• No results found

Kritiek en debat

In document Gevoel voor iets anders (pagina 75-99)

De Waals verklaring voor het bestaan van altruïsme heeft uit meerdere hoeken kritiek gekregen. Dat is logisch, gezien zijn relatief vernieuwende conclusies en de grote aandacht die zijn werk heeft gekregen. Een deel van de kritiek is vooral van maatschappelijke aard; het reikt van Amerikaanse fundamentele christenen die zijn conclusies over een niet door god gegeven moraal verwerpen, tot mensen die moeite hebben afstand te nemen van het idee van het unieke van de mens. De Waal gebruikt voor dergelijke kritiek vaak de term “achterhoedegevechten”, omdat hij ervan overtuigd lijkt te zijn dat zijn inzichten op lange termijn gemeengoed zullen worden, zoals een deel van zijn conclusies in de biologie al langer geaccepteerd zijn. 330

Relevanter zijn natuurlijk de wetenschappelijke kritieken op zijn werk. Aangezien dat werk verschillende vakgebieden beslaat en zijn conclusies divers zijn, geldt ook hier dat kritiek uit verschillende hoeken komt en zich op verschillende niveaus richt. Een van de belangrijkste kritieken is theoretisch van aard en speelt rond de interpretatie van onderzoeksresultaten. Sommige wetenschappers zien andere mogelijke verklaringen voor het bestaan van menselijk altruïsme dan de verklaring van De Waal (zijn verbinding tussen dierlijke emotionele gevoeligheid, empathie en menselijk hulpgedrag). De Waals belangrijkste opponent in dit debat is Michael Tomasello.

Tomasello is van oorsprong ontwikkelingspsycholoog en is co-directeur van het Max Planckinstitut in Leipzig, waar hij voornamelijk vergelijkend onderzoek doet met mensapen en kinderen. Een fundamenteel verschil tussen Tomasello en De Waal lijkt te zijn dat Tomasello’s primaire interesse ligt bij wat mensen onderscheidt van andere apen, waar De Waal overduidelijk geïnteresseerd is in overeenkomsten. Dit verschil is direct terug te zien in Tomasello’s publicaties. Hoewel hij direct betrokken was bij het eerder genoemde experiment van Felix Warneken waarin werd aangetoond dat chimpansees elkaar en mensen gemakkelijk helpen bij problemen (tenminste tegen relatief lage kosten), ziet Tomasello de oorsprong van menselijk hulpgedrag niet in een verbinding met empathie, maar in een concept dat hij `gedeelde intentionaliteit´ (shared intentionality) noemt. Hij betoogt dat mensen een “uniek” vermogen (en een drang daartoe) hebben om doelen te delen en dat juist dat vermogen ten grondslag ligt aan onze prosocialiteit, ons normgedrag en daarmee aan menselijke cultuur. Mensapen acht hij hiertoe niet in staat. 331

Tomasello onderbouwt zijn bevindingen voornamelijk met de resultaten van vergelijkend onderzoek tussen jonge kinderen en mensapen (voornamelijk chimpansees). Uit zijn experimenten blijkt zeer overtuigend dat kinderen al op jonge leeftijd het vermogen en de drang bezitten anderen te helpen. Hij gelooft dat dit gedrag niet wordt gecreëerd door cultuur of ouderlijke socialisatie, maar dat het een uitdrukking is van een natuurlijke neiging van deze kinderen om te sympathiseren met anderen in moeilijkheden. Het vermogen is al zichtbaar rond hun eerste verjaardag en vanwege 332 een reeks argumenten met betrekking tot „het vroege ontstaan, immuniteit voor aanmoediging en zelfs ondermijning van het gedrag door beloning, diepe evolutionaire wortels in mensapen, het bestaan van dit gedrag bij kinderen uit vrijwel alle culturen en een fundament in natuurlijke emoties van sympathie“, beargumenteert Tomasello dat dit vermogen hen niet is aangeleerd door hun ouders, maar van nature aanwezig is. Waar Tomasello echter van mening 333

Frans De Waal, "Zo Egoïstisch Zijn We Niet," TROUW,

http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/3121574/2012/01/14/Zo-330

egoistisch-zijn-we-niet.dhtml.

