• No results found

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34 · dbnl"

Copied!
1142
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34

bron

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34. Elsevier, Amsterdam 1924

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_els001192401_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

π3

[Deel LXVII]

Inhoud van Deel LXVII.

Bladz.

253 BEZIELING, door JENNYMOLLINGER

233, 303 BOUWWERKEN EN TUINEN DER

GROOT-MOGOLS, door EMILIE VAN

KERCKHOFF, met 20 illustraties

297 CAMBELLOTTI (DIULIO), door RO

VANOVEN, met 5 illustraties

180 CHARLES D'ORLÉANS, door HÉLÈNE

SWARTH

398 DE ILLUSIE, door ELISABETHZERNIKE

203 DE JAARDAG, door NANCOPIJN

52, 107, 181 DE STRAAT, door INABOUDIER-

BAKKER

346 DE VREEMDELING, door WILLEM VAN

EXTER

395 DE ZAAIER, door MARTINBEVERSLUIS

225 DONGEN (KEES VAN), door LEO

FAUST, met portret en 9 andere illustraties 254 DOTTERBLOEMEN IN DE

ENGADINER BOSSCHEN, door JENNY

MOLLINGER

100 DRIE LIEDJES, door P.C. BOUTENS

260 FATMA, door SIEGFRIED VANPRAAG

33, 125 GEDENKSCHRIFTEN (UIT MIJN),

door L.VANDEYSSEL, Kindertijd - Hilversum (1864-1870)

327 HET GALGEMAAL, door JUZO

ALEXANDROFF

(3)

GEBOORTEDAG, door MAXEISLER, met 10 illustraties

31 JAPANSCH MEISJE, door HÉLÈNE

SWARTH

245, 388 KERKELIJKE BOUWKUNST (TWEE

EEUWEN) IN VLAANDEREN EN BELGISCH BRABANT, door Ir. J.H.

PLANTENGA, met 21 illustraties naar foto's van den auteur

376 KLASSIEKE EN KLASSICISTIESE

KUNST, door E.H. KOREVAAR- HESSELING, met 15 illustraties

67, 139, 211, 283, 355, 427 KRONIEK

17 KUNSTLIEVENDE VORSTEN UIT ITALIËNS VERLEDEN, door Dr.

RAIMOND VANMARLE, IV. Het Hof van Ferrara in de XVe eeuw, met 16

illustraties

103 KUNSTNIJVERHEID (DE

INTERNATIONALE

TENTOONSTELLING VAN) TE MONZA, door FRANCESCOSAPORI, met 3 illustraties

210 LENTEMORGEN, door ADOLF TEN

HAGHE

1 MAILLOL (BIJ ARISTIDE), door

W.F.A. ROËLL, met portret en 6 andere illustraties

316 NEDERLANDSCHE CARICATUUR

(NADERE NOTITIES OVER), door CORNELISVETH, IV. Geestigheid en boert in stadsgezicht, genre en portret, met 7 illustraties

340 OVERGAVE, door H.VANELRO

341 PETERKE, door LAURENS VAN DER

WAALS

(4)

TIJD, door G.J. HOOGEWERFF, met 26 illustraties

369 SENF (L.) door P.C. HAMBURG, met 4 illustraties

267 SJEERNARK, door J.W.DEBOER

354 STERRENACHT, door JUUL

ROGGEVEEN

153 TERMOTE (DE BEELDHOUWER

ALBERT), door R.W.P.DEVRIESJr., met portret door Maurice Sijs en 12 andere illustraties

339 UITTOCHT, door H.VANELRO

419 VAN ANNE-MIEKE, door LODE

ZIELENS

201 VOORJAAR, door JANJ. ZELDENTHUIS

200 ZOO LAG DE HEIL'GE MORGEN

WIT, door H. BAART DE LAFAILLE- WICHERSHOETH

(5)

π4

Alphabetische lijst der medewerkers.

Bladz.

327 HETGALGEMAAL

ALEXANDROFF (JUZO)

200 ZOO LAG DE HEIL'GE

MORGEN WIT

BAART DE LA FAILLE - WICHERS HOETH (H.)

395 DEZAAIER

BEVERSLUIS (MARTIN)

267 SJEERNARK

BOER (J.W. DE)

52, 107, 181 DESTRAAT,

BOUDIER - BAKKER (INA)

100 DRIELIEDJES

BOUTENS (P.C.)

203 DEJAARDAG

COPIJN (NAN)

33, 125 UIT MIJN

GEDENKSCHRIFTEN, KINDERTIJD- HILVERSUM

DEYSSEL (L. VAN)

90 HERINNERINGEN AAN

JOSEFISRAËLS

EISLER (MAX)

340 OVERGAVE

ELRO (H. VAN)

339 UITTOCHT

ELRO (H. VAN)

255 HOOP

ESSEN (ENNY VAN)

346 DEVREEMDELING

EXTER (WILLEM VAN)

225 KEES VANDONGEN

FAUST (LEO)

210 LENTEMORGEN

HAGHE (ADOLF TEN)

369 L. SENF

HAMBURG (P.C.)

81, 171 JAN VANSCOREL EN DE

ITALIAANSCHEKUNST

HOOGEWERFF (G.J.)

6, 161 DECOLLECTIEREICH

JELTES (Mr. H.F.W.)

233, 303 BOUWWERKEN ENTUINEN

DERGROOTMOGOLS

KERCKHOFF (EMILIE VAN)

376 KLASSIEKE EN

KOREVAAR -

(6)

297 DIULIOCAMBELLOTTI

OVEN (RO VAN)

202 HETHART

PANHUYSEN Jr. (JOS.)

245, 388 KERKELIJKEBOUWKUNST

INVLAANDEREN

PLANTENGA (Ir. J.D.)

323 HETLANDJUWEEL

PRINS (JAN)

260 FATMA

PRAAG (SIEGFRIED VAN)

1 BIJARISTIDEMAILLOL

ROËLL (W.F.A.)

404 PIETERTJE

ROGGEVEEN (JUUL)

354 STERRE-NACHT

ROGGEVEEN (JUUL)

103 TENTOONSTELLING VAN

KUNSTNIJVERHEID TE

MONZA

SAPORI (FRANCESCO)

180 CHARLES D'ORLÉANS

SWARTH (HÉLÈNE)

31 JAPANSCHMEISJE

SWARTH (HÉLÈNE)

32 REGEN

SWARTH (HÉLÈNE)

316 NADERENOTITIES OVER

NEDERL. CARICATUUR, IV VETH (CORNELIS),

153 DEBEELDHOUWER

ALBERTTERMOTE

VRIES Jr. (R.W.P. DE)

341 PETERKE

WAALS (LAURENS VAN DER)

201 VOORJAAR

ZELDENTHUIS (JAN J.)

398 DEILLUSSIE

ZERNIKE (ELISABETH)

419 VANANNE-MIEKE

ZIELENS (LODE)

(7)

π5

Inhoud van de kroniek.

Bladz.

149 ARONDEUS (DE ZACHARIA VAN

WILLEM), door A.O., met 1 illustratie 361 BAKELS BIJ KLEYKAMP, DEN

HAAG, door J. DONA, met 2 illustraties 289 BASTERT (N.) EN JAN VAN ESSEN IN ‘ARTI’, AMSTERDAM, door R.W.P.

Jr., met 1 illustr.

75 BAZEL (IN MEMORIAM K.P.C. DE) 1869-1923, door JANWILS, met portret van teekening van GEORGERUETER.

439 BAZEL (GLASWERK VAN DE) EN

HOUTSNEDEN EN TEEKENINGEN VAN M.C. ESCHER IN ‘DE

ZONNEBLOEM’, DEN HAAG, door J.D., met 1 illustratie

291 BERG (WILLEM VAN DEN) IN DE

KUNSTZAAL EVERTS,

ROTTERDAM, door A.O., met 1 illustratie

151 BISSCHOP - ROBERTSON (SUZE) IN

‘VOOR DE KUNST’ TE UTRECHT, door C.v.H.

67, 139, 211, 283, 355, 427 BOEKBESPREKING, door H.R.,

D.TH.J., J.DEW., R.W.P. Jr. en ANNE

HALLEMA

293 BONNET (RUDOLF) BIJ KLEYKAMP, DEN HAAG, door J.D., met 1 illustratie

440 BOUTEN (ARMAND) EN H. BOUTEN - KOREVAAR BIJ HEYSTEE,

AMSTERDAM, door R.W.P. JR.

438 BRYKS (ARTHUR) IN ‘DE

(8)

433 GOTH (MAURICE) EN SARI GOTH BIJ ESHER SURREY, DEN HAAG, door Dr. MAGDARÉVÉSZ- ALEXANDER, met 3 illustraties

294 GRAAG (JULIE DE), OVERLEDEN

FEBRUARI 1924, door B.v. Hasselt, met 1 illustratie

78 HERWIJNEN (JAN VAN) IN DEN

ROTTERDAMSCHEN KUNSTKRING, door A.O.

222 ISRAËLS (JOSEF) -

TENTOONSTELLING IN DE LAKENHAL TE LEIDEN, door J.S.

223 ISRAËLS (JOSEF) -

TENTOONSTELLING IN HET GEMEENTE-MUSEUM VOOR MODERNE KUNST TE

'S-GRAVENHAGE, door P.C.H.

75 KLERK (IN MEMORIAM M. DE),

1884-1923, door JANWILS, met portret 365 LEBEAU (CHRIS) IN DE LAKENHAL TE LEIDEN, door J.S.

439 MOOJEN (P.A.J.) BIJ KLEYKAMP,

DEN HAAG, door J.D.

