• No results found

Stikstofbemesting in het voorjaar op grasland : de invloed van het tijdstip van stikstofaanwending op de opbrengst en het ruw - eiwitgehalte van weidegras in het voorjaar(serie 73) : verslag over 1968

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stikstofbemesting in het voorjaar op grasland : de invloed van het tijdstip van stikstofaanwending op de opbrengst en het ruw - eiwitgehalte van weidegras in het voorjaar(serie 73) : verslag over 1968"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

?

-INHOUDSOPGAVE Biz.

Inleiding 5 I. Opzet van de proeven 7

II. Aantal genomen proeven 8 III. Bijzonderheden van de proefpercelen 9

a. Algemeen 9 b. Grondonderzoek 9

c. Bemesting 10 IV. Tijdstip van stikstofaanwending 11

V. Maaidatum van de proefvelden 12 VT. Weersomstandigheden tijdens de proefneming 13

VII. Resultaten van het onderzoek 15 a. De droge-stofopbrengst 15 b. Het ruw-eiwitgehalte 19 c. De ruw-eiwitopbrengsten 21 d. Verband stikstofgift, stikstofopname en droge-stofopbrengst 21

e. De benutting van de stikstof 24

Samenvatting 2o Literatuuropgave 29 Bijlagen 1 t/m 21 50 t/m 71

(2)

INLEIDING

Het is gebleken dat een vroege stikstofbemesting in het algemeen voor-delen oplevert (1). Men heeft op deze wijze de mogelijkheid reeds vroeg over weidegras te beschikken, terwijl tevens dit gras naar verhouding lage ruw-eiwitgehalten heeft.

Bij een vroege stikstofbemesting wordt gedacht aan een bemesting zodra de weersomstandigheden en het grasland dit toelaten. Zolang het vriest en de bovenlaag van de grond bevroren is, staat de grasgroei stil en heeft het aanwenden van stikstof derhalve weinig zin. Het tijdstip waarop de eerste stikstof gegeven kan worden, kan daarom uiteenlopen van half februari tot eind maart. In de praktijk wordt echter nog in veel gevallen de eerste stik-stof gegeven in de periode tussen half maart en half april, dus wanneer de grasgroei in het algemeen reeds begonnen is. Het leek daarom van belang ter ondersteuning van de voorlichting op het gebied van stikstofbemesting in het voorjaar, in elk consulentschap waar het grasland maar enigszins van belang is, voor een vijftal jaren één of meer proefvelden aan te leggen.

Tevens is de mogelijkheid aanwezig om met het verkregen cijfermateriaal de in de reeds aangehaalde publikatie gegeven criteria te toetsen inzake het tijdstip van eerste stikstofaanwending in het voorjaar. Bij de vaststelling hiervan is gebruik gemaakt van weergegevens van het weerstation te De Bilt. Deze criteria zijn:

a. De eerste stikstof wordt niet voor 20 februari gegeven.

b. De eerste stikstof wordt pas gegeven nadat gedurende een tiental dagen de gemiddelde minimumtemperatuur niet beneden 0° C is geweest. c. Na genoemde periode van ca. tien dagen moet de grond zover ontdooid en

opgedroogd zijn, dat de stikstof kan worden gestrooid zonder het gras-land stuk te rijden en slechts minimale N-verliezen door uitspoeling te verwachten zijn.

In 1964 is met het onderzoek begonnen. De weersomstandigheden in het voor-jaar van 1964 kunnen het best gekarakteriseerd worden door een zachte maand februari, een koude maand maart en een normale maand april. Vooral de vrij lange vorstperiode in maart heeft de grasgroei sterk vertraagd.

In 1965 was de maand februari koud met een omslag naar zachter v/eer in de tweede decade van maart en een zeer natte maand april.

In 1966 was het voorjaar in het algemeen koud met omstreeks half febru-ari nog vorst en hier en daar sneeuw. De hoeveelheid neerslag was in de

maanden februari, maart en april belangrijk boven normaal.

In 1967 was de maand februari, met uitzondering van de tweede decade, evenals de maand maart, vrij zacht. De maand april evenals het begin van mei vias daarentegen aan de koude kant. De maanden februari, maart en mei wa-ren aan de natte kant, terwijl in april de hoeveelheid neerslag ongeveer normaal was. Het is vooral de koude maand april geweest die de grasgroei in het voorjaar van 1967 heeft vertraagd.

Voor zover er in 1964 sprake was van significante opbrengstverschillen, lagen deze op zand- en veengrond overwegend ten gunste van de laatste aan-wendingstijd (1 april) en in 1965 overwegend ten gunste van de derde aanwen-dingstijd (15 maart). Op klei- en lössgrond was zowel in 1964 als 1965 in veel gevallen de eerste aanwendingstijd (15 februari) in het voordeel. Bij hantering van genoemde criteria, bleek eveneens dat in 1964 begin april en

in 1965 omstreeks 20 maart het gunstigste tijdstip was om op zand- en veen-grond de eerste stikstof aan te wenden.

Op klei- en lössgrond bleek het risico van een vroege N-gift ook in deze late voorjaren van 1964 en 19Ö5 zeer gering (2).

(3)

6

-In 19^6 bleek dat slechts in een aantal gevallen significante verschil-len tussen de diverse aanwendingstijden konden worden aangetoond. Uit het schaarse aantal significante verschillen bleek dat op de zand- en veenproef-velden de aanwending op 21 februari te vroeg is geweest, zodat hierbij grote stikstofverliezen zijn opgetreden. Dit was, in tegenstelling met voorgaande jaren, hoewel in mindere mate dan op zand- en veenproefvelden, ook op klei-proefvelden het geval.

Gemiddeld is op zand- en veengrond de hoogste opbrengst verkregen bij de derde aanwendingstijd. Op kleigrond evenwel heeft bij l4ü kg N de tweede tijd van aanwending de hoogste opbrengst gegeven.

Het is gebleken dat in het voorjaar van 1966 het onder punt 3 weergege-ven criterium ook op kleigrond een belangrijke rol heeft gespeeld (J>).

Ook in 1967 bleek dat slechts in een aantal gevallen significante ver-schillen tussen de verver-schillende aanwendingstijden kunnen worden aangetoond. Op bijna alle grondsoorten is de tendens aanwezig dat de stikstofaanwending op 15 februari te vroeg is geweest.

Gemiddeld is op zand- en veengrond de hoogste opbrengst verkregen bij de derde aanwendingstijd (15 maart). Op klei-oo-veengrond is bij 70 kg N eveneens bij de derde aanwendingstijd de hoogste opbrengst verkregen, ter-wijl bij 140 kg N de opbrengst bij de tweede aanwendingstijd het hoogst was

(1 maart).

Op klei- en l'össgrond is de hoogste opbrengst verkregen bij de tweede aanwendingstijd (l maart).

Op alle grondsoorten was het ruw-eiwitgehalte van het gras hoger naar-mate de stikstof later is gegeven. Bij de laatste aanwendingstijd was op zandgrond het ruw-eiwitgehalte bij 70 kg N ca. 17 ^ en op de overige grond-soorten ca. 19 %.

Verder is ook uit het onderzoek in 1967 gebleken dat, afgezien van de omstandigheden die plaatselijk zeer verschillend kunnen zijn, het voor de praktijk aanbeveling verdient om bij het vaststellen van de meest juiste periode van eerste N-aanwending in het voorjaar gebruik te maken van de ge-geven criteria (4).

In 1968 is het onderzoek op 21 proefvelden, verdeeld over diverse grondsoorten, nogmaals herhaald. In dit verslag worden de resultaten weer-gegeven, terwijl de belangrijkste documentatiegegevens van de afzonderlijke proeven in de bijlagen 1 t/m 21 zijn vermeld.

(4)

7

I. OPZET VAN DE PROEVEN

Bij dit onderzoek werden de volgende objecten vergeleken: 4 aanwendingstijden - omstreeks 15 februari (Tl)

b. 3 stikstofhoeveelheden - omstreeks - omstreeks - omstreeks

1

15

1

maart maart april (T2) (T3) (T4) - 0, 70 en l4o kg N per ha (resp. NO, N1 en N2)

De stikstof werd gegeven in de vorm van kalkammonsalpeter 23 f°*

De proeven werden in hoofdzaak aangelegd op regelmatige percelen blij-vend grasland, die in veel gevallen zo groot v/aren, dat in de verschillende proefjaren steeds een ander gedeelte van het perceel beschikbaar zou zijn voor het aanleggen van een nieuwe proef. Door dit systeem is een goede ver-gelijking van de resultaten tussen de verschillende jaren mogelijk.

