewaardeerd.

Aan het slot van dit stuk moeten we nog stilstaan bij Pierneef's groter decoratief werk, waarvan de motieven gebazeerd zijn op de oude Boesman-kunst. Al jaren lang houdt hij zich bezig met het ontwerpen en ontwikkelen van steeds nieuw gevarieerde en gekombineerde tekeningen, daarbij trachtend het oude karakter der Boesman-kunst te bewaren. Het behoort tot het wezen van Pierneef's kunstenaarsaanleg dat hij zich ook juist tot deze natuur-kunst aangetrokken voelt.

Die oude tekeningen oefenen een eigenaardige bekoring uit als men op afgelegen plekken tegen de rotswanden ze bekijkt. Er is een stuk oude geschiedenis van het land aan verbonden, toen het nog wemelde van grootwild, en de primitieve mensjes hun oerbestaan leidden bij de klare

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(23)

III

J.H.PIERNEEF. WEGTREKKENDE DONDERBUI IN DIE BOSVELD.

J.H.PIERNEEF. SUID WES.

(24)

IV

J.H.PIERNEEF. BLOEKIMBOME. HOUTSNEDE, 1920.

J.H.PIERNEEF. TWEELINGBERGE, STELLENBOSCH.HOUTSNEDE, 1922.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(25)

J.H.PIERNEEF. OUWE GEBOU VANAF KAFFERLOKASIE.HOUTSNEDE, 1925.

(26)

9

sprengen aan de voet der bergen. Hun wel en wee hebben ze in hun rotstekeningen vastgelegd, dikwels met een verrassende, natuur-werkelike vaardigheid. Hun verfmateriaal, een prachtig, weinig verkleurend oker-rood, sluit zich harmonieus aan bij de omgeving. Het primitieve en toch vaak gespannen lijnenspel der naieve komposities is 'n heerlik uitgangspunt voor onze schilder. Honderden, vaak origineel gevarieerde patronen liet de tekenaar me in z'n atelier in Pretoria zien; hij had ze een tijdje geleden gebruikt bij de dekoratie van de lokalen der school op Ficksburg, een stuk werk waarvoor de opdrachtgevers haast evenzeer te prijzen zijn als de uitvoerder.

Een door Pierneef ontworpen kussen, uitgevoerd in gekleurd leer, met oker-rood, zwart en wit, is een aardig staal, al enige jaren oud, van deze kunstuiting. Sindsdien, in later werk, zijn de mogelikheden meer gedurfd ontwikkeld, en vooral de snaakse en toch rake lijnen, van lichaam en benen in de eerste plaats, veel echter volgehouden.

Een aantal patronen voor borduurwerk staan binnenkort in het weekblad ‘Die Huisgenoot’ te worden afgedrukt; te hopen is dat de moeders en dochters hiervan profijt zullen trekken.

Er schuilt een zekere ironie van het lot in deze aanvaarding der Boesman-kunst op groter schaal in Zuid-Afrika. Misschien 'n honderd jaar geleden werden nog in de Kaap-Provincie Boesmans uitgeroeid: ze waren schadeliker dan de bobbianen. In de Heksriviervallei wist een boer ons nog de plek aan te wijzen waar een hele jachtbuit van kleine Boesman-lichamen op een hoop werd gegooid, en met klippen toegedekt.

Nu leest men in ‘Die Burger’ over Pierneef's Boesman-kunst: ‘Dit is suiwer Afrikaans - afgelei (indien nie volkome oorspronklik nie) heel waarskynlik van die dekoratiewe kuns van die Boesman, en dit is in daardie rigting wat ons Suid-Afrikaanse

dekoratiewe kuns moet ontwikkel.’ Wèl weinig beseft deze schrijver hierin de snaakse en ongewild-ironiese uitleg van de woorden: wat gij geërfd hebt van uw vaderen, verwerf dat om het te bezitten.

Stellenbosch (Z.A.), 1925.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(27)

10

Wajang

het Javaansche schimmenspel.

Door E. Barth - van Marle.