Michael Tomasello, Why We Cooperate (Cambridge, MA: MIT Press, 2009).

331

Tomasello, Why We Cooperate, 13.

332

Ibid., 13.

verschilt met De Waal, is de vraag of chimpansees al deze vermogens met ons delen. Tomasello denkt niet dat chimpansees over dezelfde altruïstische vermogens beschikken als mensen en beroept zich daarbij op een aantal onderzoeken die een negatief resultaat laten zien, met name als het gaat om voedseldeling onder chimpansees. Om 334 die reden zoekt hij naar andere, uniek menselijke eigenschappen om het ontstaan van menselijk altruïsme te verklaren (het eerder genoemde shared intentionality). 335

Tomasello stelt voor dat, op een bepaald punt na het uiteen gaan van evolutionaire lijn van mensen en chimpansees, de menselijke lijn een aanpassing heeft ontwikkeld die onze motivatie creëerde om emotionele staten, ervaringen en activiteiten te delen met anderen. Dat zou hebben geleid tot een uniek vermogen om deel te nemen in gedeelde intentionaliteit. Hij beargumenteert dat dit vermogen ten grondslag ligt aan een veelvoud aan menselijke culturele gedragingen - van taal tot het opzetten van sociale instituties. Hoewel chimpansees bepaalde aspecten van intenties begrijpen, beargumenteert Tomasello dat ze weinig bewijs laten zien van indicatiegedrag voor gedeelde intentionaliteit, zoals het delen van emoties, het coördineren van handelingen of samenwerken met anderen. 336

Naast een aantal inhoudelijke tegenargumenten (bijvoorbeeld: er is wel degelijk bewijs voor intentionele samenwerking tussen chimpansees, er bestaan `culturele´ tradities in het wild die geen enkele beloning lijken te geven behalve het gedrag op zich - of waar een alternatieve methode zelfs voordeliger zou zijn. ), reageert De Waal met het 337 gezegde „afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid“. Het is onmogelijk een nulhypothese te bewijzen 338 en een heel aantal van zijn onderzoeksresultaten stuitten tijdens herhalingen in eerste instantie op negatieve resultaten. Vaak bleken zijn hypothesen later toch te bewijzen. 339

Daarbij is het goed om te verduidelijken dat primatologen een voorkeur lijken te hebben voor laboratorium-experimenten boven statistische onderzoeken op basis van gestructureerde waarneming van een kolonie dieren in gevangenschap of in het wild. In een laboratorium-opstelling kan geprobeerd worden enkele variabelen van gedrag af te zonderen, terwijl bij observatie van dieren allerlei zaken mee kunnen spelen die onderzoekers niet goed waar kunnen nemen. Dat maakt dat laboratoriumonderzoeken, tenminste in theorie, controleerbaar en herhaalbaar zijn. Zij gelden dan ook als bewijs. De moeilijkheid is daarbij dat laboratoriumonderzoeken met dieren als chimpansees ongelooflijk gecompliceerd zijn en, op het eerste gezicht, kleine afwijkingen in de onderzoeksopzet grote gevolgen kunnen hebben.

Naast dat dieren als chimpansees vaak genoeg niet mee willen werken en experimenten daardoor gemakkelijk een jaar kunnen kosten, moeten dieren worden getraind op begrip van de taak (logischerwijs niet op een gewenste uitkomst maar op cognitieve aspecten van een test, zoals de waarde van bepaalde gekleurde fiches). Variaties in de opzet en 340 voorbereiding van een experiment kunnen dan ook tot zeer verschillende uitkomsten leiden. Het gaat immers om intelligente wezens die in complexe situaties allerlei prikkels te verwerken krijgen. Soms wordt een benadering gekozen die niet goed aansluit bij de behoeften of eigenschappen van de soort waarmee gewerkt wordt. Als we mensen een 341 intelligentietest zouden laten maken, hoog in een boom op een instabiele tak, zouden ze waarschijnlijk vooral druk bezig zijn met niet naar beneden vallen en slecht scoren op de test. Voor een chimpansee zouden die omstandigheden waarschijnlijk veel minder problematisch zijn, dan voor ons. Iets dat vanuit het oogpunt van een chimpansee geen enkel probleem vormt, kan voor mensen dus een behoorlijk invloedrijke factor zijn. Omgekeerd geldt dat net zo. 342

Tomasello, Why We Cooperate, 21-28.