Percelen waarop in de voorgaande herfst of winter stalmest of gier was aangewend, zijn niet in het onderzoek opgenomen. Tevens is gesteld dat in het voorjaar voor een goede fosfaat- en kalibemesting in de vorm van super-fosfaat en kalizout, moest worden gezorgd.

Daar het onderzoek vooral van belang is voor weidegras, werden de proefvelden geoogst zodra één van de objecten 70 N een opbrengst van 1500 a 2000 kg droge stof per ha had bereikt.

Elk object werd in drievoud aangelegd. De veldjesgrootte was ten minste 24 m2.

In het voorjaar werd voor de bemesting een grondmonster genomen voor onderzoek op pH-KCl, humus, afslibbaar, P-Al-getal en K-getal.

Het chemisch onderzoek van de grasmonsters bestond uit de bepaling van het droge stof- en zandgehalte. In de mengmonsters van elk object werd het ruw-eiwitgehalte bepaald.

Verder werden gegevens verzameld omtrent de bemesting in het voorgaan-de jaar, voorgaan-de grondwaterstand van het perceel tijvoorgaan-dens voorgaan-de proefneming, voorgaan-de glo-bale botanische samenstelling en de weersomstandigheden.

(5)

8

-II. AANTAL GENOMEN PROEVEN

Een overzicht van de eonsulentschappen die aan het onderzoek hebben deelgenomen, de grondsoort waarop de proeven zijn aangelegd en de namen.en woonplaatsen van de proefveldhouders wordt in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1. AANTAL EN LIGGING DER PROEFVELDEN

Bijlage Reg. letter en nr. nr. van de proef 1700 II86 II87 913 91^ l405 1945 1707 1717 1506 1507 1283 1284 1285 952 953 38 39 IO68 2 449 24-50 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 2 0 2 1 NF OF OF WD WD OD 00 OGe Ve ZGe ZGe U ü" U ZNH ZNH N0ZH N0ZH NOB ZL ZL MB 79O Grondsoort Zand Zand Veen Zand Veen Zand Zand Zand Zand Klei Klei Klei-op-veen Klei-op-veen Veen Klei-op-veen Klei Veen Veen Zand Loss Loss Zand

Naam en woonplaats van de proefveldhouder

J.A. Bos, De Valom

Proefboerderij "Bosma Zathe i", Selmien R. Stoker, Nijbeets J. de Wal, Dwingelo M. Broekman, Eemster H. Wolf Lzn., Ees J . H . M o r s i n k , Ambt-Delden J . A . G . M e l l i n k , D o e t i n c h e m J . Tolboom, A c h t e r v e l d C.G. van Noord, Heilouw H. v . d . Z a n d t , P u i f l i j k J . B e e k h u i s , S p a k e n b u r g J . B e e k h u i s , S p a k e n b u r g D. Groeneweg, W i l n i s J . G . L a n s i n g , Monnikendam J . Weerdenburg, Bovenkerk J . P o n s , Bergambacht J . S c h e p , Berkenwoude J . van S l e e u w e n , Wijbosch F r . R e n a r d i e , V a a l s F r . van Wersch, M e c h e l e n - W i t t e m ' i e l a a n g e l e g d , maar n i e t g e o o g s t

Uit t a b e l 1 b l i j k t dat door 1;5 consulentschappen i n t o t a a l 21 proeven

z i j n genomen. Van deze 21 proefvelden lagen er 8 op zand* 5 op veen en 3 °P

kleigrond, t e r w i j l daarnaast nog 3 proeven op kleiopveen en 2 op l o s s

-grond, z i j n aangelegd. In v e r g e l i j k i n g met h e t voorgaande j a a r i s op

veen-grond het a a n t a l proeven met 1 toegenomen en op kleiveen-grond met 1 teruggelopen.

De proef MB 790 i s wel aangelegd, maar naderhand i s i n verband met een

onregelmatigheid besloten deze proef n i e t t e oogsten.

(6)

I I I . HUZONDERHEDSN VAN DE PROEFPERCELEN a . Algemeen

Alle genomen proeven werden aangelegd op percelen blijvend grasland. De botanische samenstelling op de zandpercelen was in het algemeen vrij goed te noemen terwijl op de veenpercelen de botanische samenstelling vari-eerde van matig tot vrij goed. De kleipercelen hadden een goede botanische samenstelling terwijl de percelen op de overige grondsoorten een vrij goede botanische samenstelling hadden.

Opvallend was op sommige percelen de vrij sterke kruidenbezetting. De soorten die in hoofdzaak voorkwamen waren paardebloem en boterbloem. De ge-slotenheid van de grasmat liet op sommige percelen te wensen over terwijl op enkele proefvelden de zode was beschadigd door mollen.

De grondwaterstand is bij de meeste proeven regelmatig opgenomen. In sommige gevallen is geen opgave gedaan, terwijl soms een schatting is ge-maakt van de grondwaterstand in de zomer en in de winter. Dit is veelal het geval geweest op percelen waar veelal de grondwaterstand zeer laag is. b. Grondonderzoek

Teneinde een indruk te krijgen van de bemestingstoestand is van ieder proefveld voor de bemesting een grondmonster genomen van de laag 0-5 cm.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van het grond-onderzoek.

Tabel 2. RESULTATEN GRONDONDERZOEK

B i j l a g e n r . Zand 1 2 4 6 7 8 9 19 Veen 3 5 14 17 18 K l e i 10 11 16 K l e i - o p - v e e n 12 13 15 Lös s 20 21 R e g . l e t t e r NP OP WD OD 00 OGe Ve NOB OP WD U N0ZH N0ZH ZGe ZGe ZNH U U ZNH ZL ZL en n i ' . 1700 1186 913 1405 1945 1707 1717 i c 6 8 1187 914 1285 38 39 1506 1507 953 1283 1284 952 2449 2450 pH-KCl 5,2 5 , 1 4 , 7 5 , 3 5 , 1 5 , 3 5 , 3 5 , 4 4 , 9 5 , 6 5 , 3 4 , 9 5,2 5,* 5 , 8 6,2 4 , 9 4 , 8 4 , 8 5 , 1 5,2 Humus 6 , 9 1 5 , 7 1 2 , 7 6 , 8 9 , 8 6 , 0 7 , 4 3 , 4 5 2 , 6 5 9 , 7 4 0 , 0 3 9 , 2 5 0 , 1 1 1 , 0 8 , 4 1 6 , 5 3 0 , 8 3 0 , 6 3 7 , 9 9 , 0 6 , 5 A f s l i b -b a a r % 10 8 -10 -13 -32 27 28 70 53 32 36 43 34 29 28 P-Al g e t a l 37 26 52 -31 25 54 50 80 15 74 53 51 19 46 38 30 24 22 10 15 K - g e t a l 31 26 22 17 11 38 34 28 21 19 25 17 12 23 31 20 23 19 16 22 32 K - g e h a l t e i n 1/1000 et 22 37 26 14 10 24 26 11 9 1 88 82 54 48 26 29 30 62 48 51 22 25

(7)

10

Uit tabel 2 blijkt dat de pH van de grond op de zand- en veenpercelen in vrijviel alle gevallen goed is te noemen (^,3-5,5)- Deze waardering geldt eveneens voor de percelen grasland op klei-op-veen- en op lössgrond. Op kleigrond zien we in vergelijking met de percelen op de andere grond-soorten de hoogste pH's voorkomen. Op het perceel waarop de proef ZNH 953 is aangelegd, is de pH van de grond "hoog" te noemen.

Verder blijkt uit tabel 2 dat de P-Al-getallen van de verschillende percelen nogal sterk verschillen. Op zandgrond lopen volgens de adviesbasis de P-Al-getallen uiteen van "vrij laag" (25) tot "vrij hoog" (5^)« Op veen-grond zijn de verschillen nog groter. Het perceel waarop de proef WD 91^ is aangelegd is het P-Al-getal zonder meer "te laag", terwijl op de percelen waarop de proeven OF 1187 en U 1285 zijn aangelegd de P-Al-getallen "hoog" zijn te noemen. Op kleigrond is op één proef (ZGe I506) het P-Al-getal "vrij laag". Deze waardering geldt eveneens voor de proeven op klei-op-veengrond en op lössgrond. De vrij grote verschillen die v/e zien bij de P-Al-getallen zijn ook aanwezig bij de K-getallen. Op zandgrond is het K-getal op de proef 00 19^5 "te laag", terwijl in een aantal gevallen het K-getal "hoog" (3^) of zelfs "te hoog" (38) genoemd kan worden. Op de overige grondsoorten zijn in veel gevallen de K-getallen meer aan de "hoge" dan aan de "lage" kant.

