• No results found

Emoties en cognitie: de rol van emoties bij mensen

In document Gevoel voor iets anders (pagina 37-45)

Uit het eerste deel van dit hoofdstuk komt een duidelijk, algemeen beeld naar voren van wat emoties zijn. Emoties zijn in hun simpelste vorm bewegingen of veranderingen in het lichaam, die een organisme aanzetten tot een (gedrags-) reactie. Ze zijn in eerste instantie ontstaan om onze fysiologie te beheren (honger, dorst). Op basis van die functie zijn emoties uitgebreid om op steeds meer terreinen de overleving van organismen te bevorderen, door om te gaan met situaties binnen, maar vooral buiten het organisme. Deze beschrijving geldt echter, in meer of mindere mate, voor alle organismen die ze bezitten. Het vertelt ons echter nog maar een deel van het verhaal als het gaat om hun rol in menselijk gedrag.

Ook emotie-onderzoek bij mensen heeft in een goed deel van de twintigste eeuw te lijden gehad onder de al vaker in dit hoofdstuk besproken cognitieve revolutie. Mentale processen bij mensen werden graag vergeleken met de werking van computers. Cognitie werd gedefinieerd in termen van geheugen en perceptie, waarbij voor andere concepten weinig plaats was. Dat leidde tot een scheiding tussen lichaam, emoties en cognitie die sterk doet denken aan de manier waarop daarover gedacht door aanhangers van het rationele-keuzemodel. De logica zou volgens deze stromingen de beste (en misschien enige) route zijn naar besluiten die het persoonlijk of maatschappelijk nut dienen. Mensen maken volgens hen idealiter een kosten-batenanalyse van een verscheidenheid aan mogelijkheden en houden daarbij emoties en gevoelens buiten het besluitvormingsproces.

Inmiddels zijn veel psychologen en bijvoorbeeld neurowetenschappers teruggekomen van het idee dat de menselijke geest zou kunnen werken zoals een computer en zijn het lichaam en emotie terug in het onderzoek naar cognitie. Uit 145 neurowetenschappelijk onderzoek wordt steeds duidelijker dat ons brein geen gescheiden circuits kent voor cognitie en emoties, maar dat hun paden overlappen. Waar we aandacht aan besteden en de uitkomsten waarin we geïnteresseerd 146 zijn worden bijvoorbeeld grotendeels emotioneel bepaald. Zelfs menselijke ratio, zo zal te zien zijn, functioneert niet 147 emotievrij.

Eén van de eerste neurologen die zich, terwijl het behaviorisme zijn vakgebied nog stevig in de greep had, bezig hield met emoties was de Portugese Amerikaan Antonio Damasio. Hij werkte met patiënten die, vooral op volwassen leeftijd, hersenbeschadigingen hadden opgelopen aan de prefrontale cortex: het (evolutionair) ‘nieuwste’ hersengebied dat vooral wordt geassocieerd met geavanceerde functies zoals redeneren, sociaal gedrag, en impulsbeheersing. Hoewel deze patiënten op veel fronten normaal functioneren, hebben zij grote problemen met bepaald sociaal gedrag en besluitvorming in het sociale domein. Damasio’s patiënten konden vaak slecht een baan vasthouden, namen grote financiële risico’s en hadden moeite met het onderhouden van persoonlijke relaties, ondanks dat hun intelligentie in veel opzichten nauwelijks veranderd was ten opzichte van voor de hersenbeschadiging. 148

Ondanks zeer gedetailleerd onderzoek lukte het Damasio en zijn team niet om deze beperkingen te verklaren met behulp van methoden uit de traditionele canon van het behaviorisme. Het zoeken naar verklaringen in beperkingen van het intellect, geheugen of taalvaardigheid leverde niets op. Al deze vaardigheden bleken in een laboratorium 149 onaangetast, maar een normaal leven leiden bleef voor deze patiënten vrijwel onmogelijk. In de woorden van Damasio:

Frans De Waal, The Age of Empathy: Nature's Lessons for a Kinder Society (New York: Harmony Books, 2009), 194.

145

Richard J. Davidson, "Seven Sins in the Study of Emotion,“ 129-132.

146

De Waal, The Age of Empathy, 194.

147

"A Conversation With Antonio Damasio and Siri Hustvedt," Big Think, 2011, opgeroepen: April 22, 2015, http://bigthink.com/videos/

148

a-conversation-with-antonio-damasio-and-siri-hustvedt. [video en transcript] Ibid.