HET is wel verwonderlijk hoe het mogelijk is, dat wij Nederlanders ruim 300 jaar onze kolonien bezitten, dat zoovele duizenden van onze mannen en vrouwen daar hun levenstaak hebben gevonden en dat, op enkele uitzonderingen na, wij als volk geheel vreemdeling zijn gebleven aan het innerlijk leven en de kunst van den Oosterling.

Wel hebben de Europeanen uit utiliteitsgronden hun taal geleerd, om zich door den inboorling te laten bedienen, maar het dóórdringen tot hun k u n s t - en

z i e l e l e v e n kostte te veel inspanning en tijd en de ware belangstelling - de liefde - ontbrak.

Die ware belangstelling kunnen wij wel vinden bij onze bestuursambtenaren, onze zendelingen en bij de taalgeleerden. Geleerden als Kern, Juynboll, Serrurier, Te Mechelen, Veth, Winter, Poensen, Brandes, Hazeu en Kats hebben ons die wereld nader gebracht. Ook Duitschland heeft hiertoe medegewerkt, want na de

Nederlandsch-Indische kunsttentoonstelling te Krefeld in 1906 heeft de w a j a n g den Duitscher gepakt en ‘begeistert’ op een wijze zooals ze den Nederlander nog niet heeft gedaan.

In Oldenburg en Mannheim zijn onlangs kunstavonden en tentoonstellingen gehouden van speciaal Javaansche kunst, waarvoor geleerden en belangstellenden uit Hamburg, Kiel en Bremen waren overgekomen en het intellect en de aristocratie zich vereenigd had. Behalve Duitschers waren Italianen, Spanjaarden, Maleiers en Javanen, maar vooral kunstenaars, schilders, beeldhouwers, tooneelspelers en schrijvers aanwezig om een blik te krijgen in deze hun geheel vreemde wereld. Met de grootste belangstelling volgden zij de voordracht en de vertooning door den als Javaansch edelman gekleeden Raden S. Hardjodiringgo.

Wie van ons weet, dat deze zelfde Javaan hier in het land ook heeft rondgereisd en deze zelfde vertooningen heeft gehouden? Wie heeft ze gezien? Zeer weinigen!

Wat is hiervan de oorzaak?

Tegenwoordig kunnen wij in Holland genoeg wajangfiguren zien.... doch steeds op een wijze waarop men ze niet z i e n moet.

Hoe mooi in primaire kleuren beschilderd en verguld de wajangpoppen ook zijn, en als zoodanig reeds een lust zijn om te bekijken, zoo is dit toch niet het wezen van de wajang.

(28)

11

Een wajangpop is nml. een schaduwbeeld. Zij moet dus niet bekeken worden in o p zicht, maar in d o o r z i c h t ; zooals zij dan ook in de werkelijkheid vertoond wordt. Haar silhouet moet zich projecteeren op een wit scherm, of, zooals dit in Krefeld geschied is, op matglas.

En dan veranderen de figuren ineens van gedaante.

De tot dusver voor ons ‘onbegrijpelijke dingen’ bieden dan het hoogste op het gebied van zwart- en witkunst, en wat eerst gedrochtelijk karikatuur scheen, wordt een weloverlegde stijl, die niets met de realiteit te maken wil hebben, zuiver verbeelding geeft in schitterend gelukte vormen.

Trouwens wajang beteekent in de eerste plaats s c h a d u w ; en verder s c h a d u w b e e l d , s c h i m . Maar ook s c h i m m e n s p e l , nml. de

t o o n e e l v e r t o o n i n g m e t f i g u r e n t e g e n e e n v e r l i c h t s c h e r m . Laat ik beginnen met u in schaduwbeeld een fragment te toonen uit een Javaansch tooneelstuk (Zie pl. 1), waarbij Ardjoena in gevecht is met Koembakarna, den grootsten der reuzen.

