• No results found

Gevoel voor iets anders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gevoel voor iets anders"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gevoel voor iets anders

EEN ROL VOOR SOCIALE EMOTIES IN INTERNATIONALE BETREKKINGEN

Masterscriptie T.M. Schopman

Begeleider: C.L.B. Kocken

I hereby declare that this thesis, “Gevoel voor iets anders: een rol voor sociale emoties in Internationale Betrekkingen“, is my own work and my own effort and that it has not been accepted anywhere else for the award of any other degree or diploma. Where sources of information have been used, they have been acknowledged. 


(2)
(3)

Inleiding 5

Vraagstelling en benadering 8

Hoofdstuk een. 
 Emoties in theorieën van Internationale Betrekkingen 11

Inleiding 12

Vroeg-moderne tijd 14

Thomas Hobbes 14

Immanuel Kant 17

Moderne Internationale Betrekkingen 20

De klassieken 20

Neo-scholen 22

Conclusie 26

Hoofdstuk twee. 
 Een beter begrip van emoties 29

Inleiding 30

Wat is een emotie? 33

Ontstaan 33

Complexe coördinatie 34

Definitie 35

Emoties en cognitie: de rol van emoties bij mensen 37

Besluitvorming met of zonder emoties 38

Somatische stempels 39

Leren en cultuur. 40

Abstract redeneren 41

Conclusie 43

Hoofdstuk drie.
 Onze sociale natuur 45

Inleiding 46

Emotionele besmetting 49

Spiegelneuronen en ‘gedeelde circuits’ 51

Het probleem van automatisme 53

Medegevoel 55

Troost 55

(4)

Altruïsme 60

Prosocialiteit 63

Matrushkamodel van empathie 65

De rol van sociale emoties 69

Vertrouwen, reciprociteit & eerlijkheid 70

Vertrouwen 71

Relatie-effect 72

Een einde aan prosocialiteit 73

Kritiek en debat 75

Conclusie 81

Conclusie 85

Aannames in Realisme en Liberalisme 86

Onmisbare emoties 87

Belang bij de ander 88

Conclusie 90

Perspectief 91

(5)
(6)

Because something is happening here
 But you don’t know what it is


Do you, Mister Jones?

- Bob Dylan, Balad of a thin man 1

Het wetenschapsveld van Internationale Betrekkingen (IB) gaat ten diepste over menselijke interactie. Het kent daarmee dezelfde moeilijkheden waar andere sociale wetenschappen mee te maken hebben, hoewel het niveau van analyse (de staat en haar verwanten, groepen staten, wereldsystemen) kan verschillen van die van andere disciplines. Voor alle sociale wetenschappen geldt dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is om tijd, plaats, cultuur of technologie te overstijgen en fundamentele ‘waarheden’ te ontwaren. Begrippen zijn altijd betwist, patronen zijn altijd onderwerp van debat. Tegelijkertijd is het veld van IB er vaak niet goed in geslaagd zinvolle ontwikkelingen in andere sociale of zelfs exacte disciplines mee te nemen in haar theorievorming. Maar al te vaak wordt nog gewerkt met beperkt getheoretiseerde en slecht bewezen aannames over de mens, die zijn gedaan door grote denkers in de negentiende, achttiende en zeventiende eeuw − of zelfs eerder. Dat de meeste wetenschappen sinds die tijd een grote ontwikkeling 2 3 hebben doorgemaakt lijkt daarbij niet altijd te deren. Dat is bijzonder, zeker gezien de immer betwiste aard van deze aannames.

Sinds de Eerste Wereldoorlog – en eigenlijk al daarvoor – wordt in de studie van Internationale Betrekkingen gewerkt aan het verklaren van inter- en intrastatelijk gedrag. Met wisselend succes. Het lijkt soms of de wereldbeelden binnen Internationale Betrekkingen maar beperkt overeenkomen met wat er om ons heen gebeurt. Eén breedgedragen verklaring voor internationaal conflictgedrag is er nog niet. Dit, terwijl de vraag hiernaar gezien de veelheid aan conflicten niet minder urgent wordt. Er wordt in de Internationale Betrekkingen veel gesproken over zelfzuchtigheid en eigenbelang, maar nauwelijks over vertrouwen en relaties. Anderen spreken van ‘verlicht eigenbelang’; een aanname 4 waarmee wordt bedoeld dat de mens zo rationeel is, dat hij zou moeten inzien dat er meer te halen valt uit samenwerking dan uit conflict. Weer anderen spreken over de manier waarop ideeën en overtuigingen menselijk 5 gedrag vormen, alsof de mens een black box is, waar geen fundament van eigenschappen aan ten grondslag ligt die je zou kunnen onderzoeken. Elk van die visies bevat uiterst waardevolle inzichten, maar in alle gevallen wordt een 6 7 beperkte set van menselijke eigenschappen gebruikt om het geheel te verklaren.

Enerzijds ontbreekt het sociaal wetenschappers, zoals die in de IB, aan methoden om objectief naar hun eigen samenleving te kijken, zonder de invloed van bijvoorbeeld cultuur of technologie. Anderzijds mag hen verweten worden

Bob Dylan, "Ballad Of A Thin Man," The Official Bob Dylan Site, opgeroepen: April 22, 2015, http://www.bobdylan.com/us/songs/

1

ballad-thin-man.

Neta C. Crawford, "The Passion of World Politics: Propositions on Emotion and Emotional Relationships," International Security 24,

2

no. 4 (2000): 116-156.

Annette Freyberg-Inan, What Moves Man The Realist Theory of International Relations and Its Judgment of Human Nature (Albany:

3

State University of New York Press, 2004).

Freyberg-Inan, “Realist Man through the Ages: A Synopsis,” in What Moves Man The Realist Theory of International Relations and Its

4

Judgment of Human Nature (Albany: State University of New York Press, 2004).

Howard Williams en Ken Booth, "Kant: Theorist beyond limits," in Classical Theories of International Relations, ed. Ian Clark (New

5

York: Pallgrave Macmillan, 1999), 71-98.

Andrew Ross, "Coming in from the Cold: Constructivism and Emotions," European Journal of International Relations 12, no. 2 (2006):

6

197-222, doi:10.1177/1354066106064507. Crawford, “The Passion of World Politics,” 129.

(7)

dat ze de enorme hoeveelheid kennis over menselijk gedrag, die in de antropologie, psychologie, biologie en neurowetenschap bijeengebracht is, onvoldoende raadplegen. Hobbes schreef zijn Leviathan ruim tweehonderd jaar 8 vóór de publicatie van Darwins On the Origin of Species. Sindsdien zijn in de kennis over onze evolutie en biologie enorme sprongen voorwaarts gemaakt, terwijl Hobbes voor sommigen in de IB nog even relevant is als driehonderdvijftig jaar geleden. Het valt te betogen dat die wetenschapsvelden zo verschillend zijn, dat dit geen eerlijk 9 vergelijk is. Maar bedenk daarbij dat Hobbes aannames doet over de aard van de mens, waarvan later bleek dat die vrijwel uitsluitend gevormd kon zijn door evolutie. Slechts weinigen hebben daarna geprobeerd deze aannames écht te herzien met behulp van al deze nieuw verworven kennis.

Recentelijk is er echter sprake van een beweging in een aantal sociale wetenschappen, waarbij meer aandacht wordt geschonken aan inzichten uit andere disciplines, zoals antropologie, psychologie, biologie en neurowetenschap. Voor een (belangrijk) deel wordt deze ontwikkeling gedreven door exacte(re) wetenschappers die hun ontdekkingen proberen te plaatsen in een sociaalwetenschappelijk perspectief. Denk bijvoorbeeld aan Frans de Waal, die zich afvroeg wat het prosociale gedrag van zijn chimpansees ons kon vertellen over empathie bij mensen en daarmee grote bekendheid 10 verwierf. Aan ontwikkelingspsycholoog Michael Tomasello, de Amerikaanse directeur van het Max Planck-instituut in 11 Leipzig, die zijn inzichten in de ontwikkeling van kinderen combineerde met het gedrag van chimpansees om meer algemene dingen te kunnen zeggen over menselijk norm-, cultuur- en leergedrag. Of aan de Portugese 12 hersenonderzoeker Antonio Damasio, die met zijn inzichten in de werking van het brein de interactie tussen ratio, emoties en hun onderliggende biologie probeert te verklaren. 13

Wat deze wetenschappers gemeen hebben, is dat zij zich niet beperken tot de opmerkelijke ontdekkingen die binnen hun vakgebied werden gedaan maar proberen deze in een bredere context van menselijke ontwikkeling en gedrag te plaatsen. Vrijwel allemaal zijn zij begonnen met onderzoek naar ‘kleine’ processen (zoals een bepaalde werking van de hersenen of het groepsgedrag van apen) en proberen van daaruit meer algemene patronen te benoemen. Zo zorgen zij voor een positivistische, maar vooral constructieve benadering van sociale wetenschappen. Ze leveren niet alleen kritiek op bestaande ideeën maar bieden een alternatief op basis van inzichten uit hun eigen vakgebied. Tot nu toe hebben deze nieuwe inzichten de IB slechts in beperkte mate bereikt, terwijl ze wel essentiële theoretische concepten van het vakgebied raken.