“er moest iets anders zijn dat een verklaring kon bieden, en dat ‘andere’ - zo werd ons zeer duidelijk - moest te maken hebben met emoties”. 150

De uitkomsten van zijn onderzoek naar emoties en het functioneren van zijn patiënten publiceerde Damasio in 1994 in zijn boek Descartes’ Error: emotion, reason and the human brain (De vergissing van Descartes - Gevoel, verstand en

het menselijk brein). Hierin beargumenteert hij dat onze ratio en onze emoties geen gescheiden paden kennen, maar 151 samenwerken in onze besluitvorming. Met andere woorden: de ratio kan volgens Damasio niet zonder emoties.

Besluitvorming met of zonder emoties

Redeneren is in essentie een keuze tussen alternatieven. Redeneren en besluitvorming zijn dan ook nauw aan elkaar verbonden – zo nauw zelfs dat de termen door elkaar gebruikt kunnen worden. Om een keuze tussen alternatieven te 152 maken verzamelt het brein informatie – zowel feitelijke informatie als hypothetische. Deze informatie bevat kennis over de ‘buitenwereld’, over ervaringen uit het verleden en over de staat van het lichaam op dat moment. Het brein ‘overweegt’ onze opties, wat betekent dat het mogelijkheden rangschikt en ordent op basis van bepaalde criteria en de consequenties van die verscheidene alternatieven ontleedt. Hoewel dit proces overeenkomt met bewuste redenering, kan het ook geheel buiten het bewustzijn plaatsvinden en leiden tot een simpel ‘onderbuikgevoel’ dat een bepaalde uitkomst voordeliger is. 153

Niet alle biologische processen die tot een reactie op de omgeving leiden, behoren tot het bereik van rede of besluitvorming. Er zijn genoeg gedragingen waar geen overweging of logische strategie aan vooraf gaat. Denk aan het voorbeeld van de bij die landt op de meest voedselrijke bloemen, eerder in dit hoofdstuk. Ook mensen kennen gedragingen die op een andere manier tot stand komen, bijvoorbeeld wanneer we wegspringen voor een vallend object. In dat geval maken we geen gebruik van een bewuste of expliciete strategie van redeneren. De noodzakelijke kennis over vallende objecten hebben we vroeg in ons leven opgedaan en ons brein heeft die kennis stevig vastgeklonken aan een optimale reactie. De ‘strategie’ voor een respons bestaat vanaf dat moment uit het automatisch en snel activeren van de uitvoering ervan, zonder enige moeite of overweging (hoewel we, met moeite, bewust kunnen proberen die reactie te onderbreken). 154

Een dergelijke automatische koppeling is voor het brein iets anders dan wat we doen wanneer we redeneren of een besluit nemen. Vaak zijn in dat geval zowel de aanleidingen als de opties die voor ons liggen veel talrijker en de mogelijke consequenties veel complexer – zowel op korte als op lange termijn. Dat leidt tot verschillende consequenties op korte en lange termijn en daardoor tot tegenstrijdigheden in voordelen en nadelen. Complexiteit en onzekerheid wegen dan zo zwaar dat betrouwbare voorspellingen niet gemakkelijk te maken zijn. Om een besluit te nemen moeten we zeer veel feiten en resultaten van hypothetische acties in gedachten houden en afzetten tegen onze korte- en langetermijndoelen om zo tot een plan te komen. 155

Echter, ook dit redeneren zelf valt uiteen in twee categorieën: We nemen besluiten over onze carrière, wie onze partner is en wie onze vrienden zijn, of we wel of niet zullen vliegen naar een bepaalde bestemming of voor wie we zullen stemmen tijdens een verkiezing, etc. We redeneren echter ook over abstractere kwesties, zoals hoe een wiskundig probleem moet worden opgelost, hoe een huis zo goed mogelijk kan worden gebouwd of hoe een masterscriptie eruit zou moeten komen te zien. De eerste groep voorbeelden betreft redeneren in het persoonlijke en sociale domein, de tweede geldt als redeneren in een meer abstract domein. Het onderscheid zou ook kunnen worden beschreven als een

"A Conversation With Antonio Damasio and Siri Hustvedt," Big Think.

150

Damasio, Descartes’ Error.