Ondanks de vrij grote variatie in P-Al- en K-getallen en met uitzonde-ring van een enkel extreem geval, kan toch worden gesteld, dat over het ge-heel genomen de bemestingstoestand van de praktijkpercelen waarop in het voorjaar van 1968 de proeven van Serie 73 zijn aangelegd, zodanig was dat op grond hiervan een onbelemmerde grasgroei verwacht kon worden. c. Bemesting

Daar de uitslag van het grondonderzoek in alle gevallen te laat bekend was, kon de basisbemesting met fosfaat en kali niet op het resultaat van dit grondonderzoek worden gebaseerd. Om echter eventuele tekorten aan fos-faat en kali uit te schakelen, is gesteld dat voor een goede fosfos-faat- en

kalibemesting gezorgd moest worden. De hoeveelheid fosfaat en kali die in het voorjaar is aangewend, is voor zover deze op de verslagstaten was ver-meld, weergegeven in de verschillende bijlagen. De hoeveelheden die per ha zijn gegeven, varieerden veelal van 200 tot 300 kg superfosfaat en 200 tot kOQ kg kalizout 40 %.

Opgemerkt kan nog worden dat op de proefvelden waar het P-Al- of K-getal aan de hoge kant was, genoemde hoeveelheden fosfaat en kali in elk geval zijn aangewend.

Uit de verdere bemestingsgegevens is gebleken, dat op één uitzondering na, de percelen in de voorgaande herfst of winter niet met stalmest zijn be-mest. De uitzondering betreft het perceel waarop de proef NF 1700 is aange-legd. Op dit perceel is nl. in september 19^7 oa. 20 ton stalmest gegeven. Er is aangenomen dat deze stalmestgift, geen effect zou hebben op de gras-groei in het voorjaar, daar ze reeds vroeg in de herfst is aangewend.

(8)

- 11

IV. TIJDSTIP VAN STIK5T0FAANWENDING

De eerste stikstofgift zou volgens plan omstreeks 15 februari worden gegeven. De latere giften zouden daarna met een interval van 14 dagen wor-den aangewend. In hoeverre het is gelukt deze opzet te verwezenlijken, wordt

vermeld in tabel ~$.

Tabel 3. AANWENDINGSDATA VAN DE STIKSTOFGIFTEN EN MAAIDATA VAN DE PROEFVELDEN

Bijlage nr. Zand 1 2 4 6 7 8 9 19 Veen 3 5 14 17 18 Klei 10 11 16 Klei-op-veen 12 13 15 Loss 20 21 Reg.letter NF OF WD OD 00 OGe Ve NOB OF WD ü NOZH NOZH ZGe ZGe ZNH U U ZNH ZL ZL en nr. 1700 II86 913 1405 1945 1707 1717 IO68 II87 914 1285 38 39 1506 1507 953 1283 1284 952 2449 2450

A anwend ings da tum le aan-wending 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 15 febr. 2e aan-wending 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 1 maart 4 maart 4 maart van de stikstof 3e aan-wending 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 14 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 15 maart 19 maart 19 maart 4e aan-wending 1 april 1 april 29 maart 1 april 1 april 1 april 29 maart 29 maart 1 april 29 maart 29 maart 1 april 1 april 1 april 1 april 1 april 29 maart 29 maart 1 april 3 april 3 april Maaidatum proefveld 3 mei 26 april 2 mei 2 mei 2 mei 1 mei 29 april 8 mei 29 april 9 mei 1 mei 27 april 26 april 2 mei 2 mei 29 april 29 april 2 mei 27 april 9 mei 7 mei

Tabel 3 laat zien dat op alle proefvelden de eerste stikstofgift op 15 februari is aangewend. Uit de gegevens vermeld in de verslagstaten kon wor-den opgemaakt dat in de meeste gevallen de gesteldheid van de grond vrij redelijk was. Het was droog maar vrij schraal weer met 's nachts temperatu-ren om het vriespunt.

De overige N-aanwendingen zijn wat het tijdstip betreft eveneens vol-gens plan uitgevoerd. Bij de aanwending op 1 maart en 15 maart waren de

om-standigheden (grond-temperatuur) weinig verschillend van die op 15 februari. Tijdens de 4e N-aanwending (l april) waren de omstandigheden vooral gezien de temperatuur gunstiger dan tijdens de eerste drie aanwendingstijden. Het was minder koud en minder schraal weer.

(9)

12

V. MAA3DATUM VAN DE PROEFVELDEN

Volgens proefplan zou er worden geoogst, wanneer bij een bepaalde aan-wendingstijd op het object 70 kg N per ha het gras het weidestadium had be-reikt. Dit weidestadium vertegenwoordigt een hoeveelheid vers gras van ca.

10 ton per ha. Deze hoeveelheid vers gras komt al naar gelang het droge-stofgehalte ongeveer overeen met een opbrengst die ligt tussen de 1500 en 2000 kg droge stof per ha. Het weidestadium is zo goed mogelijk door schat-ting vastgesteld.

Wanneer wij aan de hand van de bijlagen de droge-stofopbrengsten nader bekijken dan blijkt dat het merendeel van de proeven in het juiste stadium is geoogst. Bij enkele proeven lag de gemiddelde opbrengst bij JÖ N iets boven de 2000 kg droge-stof terwijl bij sommige proeven deze opbrengst iets beneden de 1500 kg droge stof lag.

De data waarop de proeven zijn geoogst zijn vermeld in tabel ]5» Hieruit blijkt dat de eerste proef is geoogst op 26 april en de laatste op 9 mei.

Dit verschil is in voorgaande jaren weleens groter geweest. Opvallend is ook het geringe verschil in gemiddelde maaidatum tussen zand-, veen- en kleigrond. Op lössgrond is gemiddeld gezien het laatst gemaaid.

(10)

13

-VI. WEERSOMSTANDIGHEDEN TIJDENS DE PROEFNEMING

Bij de invloed van het tijdstip van stikstofaanwending op de opbrengst en het ruw-eiwitgehal <;e van weidegras in het voorjaar, spelen de weersom-standigheden een uitermate grote rol. Daarom zal aan de hand van weergege-vens worden getracht een indruk te geven hoe de weersomstandigheden zijn geweest gedurende de eerste vijf maanden van het jaar.

In tabel h is per decade weergegeven de gemiddelde minimum en maximum temperatuur van de weerstations Eelde, De Bilt en Beek (L) over de maanden januari t/m mei.

T a b e l 4 . MINIMUM EN MAXIMUM TEMPERATUUR GEMIDDELD PER DECADE

M i n i m u m t e m p e r a t u u r Jc) Eelde De Bilt Beek (L) januari I -8,7 -4,1 -3,2 II -3,7 -1,9 -1,1 III 1,6 1,8 0,6 februari I -0,1+ 0,5 1,0 II -1,2 -0,6 -0,0 III -2,5 -2,6 -3,0 maart I -0,3 -0,1 0,0 II 1,4 2,4 1,6 III 3,4 4,2 5,4 april I -1,0 -0,7 -0,8 II 3,8 5,2 4,4 III 5,9 5,4 7,9 mei I 6,0 6,1 7,o II 3,2 4,1 4,0 III 7,7 9,5 8,1 M a x i m u m t e m p e r a t u u r (C) Eelde De Bilt Beek (L) -0,2 2,9 2,9 4,4 5,7 5,1 5,7 5,8 4,8 4,7 5,0 5.3 4,2 4,7 4,9 1,7 1,8 2,1 5,4 6,6 5,2 7,5 8,4 7,7 14,5 [15,4 15,6 - " 1 8,1 9,o 10,1 16,7 17,2 17,5 17,9 18,1 18,8 13,3 14,4 14,4 12,1 12,7 13,0 17,7 18,1 17,9

Uit tabel 4 blijkt dat in de eerste en tweede decade van januari de gemiddelde minimumtemperatuur steeds beneden 0° C is geweest en in de derde decade boven 0° C. In februari zijn het vooral de tweede en derde decade geweest, waarin gemiddeld de minimumtemperatuur beneden 0° C is geweest. Van genoemde twee decades in februari v/as de derde decade wel het koudst. Dit komt ook duidelijk naar voren uit de vrij lage gemiddelde maximumtempe-ratuur. In de eerste decade van maart is in Eelde en De Bilt de gemiddelde minimumtemperatuur iets onder 0° C geweest, terwijl in Beek (L) de gemiddel-de minimumtemperatuur 0° C was. De gemidgemiddel-delgemiddel-de maximumtemperatuur in gemiddel-de eer-ste decade van maart ligt echter in vergelijking met de laateer-ste decade van februari aanmerkelijk gunstiger.