Het is niet zo dat de genoemde bewegingen kant-en-klaar toepasbare theorieën voor de IB hebben opgeleverd. Eén moeilijkheid daarbij is dat de meeste van deze inzichten voortkomen uit onderzoek naar het gedrag van individuen in sociale interactie, of naar bijvoorbeeld de werking van nog ‘kleinere’ hersenprocessen. Er is, met andere woorden, een groot verschil in analyseniveau tussen dit nieuwe wetenschappelijke werk en de IB. Hoewel de uitkomsten van dergelijke onderzoeken ons mogelijkerwijs veel kunnen leren over de mens in de veel grootschaliger context van IB, kunnen we ze niet zomaar vertalen naar een theorie over het gedrag van bijvoorbeeld de staat, of zelfs maar naar de mens in grote groepen. Als dat al mogelijk zou zijn, is het vrijwel onmogelijk dat in de vorm van een master-onderzoek te doen.

Toch zal ergens een begin moeten worden gemaakt - waarbij we niet moeten vergeten dat bijvoorbeeld Hobbes niet anders deed dan een theorie te vormen op basis van zijn idee van bepaalde karakteristieken van onze soort in

Frans De Waal, The Age of Empathy: Nature's Lessons for a Kinder Society (New York: Harmony Books, 2009).

8

Freyberg-Inan, What Moves Man, 51-57.

9

vrijwillig gedrag dat bedoeld is om ten goede te komen aan de ander. Zie voor een korte introductie: 


10

"Prosocial Behavior," Wikipedia, the Free Encyclopedia, opgeroepen: 22 april 2015, http://en.wikipedia.org/wiki/Prosocial_behavior. Zie: De Waal, The Age of Empathy.

11

Zie: Michael Tomasello, Why We Cooperate (Cambridge, MA: MIT Press, 2009).

12

Zie: Antonio Damasio, Descartes' Error: Emotion, Reason, and the Human Brain.


13

(8)

individueel opzicht, van waaruit hij ideeën vormde over de maatschappij als geheel. Het Realisme vertaalde dat 14 vervolgens vrijwel letterlijk naar het gedrag van staten, door ze ‘unitair’ en rationeel te verklaren en te benoemen dat er geen hogere macht beschikbaar was om hun zelfzuchtige gedrag in te tomen. Dit in gedachte houdend, is het 15 misschien niet zo’n gek idee om weer eens te kijken naar diezelfde menselijke karakteristieken, maar ditmaal met behulp van de gedeeltelijke oogst van grote technologische en wetenschappelijke vooruitgang.

Vraagstelling en benadering

Deze scriptie bouwt daarom voort op de gedachte dat kennis uit andere disciplines een bijdrage zouden kunnen leveren aan theorievorming binnen de internationale betrekkingen. Het idee dat het de Internationale Betrekkingen, vanwege haar grote nadruk op rationaliteit en zelfzuchtigheid en het selectief gebruik van emoties, misschien ontbreekt aan een accuraat mensbeeld leidt tot de vraag:

In hoeverre kunnen sociale emoties een bijdrage leveren aan verbeterde theorievorming in Internationale Betrekkingen?

Omdat een grondige analyse van alle theorieën in Internationale Betrekkingen buiten de reikwijdte van dit onderzoek valt, zal het zich richten op twee van de meest prominente en duurzaam gebleken theoretische tradities: het Realisme en het Liberalisme. De vraag heeft ten doel aannames over menselijk gedrag die in beide stromingen worden gedaan, te vergelijken met relatief nieuwe ideeën over de manier waarop menselijk gedrag tot stand komt. Zo kunnen bestaande ideeën worden bekritiseerd en wordt tegelijkertijd een voorzichtig begin gemaakt met de introductie van alternatieve ideeën.

De hoofdvraag zal in drie hoofdstukken worden beantwoord. Allereerst wordt gekeken naar twee veelvoorkomende aannames, waarvan in dit onderzoek verondersteld wordt dat zij problematisch zijn. De eerste is het wijdverbreide idee dat menselijk gedrag rationeel tot stand komt. De tweede veelvoorkomende aanname, die ten dele volgt uit de eerste, is dat de mens zelfzuchtig is. De evolutie van beide theoretische tradities zal aan de hand van deze aannames worden onderzocht. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van literatuuranalyse van primaire bronnen, maar vooral van aanvullende commentaren en beschouwingen.

Vervolgens zal in elk van de twee opvolgende hoofdstukken, op basis van literatuuronderzoek, een alternatieve theorie worden gepresenteerd die betrekking heeft op een van deze twee aannames. In hoofdstuk twee zal het idee dat de mens zijn gedrag op rationele gronden vormt, worden vergeleken met het inzicht dat ons gedrag voor een groot deel emotioneel gestuurd wordt. Hoofdstuk drie vergelijkt de aanname van de zelfzuchtige mens, met het inzicht dat onze evolutionaire geschiedenis als groepsdier onze aard gevormd heeft. Die ontstaansgeschiedenis heeft voor emotioneel gestuurde mechanismen gezorgd die samenwerking en altruïsme mogelijk maken. Deze combinatie van emotioneel en sociaal gestuurd gedrag (hoofdstuk twee en hoofdstuk drie) wordt in de hoofdvraag aangeduid als “sociale emoties”.

Deelvragen

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat in het eerste hoofdstuk het veronderstelde probleem zal worden getoetst dat er in zowel het Realisme als het Liberalisme weinig aandacht is voor sociale emoties. De vraag zal worden gesteld in hoeverre er sprake is van een rol voor sociale emoties in twee belangrijke theoretische tradities in de Internationale

Crawford, “The Passion of World Politics,” 116-156.

14

Scott Burchill et al., Theories of International Relations, 2nd ed. (Houndmills, Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan, 2001),

15

(9)

Betrekkingen; het Realisme en het Liberalisme Er wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van beide paradigma’s (theoretische wereldbeelden), beginnend bij de ideeën van hun aartsvaders Hobbes en Kant en eindigend bij de meest recente `neo-scholen´. Daarbij wordt gekeken of en in hoeverre in beide tradities gebruik maken van emoties om gedrag te verklaren of aannames te verdedigen. Waar sprake is van het gebruik van emoties, zal bovendien worden onderzocht welke menselijke eigenschappen zij verklaren. Wordt er, met andere woorden, ruimte geboden voor sociaal gedrag of wordt alleen gekeken naar zelfzuchtigheid?

Lastig daarbij is het vaak impliciete gebruik van emoties in veel theorieën. Wanneer theorieën niet expliciet spreken over emoties, zal er daarom in dit hoofdstuk worden gekeken naar gehanteerde ideeën over de menselijke natuur. Het idee van een menselijke natuur veronderstelt immers gedragspatronen die steeds zouden terugkeren in ons (collectieve) gedrag. Wanneer deze eigenschappen zich niet direct laten verklaren door cognitie of rationaliteit, laat de oorsprong van deze patronen zich het best zoeken in emoties. Beargumenteerd zal worden dat met name het moderne Realisme voortkomt uit een traditie die veel gebruik maakte van ideeën over emoties. Liberalisme ontbreekt het, door haar focus op rede en rationaliteit, vrijwel geheel aan een rol voor emoties. Bovendien zal te zien zijn dat beide ideeën (natuurlijke competitie en het model van rationele keuze) in grote mate afhankelijk zijn van de aanname dat de mens van nature zelfzuchtig is.

Het tweede hoofdstuk zal ingaan op de conclusie dat emoties een steeds minder grote rol spelen in beide theoretische tradities. Dat doet het door te kijken naar recente inzichten uit andere vakgebieden over de rol van emoties in de totstandkoming van gedrag. De vraag wordt gesteld in hoeverre emoties van belang zijn voor de totstandkoming van menselijk gedrag. Een aantal ideeën over wat emoties zijn en waarom zij zijn ontstaan zullen worden besproken. Deze algemene beschouwing zal worden afgesloten met een bespreking van definities. Vervolgens zal het zeer invloedrijke 16 werk van Antonio Damasio worden besproken, waarin hij zijn somatic marker hypothesis formuleerde; een theorie die voorstelt dat emoties een fundamenteel en onmisbaar onderdeel vormen van menselijke besluitvorming.

Met behulp van het werk van Damasio kan worden aangetoond dat emoties een cruciale rol spelen in de totstandkoming van menselijk gedrag. Emoties bepalen voor een groot deel onze motivaties en vervullen zelfs een ondersteunende rol in menselijke rationaliteit. Vrijwel niets van wat wij doen en besluiten is volgens Damasio geheel vrij van emoties. Dat idee kan ten eerste worden gebruikt om de afwezigheid van emoties in moderne internationale betrekkingen te bekritiseren. Bovendien geeft het de IB een richting voor betere verklaringen en verder onderzoek.