334

Michael Tomasello et al., "Understanding and Sharing Intentions: The Origins of Cultural Cognition," Behavioral and Brain Sciences,

335

no. 28 (2005): 11-12, opgeroepen: 22 april 2015, doi:10.1017/S0140525X05000129. Ibid.

336

Victoria Horner, Kristin E. Bonnie, en Frans de Waal, "Identifying the Motivations of Chimpanzees: Culture and Collaboration,"

337

Behavioral and Brain Sciences 28, no. 5 (2005): 705, doi:10.1017/S0140525X05360122.

De Waal, The Age of Empathy, 113.

338

De Waal, "Putting the Altruism Back into Altruism,“ 291.

339

Voor een onderhoudende bespreking van de problematiek van testen met chimpansees, zie: De Waal, The Age of Empathy, 58.

340

De Waal, The Age of Empathy, 113.

341

Zie voor een bespreking van dit punt (in de context van het vermogen tot imitatie): De Waal, The Age of Empathy, 54-56

De Waal zegt daarover dat een succesvol onderzoek vaak een „flash of insight“ nodig heeft: een plotseling inzicht in welke opzet het best past bij een bepaalde diersoort. Wanneer die opzet eenmaal is bereikt, blijkt vaak dat negatieve 343 onderzoeksuitkomsten eerder onterecht als bewijs voor het ontbreken van een vermogen werden aangevoerd. In zijn 344 woorden: “gezien de overweldigende hoeveelheid bewijs uit observatie voor spontaan hulpgedrag en samenwerking van primaten, lijkt het slechts een kwestie van tijd totdat prosociale voorkeuren experimenteel bevestigd zullen worden”. 345 Horner en De Waal schrijven bovendien dat deze negatieve uitkomsten, die zijn geïnterpreteerd als “chimpansees staan onverschillig tegenover het welzijn van anderen”, vooral raadselachtig zijn vanwege de positieve resultaten van tests die zijn gevoerd met kapucijnapen, gewone penceelapen en pinchéaapjes” (die allen evolutionair verder van ons af staan dan chimpansees). 346

Daarbij is het overigens goed om op te merken dat op een later moment, De Waal een experiment (prosocial choice

test of PCT) deed waarbij hij in de opzet probeerde alle tot nu toe voorgestelde fouten en side-biases te vermijden.

Daaruit lijkt duidelijk naar voren te komen dat de deelnemende chimpanseevrouwtjes een voorkeur hadden voor een keuze waarvan ook de ander profiteerde, boven de zelfzuchtige optie. Dergelijke resultaten lijken te wijzen op een 347 altruïstische impuls bij chimpansees. Er bestaan bovendien duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van Tomasello’s concept van gedeelde intentionaliteit bij andere dieren. 348 349 Dat het concept van gedeelde intentionaliteit allerlei (volgens Tomasello uniek-menselijke) vermogens zou kunnen verklaren (zoals altruïsme, taal of sociale normen en cultuur), lijkt daarom minder aannemelijk dan het bestaan van de empathie-altruïsmeverbinding van De Waal.