De derde decade van maart duidt op vrij zacht voorjaarsweer, vooral ge-zien ook de gemiddelde maximumtemperatuur.

In de eerste periode van april was het vooral 's nachts vrij koud, ter-wijl het tijdens de tweede en derde decade vrij warm is geweest. Vooral de gemiddelde maximumtemperaturen hebben in die periode vrij hoge waarden be-reikt.

In de eerste en tweede decade van mei lagen de maximumtemperaturen dan ook weer aanzienlijk lager.

Hanteren we het in de inleiding onder punt b. genoemde criterium, dan blijkt dat wat betreft de gemiddelde minimumtemperatuur de stikstof, gezien de plaatselijke verschillen, zowel in de tweede als de derde decade van

maart gegeven had kunnen worden. Gemiddeld zou dit neerkomen op ca. 20 maar; Naast de temperatuur is ook de hoeveelheid neerslag van belang. In ta-bel 5 zijn de gemiddelde neerslagcijfers per decade van de districten Eeld°-De Bilt en Beek (L) weergegeven. Tevens is vermeld de totale hoeveelheid neerslag per maand met daaronder de afwijking van normaal.

(11)

14

Tabel 5. NEERSLAGCIJFERS VAN DRIE WAARNEMINGSSTATIONS

District Eelde De Bilt Beek (L) Decade I II III Totaal Afw. v, norm. I II III Totaal Afw. v. norm. I II III Totaal Afw. v. norm. januari 26 ?6 13 65 +5 34 37 15 86 +18 3^ 32 27 93 +27 Gemiüde februari 19 3 4 26 -22 22 3 8 33 -22 9 20 16 45 -10 1de neerslag in mm maart 11 24 7 42 +2 11 22 11 44 0 15 31 17 63 +17 april 17 0 14 31 -14 12 1 16 29 -21 4 0 2 6 -49 mei 36 37 6 79 +28 36 41 17 94 +4o 39 15 9 63 +5

Uit tabel 5 blijkt dat in de maand januari gemiddeld over de distric-ten de hoeveelheid neerslag iets boven normaal is geweest. In februari daar-entegen was de hoeveelheid neerslag beneden normaal. In maart is in het district Eelde en De Bilt de hoeveelheid neerslag ongeveer normaal geweest, terwijl in het district Beek (L) iets meer dan de normale hoeveelheid neer-slag is gevallen. In april is vooral in Z.Limburg de hoeveelheid neerneer-slag

gering geweest. Mei daarentegen, echter weer met uitzondering van Z.Limburg, was aan de natte en sombere kant.

Uit het geheel kan worden afgeleid dat het voorjaar van 1968 vrij droog is geweest.

Daar het naast droog, de laatste decade van maart en de tweede en der-de der-decader-de van april ook vrij warm is geweest, heeft der-de grasgroei zich in het voorjaar van 1968 vrij vlot kunnen ontwikkelen.

Wat de gestelde criteria betreft, zal aan de hand van de opbrengstre-sultaten hierop nader worden ingegaan.

(12)

15

VII. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

Het proefveld is in één keer gemaaid en oer veldje is de grasopbrengst gewogen en bemonsterd. In deze grasmonsters is het gehalte aan droge stof en zand bepaald, terwijl in de mengmonsters van elk object het ruw-eiwit-gehalte is onderzocht. In de bijlagen is van ieder proefveld per object de gemiddelde droge-stofopbrengst per ha, de ruw-eiwitopbrengst per ha en het percentage ruw eiwit weergegeven.

a. De droge-stofopbrengst

De gegevens van de gemiddelde droge-stofopbrengsten per object zijn wiskundig bewerkt door de afdeling Wiskundige Bewerking van het Proefsta-tion voor de Akker- en Weidebouw. Op iedere proef is een variantie-analyse toegepast. De onderlinge verschillen tussen de gemiddelde droge-stofop-brengsten per behandeling zijn getoetst met de breedtetoets. Hierdoor is een nadere specifikatie van het resultaat van de P-toets verkregen. Dit is in de bijlagen door gezamenlijke onderstreping voorgesteld. De door dezelf-de lijn ondezelf-derstreepte gemiddezelf-deldezelf-de opbrengsten verschillen niet significant

op de 5 $-gren.s, terwijl de gemiddelde opbrengsten die niet gezamenlijk zijn onderstreept, significant verschillen op de 5 $-grens. Tevens zijn ver-meld de standaardafwijking (S) van de proef en de variâtiecoëfficiënt

(= : r . ,, ,v x 100), dus de standaardafwijking uitgedrukt in procen-ten van het gemiddelde.

De resultaten van de wiskundige berekening van iedere proef, waarvan de resultaten zijn vermeld in de bijlagen, zijn samengevat in tabel 6. Van elk N-niveau is weergegeven welke tijd van stikstofaanwending significant het beste resultaat heeft gegeven.

T a b e l 6 B i j l a g e n r . Zand 1 2 1+ 6 7 8 9 19 Veen 3 5 lU-17 18 K l e i 10 11 16 . SAMENVATTING R e g . l e t t e r en n r . NP 1700 OP 1186 WD 913 0D 1405 00 194-5 OGe 1707 Ve 1717 NOB IO68 OP 1187 WD 91H-ü 1285 N0ZH 38 N0ZH 39 ZGe 1506 ZGe 1507 ZNH 953 K l e i - o p - v e e n 12 13 15 Loss 2 0 2 1 u 1283 U 12 84 ZNH 952 ZL 2 ^ 9 ZL 2450

VAN DE WISKUNDIGE BEWERKING VAN DE DR0GE-ST0FOFBRENGSTEH 70 N T l t . o . v . T2 -T2 T2 -_ Tl t . o . v . T3 -T3 -_ Tl t . o . v . T^ -T l T l Tl T4 -_ T2 t . o . v . T3 -T3 -T2 t . o . v . T4. T2 -T2 -T2 -T2 -T2 T2 -T3 t . o . v . Ti|. -T3 -T3 -T3 -T3 -. 1^0 N Tl t . o . v . T2 -T2 -T2 Tl t . o.v. T3 -T3 -Tl T3 -T l t .o.v. T4 -Tl -T4 Tl -Tl T2 t . o . v . T3 -T2 T3 -g e e n b e r e k e n i n -g u i t -g e v o e r d - - - T3 ~ - T3 T2 t . o . v . Tl | -T2 -Tl | T2 T2 -T2 -T2 T3 t.0 .v. Tl | -T3 -T3 -T3 T3 T3 T3 -T3

(13)

16

Wanneer v/e tabel 6 In zijn geheel overzien dan valt ook dit jaar weer direkt op dat bij een groot aantal proeven zowel bij Ju als l4o kg N per ha

weinig of in het geheel geen significante verschillen tussen de diverse aan-wendingstijden kunnen worden aangetoond.

In die gevallen v/aarbij op de zandproefvelden van significante ver-schillen gesproken kan worden zien -we bij 70 kg N per ha dat in hoofdzaak Tl, T2 en Tj5 significant beter zijn dan Th. Hieruit valt op te maken dat het

tijdstip waarop de 4e N-aanwendir.g heeft plaatsgevonden te laat is geweest. Bij een gift van l4ü kg N per ha is deze tendens veel minder duidelijk aan-wezig.

Op veengrond is bij Jo kg N per ha het aantal significante verschillen gering. Bij l4o kg N per ha is dit aantal iets groter, hoewel het moeilijk is binnen deze verschillen een bepaalde tendens aan te wijzen. Dit zelfde is ook van toepassing voor de proeven op kleigrond en op klei-op-veengrond.

Op de twee 1'dssproefvelden zijn in het geheel geen significante ver-schillen aanwezig.

Naest een wiskundige bewerking van de afzonderlijke proeven is ook op de proeven per grondsoort een gezamenlijke wiskundige berekening uitgevoerd.