Op basis van de inzichten uit het tweede hoofdstuk zal hoofdstuk drie zich richten op de andere in de IB veelvoorkomende aanname: die van de zelfzuchtige mens. Het idee is daarbij dat, wanneer emoties een fundamentele rol spelen in menselijk gedrag, ook onze zelfzuchtigheid verklaard zou moeten worden met behulp van emoties. Aangezien in hoofdstuk 1 zal worden beargumenteerd dat het Realisme die aanname van een zelfzuchtige mens niet of zeer beperkt verdedigt, zal in dit derde hoofdstuk worden gekeken of er ook aanwijzingen zijn voor alternatieve zienswijzen. Het zal daarom proberen de vraag te beantwoorden in hoeverre sociale emoties een rol spelen in de totstandkoming van menselijk gedrag.

Tegenover de aanname van zelfzuchtigheid zullen de inzichten uit het werk van primatoloog Frans de Waal worden gesteld. De Waal ontwikkelde het idee dat menselijk altruïsme kan worden verklaard door empathie, dat volgens hem een onvermijdelijk onderdeel vormt van de menselijke ontwikkeling. Met zijn werk biedt hij de mogelijkheid sociale

emoties te gebruiken bij het verklaren van menselijk gedrag. Deze emoties kunnen ervoor zorgen dat het belang van een

ander ons belang is. Zo openen zij de mogelijkheid in theorieën van Internationale Betrekkingen voor andere concepten dan strikte zelfzuchtigheid en een model van rationele keuze dat uitsluitend uitgaat van eigenbelang.

Ten slotte zal in de conclusie de onderzoeksvraag worden beantwoord.

Richard J. Davidson, "Seven Sins in the Study of Emotion: Correctives from Affective Neuroscience," Brain and Cognition 52, no. 1

16

(10)
(11)

Hoofdstuk een. 


(12)

To endeavour is appetite
 To be remiss is sensuality.
 To consider them behind is glory.
 To consider them before is humility …


Continually to be out-gone is misery.
 Continually to out-go the next before is felicity.
 And to forsake the course is to die. (Elements of Law 9.21) 17

- Thomas Hobbes

Inleiding

Emoties zijn geen alledaags thema voor studenten, wetenschappers of beleidsmakers in Internationale Betrekkingen (IB). Colleges waarin emoties worden besproken zijn zeldzaam en theorieën over emoties vinden nauwelijks hun weg naar de collegezalen of studieruimtes van wetenschappers in IB. De ratio heeft het vakgebied nog sterk in haar greep. IB-wetenschappers spreken dan ook nauwelijks over het thema van emoties. Twee van de weinige theoretici die zich 18 met emoties (en hun afwezigheid in IB) hebben beziggehouden zijn John Mercer en Neta Crawford. Interessant is dat zij beide op een andere manier naar de afwezigheid van emoties in het vakgebied kijken. Mercer beargumenteert dat emoties in feite geheel afwezig zijn in Internationale betrekkingen. Crawford is milder en is van mening dat emoties 19 wel aanwezig zijn in het wetenschapsveld, maar in een impliciete en vooral ongeproblematiseerde vorm. 20

Dit verschil in opvatting lijkt vooral terug te voeren op twee factoren; de periode in de IB waarop zij zich richten en de mate waarin ze kijken naar aannames die aan theorieën ten grondslag liggen – vandaar dat Crawford spreekt van een

impliciete aanwezigheid van emoties. Wanneer we ons uitsluitend richten op de periode na de Tweede Wereldoorlog,

dan lijkt het inderdaad alsof emoties vrijwel afwezig zijn in de theorieën over betrekkingen tussen staten. Zelfs dan is het echter de vraag of een concept als deterrence los kan worden gezien van angst en of de natiestaat los staat van emoties die te maken hebben met identiteit. Kijken we verder terug, dan stonden de aartsvaders van het Realisme in het geheel niet afwijzend tegenover een rol voor emoties en behandelde Hobbes’ Leviathan nauwelijks iets anders dan “the

passions”. 21

Vanwege dit diffuse beeld is het zinvol allereerst preciezer te kijken naar de rol die emoties spelen in theorieën van Internationale Betrekkingen. Het reikt daarbij te ver om alle mogelijke scholen te onderzoeken. Een beperking tot positivistische theorieën lijkt bovendien op voorhand noodzakelijk. Dit hoofdstuk zal zich daarom beperken tot de twee meest prominente en meest duurzaam gebleken theoretische stromingen in de IB vanaf de vroeg-moderne tijd tot nu: het Realisme en Liberalisme. De vraag die is gesteld, is: in hoeverre is er sprake van een rol voor sociale emoties in twee belangrijke theoretische tradities in de Internationale Betrekkingen; het Realisme en het Liberalisme?

Amy M. Schmitter, "17th and 18th Century Theories of Emotions > Hobbes on the Emotions (Stanford Encyclopedia of Philosophy),"

17

Stanford Encyclopedia of Philosophy, opgeroepen: 22 april, 2015, http://plato.stanford.edu/entries/emotions-17th18th/ LD3Hobbes.html.

Robert Jervis, "Signaling and Perception: Drawing Inferences and Projecting Images," in Political Psychology (Mahwah, N.J.:

18

Lawrence Erlbaum, 2002), 294.

Jonathan Mercer. "Rationality and Psychology in International Politics," International Organization

19

Vol. 59, No. 1 (Winter, 2005), pp. 77-106

Neta C. Crawford, "The Passion of World Politics: Propositions on Emotion and Emotional Relationships," International Security Vol.

20

24, no. 4 (2000): 116-156.

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

(13)

Deze vraag kent een tweeledig doel. Ten eerste zal worden gekeken of en in hoeverre in beide tradities sprake is van het gebruik van aan emoties verwante concepten om tot verklaringen voor statelijk gedrag te komen. Ten tweede zal − waar op die eerste vraag een positief antwoord kan worden gegeven − worden onderzocht hoe emoties worden gehanteerd. Welk mensbeeld volgt uit de manier waarop emoties als verklaring voor gedrag worden ingezet? Daarvoor zal, gezien het vaak impliciete gebruik van emoties in veel theorieën, worden gekeken naar het mensbeeld (het beeld van de menselijke natuur) dat aan verschillende theoretische modellen ten grondslag ligt. Het concept van een menselijke natuur gaat immers uit van gedragspatronen die steeds zouden terugkeren in ons (collectieve) gedrag - eigenschappen die zich niet direct laten verklaren door cognitie of strikte rationaliteit. Vroege denkers gebruikten daarvoor woorden als driften, neigingen of passies. De bron van deze ‘natuurlijke’ patronen laat zich het best zoeken in emoties. Waar theorieën niet expliciet gebruik maken van een aan emoties verwant concept, wordt er daarom in dit hoofdstuk vanuit gegaan dat ideeën over onze aard die niet van onze cognitieve vermogens of rationaliteit uit gaan, zijn terug te voeren op emoties.

(14)

Vroeg-moderne tijd

De traditionele canon van de Internationale Betrekkingen herleidt het begin van theorievorming over de betrekkingen tussen staten meestal tot de beschrijving van de Peloponnesische oorlogen door de Griekse geschiedschrijver Thucydides. Thucydides was, voor zover bekend, de eerste die macht als concept voor het verklaren van het gedrag van staten introduceerde, maar beschreef daarbij ook al de rol van emotionele concepten als angst, vaderlandsliefde en eer. 22 De canon voert meestal langs middeleeuwse, voornamelijk confessionele denkers als Thomas van Aquino en langs renaissancegrootheden als Machiavelli. Als de echte oorsprong van moderne theorieën over internationale betrekkingen wordt echter vaak de periode gezien na de dertigjarige oorlog en de vrede van Westfalen (1648).