217 MOOR (P.C. DE) BIJ F. BUFFA, TE

AMSTERDAM, door R.W.P. Jr., met 2 illustraties

218

‘NAAKT’ (TENTOONSTELLING VAN HET) BIJ F. BUFFA TE AMSTERDAM, door R.W.P. Jr. met 1 illustratie

290 PIETERS (EVERT) BIJ BUFFA,

AMSTERDAM, door R.W.P. Jr., met 2 illustraties

362 PLAS (ADRIANUS VAN DER) TE

ROTTERDAM, door A.O., met 1 illustratie

(9)

437 VEEN (KAREL VAN) BIJ UNGER EN VAN MENS, ROTTERDAM, door A.O., met 1 illustratie

367 VETH (AAN JAN), MEI 1864 - MEI

1924, door P.C. HAMBURG

435 VETH (HET DAMESPORTRET DOOR JAN) OP ARTI, door R.W.P. Jr.

219 VOS (TH.A.) EN PIET VAN

WIJNGAERDT IN HET STEDELIJKMUSEUM TE

AMSTERDAM, door R.W.P. Jr., met 2 illustraties

Frontispice-prenten.

Tegenover Bladz.

1 ARISTIDE MAILLOL, TORSE.

81 JAN VAN SCOREL, DEDOOP IN DE

JORDAAN, Kgl. Gallerie te Berlijn

153 ALBERT TERMOTE, NAAKTFIGUURTJE

(Satijnhout)

225 KEES VAN DONGEN, PORTRET VAN

MADAMEEVEFRANCIS

297 DIULIO CAMBELLOTTI, DEHERDER

369 L. SENF, SCHAPENSCHEERDER

(Krijtteekening)

(10)

t.o. 1

ARISTIDE MAILLOL. TORSE.

(11)

1

Bij Aristide Maillol, door W.F.A. Roëll.

ARISTIDE MAILLOL. HOUTSN.DOOR G.MAILLOL

Sinds den dood van Rodin is Maillol ongetwijfeld Frankrijks grootste, ofschoon helaas te weinig bekende beeldhouwer. Ik wil hiermee geen vergelijking uitlokken van de waarde beider meesters, daar beiden onvergelijkelijk zijn. Na Rodin's gigantische, harstochtelijke en bij wijlen barokke geestesuiting heeft Maillol het zuidelijke ideaal van Grieksch-Latijnsche evenwichtigheid hersteld. De karaktervolle en impressionistische massa-verbrokkeling van den eerste maakte plaats voor de monumentale geslotenheid van den tweede. Rodin's genie vormt een hoogtepunt, gevolgd door een afgrond, terwijl Maillol, van de rijke, vruchtdragende vlakte uit, een groot aantal jonge kunstenaars den weg heeft gewezen.

Maillol's leven is er een van gestagen arbeid, van eerlijk voortgezet handwerk, dat zich vanzelf tot kunst verhief. Wat weet men weinig van zijn leven! Geboren in het lichtende Zuiden, in het Middellandsche-zee-plaatsje Banyeuls, openbaarde hij reeds als knaap zijn schoonheidsgevoel, zijn drang om het dagelijksch leven te vermooien, die zich op de meest verschillende wijzen, in houtsnijwerk, schilderkunst, potterie en later ook in brons uitte. Nog geheel ongewis over zijn latere roeping kwam de jonge handwerksman in Parijs, exposeerde in de ‘Indépendants’ een opmerkelijk, eigen-geverfd, met antieke figuren versierd kleedje, dat zeer de aandacht trok en Maillol in den kunstenaarskring van Denis en Bonnard deed opnemen.

In geheimzinnige afzondering ontstonden toen die eerste superbe rustieke figuren, die een keerpunt zouden beteekenen in de geschiedenis der beeldhouwkunst. Die nobelrustige vrouwenfiguren Pomona en Ceres - symbolen der aarde-vruchtbaarheid - hadden niets meer gemeen met de hartstochtelijk-bewogen vrouwentorsen van Rodin: integendeel zij wezen heen naar de Grieken, en niet naar het klassieke tijdperk van Praxiteles - door het academisme slaafsch nagebootst - doch naar de schoonste voorbeelden uit den archaïschen tijd. Niet, dat er sprake zou zijn van een kopie: er is alleen verwantschap van geest tusschen Maillol en het oude Hellas, die den Zuid-Franschman tot een der zuiverste erfgenamen der Grieksch-Latijnsche

(12)

2

gen bezingen! Integendeel: Maillol bemint de levensvolle, landelijke schoonheid.

Een vrouw met nobelgedragen hoofd en openhartig aanschijn; een lichaam, dat in zijn bloeiende ronding aan een bloem of aan de galbe eener rustieke potterie berinnert en dat met korte, zwaarwelvige beenen als archaïsche zuilen in de moederaarde vastwortelt. Zeer zeker wordt dit voorhoofd niet door gepeinzen afgemarteld, noch het lichaam door hartstochten ondermijnd zooals bij Rodin. Meen daarom niet, dat de figuur koel of preutsch zou zijn. Deze warmbloedige, zondoorstoofde figuur ontkent allerminst de hooge bestemming der liefde en vooral de grootsche taak van het moederschap. ‘Chaste, ardente, auguste’ heeft Mirbeau uitnemend deze vrouw gekenteekend. En wat bij haar allermeest bekoort, is zekere verrukkelijke lente-achtige charme, het geheim der vrouw, maar nog grooter geheim van den genialen artist en dat ook Renoir, wiens provençaalsch vrouwen-ideaal veel punten van

overeenstemming vertoont met dat van den beeldhouwer, in zoo goddelijke mate bezat....

Maillol's beelden treffen reeds op het eerste gezicht door een goddelijke rust en evenwichtigheid, door een majestueuze monumentaliteit. De edele geslotenheid der Hurkende of de wijze, waarop een vrouw zich uit haar badmantel losmaakt, bezitten die muzikale horizontaliteit, die lang-aangehouden vervoering, die een Adagio van Beethoven tot Olympische hoogte verheft. Ongetwijfeld heeft Maillol de moderne realiteit niet ontkend en ook karakteristieker dingen nagestreefd, als de andere Hurkende of het eenigszins aan George Minne herinnerend Jongenslichaam, maar steeds kwam hij na deze proza-oefeningen tot de plastische lyriek terug. Het

laatst-ontstane, bloemstengel-gebogen vrouwennaakt - superbe ode - bewijst wel de ongerepte hoogte zijner inspiratie. En het merkwaardige is, dat zelfs in de realistische opgaven nergens de contour te veel wordt verbroken of de musculatuur te sterk geaccentueerd. Het afgeslotene, architectonische blijft hoofdzaak. Het beeld vraagt als 't ware om een omgeving. Ideaal zou het zijn een heel park met Maillol's te versieren, terwijl Rodin's fragmenten alleen in het museum op hun plaats zijn.

Uiterst benieuwd om met den kunstenaar persoonlijk kennis te maken, klopten wij eens aan in het doodeenvoudige, landelijk-begroeide huisje, dat hij in de Seine-vallei bij Marly-le-Roy bewoont. Doch, beducht voor den vroegvallenden winter, was hij reeds naar het land zijner vaderen, naar Banyeuls vertrokken. Toen het toeval eener reis ons in die prachtige, onbekende gewesten van Roussillon en Cerdagne bracht, kwamen wij vanzelf op de gedachte den kunstenaar op te zoeken. Op welsprekende wijze werden wij te voren aan zijn verblijf herinnerd. Nooit hadden wij in Parijs een van zijn beelden mogen aanschouwen, doch in Perpignan, in den palmversierden arcadenhof van het Gerechtshof verraste ons de bronzen Hur-

(13)

3

kende, terwijl in Elne, het juweelige romaansche klooster-stadje, dat van zijn podium af de gansche, paarsbewingerde, druivendoorrankte vlakte, van de zee tot de blauwnevelige Pyreneeën en sneeuwigen Canigou, overblikt, een rustieke Vrouw de herinnering der in den oorlog gevallen soldaten eerbiedig bewaart.

Nog Zuidelijker, bij de Spaansche grens, daar, waar de bergtoppen de zee naderen, aan een van die rank-uitgeschulpte baaitjes, spiegelt Banyeuls met zijn pittoresk huizenfront en zijn intens-helgeverfde zeilbootjes, die tot onder de bont-gevlekte platanen op het droge zijn getrokken, zich in de eeuwig-blauwe zee. Maar nog souvereiner dan het zeegezicht, is de aanblik der bergen: achter de ampel-golvende heuvelen, met het grijsgroen van olijven of kurkeiken versierd, verheffen zich, Grieksch-naakt, de torengekroonde toppen der Albères.

Aan het eerste het beste kind hadden wij het huis van den Meester willen vragen.

Doch welk een teleurstelling! Niemand had ooit van den beeldhouwer Maillol gehoord! Men sprak wel van zekeren schilder van dien naam. Die moest daar ergens boven in het rotskwartier wonen....; geen enkel inboorling gaf nadere aanwijzing, totdat een oud, ingedroogd vrouwtje met Spaanschen omslagdoek ons van haar bordesje toeriep: ‘Monsieur Aristide, mais je le connais moi!’ Onze hoop herrees.

Achter deze goede fee aan, klommen wij langs een smal rotspaadje omhoog naar het geheimzinnig verblijf van den Meester. Een huis, oud en afgeschilferd als alle andere huizen rondom, met een terrasje van cactussen en palmen, alle daakjes wijd overziende en met zijn aangezicht méér naar de bergen dan naar de zee gericht....

De zuster van den beeldhouwer, rustiek-omhuifd, deed ons open en leidde ons het ruime woonvertrek binnen. Welke opperste eenvoud en tegelijk uitmuntende smaak!