Altruïsme aantonen

Het debat tussen De Waal en Tomasello is onderdeel van een breder debat onder primatologen over altruïsme bij chimpansees en de interpretatie van onderzoeksresultaten. Een groot aantal vooraanstaande primatologen houdt zich inmiddels bezig met het onderwerp; Joan Silk, Felix Warneken, Keith Jensen en voormalig studenten van De Waal als Sarah Brosnan en Jennifer Vonk. Het voert te ver om elk van hun (elkaar opvolgende) experimenten te bespreken, maar ook hier draait de kern van het debat draait om de vraag in hoeverre er experimenteel bewijs te vinden is voor altruïsme bij chimpansees. Silk, Jensen en Vonk lijken voorlopig geneigd aan te nemen dat chimpansees het vermogen tot 350 altruïsme missen. Volgens hen zou menselijk altruïsme daarom door andere, uniek-menselijke processen verklaard moeten worden. De Waal en Warneken nemen overduidelijk het tegenovergestelde standpunt in. 351

De Waal’s voormalige student Sarah Brosnan houdt het op een middenpositie. Zij stelt dat haar eigen ervaring met apen en mensapen haar de indruk geven dat in ieder geval sommigen van deze dieren altruïstisch zijn. “tegelijkertijd is er weinig bewijs voor, buiten een deel van Frans’ en Felix Warnekens werk.” Ze benadrukt echter dat het veel waarschijnlijker is dat coöperatie in alle soorten gebaseerd is op emoties (zoals empathie), dan op cognitieve calculaties (zoals bewust besef van wederkerigheid of reputatie). Dat lijkt een overtuigend punt, met oog op het werk van 352 Damasio en de rol van emoties in de totstandkoming van ons gedrag.

De Waal, The Age of Empathy, 113-114.

343

Ibid., 114.

344

De Waal, "Putting the Altruism Back into Altruism,” 291.

345

Victoria Horner et al., “Spontaneous prosocial choice by chimpanzees“, Proceedings of the National Academy of Sciences 108, no.

346

33 (August 2011): opgeroepen: 21 april, 2015, doi:10.1073/pnas.1111088108. Ibid.

347

Richard Schuster, "Why Not Chimpanzees, Lions, and Hyenas Too?," Behavioral and Brain Sciences 28, no. 5 (2005): 42-43, 


348

doi:10.1017/S0140525X05490123.

Horner, "Identifying the Motivations of Chimpanzees”.

349

zie voor een overzicht van experimenten, uitkomsten en argumenten: Kenneth W. Krause, "Doubting Altruism: New research casts a

350

skeptical eye on the evolution of genuine altruism," eSkeptic, opgeroepen: 21 april, 2015, www.skeptic.com/eskeptic/09-01-28. Krause, “Doubting Altruism"

351

Ibid.

Allen zijn het erover eens dat er nog veel werk te doen is. Eén van de ideeën is bijvoorbeeld dat de huidige 353 experimenten die zich richten op het delen van voedsel misschien niet de beste manier zijn om altruïsme bij chimpansees te onderzoeken. Felix Warneken zegt bijvoorbeeld dat het slechts één type potentieel altruïsme is en dat, in de gevoeligere context van hulp bij taken, chimpansees herhaaldelijk een robuuste neiging tot hulpgedrag hebben laten zien. Dat idee wordt mogelijk ondersteund door een recent onderzoek van een team van primatologen onder leiding 354 van Judith Burkart. Haar team hanteerde een gestandaardiseerde test om proactieve prosociale keuze bij meerdere 355 primatensoorten te onderzoeken. De resultaten vergeleken de onderzoekers met een aantal hypothesen over de oorsprong van wat zij “menselijke hypersamenwerking” noemen. Deze hypothesen zoeken prosocialiteit bijvoorbeeld in cognitieve capaciteiten, in sterke banden tussen paren of mannetjes, gezamenlijke jacht en het idee dat dergelijk altruïsme voortkomt uit gezamenlijk grootbrengen van jongen. De onderzoekers hanteerden echter een methode om altruïsme te onderzoeken die alleen kijkt naar voedseldeling. 356