Theorievorming in Internationale Betrekkingen werd in die periode beheerst door een zoektocht naar regulerende principes die orde konden scheppen in situaties waarin competitie en eigenbelang de boventoon leken te voeren. 23 Denkers zochten de verklaring voor oorlog steeds vaker in eigenschappen van de menselijke natuur en de wisselwerking tussen menselijke belangen en steeds minder (zoals voorheen) in Gods bedoeling de mens te straffen voor zijn zonden. Zo ontstond het idee van een wetteloze ‘natuurstaat’ als centraal concept in het zeventiende-eeuwse politieke denken, bijvoorbeeld in het werk van Spinoza en Hobbes. Voor veel zeventiende-eeuwse politieke denkers 24 geldt dat zij tegenover de chaos van een dergelijke natuurstaat de rede plaatsten, die pas de ruimte kan krijgen wanneer de staat een mate van orde verzorgt. Spinoza stelde bijvoorbeeld: “de mens die door de rede wordt geleid, is in de staat waarin hij volgens algemeen besluit leeft, vrijer dan in eenzaamheid, waarin hij alleen aan zichzelf gehoorzaamt”. 25 Hugo de Groot werkte, in een mildere vorm, ook een variant van dergelijk sociaal-contractdenken uit, gebaseerd op natuurwetten die voortkomen uit menselijke rede en gewoonterecht. 26

Thomas Hobbes

Van die zeventiende-eeuwse filosofen is Thomas Hobbes voor het veld van Internationale Betrekkingen een van de belangrijkste – zo niet de belangrijkste. Zijn politieke werk Leviathan geldt als een van de grote inspiratiebronnen voor het latere Realisme in de IB. De belangrijke thema’s van het zeventiende-eeuwse sociale denken, zoals het idee van een natuurstaat hebben een groot deel van hun bekendheid waarschijnlijk aan Hobbes te danken. 27

In het werk van Hobbes spelen emoties een belangrijke rol, hoewel hij in typisch zeventiende-eeuws vocabulaire sprak van ‘the passions’: ‘de passies’. Leviathan, maar onder andere ook zijn werken Elements of Law, de Cive, de

Corpore en de Homine bevatten een of meerdere hoofdstukken aan uitgebreide discussie over het onderwerp. De manier

waarop hij emoties identificeert en classificeert veranderde over de jaren maar verder zijn Hobbes’ zienswijzen op het onderwerp opmerkelijk consistent. 28

Crawford, "The Passion of World Politics," 120.

22

Torbjørn L Knutsen, A History of International Relations Theory (Manchester: Manchester University Press, 2003), 94.

23

Knutsen, A History of International Relations Theory, 95.

24

Benedictus de Spinoza en Michael L. Morgan, The Essential Spinoza: Ethics and Related Writings (Indianapolis: Hackett Pub, 2006),

25

137.

Knutsen, A History of International Relations Theory, 99-100.

26

Ibid., 101.

27

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

(15)

Hobbes over de emoties

In Leviathan beschrijft Hobbes de passies als natuurlijk en onontkoombaar. Hij ziet emoties als bewegingen in het 29 lichaam die verband houden met de wil. Ze bepalen volgens Hobbes onze wensen en aversies en zijn daarom van cruciaal belang voor de totstandkoming van ons gedrag. Elke mens zal immers zijn wensen willen vervullen. Emoties 30 zijn daarom, in zijn optiek, de belangrijkste sturende kracht voor menselijk gedrag. Ze vormen, met andere woorden, onze motivatie.

In de anarchie van de (hypothetische) natuurstaat uit Leviathan is de mens verwikkeld in een “war of every man

against every man” – een oorlog van eenieder tegen eenieder, waarin het leven arm, vreselijk, bruut en kort is. De 31 32 oorzaak van die oorlog ligt niet in omstandigheden, maar in de menselijke natuur. Het conflict ontstaat als gevolg van onze zoektocht naar geluk. Volgens Hobbes wordt de mens in dit streven naar geluk door niets anders geleid dan zijn 33 emoties, die zijn doelen bepalen en hem bewegen om ze te bereiken. Onze emoties kunnen zich richten op verschillende doelen, waardoor niet alle mensen dezelfde emoties voor dezelfde objecten voelen. Toch zijn de emoties die mensen voelen, gelijk – waarmee de menselijke natuur volgens Hobbes in essentie stabiel en onveranderlijk is. 34

Een mens heeft volgens Hobbes de grootste kans op het vervullen van zijn verlangens wanneer hij over macht beschikt. Het najagen van geluk wordt daarmee een kwestie van het najagen van macht. Omdat Hobbes de macht van 35 het individu hoofdzakelijk als sociaal geconstrueerd ziet, is de passie voor ‚glorie’ of ‚ijdele trots‘ (in het Engels: ‘vainglory’) – het verlangen naar een erkenning van iemands macht en het overschaduwen van de macht van de ander – volgens Hobbes een natuurlijk gevolg van wie wij zijn. ‘Glorie’ zag Hobbes dan ook als een van de belangrijkste van 36 onze passies.

In Leviathan speelt glorie een belangrijke rol in het verklaren van de permanente aanwezigheid van oorlog in de natuurstaat. Enerzijds, zo stelt hij, streven we naar het behoud van ons leven, het vervullen van onze wensen en het veiligstellen van een vooruitzicht op succes in de toekomst. Hobbes ziet, met andere woorden, ons verlangen naar een vreedzame samenleving als een belangrijk onderdeel van onze natuur. Tegelijkertijd, in een situatie waarin we ongeveer gelijke vermogens hebben en waarin schaarste van goederen bestaat, zal iedereen een “gelijkwaardigheid van hoop” hebben op het bereiken van zijn doelen. Competitie is daarvan een natuurlijk gevolg. We streven volgens Hobbes wel 37 naar een vreedzame samenleving, maar omdat we allemaal denken tegelijkertijd dezelfde verlangens te kunnen vervullen bereiken we het tegendeel.

Op dat moment is ons collectieve gedrag, gemotiveerd door onze passies, strijdig met ons doel. Natuurwetten vertellen ons volgens Hobbes echter dat de mens een wezen is dat in staat is rationeel te overwegen hoe het zijn doelen het best kan bereiken. De tegenstrijdigheid van ons gedrag en onze doelen zou daarom niet moeten kunnen bestaan. Zo komt Hobbes’ tot zijn beroemde oplossing; hij stelt dat de rede ons vertelt dat we onze natuurlijke conditie kunnen veranderen door een soevereine autoriteit op te zetten, die hij Leviathan noemt. Leviathan is in staat onze natuurlijke passies bij te sturen en laat ons nieuwe objecten vinden voor onze hoop, verlangens en angsten. 38

Crawford, "The Passion of World Politics," 120.

29

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

30

Thomas Hobbes, "Of the Natural Condition of Mankind as Concerning Their Felicity and Misery," in Of Man Being the First Part of

31

Leviathan (New York: Bartleby.com, 2001), http://www.bartleby.com/34/5/13.html, §13. Ibid, §9.

32

Ibid. o.a. §1.

33

Annette Freyberg-Inan, What Moves Man The Realist Theory of International Relations and Its Judgment of Human Nature (Albany:

34

State University of New York Press, 2004), 49.

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

35

Ibid.

36

Hobbes, "Of the Natural Condition of Mankind,” §3.

37

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

(16)

Het ligt misschien voor de hand om in deze gedachte een diepe tegenstelling te zien tussen rede en emoties. Uit Hobbes’ redenering blijkt immers dat strijd een gevolg is van onze emoties, terwijl de oplossing daarvoor lijkt te moeten volgen uit de rede. Toch lijkt een dergelijke tegenstelling niet Hobbes’ intentie te zijn geweest. Leviathan (of ‘de 39 staat’) leidt er niet toe dat we mensen als uitsluitend rationeel zouden moeten zien. Alleen Leviathan zelf is het product van de rede – een manier om onze emoties te kanaliseren en ons gedrag bij te sturen door nieuwe objecten te geven aan onze passies. We zouden daarom volgens sommigen misschien beter een andere tegenstelling in Hobbes’ werk kunnen zien: die tussen de chaotische en ongecontroleerde passies van de natuurstaat en de gekanaliseerde passies van de burgermaatschappij onder Leviathan.40

De aard van onze emoties

Om dat argument goed te kunnen volgen, is het zinnig om naar de menselijke natuur te kijken zoals Hobbes haar in

Leviathan beschrijft. Daarin bestaat de zoektocht naar geluk in haar essentie uit eigenbelang; het is een voortdurend

najagen van verlangen, van het ene object naar het andere. De belangrijkste objecten van onze verlangens zijn volgens 41 Hobbes gewin, persoonlijke veiligheid en de eerder genoemde trots of ‚glorie‘. Zij vervullen alle drie zeer zelfzuchtige behoeften. Het probleem is daarbij dat de mens niet alleen is; hij leeft met anderen die dezelfde verlangens hebben. Uit het najagen van die schaarse objecten ontstaat conflict. Een gevolg dat, zoals al bleek, volgens Hobbes in tegenspraak is met ons doel van zelfbehoud.

Uit de permanente aanwezigheid van conflict volgt dat Hobbes’ natuurstaat is vervuld van “constante angst en het gevaar van een gewelddadige dood”. Angst is voor Hobbes is essentie ‘rationele angst’ en niet hysterische angst of paniek; eerder bedoelt hij een bepaalde constante behoedzaamheid. Hij ziet “dit woord angst als een zeker inzicht in 42 toekomstig kwaad”. De reactie op angst is dan ook niet alleen de vlucht, maar vooral het “wantrouwen, verdenken en het voorbereid zijn”. 43

Het is in Hobbes’ visie vooral deze angst die zelfzuchtige verlangens in toom kan houden. De ratio ziet Hobbes als zuiver instrumenteel, in de zin dat het de potentie heeft de mens te helpen bij het bepalen van de beste manier om de doelen te bereiken die door zijn emoties worden ingegeven. De tegenstrijdigheid tussen het conflict dat volgt uit het zelfzuchtig nastreven van geluk aan de ene zijde en de angst voor een gewelddadige dood aan de andere, is zo groot dat de ratio wel om een oplossing vraagt. Die oplossing is, zoals bekend, Leviathan. 44

Alleen de absolutistische staat is volgens Hobbes in staat om onze zelfzuchtige verlangens nieuwe objecten te geven en zo een vreedzame samenleving te garanderen. Het Hobbesiaanse sociaal contract wordt alleen gesloten omdat zelfzuchtige emotionele verlangens van mensen worden overwonnen door “emoties die mensen naar vrede doen neigen”, zoals de angst voor de dood, verlangen naar “die dingen die nodig zijn voor een comfortabel leven” en “een hoop die gepaard gaat met hun ijver die [dingen] te verkrijgen”. Duidelijk is dan dat niet de rede de emoties overwint, 45 maar dat slechts een rationele afweging plaatsvindt tussen objecten van tegenstrijdige emotionele verlangens.