De gezamenlijke bewerking omvat acht proeven op zand-, vijf op veen-, drie op klei-, twee op klei-op-veen- en twee op lössgrond. Voor de gezamen-lijke bewerking is niet opgenomen de proef U 1284 (klei-op-veen). De oor-zaak hiervan is gelegen in het feit dat een gedeelte van deze proef niet ge-oogst is, met het gevolg dat in plaats van een proef in drievoud slechts een proef in tweevoud overbleef.

De gemiddelde opbrengsten bij de verschillende N-hoeveelheden en aan-wendingstijden zijn per grondsoort weergegeven in tabel 7.

Uit de gezamenlijke wiskundige berekening blijkt dat op zand-,- veen-en lössgrond, zowel bij 70 als 140 kg N per ha geveen-en significante verschillveen-en aanwezig zijn tussen de diverse tijdstippen van N-aanwending. Op kleigrond daarentegen zien we dat bij 140 kg N per ha de derde aanwendingstijd signi-ficant beter is dan de vierde tijd van aam-zending. Op klei-op-veengrond zien we een zelfde verschil aanwezig bij 70 kg N per ha. Bij 140 kg N per

ha heeft op deze grondsoort de tweede en derde tijd van aanwending signifi-cant een beter resultaat gegeven dan de eerste tijd van N-aanwending ter-wijl ook de derde aanwendingstijd beter is dan de vierde tijd van aanwending.

Evenals bij de berekening van de afzonderlijke proeven blijkt ook bij de berekening per grondsoort het aantal significante verschillen vrij ge-ring te zijn. Een duidelijke conclusie is hieruit dan ook moeilijk te trek-ken. Daarom zijn de in tabel 7 vermelde gemiddelde opbrengsten per grond-soort eveneens weergegeven in figuur 1 .

(14)

17

T a b e l 7 . DROGE-STOFOPBRENGST IN KG PER HA PER GRONDSOORT

Zand Object Kg ds per ha Veen Object Kg ds per ha Klei Object Kg ds per ha Klei-op-veen Object Kg ds per ha Lös s Object Kg ds per ha NP I7OO; OP II86; WD 913; OD 1405; NO 636 N1T4 1342 N1T3 1534 N1T2 I561 N1T1 I588

OP II87; WD 91^; U I285; NOZH 38; NO

926

N1T1 1540

ZGe I506; ZGe NO IO73 N1T4 1723 U 1283; ZNH S NO 980 N1T4 1470 ZL 2449; ZL 2 NO II55 N1T1 I88O N1T4 I663 N1T2 I69O ; I5O7; ZNH 953 N1T1 I877 N2T4 2063 52 N1T1 I525 N1T2 I56O 450 N1T2 I95O N1T4 I95O N1T3 I745 N1T2 2110 N1T3 I68O N1T3 I97O 00 19H N2T4 1888 NOZH 3S N2T4 2070 N1T3 2113 N2T1 I705 N2T4 2175 -5; OGe N2T3 2087 N2T1 218I N2T1 2477 N2T4 I72O N2T1 2315 17Û7; Ve 1717; N2T1 2126 N2T2 2234 N2T2 2493 N2T2 1935 N2T2 2335 N2T2 2l8C N2T3 2357 N2T3 2600 N2T3 2050 N2T3 2440 NOB IO68

(15)

Figuur. 1. GEMIDDELDE DROGE-STOFOPBRENGSTEN PER GRONDSOORT

kg ds/ha

2250 r 8 zandproef velden

2000

-1750

1500

1250

1000

750

500

. . 1e aanwending ( 1 5 / 2 )

o o 2e - ( 1 / 3 )

+ + 3e « (15/3)

x x 4e « (30/3)

2500

r

2250

2000

1750

1500

1250

1000

L

5 veenproefvelden

kg ds/ha

2500 r 2 k l e i - op veenproefvelden

3 kleiproefvelden

2750

r

2 lösspropfvelden

HO

kg N/ha

HO

kg N/ha

(16)

19

Uit figuur? 1 blijkt, uitgaande van de werkelijke gemiddelde opbrengsten, dat op zandgrond de laagste opbrengst is verkregen bij de laatste tijd van

aanwending (30/3)• Tuisen de overige aanwendingstijden is het opbrengstver-schil uiterst gering. Uit het feit dat de opbrengst van de 4e aanwendings-tijd achterblijft raag de conclusie worden getrokken dat het aanwendings-tijdstip waarop deze aanwending heeft plaatsgevonden te laat is geweest.

Op veengrond zien we dat bij beide stikstofniveaus de hoogste opbrengst is gehaald bij de 3e aanwendingstijd (15/3)- Het verschil met de tweede aan-wendingstijd is echter niet groot en bedraagt ongeveer 100 kg droge stof per ha. De laagste opbrengst bij 70 kg N per ha is verkregen bij de eerste aan-wending en bij 140 kg N bij de vierde aanaan-wending. Hieruit blijkt dat een hoeveelheid van 70 kg N gegeven op het tijdstip waarop de eerste

aanwending-heeft plaatsgevonden te vroeg, terwijl daarentegen 1 4 O kg N gegeven op 30 maart (4e aanwending) te laat is geweest. Gezien deze wisselwerking kan wor-den gesteld dat met een meerdere hoeveelheid stikstof het tijdstip van eer-ste N-aanwending vervroegd kan worden. Dit zelfde effect is ook aanwezig op klei-op-veen- en 1'óssgrond en hoewel minder duidelijk ook op kleigrond.

Op kleigrond zijn de opbrengstverschillen tussen de aanwendingstijden groter dan op de overige grondsoorten. Heel duidelijk komt hier tot uiting dat het tijdstip waarop de vierde aanwending (30/3) heeft plaatsgehad te laat is geweest.

De eerste aanwending van 70 kg N daarentegen is te vroeg geweest, ter-wijl bij 140 kg N het opbrengstverschil met de tweede en derde tijdaanwen-ding weer vrij gering is.

Op klei-op-veengrond zien we dat de opbrengst bij de derde aanwendings-tijd (15/3) het gunstigst naar voren komt. Bij de eerste en vierde aanwendings-tijd van aanwending is de opbrengst nagenoeg bij beide N-niveaus gelijk. Ook hier is het dus zo dat de eerste aanwending te vroeg en de vierde te laat is geweest.

Op 1'óssgrond zijn de verschillen in opbrengst tussen de tijden van aan-wending bij 70 kg N zeer klein. Bij l4o kg N zijn de verschillen iets groter. De hoogste opbrengst is hier verkregen bij de derde en de laagste bij de vierde tijd van aanwending.

Opgemerkt kan worden dat de significante verschillen die op klei- en klei-op-veengrond (gezamenlijke bewerking) zijn aangetoond goed overeen-stemmen met eveneens de duidelijkste verschillen in de werkelijke opbreng-sten op deze grondsoorten.

Uit het geheel blijkt dat in het voorjaar van 1968 het verschil in op-brengstverloop tussen de grondsoorten niet groot is. Gesteld mag worden dat, met uitzondering van zandgrond, bij de derde tijd van aanwending het gunstigste opbrengstresultaat is verkregen. De verschillen zijn niet groot, maar dit geldt in nog sterkere mate voor zandgrond, zodat van het voorjaar van 1968 gezegd kan worden dat stikstofaanwending rond 15 maart als het meest optimale tijdstip kan worden aangemerkt. Brengen we deze conclusie in verband met de gestelde criteria dan blijkt dat dit v/eer goed met elkaar overeenstemt.

Wat het geringe verschil in opbrengstverloop tussen de grondsoorten betreft, dit kan wellicht worden verklaard uit het feit dat het in het laatst van

maart en in april naast vrij warm ook vrij droog is geweest. Hierdoor hebben de verschillende grondsoorten op een bepaalde hoeveelheid stikstof wellicht gelijk gereageerd. In voorgaande jaren zijn de weersomstandigheden zeer ze-ker minder gunstig geweest dan in 1968. Vandaar ook dat in die jaren de reac-tie van de verschillende grondsoorten duidelijk verschilde met die in het voorjaar van 1968.

b. Het ruw-eiwitgehalte

In de mengmonsters van elk object is het ruw-eiwitgehalte bepaald. Per proef is in de bijlagen het verloop van het ruw-eiwitgehalte in een grafiek weergegeven. Om inzicht te krijgen in het ruw-eiwitgehalte per grondsoort zijn de proeven op dezelfde wijze ingedeeld als in tabel 7• Het verloop van het ruw-eiwitgehalte per grondsoort is weergegeven in figuur 2.