Zooals bekend, is Ardjoena de Adonis der Javanen (pl. 7), het type van mannelijke schoonheid, onkwetsbaarheid en onoverwinnelijkheid, de lieveling der goden en....

der vrouwen. Toch liefhebbend en getrouw echtgenoot: in pl. 2 zien wij hem bezig zijn vrouw te leeren schieten met pijl en boog.

Hier evenwel zien wij de wajangfiguren, zooals die uit buffelleer gesneden zijn.

De lijnen zijn aanwijzingen voor het beschilderen der figuren met helle, vlakke tinten, of voor het vergulden. Hoofdhaar en baard zijn zwart geschilderd. Langs die lijnen zijn de figuren met puntjes en streepjes doorgebeiteld, waardoor hare schaduwbeelden het subtiel-filigraanachtige vertoonen als in pl. 1 te zien is.

Hunne vormen zullen u vreemd en grillig voorkomen. Wij vinden punten van overeenkomst met de wijze waarop in het oude Egypte en Assyrië de menschelijke gestalte werd afgebeeld. (Zie pl. 3, blz. 18). Bij beiden zijn het gezicht en de beenen en profiel, en het bovenlijf daarentegen bijna en face. De voeten zijn naar denzelfden kant gekeerd. De voorste schouder is korter dan de achterwaarts gelegene, daar men perspectivisch den schuin geplaatsten voorsten schouder in het verkort ziet. De achterste schouder is overdreven lang en de overdrijving gaat nog veel verder in de lengte der armen, die bijna tot aan de voeten reiken.

Nu hebben wij bij de oud E g y p t i s c h e en A s s y r i s c h e , zoo ook bij de J a v a a n s c h e afbeeldingen van menschelijke figuren te doen met

s t y l e e r i n g s m o t i e v e n .

In den Javaanschen aard ligt een sterk begrip van stijl, ook voor sierkunst

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(29)

12

en ornamentiek. Waar het stijlbegrip sterk ontwikkeld is, zijn de overdrijvingen ook sterker en zijn mitsdien de armen van een Javaansche wajangpop nog langer dan die van de langgerekte figuren van Toorop.

Alle expressie staat onmiddellijk in verband met het g e b a a r . Dit gebaar wordt bij de wajangpop uitsluitend met de armen en handen gemaakt, en de overdreven lengte der armen accentueert het gebaar, m.a.w.: de eerbied bij den Javaanschen groet (sembah) - door beide handen aan elkaar gevoegd voor het aangezicht te brengen - wordt hierdoor veel duidelijker gezien en sterker gevoeld. Het agressieve van den aanval wordt veel machtiger.

Ook Rembrandt teekent de handen van den Heiland veel te groot naar verhouding van het lichaam, in die schilderijen, waar hij de aandacht speciaal wil vestigen op de wondere macht die van die handen uitgaat.

Iedere wajangfiguur stelt een bepaalde persoon voor. Wij zouden ze niet

gemakkelijk van elkaar kunnen onderscheiden, maar de Javaan kent zijne helden en heldinnen aan allerlei karakteristieke kenmerken. Het voornaamste kenmerk is de gelaatsuitdrukking. Die is bij het edele type rustig, of liever beheerscht, ingehouden.

Een eigenschap, waar de Javaan zelf naar streeft. Slechts bij enkele figuren is de uitdrukking trotsch en heftig. Bij de rustige gelaatsuitdrukking behooren de halfgesloten, spleetvormige oogen. Ruwe, woeste poppen hebben groote wijd opengesperde oogen. De houding van het hoofd is dikwijls wat voorovergebogen.

Het edele type onderscheidt zich verder doordat neusrug en voorhoofd in één lijn liggen, de neus lang en fijn is, terwijl bij het onedele type de neus knotsvormig naar voren of zelfs omhoog steekt (pl. 4).

Reuzen en apen hebben slagtanden.

Het bovenlijf is gewoonlijk bloot, maar vorsten en prinsen dragen wel een statiekleed met een sleep, die tusschen de beenen en van achteren afhangt.

Kluizenaars en goden dragen klompvormige schoenen.