Te zien is dat Hobbes een grote rol toekende aan menselijke emoties in het model van menselijk gedrag dat hij vormde in Leviathan. Niet de rede of logica maar emoties vormen de menselijke motivatie, waarbij Hobbes onze

Schmitter, “17th and 18th Century Theories of Emotions".

39

Ibid.

40

Freyberg-Inan. What Moves Man, 50.

41 Ibid., 48. 42 Ibid. 43 Ibid., 50. 44

Thomas Hobbes, Of Man Being the First Part of Leviathan (New York: Bartleby.com, 2001), §14, http://bartleby.com/34/5/.

(17)

motivaties in beginsel als een stabiel en onveranderlijk gegeven ziet. Het beeld van onze natuur dat daaruit volgt valt grimmig te noemen: de Hobbesiaanse mens wordt (ongewild) vooral gedreven door eigenbelang en angst.

In dat verband is het aardig op te merken dat Hobbes dan ook vindt dat de mens van nature ongeschikt is voor het leven in gemeenschap met anderen. Hij bekritiseerde klassieke Griekse filosofen (zoals Aristoteles) die dat anders zagen; “het is één ding om te verlangen, het is een ander om geschikt te zijn voor dat wat wij verlangen”. Hij acht 46 47 het van belang dat we ons realiseren dat de mens niet naar gezelschap verlangt vanwege de waarde die gezelschap op zichzelf heeft, maar uit het verlangen er een vorm van eer of voordeel uit te halen. In zijn eigen woorden: “elk vrijwillig samenzijn verrijst uit wederzijdse armoede, of uit trots”. “Elke samenleving bestaat daarom voor gewin, of voor glorie; niet zo zeer uit liefde voor onze naaste, als wel uit liefde voor onszelf”. 48

Een zekere nuance op de bovenstaande beschrijving van Hobbes’ mensbeeld is echter op zijn plaats. Een lastige kwestie bij het bespreken van Hobbes’ ideeën over de menselijke natuur is het onderscheid tussen zijn zeer uitgebreide, empirische beschrijving van menselijke motivatie in bijvoorbeeld Behemoth en de grote versimpeling die hij in Leviathan toepast om tot een theoretisch model te komen. Enerzijds beschrijft Hobbes zeer uitgebreid de passies die hij in ons ziet. In Behemoth erkent hij dat menselijke motivatie te wanordelijk en te verdorven is om altijd te worden gereduceerd tot lijfsbehoud of het rationeel najagen van eigenbelang. 49

Toch reduceert Hobbes in Leviathan die uitgebreide empirische beschrijving van onze motivatie vooral tot datzelfde eigenbelang. Meestal wordt juist Leviathan gebruikt om Hobbes ideeën te beschrijven. Dat kan leiden tot de kritiek dat Hobbes er een zeer simplistisch beeld van onze natuur op nahield. Stephen Holmes stelt dat die beschuldiging van “motivationeel reductionisme” “één van de meest voorkomende en hardnekkige misvattingen” is onder hen die Hobbes bestuderen. Juist Hobbes’ behandeling van de invloed van factoren als normen en emoties op menselijk gedrag kunnen 50 volgens hem “belangrijke lessen” bevatten met betrekking tot het functioneren en de beperkingen van het handelen in eigenbelang - zeker in complexe situaties waar overwegingen van eigenbelang niet duidelijk de ene keuze boven de andere stellen. 51

Annette Freyberg-Inan merkt bovendien op dat het werk van Hobbes vaak is gebruikt om de argumenten van de lezer te sterken, in plaats van die van Hobbes zelf. Om niet in diezelfde valkuil te stappen, is het daarom belangrijk te benadrukken dat er voor de empiricus in Hobbes een rijke variatie aan menselijke motivaties bestond. Tegelijkertijd bouwde hij zijn theoretisch model op het fundament van eigenbelang en onze angst voor een gewelddadige dood en is het vooral dit model dat van grote invloed is geweest op het latere Realisme en daarmee op de Internationale Betrekkingen. 52

Immanuel Kant

Hoe groot de rol is van emoties in het werk van Hobbes, valt het best te illustreren door te kijken naar die andere aartsvader in Internationale Betrekkingen: Immanuel Kant, die zijn filosofie vrijwel uitsluitend baseerde op de rede. Zijn achttiende-eeuwse werk is de beste belichaming van het nieuwe geloof van zijn tijd in de oneindige kracht van de menselijke ratio. Kant is een van de centrale figuren in de moderne filosofie en samen met Rousseau een van de meest in het oog springende denkers van zijn tijd. Zijn werk heeft de toon gezet voor veel van het denken in de negentiende en

Freyberg-Inan. What Moves Man, 47.

(18)

twintigste-eeuwse filosofie en is nog steeds van invloed in allerlei wetenschapsgebieden en maatschappelijke denkbeelden. In het veld van IB is zijn werk van grote invloed geweest op de stroming van het Liberalisme.

Het fundamentele idee van Kants ‘kritische filosofie’ is menselijke autonomie. Hij beargumenteert dat menselijk begrip de bron is van algemene natuurwetten die al onze ervaringen ordenen en dat menselijke rede zichzelf de morele regels geeft die de basis zijn voor ons geloof in God, vrijheid en onsterfelijkheid. Aangezien elke mens de vrijheid heeft om rationeel te zijn, is keuzevrijheid volgens Kant een universele menselijke eigenschap. Deze keuzevrijheid moet gerespecteerd en bevorderd worden, zelfs als deze vrijheid niet wordt gebruikt voor rationeel of deugdzaam gedrag. 53

Kant wijst uitdrukkelijk emotionele concepten als het welzijn of geluk van burgers af als basis voor de macht van de staat. Hij stelt dat een staat niet op legitieme wijze een bepaalde opvatting over geluk kan opleggen aan haar burgers. Alleen vrijheid is universeel en objectief – niet geluk. Er is volgens Kant dan ook maar één mogelijke basis voor staatsmacht: het aangeboren recht op vrijheid, “voor zoverre het kan bestaan naast de vrijheid van elke ander in overeenstemming met het universele recht”. 54

Een soeverein (de staat) moet zich daarom gehouden voelen aan een sociaal contract dat uitgaat van keuzevrijheid. 55 Het sociaal contract dwingt de soeverein zijn wetten zo vorm te geven dat zij hadden kunnen voortkomen uit de verenigde wil van het volk. Dit sociaal contract is uitdrukkelijk geen daadwerkelijke historische gebeurtenis, maar een product van de rede. Burgers hoeven niet zelf in te stemmen met het sociaal contract; aangezien het een weergave is van de rede zou elk mens, als rationeel wezen, op voorhand al moeten kunnen instemmen met de staat. 56

Kant en Internationale Betrekkingen

We zien hierdoor dat, anders dan in het werk van Hobbes, Kants politiek-filosofische aandacht niet ligt bij hoe

natuurwetten de individuele keuze bepalen, maar bij hoe anderen de keuze van het individu bepalen (of beperken). Hij

ziet de rede als enige onderscheidende en universele natuurlijke eigenschap van de mens. Deze grote nadruk op rationaliteit en het geloof in de rede in zijn denken over binnenstatelijke aangelegenheden, kreeg een nog krachtiger uitdrukking in Kants denken over de betrekkingen tussen staten. In zijn werk Zum ewigen Frieden behandelde Kant de mogelijkheden voor staten om tot vreedzame betrekkingen te komen. Hij stelt dat de verhouding tussen staten, vanwege het gebrek aan internationale instituties, kan worden vergeleken met de mens in de natuurstaat. Net als individuen die zonder hogere macht leven, zouden staten moeten worden beschouwd alsof ze zich in een permanente staat van oorlog met elkaar bevinden. Kant achtte staten dan ook verplicht deze natuurstaat, net als individuen, te verlaten door een unie te vormen onder een sociaal contract.57

Een internationale unie zou volgens Kant een aantal vormen aan kunnen nemen. Hoewel een internationale federatie van staten (een ‘wereldrepubliek’) hiervoor volgens hem de ideale vorm zou zijn, noemt hij dat een “idee” – een term die Kant gebruikt voor concepten die het gevolg zijn van de rede die niet in de praktijk kunnen worden waargemaakt, maar die kunnen dienen als model of doel voor uiteindelijk menselijk gedrag. Daarom beargumenteert hij dat een 58 bond van staten die ervoor kiezen te onderhandelen in plaats van het gewelddadig oplossen van hun conflicten, moet worden geaccepteerd als suboptimaal alternatief. 59

Echter, om eeuwigdurende vrede te bereiken dient elke staat volgens Kant een republikeinse burgerlijke grondwet te hebben. Onder een republikeinse grondwet zijn de mensen die beslissen over of een oorlog gevoerd zal worden,

Frederick Rauscher, "Kant's Social and Political Philosophy", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Summer 2012 Edition),

53

Edward N. Zalta (ed.), URL = <http://plato.stanford.edu/archives/sum2012/entries/kant-social-political/>. Frederick Rauscher, "Kant's Social and Political Philosophy".