Een roodgetegelde vloer, teêr roze-gepleisterde wanden, houten balkplafond, rustiek ameublement, doch als middelpunt een hooge schouw, met exquise tanagra's en eenig aardewerk versierd, die het vertrek terstond aankleedden. Nauwelijks van onze verwondering bekomen, kwam de meester op ons af en heette ons in de meest hartelijke bewoordingen welkom. Een nieuwe verrassing! Inplaats van den onbehouwen eenzelvigen boer, in den geest van Cézanne, die wij ons hadden voorgesteld, kwam de hoffelijkheid in persoon ons tegemoet. En welk een

oerkrachtige, natuur-ademende figuur: onder den breedgolvenden Transvaalschen hoed het hooge monumentale voorhoofd, de twinkelende oogjes, fijngeschulpte vossenneus en zachtgrijzende baard. Een jager, die huiswaarts keert, doch van de allerschoonste jacht, die der schoonheid, en daaraan een eeuwige jeugd ontleent....

Gezeten om het haardvuur, vertelde Maillol ons iets van zijn roeping en levensstrijd.

Allereerst kwam zijn late erkenning ter sprake, terwijl wij ons

(14)

4

verwonderden nooit iets in Parijs van hem te hebben mogen aanschouwen. Toen werd de meester, in 't volle, ongeveinsde besef van zijn waarde, eenigszins wrang.

In het buitenland, vooral Duitschland geëerd, bleef hij in Frankrijk zoo goed als onbekend. ‘Onbegrijpelijk, dat een land, zoo rijk aan scheppende artisten, achteraan komt in hun waardeering! Wat ziet men in het openbaar van een Rodin, wat van Bourdelle? Alle groote opdrachten worden aan de officieele academisten gegeven.’

Maillol is al even ongelukkig geweest als zijn groote collega's. Zoo werd hem het Zolamonument, dat hem een uitgebreid werkingsveld zou hebben gegeven, onttrokken.

Thans pas, op zijn ouden dag is een late erkenning gekomen en met trots gewaagt hij van een récent bezoek van den Directeur des Beaux Arts, die hem beloofd heeft, twee zijner beelden in den Tuilerieëntuin te plaatsen. Waarschijnlijk zullen de Hurkende en het monument voor Cézanne die eer te beurt vallen.

Maillol vertelt ons de lijdensgeschiedenis van laatstgenoemd beeld. Op de schouwplaat staat de maquette: nobel gedrapeerde, languit rustende vrouw, die den eerepalm toewijst en bestemd was om in Aix-en-Provence een fontein te bekronen:

magnifique ode aan den onvergelijkelijken schilder! Acht jaar heeft hij eraan gewerkt en nog één zomer is noodig. Het is heusch geen improvisatie: ‘ça doit être regardé longtemps’. Maar helaas, een profeet is in zijn land ongeëerd. Aix ontkent volkomen het groote genie, dat het tot leven heeft geroepen, en zelfs de zoon van Cézanne, voorbeeld van onverschilligheid, heeft zich geen oogenblik verwaardigd, het gewijde herinneringsbeeld te komen bezichtigen. En nu zal Parijs, dat Cézanne wél heeft erkend, het grandioze gedenkteeken ten deel vallen.

Vol bewondering spreekt de beeldhouder over Rodin, die hem in zijn jeugd ontzaggelijk heeft gesteund en - wat méér weegt - heeft mooi gevonden*). Hij kijkt vol eerbied op tot Rodin's oceanisch genie, doch ontkent niet, dat zijn invloed slechts tijdelijk is geweest. ‘Maintenant on cherche quelque chose de mieux bâti, de plus architectural’. Vanzelf komen wij te spreken over den nieuwen weg, dien Maillol voor de jongeren heeft geopend. Doch de meesten, zelfs Joseph Bernard vindt hij te weinig serieus, te weinig doorwerkt. Behalve over Manolo spreekt hij alleen over Bourdelle, den grandiozen, vruchtbaren schepper, met hoogen eerbied en misschien een tikje jaloezie. Onder de jongste beweging herkent hij nog niet den nieuwen Heiland. De architectonische blokkenverzameling der kubisten vindt hij soms kunstig, doch veelal te gemakkelijk: als men inplaats van een holte te modelleeren met zijn eindeloos-wisselende licht- en schaduwverdeeling een platvlak neemt, maakt men zich van de zaak wat al te gemakkelijk af. Over den invloed der negersculpturen lacht hij sma-

(15)

I

ARISTIDE MAILLOL. HURKENDE VROUW.

ARISTIDE MAILLOL. POMONA.

(16)

ARISTIDE MAILLOL. CERES.

(17)

II

ARISTIDE MAILLOL. HURKENDE VROUW.

(18)

ARISTIDE MAILLOL. VERLEIDING.

(19)

5

kelijk. Niet, dat hij hen onderschat, deze meesterstukken van vinding, demonische expressie en kostelijk handwerk, maar voor Frankrijk acht hij hun voorbeeld gering en spottend voegt hij eraan toe: ‘Le pays de Racine et Corneille ne peut se réclamer de l'art nègre....’

Weldra komen wij te spreken over de essence van Maillol's kunst. Vanwaar kwam deze geheimzinnige Grieksche verwantschap bij den raszuiveren Catalaan? Doch Maillol vindt dit doodnatuurlijk! Weten wij dan niet, dat Catalonië, met het zoojuist ontgraven Emporion - aan gene zijde der Spaansche grens - een Grieksche kolonie was? De verwantschap bestaat nog thans. Wat stond hij verbaasd, toen hij de Sardana - die nationale dans, edele, atheensche guirlande van vrouwen, begeleid door de zonschetterende, azuren muziek der Copla's - nog heden ten dage, op een reis met een Duitschen vriend, in Athene terugvond! Maar niet alleen de muziek en plastiek, ook de attische atmosfeer herkent hij in de naakte, nobelgevormde baaien van zijn land!

Tot laat in den avond praten wij door. Nimmer heb ik den arbeid, het handwerk zoo hooren exalteeren. Het imperatieve ‘Il faut travailler’ komt telkens terug. Doch voor hem is de arbeid ook het hoogste genot. En welk een gezonde, sportieve voldoening geeft niet het uithakken van den steen! Hij begrijpt niet dien officieelen artist, die in pyjama vanaf zijn divan, 'n cigaret in den mond, een stel leerlingen of arme, werkelooze beeldhouwers dirigeert voor de schepping van een zwaarbetaald monument. Geldverdienen laat hem overigens geheel koud. Welk een verschil tusschen hem en Rodin, die op zijn levensavond weelderig geïnstalleerd, door comtesses en duchesses werd gevierd!

Vóór ons vertrek wil Maillol ons een proefje geven van zijn scheppingskracht.

Tot onze verbazing ontkurkt hij een flesch Rancio, zongesmolten bergen-wijn - en door hem zelf gekweekt. De roode aarde, waaruit hij zijn tanagra's te voorschijn toovert, heeft thans op andere wijze vrucht gedragen. Tuin en wijngaard, waarin hij in 't zweet zijns aanschijns arbeidt, hebben echter niet alleen de aarde, maar ook Hem-zelf bevrucht en onuitputtelijk dankbaar is hij voor de eeuwige, veelvormige openbaring der Natuur, waaraan hij zijn genie verschuldigd is!

(20)

6

De collectie-Reich, door mr. H.F.W. Jeltes.

I.

ONDER de liefhebbers, verzamelaars en verhandelaars van moderne schilderkunst in geheel den lande had de Collectie van den heer C.D. R e i c h Jr. te Amsterdam, die in het najaar van 1922 op hoogen ouderdom overleed, gedurende ettelijke tientallen van jaren een grooten naam, zoowel om haar uitgebreidheid als om het ongewoon hooge peil van haar gemiddelde kwaliteit.

Den eigenaar vergelijkt men onwillekeurig met wijlen den heer W.J. v a n R a n d w i j k in Den Haag. Zij behoorden beiden tot die bizonder aantrekkelijke, tegenwoordig niet zoo héél talrijke, kategorie van verzamelaars, die, in alle stilte hun weg gaande, zonder eenigen anderen wensch of bedoeling dan de bevrediging van de diepe, onbedwingbare zucht naar schoonheid, welke hun eenvoudig, van alle wereldsche eerzucht en ijdelen opsmuk afkeerig gemoed vervulde, en geleid door eigen, verfijnden smaak en scherp onderscheidingsvermogen, voor zich-zelf, voor de vermooiing van hun innerlijk leven alléén, het allerschoonste aan moderne schilderkunst, wat zij bij voorkomende gelegenheden met behulp hunner ruime middelen bemachtigen konden, om zich heen vergaarden.

Als zaken-mannen en bescheiden burgers, gelijk Van Randwijk en Reich, na volbrenging van hun dagtaak, de kantoordeur achter zich hadden gesloten, dan leefden zij, behalve voor hun huiselijke omgeving, nog slechts voor één ding ter wereld: voor het in zich opnemen en verwerken van de uitingen der pikturale schoonheid, voor de stil genoten emoties, die de schilderkunst in hen wekte, en die zich dagelijks versmolten met de warme intimiteit van hun gelukkig gezinsleven.

In hun uiterlijke verschijning vertoonden deze sympathieke, ongetwijfeld sterk geestverwante, kunstminnaars, behalve de groote zachtheid, de innemende vriendelijkheid, de fijne intelligentie, die, hoe verschillend genuanceerd dan ook, straalden uit beider oogopslag, een vrij groot kontrast. De een zoowel als de ander had een kleine gestalte, maar maakte de Haagsche verzamelaar, met zijn tengere figuur, zijn bleeke gelaatstint, zijn sobere, stijve kleeding, op later jaren een ziekelijken, eenigszins getourmenteerden, en een haast pijnlijk-korrekten indruk, zijn Amsterdamsche collega zag er op ongeveer denzelfden hoogen leeftijd, met zijn korpulentie, zijn dikke, blozende wangen, zijn prachtige, zilverwitte baard en haardos, den grooten, slappen hoed, die aan zijn overigens zoo stemmige kleeding even een vroolijken zwier gaf, als een welvarend,

(21)

7

kerngezond man en tevens als een levenslustig schilder uit. Vele Amsterdammers kenden en wezen elkaar deze aardige en waardige figuur, dezen onvoorwaardelijk gerespekteerden kunstbeschermer, die in de ruime, veelal niet zeer gunstig verlichte vertrekken en langs de lange gangmuren van zijn ouderwetsch-deftige woning aan de Heerengracht bij de Leidsche Gracht een waren schat aan moderne schilderkunst bewaarde en temidden daarvan, als in een museum, zijn rustig, geruischloos leven sleet.