151 Ibid., 165-166. 152 Ibid., 166. 153 Ibid., 167. 154 Ibid., 167-168. 155

verschil tussen praktische rede (of rationaliteit) en abstracte rede. Ondanks hun verschillen kennen beide soorten redeneren ook grote overeenkomsten en delen zij waarschijnlijk grotendeels hun neurologische kern (de processen in ons brein). 156

Somatische stempels

Damasio’s patiënten met beschadiging aan de prefrontale cortex waren met name niet goed in staat het type redenering toe te passen dat valt in het persoonlijke en sociale domein. Een prachtig voorbeeld dat Damasio hiervan beschrijft gaat over een van zijn patiënten, die in de winter een afspraak had met onderzoekers in een laboratorium. De patiënt moest daarheen rijden over ijzige wegen waar auto’s in een slip waren geraakt en naast de weg waren beland. De man vertelde bij aankomst dat een vrouw die voor hem reed in zo’n slip terecht was gekomen. In plaats van rustig het stuur in de juiste richting te draaien had deze bestuurster in paniek de rem ingetrapt en was van de weg geraakt. De patiënt vertelde dit verhaal koeltjes en noemde dat hij onbewogen door was gereden en niet in paniek raakte van de gladde weg. Onaangeroerd door emoties leek hij een voordeel te hebben ten opzichte van andere bestuurders. 157

Toen de onderzoekers later een vervolgafspraak met dezelfde man wilden plannen, moest hij kiezen tussen twee momenten die een paar dagen uit elkaar lagen. Hij deed bijna 30 minuten over die beslissing, terwijl hij net zo kalm als hij over het ijs gereden had een moeizame kosten-batenanalyse maakte van welke datum hem beter uit zou komen, zonder tot een keuze te komen. In de woorden van Damasio een “eindeloze opsomming en vruchteloze vergelijking van opties en mogelijke uitkomsten”. Toen de onderzoekers er eenmaal genoeg van hadden gaven ze hem een datum, die 158 hij zonder vragen te stellen accepteerde.

Damasio’s anekdote laat goed zien hoe ‘pure’ rede behoorlijke beperkingen kent. De keuze voor een moment voor een vervolgafspraak, iets verder in de toekomst, kent zoveel onzekerheden en gebrek aan informatie dat het een grote hoeveelheid tijd zou vergen om dergelijke rationele calculaties te doen – als we al in staat zouden zijn zo lang onze aandacht erbij te houden en al die overzichten van verlies en winst in ons geheugen te houden. We zouden, als we al onze beslissingen zo zouden moeten nemen, geen tijd meer overhouden om die dag verder ook maar iets voor elkaar te krijgen. Bovendien blijkt uit een verscheidenheid aan onderzoeken dat mensen onthutsend slecht zijn in het juiste gebruik van kanstheorieën en statistiek. Niettemin nemen we over het algemeen redelijk goede beslissingen in een 159 paar seconden of minuten, afhankelijk van de tijd die we ons zelf ervoor geven. Er moet (bij de meesten van ons) dus een ander mechanisme in werking zijn. Damasio verklaarde dat andere mechanisme met zijn ‘somatische-stempelhypothese’ (“somatic marker hypothesis”). 160

De term somatisch is afgeleid van het Griekse woord voor lichaam: soma. Damasio gaat er vanuit dat een groot deel van onze emoties via veranderingen in het lichaam worden waargenomen door delen van het brein. Zijn hypothese is 161 dan ook dat in het geval van een complexe beslissing, voordat we beginnen aan enige vorm van kosten/baten-analyse en voordat we een vorm van redeneren toepassen, er iets belangrijks gebeurt. Wanneer een slechte uitkomst die verbonden is aan een bepaalde optie in ons opkomt, ervaren we een onprettig onderbuikgevoel. In feite markeren onze emoties die uitkomst in een fractie van een seconde als een slechte uitkomst. Damasio beschrijft zo’n negatieve markering als een soort alarmsignaal dat ons wijst op het gevaar dat voor ons ligt wanneer we die optie kiezen. Dat kan er toe leiden dat we deze uitkomst onmiddellijk verwerpen en dus een keuze maken tussen andere, overgebleven alternatieven. Het

Damasio, Descartes’ Error, 168.