(19)

dezelfde die daarvoor de prijs betalen – zowel in financiële zin, als in vlees en bloed. Republikeinse staten zullen daarom uiterst terughoudend zijn in de keuze voor oorlog en eerder geneigd zijn onderhandelingen als alternatief te accepteren. Wanneer, met andere woorden, staten worden geregeerd in overeenstemming met de wensen van het volk, 60 zou het (rationele) eigenbelang van dat volk een consistente basis voor vreedzame relaties tussen staten moeten bieden.

Frederick Rauscher, "Kant's Social and Political Philosophy"

(20)

Moderne Internationale Betrekkingen

Het werk van Kant staat in haar nadruk op de rede niet op zichzelf. Met denkers als Rousseau, Adam Smith en George Hegel eindigde de achttiende eeuw met een stevig geloof in historische vooruitgang door de kracht van de rede. De 61 immense industriële vooruitgang in de negentiende eeuw, juist als gevolg van rede en wetenschap, maakte dat vertrouwen in het algemeen alleen maar groter. Tegelijkertijd ontstond een beweging waarin het denken steeds meer langs de lijnen van scholen en gedachtesystemen plaatsvond. Na het ontstaan van Internationale Betrekkingen als zelfstandige wetenschappelijke discipline (rond het einde van de Eerste Wereldoorlog) zouden dezelfde verschillen als tussen Hobbes en Kant een belangrijke bron vormen voor de strijd tussen de belangrijkste theoretische scholen in de IB. Het Liberalisme vormde daarbij vooral een voortzetting van het typische verlichtingsdenken zoals dat van Kant, 62 terwijl het Realisme om het gedrag van staten te verklaren teruggreep op inzichten van voor de verlichting (zoals die van Hobbes).

De klassieken

In de eerste, formatieve, jaren van Internationale Betrekkingen werd de studie gedomineerd door de Liberale traditie van politieke theorie. Als gevolg van de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog ontstond de studie vooral als zoektocht naar vreedzamere betrekkingen tussen staten. Het werk van Kant en andere denkers in de Liberale traditie bood daarvoor een goed handvest. Alternatieve zienswijzen kregen aanvankelijk weinig voet aan de grond. 63

Met name Woodrow Wilson was in deze jaren van enorme invloed. Wilson kan worden gezien als een typische nazaat van de Verlichting, onder grote invloed van denkers als Kant, Locke en de negentiende-eeuwse Liberaal Bentham. 64 Met hen deelde hij zijn grote vertrouwen in de menselijke rede, individuele vrijheid, publieke opinie en sociale openheid en de Liberale principes van verlicht eigenbelang en individueel nut. In het denken van dit vroege 65 Liberalisme weerklinkt veel van het argument van Kant dat oorlog irrationeel is en voornamelijk wordt gevoerd in het eigenbelang van militaristische en ondemocratische overheden. De vroeg-Liberale benadering werd dan ook 66 grotendeels in beslag genomen door de zoektocht naar op rede gebaseerde vervangende middelen voor oorlog. 67

De periode waarin het Liberalisme de belangrijkste theorie in Internationale Betrekkingen was, eindigde rond het begin van de Tweede Wereldoorlog. In 1939 publiceerde Edward Hallett Carr zijn The twenty years’ crisis, dat geldt als een mijlpaal voor de neergang van het Idealisme en de opkomst van een nieuwe theoretische hoofdstroming in de IB. Carr combineerde in zijn boek een snijdende kritiek op de dominantie van het idealisme en de daardoor gedreven diplomatie van het Westen, met een invloedrijk nieuw analytisch raamwerk: het Realisme. Carr geldt dan ook als een 68 van de grondleggers van deze nieuwe theoretische stroming.

Knutsen, A History of International Relations Theory, 144.

61 Ibid., 211. 62 Ibid., 214. 63 Ibid., 223. 64

Later werd zijn denken vanwege deze uiterst positieve kijk op de mens gedoopt tot ‘utopianisme’ en als ‘idealisme’.

65

Scott Burchill, Theories of International Relations (Houndmills, Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan, 2009), 60.

66

Knutsen, A History of International Relations Theory, 216.

67

Martin Griffiths, Fifty Key Thinkers in International Relations (London: Routledge, 2001), 7.

(21)

De term Realisme is een reactie op het idealistische karakter van de vroege jaren van het veld van IB – en op het geloof van een lange traditie van verlichtingsdenkers dat met behulp van ratio de menselijke conditie verbeterd kan worden. Daarmee kan het Realisme eigenlijk worden gezien als een anti-verlichtingsreactie. Het grijpt in grote mate 69 terug op het werk van Hobbes en andere denkers van voor de verlichting, die minder geloof hadden in de rede als verklarend en sturend mechanisme.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd het Realisme het leidende paradigma in IB, onder aanvoering van ‘aarts-Realisten’ zoals Morgenthau, Kennan en Niebuhr. Het theoretische model van dit vroege Realisme was hoofdzakelijk 70 een ‘internationale vertaling’ van Hobbes’ natuurstaat (misschien is de term vertaling hier zelfs onnodig – de overeenkomsten zijn zeer treffend).

Bouwend op het werk van Hobbes en andere vroeg-moderne Realisten, baseerde ook het klassiek Realisme uit het midden van de twintigste eeuw zich voor een belangrijk deel op aannames over de menselijke natuur. Het Realistische model kent een aantal elementaire en stabiele elementen, die elke student Internationale Betrekkingen kan dromen. In het kort bestaat de wereld volgens dit model uit natiestaten, die als de voornaamste actoren in internationale betrekkingen gelden. Deze staten bestaan in een anarchische omgeving, waarin ze op zichzelf zijn aangewezen. In de geest van Hobbes zou men kunnen zeggen dat het de wereld aan een Leviathan ontbreekt; er is geen hogere macht of overheid die staten in het gareel kan houden.

Dat gegeven van anarchie vormt een belangrijke structurele beperking aan de rationele mogelijkheden van staten, waardoor verwacht mag worden dat staten zich in gelijke situaties ongeveer gelijk zullen gedragen. Het zorgt ervoor 71 dat staten verantwoordelijk zijn voor hun eigen voortbestaan en veiligheid. Dat kan een staat volgens de meeste Realisten alleen door haar macht ten opzichte van andere staten te vergroten. Afhankelijk van wie we het vragen, is macht volgens Realisten wel of geen doel op zichzelf, maar altijd is het nodig als garantie voor de noodzakelijke veiligheid. 72

Zoals gezegd gaat het hier om stabiele aspecten van internationale politiek; het Realisme ziet daarin geen mogelijkheden tot vooruitgang. Freyberg-Inan merkt op dat die stabiliteit een gevolg is van de “motivationele aannames” die het Realisme doet met betrekking tot de staat. Hoewel de structuur van het systeem (anarchie) 73 belangrijk is, zijn het deze aannames die definiëren wat staten willen en waarom zij op een bepaalde manier reageren op de beperkingen die uit die structuur voortvloeien. Het Realisme gaat er op zijn minst van uit dat staten altijd handelen 74 uit eigenbelang, dat ze daarbij rationeel zullen zijn (in de functionele betekenis, waarin ze de meest effectieve manier zoeken om hun doelen te bereiken), dat ze op zoek zijn naar fysieke veiligheid en daarin bovendien voortdurend verwachten dat anderen deze veiligheid zullen bedreigen. 75

De generatie Realisten die dit denken herintroduceerde, refereerde met deze aannames aan de ideeën over menselijke psychologie van de vroeg-moderne Realisten (Hobbes, maar bijvoorbeeld ook Machiavelli). Volgens Freyberg-Inan is dat het meest zichtbaar in het werk van Hans Morgenthau, die schreef dat het eerste principe van politiek Realisme is, dat politiek wordt bepaald door objectieve wetten waarvan de wortels liggen in de menselijke natuur. Morgenthau en 76 zijn generatiegenoten legden een sterke nadruk op het egoïsme en het kwaad in de mens en gingen er vanuit dat deze eigenschappen permanent en onoverkomelijk zijn. “De zondigheid van de mens is […] niet […] een toevallige

Knutsen, A History of International Relations Theory, 223.