Hun resultaten laten zien dat alleen een een duidelijk positief statistisch verband kon worden aangetoond tussen proactieve voedseldeling en de mate waarin een soort gezamenlijk jongen opvoedt (“allomaternal care” genoemd). 357 Chimpansees, waarvan de vrouwtjes de jongen zelfstandig grootbrengen, scoorden in hun onderzoek veel slechter dan de mens (die wel gezamenlijk opvoedt) én slechter dan een aantal kleinere en cognitief beperktere aapjes, waarvan de vrouwtjes hun jongen wel gezamenlijk grootbrengen. De oorzaken voor deze resultaten zouden kunnen liggen in de 358 methode en de opzet van de gebruikte experimenten. Er is nog niet op het onderzoek gereageerd door een van de eerder genoemde primatologen, maar De Waal beschrijft in zijn werk bijvoorbeeld meermaals dat chimpansees niet proactief voedsel delen, maar voedsel vooral afstaan nadat anderen erom bedelen. De definitie die de onderzoekers hanteren 359 voor altruïsme als iets dat proactief moet zijn, zou dus van behoorlijke invloed kunnen zijn. Bovendien strookt een gestandaardiseerde test misschien niet zomaar met de specifieke wensen van elke soort.

Als de resultaten echter blijken te kloppen, zou een mogelijke verklaring kunnen zijn dat altruïstisch zijn in het bereik

van voedsel, vooral relevant is voor soorten die aan gezamenlijke opvoeding doen. Wat belangrijk is voor de overleving

van een soort kan verschillen, afhankelijk van bijvoorbeeld de omgeving waarin de soort leeft (of leefde). Het zou misschien zo kunnen zijn dat dergelijk altruïsme voor chimpansees gewoonweg niet zo van belang is. Dat het vermogen altruïstisch te zijn, meerdere keren tijdens de evolutie zou zijn ontstaan (bij verschillende kleinere apen én nogmaals bij de mens) lijkt immers niet erg aannemelijk. Bovendien lieten Warneken en Tomasello al zien dat chimpansees, buiten 360 het bereik van voedsel, vrij welwillend zijn in het helpen bij taken of problemen en presenteerde De Waal een behoorlijke hoeveelheid anekdotisch bewijs en bewijs uit observatie voor altruïsme bij chimpansees. De kans lijkt dan groter dat basale vermogens tot altruïsme bij de meeste primaten aanwezig zijn, maar dat die vermogens per soort op verschillende manieren tot uiting komen, afhankelijk van hun leefomstandigheden en wat voor hen belangrijk is.

Misschien is het dus niet zo’n gek idee dat altruïsme verschillende ‘bereiken’ kent, waarin het bij verschillende soorten, in verschillende mate tot uiting komt. Mensen lijken bijvoorbeeld over het algemeen niet erg altruïstisch als iemand anders naar bed zou willen met hun vaste partner. Daaruit concluderen we echter niet dat dat de mens in het

Krause, “Doubting Altruism”.

353

Ibid.

354

J. M. Burkart, "The evolutionary origin of human hyper-cooperation," Nature Communications, no. 5 (August 2014). doi:10.1038/

355 ncomms5747. Ibid., 6-8. 356 Ibid., 2. 357 Ibid., 3. 358

Zie bijvoorbeeld: De Waal, The Age of Empathy, 6.

359

De apen die goed scoorden in de test hebben zich allemaal langer geleden van onze stamboom afgescheiden dan de chimpansee:

360

zo’n 10 tot 30 miljoen jaar geleden, waar chimpansee zich zo’n 6 miljoen jaar geleden afscheidde. zie bijvoorbeeld de gemakkelijk voedsel delende gibbons en “new world monkeys”: http://www.zo.utexas.edu/faculty/sjasper/images/f27.2.jpg

geheel niet altruïstisch is. In tegendeel: uit het onderzoek van Burkart komt de mens naar voren als een van de meest altruïstische primaten. 361

Eensgezindheid: de mens

Belangrijk voor de vraag in dit hoofdstuk is bovendien dat geen enkele van deze primatologen lijkt te twijfelen aan de grote menselijke vermogens tot altruïsme. De discussie gaat hoofdzakelijk over de beste verklaring voor het ontstaan ervan en de bewijsvoering voor die verklaring. De Waals argument dat de bouwstenen voor menselijk altruïsme al te vinden zijn bij soorten die de mens evolutionair voor gingen, is belangrijk is voor zijn ideeën over de werking, invloed en robuustheid van menselijke empathie. Tegelijkertijd lijkt veneer theory in het vakgebied van De Waal al lang te hebben afgedaan. Hoewel bijvoorbeeld Tomasello wordt gezien als een van De Waals grootste sceptici, laat zijn werk met kinderen vooral zien hoe diep de neiging om te helpen en mee te voelen in ons verankerd is. Een deel van De Waals hypothesen wordt door Tomasello’s resultaten vooral ondersteund. De verschillen liggen in hun ideeën over hoe het ontstaan van dat gedrag kan worden verklaard.