Tusschen deze twee collectionneurs bestond, naar later bleek, nog een heel speciaal punt van overeenkomst, dat een niet hoog genoeg te waardeeren maatschappelijke beteekenis verkreeg: beiden gevoelden zich gedrongen, de schatten, die hun persoonlijk bestaan hadden verrijkt, na hun dood ten algemeenen nutte te doen strekken; - beiden vermaakten bij testament een voornaam gedeelte hunner verzameling aan den Staat.

Het legaat van den heer Reich omvat uitsluitend produkten van

olieverfschilderkunst. Het belang en de omvang zijner geheele collectie, gelijk men haar zoovele jaren kende, mogen uit het onderstaande overzicht voldoende duidelijk worden.

Uit den tijd, die voorafging aan den bloei der Haagsche en Amsterdamsche Scholen - welke, met de Fransche kunst, vóór alles Reich's oprechte liefde hadden - zijn enkele stukken aanwezig, die er wezen mógen: van W i l l e m R o e l o f s een landschapstudie in de daarvoor gebruikelijke afmetingen (h. 27.5, b. 42 c.M.), door den schilder op het doek betiteld als ‘(Effet de matin) Etang près de Loosdrecht (Hollande)’; van N a k k e n een stuk van een bij hem uiterst zelden geziene toon-charme, een ernstig, ook voor onzen tijd nog waardeerbaar jeugdwerk, een Stal met drie schimmels op stroo (h. 36, b. 58 c.M.), geschilderd in een grijsbruin, waarover een goudachtige glans ligt gespreid. Een schilderijtje van B a k k e r K o r f f , twee Pratende Dames voorstellend, ontbeert het meestal precieus geschilderd accessoir van meubelen en ander stillevenwerk, maar heeft niettemin groote verdienste in het onderling harmonieerend grijs en groen der rokken tegen het diepe zwart der mantels.

‘Délibération’ doopte de maker deze voorstelling, blijkens een achterop het paneel geplakte en met lakzegels vastgehechte aanteekening, door hem onderteekend en gedateerd ‘Leiden 15 juin 1870’, waarin hij verklaart, dat dit stuk door hem geschilderd werd, een getuigenis, dat men achter zeer vele werken van dezen fijnkleurigen humorist aantreft.

Heel wat minder pit dan bij Bakker Korff had het anekdotische bij den twee jaar jongeren E l c h a n o n Ve r v e e r , die ook als kolorist verre de mindere van Korff was; maar zijn schilderijtje van 1881, bejaarde Scheveningers, keuvelend bovenop een duintje, de ruggen gekeerd naar de zee, waarop een paar zeilen tegen blauwe

(22)

8

van het minste, dat hij maakte. Ook in M.I. d e H a a n (1852-'95) vond het ‘genre’

een aanhanger; de Joodsche figuur was hem dierbaar. Bekend is o.a. een Talmud-debat tusschen rabbijnen, die om een tafel zijn gezeten, een heel groot stuk, gedateerd 1878 en in 1908 bij Frederik Muller geveild. Hier vinden we van hem iets dergelijks in het ‘Charité’ geheeten en 1880 gedateerde schilderstuk: een Jood en Jodin, die in een synagoge-portaal een aalmoes van een geloofsgenoot ontvangen.

Het groote bloemstuk van M a r g a r e t h a R o o s e b o o m (die nimmer sterker en frisscher spontaneïteit aan den dag legde dan in haar groote bloemkoolstuk in het Museum-Mesdag) doet de capaciteiten van dit beschaafde schildertalent, die gericht waren op vormjuistheid en teedere kleurcombinaties, doch maar zelden van het conventioneel-behagelijke afweken en het middelmatige beduidend overtroffen, wel op het allervoordeeligst uitkomen. Van A l l e b é is een Meisje, nuffig haar rok ophoudend, een aquarel van 1909 in grijzen toon, die voor des schilders artistieke persoonlijkheid niet typeerend is.

Met B o s b o o m zijn wij geheel in de Haagsche School aangeland. Van hem is er een interieur van de Hooglandsche Kerk te Leiden (h. 32, b. 21.5 c.M.), van het bekende type met twee blanke, van warm licht overvloeide, massief zich rondende zuilen, waartegen cartouches zich donker afteekenen en waarboven en waarachter de kerkruimte zich welft en verdiept, een werk, dat waarschijnlijk uit Bosboom's periode van omstreeks 1875 of iets later dagteekent, terwijl een nog aanmerkelijk kleiner schilderijtje van denzelfden meester, eveneens een kerkinterieur (h. 19, b. 15 c.M.), niets minder boeiend is door de gerijpte kleur, door de sterke werking van het licht in die kleur en door de intense diepte-expressie.

Uit den wordingstijd van sommige der Haagsche grootmeesters vinden wij enkele merkwaardige praestaties. T h i j s M a r i s ' ongesigneerd, in frissche, blanke kleur en reeds verwonderlijk vast geschilderd portret van een blondharigen jongen man met pet op en kort pijpje in den mond, is dat van zijn slechts eenige maanden ouderen jeugdvriend en academiemakker F. Carl Sierig (h. 25.5, b. 18.5 c.M.), geëxposeerd op de in 1910 in het Stedelijk Museum te Amsterdam gehouden Tentoonstelling voor het Honderdduizend Gulden-Fonds. Het is uit des schilders eersten tijd, wellicht van omstreeks 1860, althans uit de jaren, dat Jaap en Thijs met Sierig heel veel omgingen.

Opvallend krachtig is hier reeds de stofuitdrukking, van groote gevoeligheid het gelaatsmodelé, prachtig de roomblanke kleur van de jas, raakzuiver de teekening.

Onder de nawerking van de indrukken, opgedaan gedurende een vrij zeker in het jaar 1860 door Jaap en Thijs Maris ondernomen reis door

(23)

III

JACOB MARIS. ZOMERAVOND.

WILLEM MARIS. DRINKENDE KOE.

(24)

IV

JACOB MARIS. STADSGRACHT MET KOEPELKERK.

JACOB MARIS. MEISJE AAN DE PIANO.

(25)

JACOB MARIS. MEISJE MET PAUWEVEERTJE.

(26)

9

Duitschland, langs den Rijn en Zwitserland met den terugweg door Frankrijk, over Dijon en Parijs (van waaruit ook Fontainebleau bezocht werd), staan een aantal schilder- en teekenwerken van beide broeders onder overwegenden invloed van den jongste uit de eerste daarop gevolgde en ook uit latere jaren, waarvan vooral verscheidene poëtisch doorpeinsde en doordroomde herinneringsbeelden van Thijs duurzaam zijn blijven behooren tot de meest lichtende hoogtepunten in zijn

schildersloopbaan. Het Museum-Mesdag, de collecties van de heeren I.L. Völcker te Eefde, Mr. P.F.L. Verschoor en wijlen Mr. A.L.C. Kleyn, beide in Den Haag, bezitten hiervan voorbeelden. Uit diezelfde bron putte hij bij het maken van een teekening, voorstellend de thuiskomst van een zieligen, stunteligen dronkenman, een soort ‘Handwerksbursche’ met wat gereedschap over den schouder, terwijl een oude vrouw boven op de huisstoep dezen weinig vriendelijk schijnt te begroeten, een kleine, maar zeer fraaie penteekening (h. 17.5, b. 14.5 c.M.) van een groote

uitvoerigheid, die nergens vol of druk wordt, van haarfijne faktuur en daarbij van de zuiverste Duitsche romantiek.

Aan J a c o b M a r i s worden verschillende keuken-interieurs uit de jaren 1859-'64 toegeschreven (zie o.a.: Dr. Jan Veth, Portretstudies en silhouetten). Ook de

verzameling, welke ons thans bezighoudt, bezit een dergelijk schilderstukje uit die periode (h. 19, b. 19 c.M.), waarvan de toeschrijving echter een eigenaardig dubium oplevert. Aan een smal aanrecht, bij een ten halve geopend, in kleine ruitjes verdeeld, openslaand raam is het keukenmeisje bezig. Haar in een voortvarende actie geteekende gestalte werpt een ijle schaduw op den links van het venster wat lichteren muur. Een bloeiend rood, waarschijnlijk van vruchten, vangt vlak voor het open raam het volle licht. Boven tegen den muur lijkt een scheepje te hangen. Allerlei roodkoperen vaatwerk staat op den haard, een zwarte, ijzeren doofpot daarbij op den vloer, die uit mat-roode tegels is samengevoegd. Van den half-donkeren keuken uit heeft men door het venster uitzicht op een fel beschenen, rose-grijs huis aan den overkant en op een klein tipje hel-blauwe lucht. Een rijke kleurharmonie van hoofdzakelijk lichtbruin, donkerbruin en roodbruin overheerscht dit, precies in het vierkant gekomponeerde, interieur, dat van een echten atmosferischen binnenhuistoon is vervuld.

Het stukje is in den rechter-onderhoek geteekend: M M. Evenwel heeft Thijs dwars over het achterop geplakte etiket van de hierboven vermelde Amsterdamsche tentoonstelling van 1910 eigenhandig geschreven: ‘Dit is van Jaap!!! M. Maris.

London, 6 Maart 1913.’