69

Ibid., 241-244.

70

Freyberg-Inan. What Moves Man, 64.

(22)

verstoring van de wereld die met zekerheid kan worden overwonnen door een geleidelijke ontwikkeling richting het goede maar […] een onvermijdelijke noodzakelijkheid die betekenis geeft aan het bestaan van de mens”, aldus Morgenthau. 77

De zondigheid die Morgenthau beschrijft, komt in zijn optiek voort uit voor de mens kenmerkende “bio-psychologische driften” die tot constant conflict leiden. Freyberg-Inan beschrijft twee van deze driften die volgens 78 haar met name van belang zijn in het werk van Morgenthau. De eerste is “een elementair egoïsme dat ontstaat uit de competitie om schaarse materiële en ideële goederen die de mens in staat stellen om te overleven”. De tweede drift is een menselijke hang naar macht en dominantie, die volgens Morgenthau is terug te vinden in alle menselijke verbanden, van de familie tot de staat. 79

Daarmee kan de opkomst van het Realisme worden gezien als een herintroductie van emoties in het theoretisch fundament van de IB – zij het ditmaal overwegend impliciet en onuitgesproken. Waar het Liberalisme de doelen en 80 wensen van staten afleidde uit rationele overwegingen, zag het Realisme vaste patronen in de ‘driften’ van de mens en herleidde daaruit bepaalde karaktereigenschappen van de staat. Emoties zoals angst (het gevoel van onveiligheid is cruciaal voor het verklarende model van het Realisme) en gevoelens van hebzucht en dominantie bepalen zo een aanzienlijk deel van de Realistische kijk op internationale politiek, ondanks dat deze emoties (anders dan in het werk van aartsvader Hobbes) veelal onuitgesproken en daarmee nauwelijks onderzocht bleven. 81

Dit onuitgesproken en niet-geproblematiseerde karakter van de emoties gold niet eens zozeer voor de ‘aartsrealisten’ als Morgenthau, Carr en Niebuhr – die een vrij verfijnde visie hadden op het Realisme en de psychologische aspecten van hun model nog expliciet bespraken. Na de Tweede Wereldoorlog raakten wereldpolitieke analyses echter steeds 82 meer onder invloed van een discours dat werd gedomineerd door een grote focus op de staat en macht. Veel van deze nieuwe generatie Realisten richtten zich steeds meer op de rationaliteit van de staat, waar de aarts-Realisten juist benadrukten dat die rationaliteit niet afdoende was om besluitvorming in internationale betrekkingen te beschrijven. 83

Neo-scholen

Emoties verdwenen in korte tijd vrijwel helemaal van de radar met de opkomst van het rationele keuze-paradigma, rond het begin van de jaren zestig. Deze beweging werd sterk beïnvloed door de enorme vlucht die het behaviorisme 84 en haar politicologische evenknie het behavioralisme in die jaren namen, in een poging natuurwetenschappelijke methodologie te introduceren in de sociale- en gedragswetenschappen. Het ondergesneeuwd raken van wetenschappelijk onderzoek naar emoties was dan ook niet iets dat beperkt bleef tot het veld van Internationale Betrekkingen – eenzelfde beweging was gaande in bijvoorbeeld de menselijke gedragswetenschappen, psychologie en ethologie (wetenschap der diergedrag). Burrhus Skinner, een van de grondleggers van het behaviorisme verwierp emoties als “uitstekende voorbeelden van de fictieve oorzaken waaraan we gedrag over het algemeen toekennen” en om aan financiering voor onderzoek te komen moesten gedragswetenschappers hun vragen herformuleren in termen van leergedrag en geheugen. 85

Freyberg-Inan. What Moves Man, 68.

77

Ibid., 68.

78

Ibid., 68.

79

Crawford, "The Passion of World Politics," 116-156.

80

Freyberg-Inan. What Moves Man, 68.

81

Knutsen, A History of International Relations Theory, 242.

82

Ibid.

83

Crawford, "The Passion of World Politics,", 122.

84

Frans De Waal, "What is an animal emotion?," Annals of the New York Academy of Sciences 1224 (April 2011): 191.

(23)

In Internationale Betrekkingen geldt de publicatie van Man, the State and War van Kenneth Waltz als mijlpaal voor deze beweging. Waltz onderscheidde daarin drie ‘beelden’ (‘images’) of niveaus waarop internationale betrekkingen kunnen worden geanalyseerd. Het eerste probeert IB te verklaren met behulp van verwijzing naar ‘de mens’ – ofwel via de psychologische opmaak van individuele besluitnemers, of via een verwijzing naar het abstracte concept van de ‘menselijke natuur’. Het tweede analyseniveau probeert verklaringen te vinden middels verwijzingen naar ‘staten’, bijvoorbeeld door te kijken naar regimetypes. Beide zag Waltz als futiele pogingen, vanwege een te groot abstractieniveau of juist een veel te specifieke blik. Alleen het derde niveau, de systematische interactie tussen staten, biedt volgens Waltz enige hoop op de ontwikkeling van algemene theorieën over internationale betrekkingen. 86

Niettemin zag (ook) Waltz de mens als de wortel van al het kwaad (en daarmee van het specifieke kwaad oorlog). Hij vond het echter onbruikbaar om te stellen dat strijd om macht ontstaat omdat de mens een geboren ‘machtzoeker’ is. 87 De menselijke natuur was volgens Waltz te ongrijpbaar om op die manier als basis voor politieke theorie te dienen. Waar het klassieke Realisme Hobbes en Machiavelli volgde door in de menselijke natuur naar redenen te zoeken voor het gedrag van staten, koos Waltz er daarom voor die natuur over te slaan en zich uitsluitend te richten op de effecten van het systeem om variaties in het gedrag van staten te kunnen verklaren.88

Deze gedachte verwerkte hij in 1979 uiteindelijk in het ambitieuze Theory of International Relations, waarin hij zijn eigen advies ter harte nam en overwegingen over de menselijke natuur en regimetypen schrapte uit de discussie over verklarende factoren en zijn aandacht vastklonk op het systeemniveau van analyse. In sommige opzichten leidde dit 89 nauwelijks tot een afwijking van het klassieke Realisme; de aandacht lag nog steeds op interactie tussen staten en op vermogens van macht. In wetenschappelijk-filosofisch opzicht vormt zijn Theory echter een sterke breuk met de Realistische traditie. Uiteindelijk leidden de inzichten van Waltz en anderen in de vroege jaren tachtig tot het ontstaan van de Neo-realistische benadering, maar al daarvoor raakte het Realisme onder zijn invloed steeds meer in de ban van rationele keuze- en speltheoretische benaderingen. 90

Sporen van de menselijke natuur in het rationele keuzemodel

Ondanks het expliciete afwijzen van de menselijke natuur als basis voor theorieën van Internationale Betrekkingen, baseerde ook Waltz zich op een bepaald idee over onze aard. Door zich te richten op het systeemniveau reduceerde hij gedrag van staten (die volgens hem opereren onder de druk van het systeem) immers tot een simpele middel-doel-logica op basis van persoonlijk nut: het rationele keuze-model. In deze benadering vormt het (materiële) eigenbelang een vastliggende motivatie, waarbij slechts het meest effectieve middel hoeft te worden gezocht. Anette Freyberg-Inan stelt terecht dat Neo-realisten daarmee impliciete aannames doen over de menselijke natuur, die niet al te veel afwijken van de aannames van de klassieke Realisten. Immers, als een theorie zegt dat de mens rationeel is, weten we nog niets 91 over welke doelen mensen nastreven. Door uit te gaan van het idee van rationele keuze, gaat het Neorealisme uit van volstrekte zelfzuchtigheid. Enkel en alleen die aanname over onze motivatie bepaalt de Neo-realistische verwachtingen van de manier waarop staten reageren op beperkingen van het internationale systeem en is daarom cruciaal in het impliciet ondersteunen van Waltz’ aannames over het tweede analyseniveau: dat van de staat. 92

Knutsen, A History of International Relations Theory, 247-248.

86

Freyberg-Inan. What Moves Man, 73.

87

Ibid., 72.

88

Knutsen, A History of International Relations Theory, 249.

89

Ibid., 250.

90

Freyberg-Inan. What Moves Man, 73.

91

Ibid., 74.

(24)

Op dit tweede analyseniveau neemt het Neorealisme aan dat staten unitaire (ondeelbare) actoren zijn die tenminste hun eigen overleving en ten hoogste universele dominantie nastreven. Veiligheidzoekende staten die worden 93 geconfronteerd met een groeiende macht van een andere staat, voelen zich door die grotere macht bedreigd. Het idee van rationele keuze gebiedt deze staat ook haar eigen macht te vergroten om haar overleving veilig te stellen. Is ze daar niet toe in staat dan zal uiteindelijk een andere staat de positie van de eerste in het systeem innemen. Waltz’ systeem van anarchie kent daarom een constante beweging richting machtsbalans die lijkt op de manier waarop vraag en aanbod in economische modellen continu in de richting van een evenwicht bewegen.