Een groote plaats neemt ook de humor in, steeds door drie narren verpersoonlijkt, die te herkennen zijn aan hun lachverwekkend voorkomen (pl. 6).

De grootte der poppen is nooit willekeurig, maar steeds naar vaste verhoudingen, terwijl de plaats, die zij op het tooneel innemen, ook streng met Javaansche

vormelijkheid geregeld is. (Zie pl. 5.)

Iedere wajangvertooning wordt begeleid en afgewisseld door m u z i e k .

Het orchest is de g a m e l a n , die uit een aantal instrumenten van verschillende soort bestaat.

De melodie staat geheel op den voorgrond en is steeds éénstemmig.. Door veelstemmigheid zou de zangwijs geschaad worden. Ze wordt aangegeven en ingeleid

(30)

V

PL. 1.ARDJOENA IN GEVECHT MET KOEMBAKARNA:DE STRIJD TUSSCHEN GOED EN KWAAD.

PL. 5.DE LAATSTE VERGADERING DEK PANDAWA'S,WAARIN BESLOTEN WORDT TOT DEN BROEDERKRIJG

(MAHABARATA). 15E EEUW VÓÓK CHR.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(31)

VI

PL. 2.ARDJOENA LEERT ZIJN VROUW SCHIETEN MET PIJL EN BOOG.

(32)

13

(rebab), waarbij het eenige blaasinstrument van het orchest, een bamboezen fluit (s o e l i n g ) wat tint en kleur aanbrengt.

De b e g e l e i d i n g heeft den boventoon. Deze geschiedt door slaginstrumenten:

groote en kleinere gongs, metalen bekkens van verschillende grootte, houten en metalen klankstaven, zoomede een langwerpige trom (g e n d a n g ), die met de beide handen bespeeld wordt en het tempo aangeeft.

Alle Javaansche muziek is feitelijk begeleide éénstemmige melodie.

Zooals oorspronkelijk elke muziek van den vóórtijd zich kenmerkt door een beperkt aantal tonen, is ook de gamelanmuziek oorspronkelijk slechts vijftonig. De gamelan, die hierop berust, heet s a l é n d r o . Zij toont het meest overeenkomst met de oud-Grieksche muziek. De vijf tonen zijn eenigermate terug te vinden in de vijf zwarte toetsen van onze piano.

Naast de s a l é n d r o bestaat de gamelan p é l o g ,, die als nieuwere - hoewel nog eeuwenoude - gamelan een octaaf beslaat van zeven tonen. In het toonstelsel alleen is het verschil gelegen tusschen het pélog- en het saléndro-orchest, want de soort instrumenten is bij beide dezelfde. Zij worden ook op dezelfde manier bespeeld, en wel, in een volledige gamelan, door een 24-tal mannen, die allen bij of naast hunne instrumenten op den grond zitten. De plaats van het orchest bij een wajangvoorstelling is achter den vertooner (d a l a n g ), die mede, met gekruiste beenen, op den grond zit.

Opmerkelijk is dat het p é l o g gestemde orchest bij het volk niet zoo geliefd is als de 5-tonige gamelan s a l é n d r o .

Daar ons begrip van ‘tonaliteit’ (waarbij alle stemmen zich uit één bepaald accoord ontwikkelen en in datzelfde accoord haar oplossing en slot vinden) ontbreekt, moeten vele Javaansche melodieën voor ons Europeesch oor onbevredigend eindigen. Zij eindigen met een sonoren en dreunenden gongslag, die elke orchestfrase afsluit.

Toch drukt ook deze muziek zeer duidelijk het karakter uit van het volk in zijn geestelijk en maatschappelijk leven. In hun zang is het g e m e e n s c h a p p e l i j k denken en voelen uitgedrukt en nooit de e i g e n gedachten van den zanger. De persoonlijkheid van den zanger treedt geheel op den achtergrond voor het algemeen volkskarakter. Het is in den echten zin van het woord g e m e e n s c h a p s k u n s t , volkskunst.

Een ‘communistisch’ ideaal!