156 Ibid., 192-193. 157 Ibid., 193. 158 Ibid., 172. 159 Ibid., 165-205. 160 Ibid., 155 en verder. 161

geautomatiseerde signaal beschermt ons zo tegen toekomstige verliezen. Omgekeerd wijzen positieve markeringen ons op kansen en zorgen zo dat we ons juist daarop richten. Er is volgens Damasio nog steeds ruimte voor bepaalde (cognitieve) kosten/baten-afwegingen, maar alleen nadat deze automatische tussenstap een voorselectie van opties heeft gemaakt en zo de efficiëntie en accuratesse van het besluitvormingsproces heeft vergroot. 162

Damasio beargumenteert bovendien dat emoties ons helpen bij het scheppen van orde in de enorme hoeveelheid informatie die we moeten verwerken voor een complexe beslissing. Om informatie te categoriseren zijn minstens twee mechanismen nodig: een elementaire aandacht en een elementair werkgeheugen (“basic attention” en “basic working

memory”). Er moeten immers bepaalde mentale ‘beelden’ worden gescheiden van andere (aandacht) en die 163 164 ‘beelden’ moeten een bepaalde tijd worden vastgehouden (werkgeheugen). Zonder aandacht en werkgeheugen zou het onmogelijk zijn om coherente gedachten te vormen en zouden onze emoties geen stabiele gedachten hebben om zich aan te koppelen. 165

Damasio gaat ervan uit dat emoties ook betrokken zijn in de sturing van deze twee mechanismen. Emoties vormen op die manier een verzameling van elementaire voorkeuren die waarden toekennen. Zo weten we welke zaken van belang zijn - en welke niet. Waarschijnlijk werken ze daarmee als versterker voor het werkgeheugen en de aandacht. Zo vergroten ze de aandacht en verlengen de duur van bepaalde gedachten die op basis van onze biologie en opgedane ervaring belangrijk zijn gebleken – in positieve of in negatieve zin. Ze helpen ons bij het ordenen van feiten: een 166 cruciaal onderdeel van het proces van redeneren.

Het is daarmee niet zo dat rationele gedachten en logisch redeneren niet bestaan – dat doen ze wel, hoewel vrijwel nooit helemaal gevrijwaard van emotie – maar ze kunnen in de echte wereld niet effectief en op de juiste manier worden ingeroepen zonder de hulp van emoties. Emoties helpen ons redeneren in de richting te sturen van de kennis die relevant is voor onze huidige situatie of probleem. 167

Leren en cultuur.

Een andere groep patiënten die de laatste jaren is ontdekt, heeft een interessant licht geworpen op de verbinding tussen emoties, sociaal functioneren en leren. Deze groep bevatte patiënten die hersenschade opliepen in hun vroege jeugd, in plaats van op volwassen leeftijd. Tijdens hun ontwikkeling bleken deze kinderen cognitief ‘normaal’ in de traditionele zin: hun IQ week niet af van leeftijdsgenoten en ze bleken in staat logisch redeneren en feitelijke kennis te gebruiken om het type academische problemen op te lossen waartoe leerlingen in staat worden geacht. 168

Toch, ondanks dat deze kinderen slim waren in de dagelijkse betekenis van het woord, openbaarden zich bij deze kinderen steeds meer psychopathische en antisociale neigingen. Ze waren ongevoelig voor straf en beloning en zochten geen goedkeuring of sociale bevestiging zoals andere kinderen. Als volwassenen waren ze niet in staat hun leven goed in te richten; ze verspilden tijd en middelen en toonden vaker gevaarlijk, antisociaal en agressief gedrag. 169

Damasio, Descartes’ Error, 173.

162

Ibid., 196-197.

163

De term ‘beelden’ verwijst in dit geval niet (uitsluitend) naar een visueel beeld, maar naar een set van activiteiten in het brein die een

164

beeld vormen van wat onze waarnemingen aan informatie doorgeven. Zo kunnen er ook auditieve beelden zijn, een beeld van de staat van het lichaam, enzovoort.

Damasio, Descartes’ Error, 197.

165

Ibid., 197-198.

166

Mary H. Immordino-Yang en Antonio Damasio, "We Feel, Therefore We Learn: The Relevance of Affective and Social Neuroscience

167

to Education," Mind, Brain, and Education 1, no. 1 (2007): 125. Immordino-Yang en Damasio, “We Feel, Therefore We Learn,“ 120.

168

Ibidem.