(17)

Figuur 2. GEMIDDELD RUW-EIWITGEHALTE PER GRONDSOORT

% re

23

r

8 zandproefvelden

26

24

22

20

18

.X

• • 1e aanwending (15/2)

o o 2e *• ( 1/3)

+ + 3e " (15/3)

x x 4e •• (30/3)

34

r

5 veenproefvelden

32

30

28

26

-24

22

20

.*•

"J>

~-&

% r e

34

r

2 klei op veenproefvelden

32

30

28

26

24

22

20

L

3Q 3 kleiproefvelden

28

26

24

22

20

18

70

140

kg N / h a

30

28

26

24

22

20

18

2 lössproefvelden

x m»m ..•*'

.•''' '+

y^^%

x'' .s'sC^

y^yy^

^ > > ^

s.'$y^

^

s ' ^ ^

1 1 1

o

70

140

kg N/ha

(18)

21

Uit figuui 2 blijkt dat op alle grondsoorten zowel bij 70 als 140 kg N per ha het verschil in ruw-eiwitgehalte van het gras tussen het eerste, tweede en derde tijdstip van N-toediening zeer gunstig is. Op het tijdstip waarop de vierde aanwending, dus veertien dagen later, heeft plaatsgevonden, zien we dat op alle grondsoorten het gras een aanzienlijk hoger ruw-eiwit-gehalte heeft. Het verschil bij beide N-niveaus bedraagt globaal genomen ca. 3 eenheden. Uit dit verschil komt duidelijk naar voren dat "te late aan-wending van stikstof in het voorjaar" het re-gehalte van weidegras in on-gunstige zin vrij sterk kan beïnvloeden. In het voorjaar van 1968 blijkt dat een veertien dagen latere aanwending reeds ongunstig kan zijn. Dit is voor de praktijk van zeer grote betekenis.

Verder blijkt dat naarmate de N-gift hoger is, ook het ruw-eiwitgehalte hoger is. Uitgaande van 70 leg N zien we dat met uitzondering van de vierde

aanwendingstijd, op zand-, veen-, klei- en lössgrond het ruw-eiwitgehalte van het weidegras gemiddeld 22 % bedraagt. Op klei-op-veengrond ligt dit gehalte belangrijk hoger en bedraagt ca. 23 %. Wel moet er nog op worden gewezen dat het opbrengstniveau van de grondsoorten niet geheel aan elkaar gelijk is. Dit verschil is ook van invloed op de hoogte van het ruw-eiwit-gehalte .

d. De ruw-eiwitopbrengsten

Uit de gegevens omtrent de droge-stofopbrengsten en het ruw-eiwitgehal-te, is de opbrengst aan ruw eiwit berekend. De ruw-eiwitopbrengsten zijn

per proef eveneens vermeld in de bijlagen. Ook per grondsoort is de opbrengst aan ruw eiwit berekend en de gemiddelde opbrengstcijfers zijn weergegeven in figuur ^.

Uit figuur 3 blijkt dat op zandgrond het verschil in ruw-eiwitopbrengst tussen de aanwendingstijden zeer klein is. Op de overige grondsoorten zijn de verschillen iets groter. Op veen-, klei-op-veen-en lössgrond geeft de eerste N-aanwenaing de laagste ruw-eiwitopbrengst, terwijl op deze grond-soorten in de meeste gevallen de opbrengst bij de derde tijd van aanwending het gunstigst is.

Dat er tussen de aanwendingstijden geen of maar geringe verschillen in ruw-eiwitopbrengst naar voren komen, vindt zijn oorzaak in het feit dat

veelal hogere droge-stofopbrengsten gepaard gaan met lagere ruw-eiwitgehalten en lagere droge-stofopbrengsten met hogere ruw-eiwitgehalten.

d. Het verband tussen stikstofgift, stikstofopname en droge-stofopbrengst Om een duidelijk inzicht te krijgen omtrent het verband stikstofgift, stikstofopname en droge-stofopbrengst zijn de gemiddelde droge-stofopbreng-sten en de hoeveelheid gegeven en opgenomen N per grondsoort, weergegeven

in de diagrammen A en B (figuur h), C en D (figuur 5) en E (figuur 6 ) . Langs de verticale as staat naar boven toe de opbrengst in kg droge stof per ha en naar beneden toe de hoeveelheid aangewende stikstof in kg per ha. Langs de horizontale as is weergegeven de hoeveelheid opgenomen stikstof in kg per ha. De hoeveelheid opgenomen stikstof is berekend door de opbrengst aan ruw eiwit te delen door 6,25.

De lijnen boven de horizontale as stellen het verband voor tussen droge-stofopbrengst en hoeveelheid opgenomen stikstof. Uit de figuren 4 t/m 6 blijkt dat dit verband voor de diverse aanwendingstijden niet altijd gelijk is. Verder blijkt dat het verband opname-opbrengst in geen enkel ge-val rechtlijnig is, maar dat de gegeven lijnen alle geleidelijk aan iets afbuigen.

(19)

Figuur 3. GEMIDDELDE RUW-EIWITOPBRENGST IN KG PER HA PER

GRONDSOORT.

kg r e / h a

600\- 8 zandproefvelden

. . 1e ^....iwending (15/2)

o o 2e •• ( 1/3)

+

+ 3e « (15/3)

x x 4e •• (30/3)

5 veenproefvetden

kg r e / h a

700 r- 2 k l e i - o p veenproefvetden

3 kleiproefvelden

2 lössproefvelden

HO

kg N/ha

HO

kg N/ha

(20)

z

LU I O

O o

z

a:

<

CD

N z

û- LU

o >

(/)

o

z

UJ

a:

m

a.

o

u.

o

h-10 i UJ CD O Q£ O Z UJ UJ

Z

< Z

a.

o

Li. O t— CO ^

o

x:

u' t— ^^ *—.-o» c c (U

£

: c o o <D <U C>4 m *"* -0) CO m

à

en *—^ î 41 ««» C >

o

1_

o.

Lf)

c

(U >

m

in • o O) J * 1 o o o -C o n i o o o CN 1 O o o *"

o

oc, o -C U. O U.

o

l~ co ^ h-co

z

LU en co 3 H-Q Z <

m

ce LU > LU X 3 3 Ol o> •X

(21)

24

Het verband tussen stikstofgift en hoeveelheid opgenomen stikstof is weergegeven in het gedeelte onder de horizontale as.

Op zandgrond blijkt de opgenomen hoeveelheid stikstof bij alle aanwen-dingstijden zowel bij 70 als b^j 140 kg N per ha gelijk te zijn. V/at nu het

band opname-opbrengst betreft, zien we tussen de aanwendingstijden wel ver-schillen naar voren komen. Het blijkt dat de verwerking van de opgenomen hoeveelheid stikstof bij de eerste en tweede aanwendingstijd gelijk i s , maar dat naarmate de stikstof later is gegeven, vooral bij de vierde tijd van aanwending, de verwerking ongunstiger wordt. Vooral gezien de ongunstige verwerking van de hoeveelheid stikstof gegeven op pO maart, mag nogmaals de conclusie worden getrokken dat N-aanwending op dit tijdstip te laat is ge-weest.

Op veengrond zien we dat naarmate de stikstof later is gegeven de op-genomen hoeveelheid stikstof hoger is. Gezien dit feit mag gesteld worden dat vooral bij de eerste maar ook bij de tweede aanwending stikstofverlies is opgetreden. Wat nu het verband opname-opbrengst aangaat zien we dat on-danks het verschil in opname tussen de eerste t/m de derde aanwendingstijd de diveise punten op dezelfde lijn liggen. Hieruit valt op te maken dat de verwerking van de opgenomen hoeveelheid stikstof gelijk is geweest, zodat een hogere N-opname resulteert in een hogere droge-stofopbrengst. Bij de

vierde aanwendingstijd is het verband opname-opbrengst duidelijk ongunstiger ondanks een hogere of even hoge opname als in de derde aanwendingstijd.

Op kleigrond zien we dat bij JO kg N de N-opname bij de eerste en vier-de aanwending lager is dan vier-de N-opname bij vier-de tweevier-de en vier-dervier-de aanwending. Bij 140 kg N geeft alleen de vierde aanwendingstijd de laagste opname te zien, terwijl bij de overige aanwendingstijden een ongeveer gelijke N-op-name is verkregen. Het verband opN-op-name-opbrengst is op kleigrond gelijk aan die op veengrond.