Welk een perfekte schildervaardigheid, welk een sterke, direkte aanvoeling van het ‘buiten’, welk een rijk kleurbesef aan T h i j s M a r i s in zijn vroegste

kunstenaarsfase reeds eigen waren, het kwam reeds op

(27)

10

frappante wijze tot uiting in de zooeven bedoelde, vermoedelijk niet later dan tegen of in het jaar 1860 geschilderde figuurstukjes der collectie-Mr. Kleyn, ‘Naar School’

en ‘Het Geitje’ genoemd, waarin de expressie van de landschappelijke omgeving, van het ademend natuurleven, al zoo verkwikkelijk aandoen. Het blijkt den bezichtiger van de Reich-Collectie nog overstelpender uit een superbe boschlandschapje (h. 22, b. 29 c.M., get. en gedat. r.o.: M M 63). Onder een zwaren, donkeren, over een sloot- of vijverkant heenhangenden knotwilg ligt in het water een roeibootje, waarin een man, met langharigen artiestenkop en zwarten flaphoed, te schilderen zit. De voorname, bezonken en toch sappige, fijngeschakeerde kleur, die een zeer Fransch karakter heeft, het teederwarme licht, het vochtig-atmosferische, geven een zóó innig gevoel van eenheid met de natuur, een zóó sterke, behagelijke sensatie van 't zich plotseling buiten in het bosch, onder geurig geboomte, aan stroomend water, verplaatst te zien, dat van de beschouwing van dit schilderijtje ons een heimwee naar buiten-zijn bijblijft. Mocht men ook al, met het oog op koloriet en schildering, hierbij aan een rechtstreeksche weergave of aan een later herleefde reminiscens van een of ander plekje in het bosch van Fontainebleau willen denken, het schilderstukje in zijn geheel wekt minstens évenzeer de gedachte aan den Hemelschen Berg bij Oosterbeek. En door de dateering 1863 wordt bovendien de laatste gedachte ten volle gerechtvaardigd, de eerste daarentegen nagenoeg geheel uitgesloten. Immers in 1859 en '60 bezochten Jacob en Thijs samen Oosterbeek, het land van den ouden Bilders; op den terugweg van de boven gememoreerde Duitsch-Zwitsersche reis zal het bezoek aan

Fontainebleau - volgens de reisnotities in een door De Bock gevonden schetsboekje van Jacob - wel niet veel meer dan heel vluchtig zijn geweest, terwijl Thijs, werkeloos en gedeprimeerd, eerst in 1869 door zijn zorgzamen broeder bewogen werd, voor meer geruimen tijd naar Parijs te komen.

Stellig hebben we hier dus met een Oosterbeeksch geval te doen - behalve de groote pikturale schoonheid tevens een aardig dokument van het genoegelijke samen buiten-zijn en eensgezind samen werken der beide broeders, waarvan de een den ander bij diens schilderarbeid uitschilderde - en onwillekeurig denkt men, als aan een soort pendant, aan een eenigszins soortgelijk bosch-en vijverlandschap met ver-overhangend, wijdvertakt geboomte aan den oever, dat, op naam en met signatuur van Jaap Maris, onder den titel ‘Bosch te St. Cloud’ eenige jaren geleden op een tentoonstelling in den kunsthandel van Theo Neuhuys te zien was, een landschap, dat, ondanks dien titel en het zeer zeker Fransch getinte koloriet, wel evengoed voor een impressie van den Hemelschen Berg of van den grooten vijver in het Haagsche Bosch kan doorgaan (Het terrein op dit laatste stuk gelijkt opvallend veel op dat van een schilderijtje

(28)

11

met vrouwfiguur, marouflé, dat in Mei 1907 op een verkooping in Maison Artz te 's-Gravenhage als ‘Rêverie’ van Jacob Maris onder den hamer kwam). Almede dateerend uit den tijd vóór zijn latere volrijpheid, ofschoon van weer vrij wat later, is een schilderij van Jacob, een Zeilschuit op de rivier onder een hooge, grijze wolkenlucht (h. 58, b. 37 c.M., get. en gedat. l.o.: J. Maris 1871 of 1873), een zuivere, bekoorlijke weergave, uit rustige, gemoedelijke aanschouwing geboren, nog verre van de grootsche visie en de breede faktuur der latere jaren.

Trots gering verschil van tijd een heel stuk verder op den weg der rijping is een kleine aquarel, Ophaalbrug (h. 28, b. 22 c.M.) van 1875, blijkens duidelijke dateering, een stadsgezicht vol synthese reeds in de spitse, scherp-zekere en toch zoo soepele teekening en in de krachtige, perspektivische ruimte-duiding, tevens een

waterverfteekening van groote bekoring door de blanke, vlot aangewasschen kleur met tal van pittige accenten, die de rust en vastheid van het evenwichtig stadsgeheel in het minst niet verstoren. In de veiling der verzameling J. Krol Kzn. bij de firma Frederik Muller, in Februari 1917, kwam een eenigszins dergelijke, doch in de breedte-afmeting aanmerkelijk grootere Ophaalbrug-aquarel met het jaartal 1877 voor.

De opgaande lijn hunner ontwikkeling is bij alle drie de M a r i s s e n op enkele hoogtepunten in de collectie van den heer Reich te herkennen, en wel van J a a p allereerst in twee schilderijen, die, naar alle waarschijnlijkheid, uit niet heel veel later tijd dan de bovenvermelde Ophaalbruggen afkomstig zijn. Het eerste is een Meisje met Pauweveertje (h. 24, b. 17.5 c.M.), dat, achterover leunend, verdiept is in bewondering van het veertje. Het frisch-rozig, meisjesblank gezicht met den kersrooden mond, het goudblond haar en het witte schortje, het ligt alles verdroomd, verstolen in halfschaduw; in het volle licht echter gloeit het smaragd-groene veertje, glanst de blanke, opgeheven hand, die het vasthoudt.

Het tweede stuk is een Meisje aan de Piano (h. 37, b. 20.5 c.M.). Dicht

aangeschoven met de knieën tegen het instrument, de hakken steunend tegen den voet van het krukje, zit het graciele kinderlijfje, met aandachtig vooroverbuigend halsje, in de natuurlijkste speelhouding van gedwee studeerend meisje. Van de uiterste teerheid is het rose-achtig wit van het jurkje, dat door het dunne, witte schortje heenschemert, van een diepe rijpheid het gedekt-roode vloerkleed, van een welige warmte het rijk-blauwe kussen, dat het pianokrukje dekt. Het geheel is één zachte volheid van stemming, onafscheidbaar opgenomen in het voorname complex van bloeiende kleuren.

Dat Jacob Maris de figuurschilder in aanleg geenszins de mindere was van Jacob Maris den landschapschilder, blijkt voldingend uit deze beide

(29)

12

schilderijen, die deel uitmaken van de heerlijke groep van onvergelijkelijke, onvolprezen figuurstukken, waartoe ook het Snoepstertje, reeds van 1868, in de collectie van wijlen Mr. A.L.C. Kleyn te 's-Gravenhage, het Meisje op het balkon, van 1869, in de Amsterdamsche Collectie-Crone, verschillende schilderijen der Collectie-Drucker (zooals ‘Moêgewaakt,’ Meisjes aan de piano), het Meisje met de mof (Tine Maris), aquarel in het Haagsche Gemeente-Museum voor Moderne Kunst, De Zusjes en De Baker, beide in de voormalige Verzameling-van Randwijk, het kostelijk geschilderde, nog in 1888 gedateerde en gesigneerde Naaistertje in de Collectie-A.C.A. Eschauzier te 's-Gravenhage, De Jonge Vioolspeler - zittend in de collectie-Drucker, staande in de vroegere collectie van den heer Neervoort van de Poll - en het Lezend Meisje (eveneens aldaar) behooren, om slechts enkele van zoovele juweelen van subliemen glans te noemen, terwijl een nog minder hoog reikend, maar reeds zeer aantrekkelijk en belangwekkend gedaan figuur- en binnenhuisstukje bereids van 1863 dateert, n.l. de Dienstmaagd in de zooeven genoemde Collectie-Kleyn. Aan de vioolspelerskompositie herinnert in de

collectie-Reich een summier en luchtig, in breede, meesterlijke halen op het papier geworpen zwartkrijtteekening van een Jongen ten voeten uit met de vluchtig, maar volledig aangeduide viool in den arm (h. 41,5, b. 20 c.M.). Dat Jaap's oorspronkelijke neiging naar het figurale, waarvan zijn Italiaansche meisjes getuigen, al in zijn vroegen jongelingstijd ook in het zuivere portret zich als een zeldzaam gedistingeerd talent openbaarde, werd mij nog weer eens zeer onlangs onweerlegbaar bewezen door een prachtig, voornaam opgevat portretje (paneel, h. 21, b. 16.5 c.M., r. get.: J. Maris) van Mevrouw Maris als blozend jongmeisje in zwarte japon met wit, kanten kraagje, blauw-zijden strik en camé-broche, dat mij in de verzameling van den heer P.

Versteeven te 's-Gravenhage verraste.

Jaap's weergalooze begaafdheid in het landschappelijke geeft de hier besproken collectie niet minder overtuigend te zien. Daar is vooreerst de imposante Brug. Men weet, dat een simpel, maar intiem-landelijk bruggetje, met witte, houten leuningen, aan den Haagschen Noordwest-Binnensingel in zijn toenmaligen staat, aan Maris, volgens den ten deze wel bij uitstek zaakkundigen Dr. Jan Veth sedert het jaar 1872, herhaalde malen tot motief heeft gestrekt voor landschappen met of zonder tegen de lucht oprijzende molengevaarten en dan, naar gelang, behoudens een enkele

uitzondering, in de hoogte of in de breedte genomen. Tot de laatste rubriek behoort ook het door Veth bedoelde en beschreven stuk met een door de lijst afgeknotten molen van '72, dat met zijn geweldige breedheid van faktuur en werkingsvolle kleur de Collectie-Drucker siert. Meestal is het bruggetje van een ander standpunt genomen, zoodat het zich midden in de schilderij bevindt, loopend van links naar rechts,

(30)

V

MATTHIJS MARIS. PORTRET VAN F.CARL SIERIG.