In eerste opzicht leken deze patiënten erg veel op de eerder genoemde groep van mensen die als volwassene prefrontale hersenbeschadiging hadden opgelopen. Verder onderzoek liet echter zien dat er intrigerende verschillen 170 bestonden tussen beide groepen. Hoewel patiënten in beide groepen in een laboratoriumomgeving in staat waren om te redeneren over traditionele cognitieve problemen en beide groepen normale IQ’s hadden, bleken patiënten die als kind hersenbeschadiging hadden opgelopen nooit in staat geleerde regels over sociaal en moreel gedrag toe te passen. Terwijl de groep met ‘volwassen beschadigingen’ in het lab het verschil kende tussen goed en fout maar dat in de praktijk niet kon toepassen, leken de kindertijd-patiënten die regels nooit geleerd te hebben. Ze kennen de sociale en ethische regels die ze breken niet. 171

In tegenstelling tot de vaak opmerkelijke compensatie voor bijvoorbeeld taalkundige en andere evolutionair ‘nieuwere’ vermogens na een hersenbeschadiging in de vroege jeugd, blijken de hersenen dit type compensatie niet vertonen voor het systeem dat er voor zorgt dat we ons sociaal en ethisch gedragen. Het is niet dat intacte frontale cortices, in abstracte zin, een vereiste zijn voor toegang tot regels voor sociaal gedrag. Dat blijkt uit de groep patiënten die pas op volwassen leeftijd beschadigingen aan dit hersendeel opliepen (zij konden in een laboratoriumsetting, met genoeg beschikbare tijd, immers wel vertellen hoe het hóorde, maar konden deze kennis niet toepassen in hun dagelijks leven). Het is ook niet zo dat er in de hersenen een ‘centrum’ is voor moreel en sociaal gedrag dat beschadigd zou kunnen zijn – dat zou namelijk niet verklaren waarom beide groepen patiënten veranderingen ondergaan met betrekking tot besluitvorming in het algemeen. 172

De verklaring is in de woorden van Damasio zowel simpeler als ingrijpender: de kindertijdpatiënten missen vermoedelijk een “emotionele leidraad”. Zonder het vermogen om situaties op een bepaalde manier te beïnvloeden 173 (sociaal experimenteren) en de uitkomsten daarvan als positief of negatief te markeren, lukt het deze kinderen niet om normaal sociaal gedrag te leren; ze voelen de gevolgen van hun gedrag niet. Tegelijkertijd verliezen ze de daarmee samengaande vermogens tot besluitvorming. Ongevoelig voor andermans reactie op hun gedrag, zijn ze niet in staat te reageren op opvoeders en anderen die hen proberen normaal gedrag aan te leren. Bovendien zijn ze slecht in staat aangeleerde cognitieve kennis, die deze kinderen wel blijken te kunnen verwerven, toe te passen buiten de gestructureerde schoolomgeving: hun sociale onvermogen openbaart zich dan als een veel breder probleem. Ze bezitten de benodigde niet-sociale kennis, maar zijn zonder een emotioneel richtsnoer niet in staat deze informatie te gebruiken om hun dagelijks leven in te richten — zelfs niet in een niet-sociale context. 174

Het lijkt er daarmee sterk op dat we sociaal gedrag als een speciale vorm van besluitvorming zouden moeten zien 175 (dat zoals gebleken is, sterk emotioneel gestuurd wordt). De neurologische systemen die besluitvorming ondersteunen zijn dezelfde systemen die sociaal en moreel gedrag ondersteunen. Als we de toegang tot emotionele, sociale en morele feedback op ons gedrag verliezen - in feite de belangrijke onderdelen van cultuur - zijn we niet meer in staat onze geleerde kennis te gebruiken om in de echte wereld goed te functioneren. Leren – en daarmee cultuur, die we in 176 interactie met anderen vormen – zijn dus zeer afhankelijk van emotie.

Abstract redeneren

Hoewel het belang van onze emoties het meest in het oog springt wanneer het gaat om persoonlijke of sociale beslissingen, blijft hun rol waarschijnlijk niet daartoe beperkt. Vanuit een evolutionair perspectief moeten

Immordino-Yang en Damasio, “We Feel, Therefore We Learn,“ 120.

170 Ibid., 121. 171 Ibid. 172 Ibid. 173 Ibid. 174 Ibid., 122. 175 Ibid. 176

besluitvormingsmechanismen zijn begonnen met elementaire biologische regulering – denk bijvoorbeeld aan de link tussen een tekort aan voedingsstoffen, honger en eten. Vervolgens ontstonden methoden om effectieve besluiten te nemen in het persoonlijke en sociale domein en het meest recentelijk, een collectie van abstract-symbolische verrichtingen waaronder we artistiek en wetenschappelijk redeneren kunnen scharen, maar bijvoorbeeld ook het denkwerk van een ingenieur of het redeneren over taal en wiskunde. 177

In het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden heeft de evolutie een grote hang naar efficiëntie: nieuwe vermogens zijn vrijwel altijd een nieuwe toepassing van een oude: bestaande structuren worden aangepast en hergebruikt. In het brein

In document Gevoel voor iets anders (pagina 37-45)