Op eenzelfde manier zegt Joan Silk, die ook niet gelooft in een verband tussen altruïsme bij mensen en het gedrag van andere dieren: “een groeiende hoeveelheid bewijs laat zien dat mensen opmerkelijk altruïstische primaten zijn. Het delen van voedsel en verdeling van arbeid spelen een belangrijke rol in alle menselijke samenlevingen, en samenwerking rijkt verder dan de grenzen van nauwe verwantschap en netwerken van wederkerige partners. Bij mensen wordt altruïsme, in ieder geval ten dele, gemotiveerd door empathie en bezorgdheid om het welbevinden van anderen.” 362

Het idee dat empathie een belangrijke rol speelt in menselijk altruïsme wordt bijvoorbeeld ondersteund door de onderzoeken van bijvoorbeeld psycholoog C.D. Batson. Hij was een van de eersten die de verbinding voorstelde tussen empathie en altruïsme, die bekend is komen te staan als de empathie-altruïsmehypothese. Batson deed een serie van 363 experimenten waarin de deelnemers een arbeider te zien kregen die elektrische schokken werden toegediend (in 364 werkelijkheid ging het hier om acteurs). De deelnemers werd verteld dat ze vrijwillig de schokken op zich konden nemen. De omstandigheden van het experiment werden door de onderzoekers steeds aangepast, zodat het gemak waarmee de deelnemers de negatieve gevoelens die gepaard gaan met het moeten aanzien hoe iemand anders schokken krijgt, in sommige gevallen makkelijk kon vermijden en in andere gevallen moeilijker. 365

Dat betekende dat deelnemers soms, na de beslissing genomen te hebben, niet hoefden te kijken en zij in andere gevallen moesten blijven kijken hoe de werknemer de schokken onderging. In het geval van zelfzuchtige motivatie voor altruïsme (met als doel de negatieve gevoelens die volgen uit empathie, voor henzelf te verminderen) zou de verwachting zijn dat deelnemers vaker de schokken op zich zouden nemen als ze moesten blijven kijken, dan wanneer ze die negatieve gevoelens op een veel gemakkelijker manier konden vermijden. Dat bleek niet het geval. De subjecten gedroegen zich over het algemeen in lijn met de altruïstische verklaring en namen ongeveer in alle variaties op het experiment in gelijke mate de schokken over. De resultaten van de gehele serie experimenten komen overeen met de 366 hypothese dat menselijk altruïstisch gedrag wordt gevormd door empathische bezorgdheid om het welzijn van anderen en niet door bezorgdheid om de eigen reputatie of andere zelfzuchtige calculaties. 367

J. M. Burkart, "The evolutionary origin of human hyper-cooperation,” 3.

361

J. B. Silk en B. R. House, "Evolutionary Foundations of Human Prosocial Sentiments," Proceedings of The National Academy of

362

Sciences 108, no. 2 (2011): 10910, doi:10.1073/pnas.1100305108.

Batson en Shaw, "Evidence for Altruism," 114.

363

zie: Batson en Shaw, "Evidence for Altruism," 114-119.

364

Silk en House, "Evolutionary Foundations of Human Prosocial Sentiments,"10912.

365

Ibid.

366

Ibid.

Tot slot

Voor het ontstaan van die verbinding tussen empathie en altruïsme biedt De Waal een uiterst elegante, spaarzame verklaring. De stap om altruïsme bij mensapen herhaaldelijk en solide aan te tonen in laboratoriumexperimenten, zou de

In document Gevoel voor iets anders (pagina 75-99)