MATTHIJS(?)MARIS. KEUKEN.

(31)

VI

JACOB MARIS. DE BRUG.

MATTHIJS MARIS. THUISKOMST.

(32)

MATTHIJS MARIS. VREDE.

(33)

13

evenwijdig aan den boven- en onderrand der lijst, en de beschouwer onder de brug door in een klein-steedsch of dorpsch verschietje kijkt. Tot de vaste elementen van deze groep der Brug-komposities mag men ook het vrouwtje met juk en melkemmers, dat het naar de brug toe stijgend weggetje oploopt, alsmede een of meer schuitjes onderaan den anderen brugkant rekenen. Een klein, met diezelfde breedheid gedaan schilderij in de Collectie-Verschoor te 's-Gravenhage (h. 23, b. 46 c.M.) behoort geheel bij deze brug-serie.

Het aldus gewijzigd motief vormde ook den grondslag van het vigoureuse meesterwerk der Collectie-Reich (h. 38, b. 71 c.M.) De eenmaal bestaande conceptie is hier gegroeid tot een grootschheid, die boven alle realiteitsweergave verre uitgaat, de breedheid der behandeling wies aan tot een plastische forschheid van dracht en op de eenvoudige basis van zeer enkele kleuren werd een orkestraal-harmonische verscheidenheid en volheid van tonen gebouwd, die tot één machtig kleurgeheel blijft saamgebonden, waarvan de vaste structuur, in àl haar koloristische rijkheid, staat tegen de limpide, teedere klaarte, wellend uit een grijzen dag. En daarbij, welk een konkrete levenswaarheid in die beide voorgrondfiguren, welk een fijnheden van kleur èn van teekening in tallooze details, welk een perfekte krachtbeheersching in de suggestieve aanduiding van het terrein, van de richting van het vaartje, van de preciese plaats, den vorm, het verloop der rooddakige huisjes en in de voelbaarmaking van het verre perspektief, onder het brugje door, op het stadsgrachtje met het fijn-kleurig, bijeengedrongen en toch wèl onderscheidbaar complex van kleine huisjes, een scheepje, wat boompjes. Maar vooràl, hoe zijn hier intieme vrede, idyllische, welbehagelijke rust aan het pikturaal-grootsche dezer visie inhaerent en daardoor tevens de allerlaatste, de weldadige eindindruk eener aandachtige beschouwing. Van het begrip ‘schilderij’ naar de specifieke opvatting der Haagsche School - maximale verwerking van een minimaal gegeven tot een beeld der volmaakte en oneindige Natuur, gezien in een bepaalde stemming - vindt men in deze Brug van Jacob Maris wel de meest typische en de meest komplete realiseering.

In zijn onbeperkte en innigst toegewijde overgave aan de Werkelijkheid gewerd dezen kunstenaar het vermogen tot openbaring van haar eeuwige schoonheid, haar zielsverrijkende heerlijkheid. Die overgave en de daarin verborgen macht tot omtooverende herschepping van het aanschouwde ervaart men nog in enkele andere landschappen van Jacob Maris in deze keurverzameling. Sonoren klank heeft de schakeering van volrijpe kleuren in een van licht overgoten, Amsterdamsch-aandoend en toch misschien niet in zijn geheel aan eenig bepaald stuk-Amsterdam ontleend Stadsgezicht (h. 51, b. 72 c.M.) met groen-koepelend kerkdak, gelegen aan een, den voorgrond innemend, water, waarin tal van schepen

(34)

14

met hun bewimpelde, tegen de lucht opspietsende masten. Een ander, kleiner, eveneens schepenrijk Stadsgezicht aan het water (h. 39, b. 42 c.M.) is half verzwonden in rook en nevel.

Tot het bekende kompositie-schema van een rechts in de schilderij boven huisjes oprijzenden hoogen molen met omloop nabij een witleunig bruggetje, waarop een, op den rug gezien, schimmel-berijdend schuitenjagertje (waarvan de

Collectie-Neervoort v.d. Poll een groot en geweldig aangrijpend, de Collectie-van Randwijk een klein, maar wonderfijn en vast geschilderd specimen rijk was), is ook een boeiend meesterwerk van overheerschend grijzen toon in de Verzameling-Reich (h. 56.5, b. 48 c.M.) terug te brengen, waarin het trotsche molengevaarte de nederige omgeving aan zijn voet te domineeren en de dreigende, regenbeladen wolken in de hoogte te trotseeren schijnt.

Weer een ander, herhaaldelijk te herkennen schema wordt gevormd door een weide-terrein in de breedte, soms half-duinachtig (zooals het oud-Haagsche

Dekkersduin uit de jeugd der Marissen), in den achtergrond vaak door een vrij dichte boommassa afgesloten; in het midden een gedeeltelijk met wat struikgewas of boompjes omgroeid slootje of poeltje, loopend naar den onderrand van het stuk, waarin, langs den oever, een bootje met een arbeider. De overwegende kleur is veelal een sterk, sappig groen, de faktuur, in breede, forsche, rappe vegen, bereikt het verste uiterste van impressionisme, waartoe Maris bij zijn latere vertolkingen van een momentaan natuureffekt in staat was. Een Sloot met Wilgen in de Collectie-Drucker (Rijksmuseum) en een als De Zandkruiers in 1921 bij Frederik Muller verkocht schilderij uit de collectie-Neervoort v.d. Poll zijn tot dit schema te herleiden. Zoo ook een landschapje (h. 36, b. 46 c.M.), dat ik nog kort geleden bij den heer J.E.

Goldschmidt te Amsterdam aantrof.

Een op dit laatste stukje in alle opzichten sterk gelijkend en daarnaast bijna als een repliek aan te merken staal van iets grootere afmeting (h. 51, b. 61 c.M.) bevat de collectie-Reich. Tegen vallenden zomeravond weerkaatsen de laatste

lichtflikkeringen van een blauwe, bewolkte lucht in het watertje tusschen welig weidengroen en dik geboomte; met een zacht gloeien overglanzen zij den gebogen, blauwgekielden rug van den man, die in zijn schuitje wegduikt onder den

beschaduwden oever. Hier heeft men het romantisch naturalisme in zijn laatste consequentie, hier ziet men de impressionistische weergave van het hevig bewogen sentiment des schilders tegenover het instantané-aanschijn der natuur tot een summum van uitdrukkingsvermogen opgevoerd.

Ook van W i l l e m M a r i s kan men in partikuliere verzamelingen soms heel merkwaardige jeugdwerken aantreffen, werken van nog geheel

(35)

15

anderen aard en vaak uit nog vroeger tijd, dan bijv. een Witte Koe aan rivier van 1860, een Meisje met drie koeien bij een meertje van 1869, een Jonge Stier van 1870, die achtereenvolgens in 1918, 1908 en 1917 bij de verkoopingen der Coll. P.

Langerhuizen, Menalda en J. Krol Kzn. door Fred. Muller in veiling werden gebracht, werken die zich al geheel aansluiten aan, de duidelijke voorboden zijn van het latere oeuvre. Zoo komt men, bijvoorbeeld, bij den heer J. van Herwijnen te 's-Gravenhage te staan voor een Berglandschap met, op den voorgrond, een bergafwaarts gaande, door vier ossen getrokken kar, begeleid door een jongen in rood jasje, een

hoofdzakelijk in sepia gedane teekening (h. 38, b. 60 c.M.), geteekend en gedateerd:

W. Maris fc. 1864. Zoo bezit de heer P. Versteeven, eveneens in Den Haag, een eigenaardig Rivierlandschap, uit de buurt tusschen Rotterdam en Dordrecht

waarschijnlijk, met hoogen, dichten groei van biezen langs de boorden, verscheiden groote eenden op den voorgrondoever, enkele andere vliegend in de lucht en met een drietal molens in den achtergrond, een zeer klare, fleurige, door en door spontaan gedane waterverfteekening, vol van de vochtige frischheid van het ruime

waterlandschap en van de vrije, oneindige, wind-doortogen lucht (h. 35, b. 49 c.M.), gedateerd 1865, van gansch anderen gevoelstoonaard dan de veel meer lyrisch gestemde, veel atmosferischer, onbegrensder en topografisch volstrekt onherkenbare waterland-impressies, die de meester in later jaren niet moede werd vast te leggen in zijn snijdigste, glansrijkste verven.

In de Collectie-Reich verwondert de bezoeker zich over een wel buitengewoon curieusen jeugdarbeid, n.l. een onder invloed der oude meesters geschilderd, duidelijk met W. Maris gesigneerd portret eener Oude Vrouw (h. 22, b. 17.5 c.M.), die, met hangend hoofd en met neerwaartsche blikken, in gepeins verzonken zit. Ook de belichting toont eenige neiging naar het zoogenaamd ‘Rembrandtieke’; de hals is bloot, de daaronder maar even zichtbare kleeding is crêmig-wit, het kapje, dat het hoofd bedekt, nog iets geliger wit. Het stukje is afkomstig uit het bezit van wijlen den schilder van der Maarel. De latere ontplooiing van W i l l e m ' s streven en kunnen geeft de collectie te zien in een groote schilderij (h. 86, b. 106 c.M.) van Koeien aan het water nabij een vol, hoogoploopend, groen heestergewas, waarop het speelsche zwiepen van den wind tegen gebladerte en hoog gras treffend is weergegeven.