Voor een bewust scheppend kunstenaar is hier geen plaats; het repertoire blijft dan ook onveranderd hetzelfde, het is afgesloten.

Maar de kostbare erfenis der vaderen uit langvervlogen tijden, die schat van melodieën, bewaart de Javaan als een dierbaar kleinood, dat hem nog immer in benarde uren opheffing en bezieling brengt. Elke melodie,

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

(33)

14

geput uit dien rijkdom, heeft den zin van een, voor het geheele volk verstaanbaar symbool, evenzeer als elke wajangfiguur aan elken man uit het volk van oudsher bekend, liefde, vereering of afschuw inboezemt.

Om de muzikale waarde van de gamelan aan te geven, kan ik niet beter doen dan aanhalen wat fijnvoelende Europeesche kunstenaars daarvan gezegd hebben: ‘Waar de k r i j g s m u z i e k bruut geweld, moed en kracht moet typeeren, hooren wij de luide, heen en weer klinkende klokkeklanken van de koperen b o n a n g s en k e n o n g s , gepaard aan het heftig getrom op de g e n d a n g en aan het dreigend g o n g g e d r e u n ; zij doen het hart sneller kloppen en geven wonderlijk mooi het onstuimig karakter van den levendigen strijd weer.

Gedurende den w e e m o e d i g e n z a n g van vrouwen daarentegen, is de zachte, in mineur gestemde gamelanbegeleiding heel lieflijk en bekoorlijk melodieus.

Tusschen het klankschoon geklingel-klangel van de kleinere b o n a n g s , weent, het harte roerend, de tweesnarige r e b a b naast de tierelierende bamboefluit, die zingt als een vogel.’*)

En verder:

‘Een avond in Pakoealaman. De gamelan verguldt den tijd. De tijd vergeet zijn gewonen gang. Kwartieren krimpen ineen tot minuten, minuten lijken als zalige uren zoo lang. Soms in haar zachte oogenblikken, klinkt de muziek alsof ik de engelen hoor zingen. Soms, in haar halve kracht, alsof ik alle klokkespellen van den hemel hoor. Soms, in haar volle geweld, is het alsof er een bronzen storm door mijn slapen dondert.’†)

Reeds uit een oogpunt van k u n s t is dus de wajang van beteekenis, te meer waar wij hier staan voor een zeer karakteristiek Javaansch cultuurmonument, dat reeds meer dan tien eeuwen lang de belangstelling van een geheel volk heeft weten te behouden! Reeds lang voor de 11de eeuw na Chr. moet het schimmenspel op Java inheemsch zijn geweest en toen reeds kwamen de vertooningen en vormen overeen met de tegenwoordige. Zij zijn van zuiver Javaanschen oorsprong.

De machtige bekoring, die er van dit schimmenspel uitgaat, wijst er wel op hoe het den Javaan in zijn denken en voelen en zijn gemoedsleven beheerscht. En zoo is de wajang voor ons niet alleen een uitnemend en hoogst belangrijk middel tot bestudeering van het Javaansche volks-k a r a k t e r , maar bovenal om door te dringen tot zijn z i e l e l e v e n .

De voorstelling van de Nibelungen op het doek geeft ons een beeld van het leven onzer voorvaderen, en toovert ons die lang vervlogen eeuwen weer voor oogen met al de poëzie van het in nevelen verborgen verleden, met zijn ridders en helden.

(34)

15

Maar de wajang geeft m e e r dan een bioscopische voorstelling van eeuwenoude sagen met haar helden- en ridderfiguren, goden en halfgoden, menschen en daemonen.

Deze vertooningen rusten op esoterischen grondslag. En deze is gelegen in het r e l i g i e u s k a r a k t e r d e r w a j a n g .