De bovengenoemde ideeën over de eenheden in het systeem (de mens en bijgevolg de staat als zelfzuchtig en paranoïde), worden door het Neorealisme over het algemeen niet of nauwelijks verdedigd. Waltz doet, zo zegt ook hijzelf, aannames over de belangen en motivaties van staten, zonder ze te verklaren. Elke vorm van argumentatie die de theorie biedt, heeft betrekking op de effecten van het systeem. Dat gebrek aan verdediging (dat het Neorealisme op 94 veel kritiek is komen te staan) neemt echter niet weg dat het Neo-realistische model sterk afhankelijk is van deze aannames over de mens en de staat. Als een staat zich in dit model niet onmiddellijk bedreigd zou voelen door vergrote macht van een andere staat, of zijn eigen behoeftes niet ten koste van alles zou willen vervullen, zouden de eigenschappen van het systeem niet meer in staat zijn statelijk gedrag te verklaren.

Zo neigde het Realisme er steeds verder toe, haar stevige aannames met betrekking tot zelfzuchtigheid, het gevoel van onveiligheid en machtswellust zonder vragen te accepteren. Waar klassieke Realisten als Morgenthau hun aannames 95 nog presenteerden, stelde het Neorealisme simpelweg er niet meer afhankelijk van te zijn. Freyberg-Inan noemt die argumentatiestrategie - waarschijnlijk terecht- “schaamteloos misleidend”. Ook een systeemtheorie kan niet zonder 96 ideeën over de aard van de eenheden in het systeem dat zij probeert te beschrijven.

Liberale reactie

Niet alleen het Realisme maar ook het Liberalisme onderging deze ontwikkeling in de richting van rationele keuze-onderzoek. De school had zwaar te verduren gehad onder (voornamelijk Realistische) kritiek dat de stroming te idealistisch en onwetenschappelijk was. De plotselinge populariteit van natuurwetenschappelijke methoden boden een mogelijkheid onder die kritiek uit te komen. Onder invloed van het systeemperspectief, economische theorie en de opkomst van het Neorealisme, ontstond een Liberalisme dat de algemene structuren van het Neorealisme overnam, maar dat rationele keuzemodellen en speltheorie gebruikte om aan te tonen dat samenwerking niet noodzakelijkerwijs irrationeel is (zoals uit de meeste Neo-realistische onderzoeken bleek). 97

In haar drang om middels rede (in dit geval middel-doelrationaliteit) de rationaliteit van vrede en samenwerking tussen staten aan te tonen, is de erfenis van Kant nog steeds goed terug te vinden in het Neoliberalisme - ondanks grote methodologische verschillen. Volgens dit Neoliberalisme (of Liberaal-institutionalisme) zijn de vooruitzichten op samenwerking veel groter dan Neo-realisten voorspelden. Herhaalde interactie en institutionele samenwerking dempen volgens Liberaal-institutionalisten de effecten van anarchie en geven internationale betrekkingen een grotere regelmaat en voorspelbaarheid. Veel discussie tussen beide Neo-stromingen behandelt dan ook vooral één essentieel breekpunt: 98 de kwestie hoe staten hun eigen belangen waarnemen. Neo-realisten nemen aan dat staten op zoek zijn naar relatieve winst ten opzichte van andere staten (waardoor samenwerking alsnog irrationeel wordt), Neo-liberalisten stellen dat

Freyberg-Inan. What Moves Man, 74.

93 Ibid., 75. 94 Ibid., 86. 95 Ibid., 87. 96

Burchill, Theories of International Relations, 66.

97

Ibid., 66.

(25)
(26)

Conclusie

Het blijkt vrijwel onmogelijk om de rol van emoties in de theorieën over internationale betrekkingen te beschouwen, zonder aandacht te besteden aan de rol die rede in veel van deze theorieën speelt. Rede en emotie golden lange tijd nagenoeg als elkaars tegenhanger en zijn dat in de ogen van velen nog steeds. Ideeën over emoties zijn vooral (enigszins verhuld) terug te vinden in ideeën over de menselijke natuur. Dat concept laat ruimte voor eigenschappen die zich niet direct laten verklaren door ons vermogen tot rede; onze driften, neigingen, passies. Patronen, kortom, die steeds zouden terugkeren in ons (collectieve) gedrag. De bron van deze natuurlijke patronen laat zich het best zoeken in emoties, ook al wisten we daar in bijvoorbeeld Hobbes’ tijd nog niet veel vanaf.

De tegenstelling tussen rede en emotie wordt weerspiegeld in het discours tussen Realisten en Liberalisten. Het Liberalisme is in vele opzichten een voortzetting van het verlichtingsproject. Het draagt de fakkel van het heilige geloof in de menselijke rede, vooruitgang en de mogelijkheden een samenleving (van mensen of van staten) vreedzaam vorm te geven. Ideeën over een menselijke natuur hebben daarin geen plaats, buiten dat ene idee van rede als een unieke, universeel-menselijke eigenschap.

Het klassiek Realisme gezien kan dan ook worden als een anti-verlichtingsbeweging; een beweging die niet geloofde in een volkomen redelijke mens en teruggreep op het werk van denkers van voor de verlichting. Emoties maakten lange tijd deel uit van het mensbeeld van het Realisme en daarmee van haar verklarende model. Neta Crawford heeft gelijk wanneer ze stelt dat het Realisme die emoties veelal impliciet en ongeproblematiseerd liet. Echter, de analogie tussen de modellen van vroege Realisten en het werk van Hobbes, die wél expliciet sprak over ‘the passions’ is zeer treffend.

Met het uit zwang raken van de ‘onwetenschappelijke’ aannames over de menselijke natuur en haar emoties raakte echter ook het Realisme in de ban van cognitie en rationaliteit − hoewel in de beperkte vorm van het rationele-keuzeparadigma. Daarmee verdwenen emoties in de tweede helft van de twintigste eeuw vrijwel geheel van de radar van de Internationale Betrekkingen. Tegelijkertijd zijn de overeenkomsten tussen het Neorealisme en haar voorvaderen misschien wel groter dan de verschillen. Veel van het Hobbesiaanse, op emoties gebaseerde denken is nog steeds terug te zien in het Neorealisme. Die ideeën werden nu echter gebaseerd op andere argumentaties. Ten dele bleven zij zelfs geheel onverdedigd. In feite rust het twintigste-eeuwse Realisme op aannames over emoties die nauwelijks uitgesproken worden en die waarschijnlijk ten dele incorrect zijn.

De relatief impliciete rol voor emoties in het klassiek Realisme, gecombineerd met het verdwijnen van aandacht voor emoties in de tweede helft van de twintigste eeuw hebben er voor gezorgd dat er in de IB nooit sprake is geweest van een systematische analyse van emoties. Ondanks dat angst cruciaal is in het Realistische concept van onzekerheid en 99 ondanks dat gevoelens van vertrouwen waarschijnlijk bepalend zijn voor coalitievorming, zijn deze emoties en hoe mensen daarop reageren nauwelijks bestudeerd. Bovendien was na de Tweede Wereldoorlog, zoals Hans Morgenthau opmerkte, de aanname van menselijke rationaliteit zo wijdverbreid dat de weinigen die zich bezighielden met irrationaliteit, uitsluitend keken naar cognitieve bias en beperkte rationaliteit door bijvoorbeeld gebrek aan informatie. Er werd, met andere woorden, alleen gekeken naar beperkingen aan rationaliteit en niet naar alternatieven 100 voor rationaliteit.

Crawford, "The Passion of World Politics,” 116.

99

Ibid., 117-118.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij heeft gezien hoe zij steeds meer uit hun laboratoria zijn gekomen, actief bezig om het gepast gebruik van laboratoriumdiagnostiek niet alleen in het ziekenhuis te promoten,

[r]

Een net van relaties tussen partijen die elkaar (op informele basis) kennen, een beeld hebben van wat ze van elkaar kunnen verwachten, een sterke perceptie hebben van

Burgemeester en wethouders van de ge- meente Velsen maken bekend dat zij in de periode van 27 april tot en met 3 mei 2019 de volgende aanvragen voor een omge- vingsvergunning

Niet alleen dus bij Rosaceaeën, hoewel het wel bar gesteld is met het aantal gevoeligheden voor narigheid van deze familie, inclusief het geslacht Malus.. De bovenstaande tabel

• Presentatie door Frits Dreschler van Divosa over het project ‘Rechtshulp en het sociaal domein’1. • In gesprek met Wil Evers, beleidsmedewerker bij

Het OM heeft voor deze reactie ook overleg gevoerd met de politie, hoewel de politie niet zélf om advies is gevraagd, omdat mogelijke consequenties van invoering van deze

Het college op te dragen de uitvoering en implementatie van deze doelen middels een uitvoeringsplan ter hand te nemen en de raad regelmatig te informeren over de vorderingen.