T h i j s ' dichtergeest, die in den loop der jaren steeds dieper in het duister van visionaire geheimenissen en herinneringsbeelden zou terugwijken, spreekt zich uit in een zwartkrijtteekening. Een meisje met een spinrokken aan haar zijde, gehuld in een laag-afhangend wijd gewaad, waaruit slechts even de voetspitsen komen tippen, leunt, het hoofd door een haarvloed wijd-omgolfd, zijlings achterover tegen een mansfiguur aan, die,

(36)

16

het hoofd achterwaarts-opgericht, tegen een met slechts enkele lijnen heel summier aangeduide heuvelhelling aanrust, terwijl hij met de linkerhand zijn beide over elkaar vastgeklampte beenen ophoudt. Deze teekening (h. 50, b. 34 c.M., get. r.o.: M M.), ook wel ‘Vrede’ genaamd (al is deze benaming wellicht niet een vaststaande), vertoont in kompositie eenige overeenkomst met de in de breedte veel grootere teekening, die onder den naam ‘Epanouissement’ in October 1916 uit de Londensche verzameling Hamilton Bruce bij Frederik Muller ter veiling was te zien, terwijl de houding van het meisje bepaaldelijk meer gelijkt op die der meisjesfiguur van een ets uit de collectie-Vincent van Gogh, ‘Under the tree’ geheeten, in November 1912 bij R.W.P.

de Vries tentoongesteld, alle, gelijk zoo menige andere schepping van Thijs, van zulk een fascineerende lyriek, alle omvangen, omneveld van zulk een teeder

droomwaas, doorzongen van zulk een meesleepende poëzie, als waarvan, in heel den loop onzer oude en moderne kunst, wellicht alleen bij den ondoorgrondelijken Hercules Seghers de verwantschap is terug te vinden.

(Slot volgt).

(37)

VII

JACOB MARIS. OPHAALBRUG.

(38)

VIII

1.FERRARA. HET KASTEEL DER ESTENZI. AANGEVANGEN IN1385DOOR BARTOLOMEO DA NOVARA

(FOTO ANDERSON).

2.BARONCELLI.ST.JORIS MET DEN DRAAK.KATHEDRAAL VAN FERRARA. (FOTO ALINARI).

(39)

6.PIETRO DI BENVENUTO.INGANG VAN HET PALEIS SCHIFANOJA TE FERRARA(1466-'69). (FOTO ALINARI).

(40)

17

Kunstlievende vorsten uit Italien's verleden.

Door Dr. Raimond van Marle.

IV.

Het hof van Ferrara in de XVe eeuw.

FERRARA is van alle Italiaansche steden, welke in vroeger eeuwen een artistiek bloeitijdperk doormaakten, wel degene waar men heden het minst van dien bloei terugvindt. Zeer veel ging verloren, terwijl de voortbrengselen der Ferrareesche schilderschool in alle musea voorkomen; de National Gallery te Londen bezit er een bijzonder rijke verzameling van. De breede straten en pleinen en eenige

indrukwekkende paleizen, dateerende uit de laatste jaren van het tijdperk, waarmee wij ons zullen bezighouden, geven hier en daar een zeker karakter aan de overigens vrij banale stad.

De twee belangrijkste bouwwerken welke Ferrara bezit dateeren van vóór de 15e eeuw; het zijn de kathedraal met beeldhouwwerk uit de 12e, 13e en 15e eeuw aan de façade, en het kasteel der markiezen d'Este (fig. 1), de bouw waarvan zoowat samenvalt met het ontluiken der schoone kunsten in de stad.

Het kasteel is het symbool van de onderwerping der burgerij aan de tirannie der Estensi, welke sedert eeuwen het bewind voerde in de stad van Ferrara. De weerstand van het volk, en het streven naar vrijheid eindigde met een overwinning van Nikolaas II (1361-87), die de oproerlingen met middeleeuwsche wreedheid strafte en den architect Bartolommeo da Novara riep om het kasteel te doen bouwen, waarmee in 1385 een aanvang werd gemaakt.

Markies Nikolaas werd opgevolgd door zijn broeder Albert (1387-94) die den grondslag legde voor Ferrara's welvaart door het verkrijgen van pauselijke privileges voor de stad, inbegrepen die voor de stichting van eene universiteit, welke echter weldra wegens gebrek aan studenten gesloten werd.

Alberts zoon, Nikolaas III (1394-1441) was de eerste groote kunstbeschermer van het geslacht der Estensi. Zijne historie toont ons een zonderling mengsel van middeleeuwsche ruwe wreedheid en Renaissance-verfijning. Van zijn prille jeugd af aan - Nikolaas III was tien jaar oud toen zijn vader stierf - zag hij zich bedreigd door familieleden die hem van zijn troon trachtten te stooten; hij werd daardoor over-diplomatisch en valsch en toonde zich zeer bedreven in het sluiten van voordeelige allianties. Zijn

(41)

18

leermeester was Donato da Casentino, de vriend van Boccaccio en Petrarca. Het relaas van Nikolaas' reis naar Palestina toont hem als een hoogst ontwikkeld en kundig man, met een zin voor mysticisme. Hij stelde er een bijzondere eer in, groote geleerden aan zijn hof bijeen te brengen en Guarino da Verona verkeerde er bij voorduring; hij was daarbij een ervaren krijgsman.

Deze overigens verlichte vorst ontstelde de beschaafde wereld doordat hij een zijner drie echtgenooten, van ontrouw verdacht, te zamen met zijn meest geliefden zoon Ugo, deed onthoofden; hij zelf had niet minder dan 22 erkende natuurlijke kinderen.

De stad Ferrara genoot gedurende zijn bewind een vredig bestaan en kwam tot groote welvaart.

Van het vele wat op het gebied van kunst op Nikolaas' last werd uitgevoerd, bleef bijna niets over. Hij deed buiten de stad de paleizen van Belfiore, Belriguardo - met 365 kamers - en Convandolo bouwen, en te Venetië het oude Este-paleis - nu Museo Correr - herstellen. Hij stichtte de prachtige bibliotheek, waarvoor hij de miniaturisten uit Toscane ontbood. Gobelins deed hij eerst uit Brugge komen, maar weldra ontstonden er te Ferrara zelve belangrijke ateliers. Giacomo della Ouercia, de grootste beeldbouwer van Italië uit den aanvang der 15e eeuw, vervaardigde in 1408 een Madonna voor de Kathedraal, en in 1431 wordt de niet minder beroemde Florentijnsche architect Brunelleschi te Ferrara vermeld.

Pisanello, een andere Italjaansch genie uit dezen tijd, dien wij vooral in betrekking met Lionello d'Este aantreffen, was ook voor Nikolaas III werkzaam. Dat de bestaande bronzen penning, den Markies voorstellend, door Pisanello werd uitgevoerd, schijnt onaannemelijk, daar zij niet de kwaliteiten van de voortbrengselen van dezen meester bezit, maar in het Louvre wordt een schets van Pisanello naar een penning van Nikolaas III bewaard, van welke Vasari beweert een exemplaar te hebben gezien. In hetzelfde museum bevindt zich een andere penteekening van den vorst, door Pisanello uitgevoerd. Het wordt ook veelal aangenomen, dat de kunstenaar de schoone penning met de afbeelding van Johannes VIII Paleologus, Keizer van Byzantium, gedurende het Concilie van Ferrara (1438) in die stad vervaardigde.

De pracht waarmee de vorst zich omgaf was echter niet een voortvloeisel uit werkelijken rijkdom. De inkomsten van den markies waren uiterst ongeregeld en grootendeels gebaseerd op belastingen, welke veelal met groote moeite geïnd werden.

De kunstzin van Nikolaas III deed hem schatten uitgeven, terwijl zijn kinderen schamel gekleed en hongerig rondliepen.

Intusschen legde deze vorst de grondslagen voor de groote Ferrareesche kunstproductie, en uit documenten blijkt, dat gedurende de 15e eeuw meer dan honderd schilders in de stad verblijf hielden. Tijdens het bewind

(42)

19

van Nikolaas III waren de kunstenaars van Ferrara bijna allen vreemdelingen, en hetzelfde vinden wij, hoewel in eenigszins mindere mate, ten tijde van Lionello d'Este, een van Nikolaas' natuurlijke zonen, die hem als heerscher voor een periode van negen jaren opvolgde (1441-50).

Lionello wordt genoemd als een model der Renaissance-vorsten. Guarino da Verona was zijn leermeester gedurende zijn jeugd, maar hield ook later in het paleis van Ferrara verblijf. De markies riep een aantal beroemde geleerden te zamen, en heropende voor de derde maal de universiteit, waar nu de studenten samenstroomden.

Lionello bracht een uitnemende verzameling van voorwerpen uit de klassieke oudheid bijeen, zijn collectie van gesneden steenen ging door voor een der beste van zijn tijd.

Op het gebied der schoone kunsten zette hij de daaraan door zijn vader gegeven richting voort, maar wij bemerken dat de schilders zijn aandacht het meest in beslag namen. Wel is waar voltooide hij het paleis van Belriguardo en deed hij vestingen optrekken, maar verder schijnt hij geen bouwwerken van groote beteekenis te hebben ondernomen. Dat echter architectuur hem ook belang inboezemde, zien wij uit het feit dat de groote bouwmeester Alberti aan het hof van Ferrara verblijf hield en op last van Lionello zijn beroemde ‘Traktaat der architectuur’ schreef.

Een bronzen ruiterstandbeeld voor Nikolaas III werd voor Lionello door Antonio di Cristoforo en Baroncelli uitgevoerd. Van den laatste die veelal voor den Markies werkzaam was, bestaan nog heden twee fraaie bronzen beelden in de kathedraal (fig.

2), maar overigens vinden wij weinige sporen van beeldhouwkunst in die dagen.