De Javaan geloofde dat zijn dooden machtige beschermgeesten waren geworden, in staat den levende krachtige hulp te verleenen in alle levensomstandigheden. Zij moesten daartoe echter worden opgewekt door loftuitingen, muziek, offers

(geschenken) en het branden van wierook. Geesten zijn machtiger dan levende menschen en reeds de tegenwoordigheid der geesten kan een gezegenden invloed hebben op de aanwezigen en hun geluk en voorspoed verzekeren. Deze voorstelling leidde o.a. tot het maken van beelden, waarin men zich den geest van de afgestorvenen dacht. Volgens een eveneens algemeen verbreid geloof vertoonen de zielen der afgestorvenen zich in de gedaante van schimmen of schaduwen. Nu heeft men den vorm dier schimmen willen nabootsen en deze schimmen-afbeeldingen op een scherm of doek vormen in beginsel het Javaansche schimmenspel.

N u had men de zielen der afgestorvenen vóór zich, in den vorm waarin ze zich aan de levenden konden vertoonen!

De vertooningen moesten bij voorkeur in het nachtelijk uur plaats hebben; de tijd dat de schimmen rondwaren. Men kon nu de schimmen van zijn e i g e n voorouders oproepen; men kon hen overladen met geschenken, en zich van hun hulp verzekeren.

De vertooning maakte deel uit van den v o o r v a d e r l i j k e n e e r e d i e n s t en de vertooner, die waarschijnlijk ook wel het hoofd van het gezin kan geweest zijn, was de priester of sjamaan, het medium dat de geesten opriep, de heldendaden der voorouders bezong, den huisgenooten lessen onder het oog bracht en openbaringen en voorspellingen deed.

De wajangfiguren waren dus voor den animist bezielde schimmen.

Voor den Javaan is de wajang de schakel tot, het contact met de bovenzintuiglijke wereld, en al is hij Mohammedaan of zelfs Christen geworden, (al worden de geesten niet meer door een medium opgeroepen bij een vertooning), de wajang zal voor hem toch steeds in zekeren zin g e w i j d e k u n s t blijven.

Bij geen gewichtige gebeurtenis in het leven mag de wajangvertooning ontbreken.

Het is voor den Mohammedaanschen Javaan, om zoo te zeggen, de kerkelijke inzegening bij het huwelijk, de feestviering bij geboorte en besnijdenis, waarbij raadgevingen voor het leven worden meegegeven en onheil en ziekte bezworen wordt. Geen enkele stand is daarvan uitgesloten. Van den vorst, die zijn stamboom opvoert tot de helden der oude verhalen, tot den geringsten dessa-man, is het een

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vaag bewust van hetgeen rondom haar geschiedde. De wereld, het komend bestaan, het kind - een jongen - de zachte hand van de zuster.... Alleen rusten, rùsten dat het je heele

Maar toch, Hoe weinigen ontgaan het zelfbedrog Te denken door iets aêrs te kunnen smaken Dat broos geluk, waar we allen zoo naar haken, Slechts te verkrijgen door zich zelf zijn, -

Het blakende leven is er uit; maar, wat hij zoo machtig en veelzijdig gekund heeft, overtreffend alles in zijn tijd wat zelfs boven hem vermaard werd toen, dat gaf toch

Er is in deze, quasi artistieke romantiek van een zwerversleven in een wereldstad, echter een dieper dubbel-beeld van dit leven en de daaruit voortgekomen werken verborgen. Zooals

Reeds in 1634 ontleende hij aan deze laatste voorstelling eene ets (B. 71); later inspireerde zij hem voor eene teekening, nu in het Nationaal Museum te Budapest (H.d.G. Rembrandt

Een hoogst verdienstelijk boek. Dit om te beginnen. Ik schaam mij, dat ik het nu pas aankondig; het is al meer dan een jaar geleden verschenen. Ik had er veel blijder mee behooren

tafreeltjes, die aan Breughel herinneren, toen wel reeds ontstaan zijn. Hij blijkt er nog vast te zitten aan de Zuid-Nederlandsche overlevering, al vertoont hij

Maar deze Philips IV schijnt de kunst niet ongenegen en voor Velasquez een goed meester geweest te zijn - laat dit tot zijn eer gezegd worden. Even onfeilbaar als het hoofd is