Op lössgrond blijkt de N-opname weer hoger te zijn naarmate de stik-stof later is gegeven. Het verband opname-opbrengst geeft een zelfde beeld te zien als veen- on kleigrond.

Ook op klei-op-veengrond blijkt het verband opname-opbrengst gelijk te zijn aan klei- en veengrond. De N-opname blijkt echter verschillend te zijn, daar duidelijk wordt weergegeven dat op klei-op-veen de N-opname het grootst is bij de derde tijd van aanwending.

Uit het geheel kan worden gesteld dat tussen de diverse grondsoorten weinig of geen verschillen aanwezig zijn voor wat betreft het verband op-name-opbrengst. De verschillen die er zijn hebben vooral betrekking op de N-opname zelf.

e. De benutting van de stikstof

Wanneer op verschillende tijden in het voorjaar bepaalde hoeveelheden stikstof worden aangewend, kan de vraag gesteld worden welk percentage van de gegeven hoeveelheid stikstof werkelijk wordt benut.

Het benuttingspercentage van de stikstof kan berekend worden met be-hulp van de volgende formule:

~ ... • H Opbrengst re - Opbrengst re nulobject Benutting m % = — % * > ^ , rrx

-(Gegeven N x 6,25) : 100

(22)

LU I

O

_,

O

DC O LH (/) - I {ƒ) _i Q_

O

co

o

z

LU CC ffl CL O U_ O H-co i LU O O

cc

o

z

LU LU

Z

<

z

o.

O L L O h-co o x:

z

en <M CO \ \ in — T -• -• *_» cn c T3 c 0)

s

s c D O ai ai m ^ ir> r~ *—' : ai r - ( M ( » ) co •x O co J a> « • * co L L CD Ü. O H-C0 XL t— CO

z

LU to CO Z> h-O Z <

m

cc

LU > LU X ui •3 z> o» L L a JC \ Z o>

(23)

Figuur 6 . HET VERBAND TUSSEN STIKSTOFGIFT,

STIKSTOFOPNAMEN EN DROGESTOFOPBRENGST OP K L E I

-OP-VEENGROND

kg ds

ha

3000

2000

1000

70

E. Klei op veen ( 2 proeven)

/ ^

uoL

kg N

ha

UO

opgenomen kg N/ha

• 1e aanwending ( 1 5 / 2 )

o 2e » ( 1/3 )

+ 3e " ( 1 5 / 3 )

x 4e •• ( 3 0 / 3 )

» +

(24)

27 Tabel 8. BENUTTINGSPERCENTAGES Grondsoort Zand Veen Klei Klei-op-veen Loss

Tijd van aanwending

Tl T2 T3 Tlj. Tl T2 T3 T4 Tl T2 T3 rplj. Tl T2 T3 T4 Tl T2 T3 T4 70 N ^7 ^9 46 ^3 3^ 41 ^7 52 47 62 59 48 41 42 49 41 41 47 50 56 140 N 44 46 46 44 37 42 47 47 49 50 50 42 30 38 44 36 40 42 47 45 Uit tabel 8 blijkt dat op zandgrond vooral bij l40 kg N per ha het

ver-schil in benutting tussen de diverse tijden van N-aanwending niet groot is. Bij 70 kg N blijft de benutting bij de vierde tijd van aanwending iets ach-ter.

Op veengrond neemt de benutting van de gegeven hoeveelheid stikstof duidelijk toe naarmate de stikstof later is gegeven.

Op kleigrond zien we dat bij de eerste en vierde tijd van aanwending de benutting van de stikstof lager is dan bij de tweede en derde tijd van aanwending.

Op klei-op-veengrond is de benutting het hoogst bij de derde aanwen-dingstijd. Op 1'dssgrond zien we eveneens dat de benutting bij latere N-aan-wending iets hoger is dan bij de vroegere aanN-aan-wending.

Verder blijkt dat gemiddeld genomen op zand- en veengrond het benut-tingspercentage tussen 70 en 140 kg N per ha weinig verschilt. Op de overige grondsoorten zien we daarentegen dat het benuttingspercentage bij 70 kg N in de meeste gevallen hoger is dan bij H o kg N per ha.

Tussen de grondsoorten kunnen eveneens enige verschillen worden aange-toond. We zien nl. dat bij JO kg N op kleigrond het benuttingspercentage,

gemiddeld gezien, het hoogst is en op veengrond het laagst. Bij l40 kg N zijn de verschillen tussen de grondsoorten minder groot.

Over het geheel genomen zijn de benuttingspercentages niet hoog te noe-men. Ook wanneer de stikstof op het meest juiste tijdstip wordt aangewend, moet worden gerekend dat maar ca. 50 % van de gegeven hoeveelheid wer-kelijk wordt benut. Op kleigrond daarentegen mag op een iets hogere benut-ting worden gerekend.

(25)

23

-SAMENVATTING

In het voorjaar '/an 1968 is opnieuw een serie proefvelden aangelegd om de invloed van het tijdstip van stikstofaanwending op de opbrengst aan droge stof en het gehalte aan ruw eiwit na te gaan.

Van de 21 proefvelden, aangelegd door \~5 consulentschappen, lagen er acht op zand-, vijf op veen- en drie op kleigrond. Verder werden nog drie proefvelden aangelegd op klei-oo-veen- en twee op lössgrond.

Bij het onderzoek werden de volgende objecten vergeleken: a. Vier aanwendingstijden (15 februari, 1 maart, 15 maart, j50 maart) b. Drie N-hoeveelheden (O, 70 en l40 kg N per ha)

De weersomstandigheden kenmerkten zich als volgt:

Februari was, met uitzondering van de eerste decade, vrij koud. In de tweede en derde decade van maart en in de maand april was het daarentegen vrij zacht weer. De maanden februari en april waren vrij droog terwijl in maart de hoeveelheid neerslag ongeveer normaal was. Gezien het vrij droge en over het algemeen vrij zachte weer in maart en april heeft de grasgroei zich in het voorjaar van 1968 vrij vlot kunnen ontwikkelen.

De proefvelden werden alle geoogst in het tijdvak 26 april - 9 mei.

Uit de wiskundige berekening van de opbrengstcijfers blijkt dat slechts in een aantal gevallen significante verschillen tussen de verschillende aan-wendingstijden konden worden aangetoond.

Hieruit kwam naar voren dat alleen op zandgrond de stikstofaanwending op j;0 maart te laat is geweest.

Gemiddeld is, met uitzondering van zandgrond, bij de derde aanwendings-tijd (15 maart) het gunstigste opbrengstresultaat verkregen.

Op alle grondsoorten was het ruw-eiwitgehalte van het gras het hoogst bij de laatste aanwendingstijd O o maart).

Tussen de overige aanwendingstijden was het verschil in ruw-eiwitgehal-te vrij klein.

Afgezien van de omstandigheden die plaatselijk zeer verschillend kun-nen zijn is het ook in 1968 weer gebleken dat ter vaststelling van de meest

juiste periode van de eerste N-aanwending, de in de inleiding genoemde cri-teria voor de praktijk goed bruikbaar zijn.

(26)

LITERATUUR

- 29

1. OOSTENDORP, D. Stikstofbemesting en grasgroei in het

voorjaar. Landbouwkundig Tijdschrift jg. 76, nr. 2, 1964

2. OOSTENDORP, D. en Tj. BOXEM

3. BOXEM, Tj,

4. BOXEM, Tj

Stikstofbemesting in het voorjaar op grasland. Gestencilde Verslagen van Interprovinciale Proeven nr. 102 (1964) en nr. 114 (1966)

Stikstofbemesting in het voorjaar op grasland. Gestencilde Verslagen van Interprovinciale Proeven nr. 117 0967) Stikstofbemesting in het voorjaar op grasland. Gestencilde Verslagen van Interprovinciale Proeven nr. 122 0968)

s 9280 225 ex. Bo/TB/HE 21-11-1968

(27)

30 BIJLAGE 1 NF I7OO J . A . B o s , De Valom 1 . R e g . l e t t e r en n r . 2 . P r o e f v e l d h o u d e r 3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100); blijvend grasland; ootanische samenstelling goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

Datum cm 1 5 / 2 5^ 2 2 / 2 53 2 9 / 2 55 5/3 ^3 1 2 / 3 26 2 0/3 2 7 / 3 24 ! 6 l t 5A 32 1 2 / 4 1 9 A L 65 85 26A 98 3/5 81

b. Bemesting per ha: 1967: in het voorjaar gier; 35 kg N per snede (kas); in septem-ber ca. 20 ton stalmest; 78 kg MgO (kies)