In 1449 kwam de 19jarige Mantegna te Ferrara, wien niettegenstaande zijn jeugdigen leeftijd werd opgedragen den vorst tezamen met zijn favoriet Folco di Villafiora af te beelden. Rogier van der Weyden schilderde in het zelfde jaar voor Lionello een triptiek met de Kruisafneming, en Adam en Eva uit het Paradijs verjaagd.

Misschien werkte de Vlaming ook aan de decoratie van het paleis Belfiore.

Meer dan eenig ander kunstenaar stond echter Pisanello bij den vorst in de gunst.

In 1432 vinden wij dat Lionello er bij den schilder op aandringt, dat deze hem ten spoedigste een zeker schilderij van de Maagd Maria zou doen toekomen, terwijl Pisanello tusschen 1438 en '42 langdurig aan het Ferrareesche hof verblijf hield. Ook in 1443 bevond hij zich daar en wij zien uit een brief aan Lodovico Gonzaga, graaf van Mantua, dat zijn goed zou verbeurd verklaard worden indien hij Ferrara verliet.

Een sonnet van Guarino was een meer hoffelijke uiting van de bewondering welke zijn kunst afdwong

In 1445 voerde Pisanello een schilderij uit voor Belriguardo en andere teekenen van zijn tegenwoordigheid vinden wij in 1447 en '48, zoodat wij

(43)

20

mogen aannemen dat de kunstenaar zich gedurende een groot gedeelte van Lionello's bewind te Ferrara bevond.

Pisanello is de meest bekorende van die internationale groep van schilders, die, in de eerste helft der 15e eeuw, de laat-gothische vormen in het leven hielden. Zijn kunst is geïnspireerd door het ridderwezen, maar hij toont het ons niet als een werkelijkheid, maar als phantastische droombeelden en illustraties van legenden, en deze voorstellingen waren geheel in overeenstemming met het verfijnde leven van de Italiaansche hoven van die dagen, waar de gestes en gebruiken uit den riddertijd tot nobele traditie geworden waren, en gratie gaven aan het dagelijksch leven, maar eigenlijk geen levensvatbaarheid meer bezaten.

Markies Lionello, de pracht-lievende droomer, moet Pisanello's kunst bijzonder hebben gewaardeerd. Van des schilders eerste bezoeken te Ferrara moge het sprookjesachtige ‘Vizioen van St. Eustachius’ in de National Gallery dateeren, en het meisjesportret - misschien Ginevra d'Este - in het Louvre. Van Lionello zelve schilderde Pisanello verscheiden portretten, waarvan er een tot ons kwam; het is een der beste stukken van het museum van Bergamo, en werd waarschijnlijk gedurende een later bezoek gemaakt (fig. 3), zooals ook het stuk van de Maagd met St. Antonius en St. George in de National Gallery.

Er bestaan 7 penningen welke Pisanello - die zooals bekend is ook hierin uitmuntte - van den markies maakte (fig. 4); die welke hij bij gelegenheid van 's vorsten huwelijk uitvoerde, behoort tot de schoonste staaltjes van deze kunst. Lodovico da Foligno en Amadeo da Milano maakten beiden een penning van Lionello, maar behalve die van zich zelven liet de markies ook de afbeeldingen van de meest beteekenende figuren zijner hofhouding in het brons gieten. Veelal werden Pisanello's volgers hiermede belast en Matteo dei Pasti maakte een penning van Guarino, terwijl een onbekende meester die van den architect Alberti vervaardigde, welke soms aan Pisanello worden toegeschreven, maar waarschijnlijk zelfportretten zijn.

Naar het schijnt liep Pisanello's roem bij het Ferrareesche hof een oogenblik gevaar.

Nadat de meester in 1441 meer dan zes maanden aan een portret van Lionello werkzaam was, kwam Jacopo Bellini van Venetië en ontstond er tusschen de twee schilders een wedstrijd wie de trekken van den markies het best wist weer te geven.

Dat Bellini's schilderij de voorkeur kreeg, moge ons vreemd voorkomen, wanneer wij de werken van deze twee kunstenaars vergelijken, want bij een dergelijke toetsing zal Pisanello ons altijd veel grooter toeschijnen. Hoe dat ook zij, de Ferareesche poëet Ulisso vertelt ons de anecdote en hij kon het weten.

Bellini's portret ging verloren; men heeft het willen ontdekken in een aanbidder voor de Maagd Maria knielend, in het Louvre, maar het is

(44)

IX

3.PISANELLO. LIONELLO D'ESTE. ACADEMIE CARRARA,BERGAMO. (FOTO ANDERSON).

4.PISANELLO. PENNING MET DE AFBEELDING VAN LIONELLO D'ESTE. (FOTO ALINARI).

(45)

5.PISANELLO. COSTUUMSTUDIES.BRITSCH MUSEUM,LONDEN. (FOTO ANDERSON).

(46)

X

7.DOMENICO DI PARIS EN BONGIOVANI DI GIUSTINIANI.PLAFOND EN WANDVERSIERING IN HET PALEIS SCHIFANOJA(1467)FERRARA. (FOTO ALINARI).

13.ERCOLE GRANDI.PLAFONDBESCHILDERING IN'T PALEIS COSTABILI,FERRARA. (FOTO ANDERSON).

(47)

21

onwaarschijnlijk dat het stuk een dergelijk karakter had, noch is het aan te nemen dat de hier afgebeelde persoon Lionello is. Te Ferrara bestond echter een ‘Aanbidding der Wijzen uit het Oosten’ welke veelal aan Jacopo Bellini werd toegeschreven en, wanneer deze attributie juist is, werd dit stuk zeker gedurende dit zelfde bezoek aan de stad uitgevoerd.

Van Lionello werd nog een ander portret door Oriolo van Verona geschilderd; het bevindt zich in de National Gallery te London en toont ons geheel dezelfde trekken als Pisanello's afbeeldingen van den Markies.

Pisanello oefende een grooten invloed uit op de schilders van Ferrara.

Tot nu toe hadden wij uitsluitend met kunstenaars van andere steden te doen, en Christophoro da Ferrara, die in de laatste jaren der 14e eeuw werkzaam was, leeren wij door een geteekend paneeltje in de stedelijke gallerij kennen als beïnvloed door de niet steeds aantrekkelijke school van Bologna. De eerste op hem volgende, werkelijk Ferrareesche meester was Antonio da Ferrara, van wien frescoreeksen van 1433 en 1437 bestaan, en in de Galerij van Urbino een altaarstuk van 1439. Naar vermeld wordt was Antonio tusschen 1438 en '41 voor Nikolaas III werkzaam, en in 1464 treffen wij hem weer te Urbino aan. Deze meester heeft eenige trekken gemeen met Pisanello, wiens kunst hij zeker bestudeerde en hij toont ons voor het eerst eenige karakteristieke elementen, welke in de school van Ferrara blijven voortbestaan.

Bono da Ferrara, die ons alleen bekend is door een paar fresco's te Padua en een uit Ferrara afkomstigen St. Hyronimus in de National Gallery, noemt zich zelf een volger van Pisanello.

Figuren van beteekenis zijn deze twee Ferrareezen echter niet, en de belangrijke werken werden ook ten tijde van Lionello slechts aan vreemdelingen toevertrouwd;

zijn hof-schilder was de Sienees Angelo Macagnini, die deze betrekking ook gedurende het bewind van den volgenden markies behield.

De kunstenaars, welke Lionello ten dienste stonden, zijn te talrijk om ze hier op te noemen, vooral daar hij ook de bibliotheek aanmerkelijk verrijkte en nog meer en nog grootere miniaturisten met de versiering der handschriften belastte dan zijn vader deed. Zijn hofhouding was prachtiger en vooral rijker dan die van Nikolaas III, en alle die er deel van uitmaakten droegen weelderige, veelal geborduurde kleeren. Een stukje van de Ferrareesche school in het Museum van Berlijn en vele teekeningen van Pisanello geven ons een beeld van de toen heerschende extravangante modes (fig. 5). Lionello leidde echter dikwijls gedurende maanden een teruggetrokken leven op een der buitenverblijven; lange wandelingen waren dan zijn voornaamste tijdverdrijf.

Men beweert veelal dat de aanmoediging, welke de kunstenaars van Lionello's opvolger Borso (1413-71) ontvingen, meer het gevolg was van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar als zij daar opeens, ter gerechtszitting, haar prachtigen kerel terugzag, met zijn halfgeloken, hoonenden blik en zijn smalend trotschen mond, toen had zij zich zoo

Zeker, daar is eenerzijds Rembrandt en anderzijds Rubens, twee geniale meesters, die, juist omdat zij beiden genieën zijn, ipso facto een volkomen verschillende

Vaag bewust van hetgeen rondom haar geschiedde. De wereld, het komend bestaan, het kind - een jongen - de zachte hand van de zuster.... Alleen rusten, rùsten dat het je heele

Er is in deze, quasi artistieke romantiek van een zwerversleven in een wereldstad, echter een dieper dubbel-beeld van dit leven en de daaruit voortgekomen werken verborgen. Zooals

Steeds lediger wordt haar leven als, na den dood harer moeder, ook haar broeder voor haar verloren gaat, als zijn kind een gedrochtje blijkt te zijn, als Renera's eigen

roesde het praten van Emilia door Theobald's gedachten... ‘het land is volkomen rustig, de Sultan is erkend en aangenomen door Fez, het is afgelezen geworden in alle moskeeën

Een ervan vindt men hier afgebeeld. Niet altijd grappig. Zijn ‘gebed voor den maaltijd’, een onderwerp, zeer dikwijls door hem behandeld, wij zagen het reeds hiervoren, is een

En wanneer men dan, bladerend in het groote werk van La Farge en Jaccaci, zich de kostelijke kwaliteiten der origineelen, in dit deel afgebeeld, voor den geest roept en tevens