1968: geen opgave

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5,2 Humus % 6,9 A f s l i b b a a r 10 P-Al 37 K - g e t a l 31 K - g e h a l t e 1/1000 % 22 4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwondings datum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart ?4 - 1 april

5. Maaidatum proefveld: 3 mei

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha % r e i n de ds 7. R e s u l t a t e n van O b j e c t Kg ds p e r ha NO 1230 229 1 8 , 6 ... N1T1 243O 454 1 8 , 7 de w i s k u n d i g e bê NO 1230 N1T4 2 02 0 N1T2 2170 430 1 9 , 8 »werking N1T2 2170 N1T3 2320 466 2 0 , 1 van de N1T3 2320 N1T4 2 02 0 434 2 1 , 5 d s - o p b r e N1T1 2430 N2T1 3050 680 2 2 , 3 n g s t e n N2T4 2740 N2T2 29IO 626 2 1 , 5 K2T3 2750 N2T3 2750 627 2 2 , 8 N2T2 29IO N2T4 247& 62 ü 2 5 , 1 N2T1 305O S = 1,1 Var.coëff. = 6 %

(28)

20 rfo re Zh 22

31

-NP 1700 20 18 700 600 500

Uoo

300 -kß re per ha -,#;;'; JT 200 3250 ,-kg ds per ha 3000 2750 25OO 2250 2000 I75O I5OO 1250 1000 / / / Ie aanwending 2e aanwending 3 e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

(29)

-

32

BIJLAGE 2

1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder

3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100); blijvend grasland; botanische samenstelling vrij goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

CF 1186

Proefb. "Bosma Zathe I", Selmien

Datum cm 1 5 / 2 35 1/3 11 7 / 3 30 1 5 / 3 23 2 8 / 3 ^ 3 1 / 1 32 1 1 A 28 1 8 / 1 36 2 6 / 1 11

b. Bemesting per ha: 1967: 20.000 1 gulle; 250 kg N (kas I968: 19 februari: 18 kg P O (su

2 5

c. Grondonderzoek (monster genomen op 9 februari 1968)

I968: 19 februari: 18 kg P O (sup), 100 kg K 0 (K-IO)

2 5 2 pH-KCl 1 Humus 5 , 1 ; 1 5 , 7 1 . . . A f s l i b b a a r 8 P-Al 26 K - g e t a l 26 K - g e h a l t e 1/1000 % 37 . 1. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 110 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart Ï3 - 15 maart Tl - 1 april

5. Maaidatum proefveld: 26 april

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

Object NO NITl N1T2 N1T3 N1T1 N2T1 N2T2 N2T3 N2T1 Kg ds per ha Kg re per ha % re 580 119 20,5 1351 328 21,2 II56 376 1331 3I7 975 277 1686 191 25,8 | 26,1 28,1 I 29,1 _ j I I 1908 53I 28,0 I816 5I5 30,0 1525 191 32,1

7. Resultaten van de wiskundige bewerking van de ds-opbrengsten

O b j e c t Kg ds p e r ha NO 580 NITl 98O N1T3 I33O NITl I35O N1T2 I N2T1 I 1160 ! 1530 1 N2T1 J N2T3 169 G j 18IO t N2T2 I9IO S = 1,2 Var.co'éff. = 8 %

(30)

53

OF lloÉ 34 32 30 28 26 24 / 22 20 600 ,- kg re per ha 500 400 -300 200 100

y

2000 - kg ds per ha 1750 1500 1250 1000 750 500

-'' A"

''/•••' ' / Ie aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg H per ha

(31)

y-\

BIJLAGE 3 OF II87 R. Stoker, Nijbeets 1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder 3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Veengrond (600); blijvend grasland; botanische samenstelling matig; grondwaterstand in ^m beneden maaiveld:

Datum cm 1 5 / 2 38 2 1 / 2 ! 2 7 / 2 36 ! 39 1 1/3 44 8 / 3 37 1 5 / 3 25 2 2 / 3 28 2 9 / 3 ! 3 A 1 6 / 4 48 j 51 ! 52 2 9 / 4 ^ 3 b. Bemesting per ha: 1967: 5^ kg PgO- (sup), 120 kg KgO (K-40), 115 kg N (kas)

I968: 19 februari: 4-8 kg P-,0,- (sup); 100 kg K20 (K-4-0)

c, Grondonderzoek (monster genomen op 9 februari 1968)

pH-KCl *.9 Humus A f s l i b b a a r 4. < 7° i° 5 2 , 6 13 P-Al 80 K - g e t a l 2 1 K - g e h a l t e 1/1000 % 91

4. Cbjecten: N-gift Aanwendingsdatum

NO - geen N Tl - 15 februari NI - 70 kg N per ha T2 - 1 maart N2 - 14-0 kg N per ha T3 - 15 maart

T4 - 1 april

5. Maaidatum proefveld: 29 april

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha % r e i n de ds 7 . R e s u l t a t e n van O b j e c t Kg ds p e r ha NO 87O 205 2 3 , 6 de wisku NO 870 N1T1 I39O 330 2 3 , 8 n d i g e be N1T2 I38O N1T2 I38O 3I+2 2 4 , 7 ; w e r k i n g N1T1 I 3 9 0 N1T3 165O 4-01 2 4 , 2 van de N1T4 I56O N1T4-1560 42 7 2 7 , 3 N2T1 2000 516 2 5 , 9 d s - o p b r e n g s t e n N1T3 I65O N2T2 I99O N2T2 199O 543 2 7 , 3 N2T1 2000 N2T3 237O 632 2 6 , 7 N2T4 2090 N2T4 2090 650 3 1 , 1 N2T3 237c S = 1,3 Var .cc'éff. 8 %

(32)

34 32 30 28 26 24 22 ¥> r e

-

35

-OF II87 700 r- kg re per ha 600 500 4-00 300 2500 ;- kg ds per ha 2250 2000 1750 I5OO I25O 1000 750 ••••'s"

•S-y

le aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

(33)

WD 913 J, de Wal, Dwingelo BIJLAGE 4 1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder 3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100), blijvend grasland; botanische samenstelling matig; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

in de grondwaterstandsbuis heeft gedurende de proefperiode geen water gestaan.

b. Bemesting per ha : 1967: geen opgave

1968: 13 februari: 76 kg P205 (sup) en 170 kg K20 (K-40)

c,. Grondonderzoek (monster genomen op 13 februari 1968)

4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 14 maart T4 - 29 maart pH-KCl 4 , 7 Humus 1 2 , 7 A f s l i b b a a r P-Al 52 K - g e t a l 22 K - g e h a l t e 1/1000 $ 26

5. Maaidatum proefveld: 2 mei.

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha % r e i n de ds NO 260 58 2 2 , 3 N1T1 870 2 04 2 3 , 5 N1T2 920 223 2 4 , 2 N1T3 910 218 2 4 , 0 N1T4 860 231 2 6 , 9 N2T1 I 3 I O 339 2 5 , 9 N2T2 I59O 436 2 7 , 4 N2T3 I55O 431 2 7 , 8 N2T4 I38O 436 31,6

7. Resultaten wiskundige bewerking ds-opbrengsten

O b j e c t Kg ds p e r ha NO N1T4 260 860 N1T1 870 N1T3 910 N1T2 920 N2T1 I 3 I O N2T4 1380 N2T3 I55O N2T2 I59O o,7 Var.coeff. = 6 %

(34)

yd 30 23 26 24 22 L- - /O Ya r e

-

57

-WD 913 500 400 300 200 100 •kg re per ha 1750 -kg ds per ha 1500 I25O 1000 750 500 250 Ie aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 14-0 kg II per ha

(35)

38

BIJLAGE 5

1 . R e g . l e t t e r en n r . 2. Proefveldhouder

3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Veengrond (600); blijvend grasland; botanische samenstelling matig; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

'ID 914 M. Broekman, Eemster Datum cm 2 3/2 30 1/3 51 8/3 26 1 V 3 18 2 2 / 3 28 5 / 4 Hl i l A 50 17 A 52 2 5 A 47 2 / 5 38 6/5 34

b. Bemesting per ha: 1967: geen opgave

1968: 13 februari 76 kg P205 (sup) en 170 kg K20

c. Grondonderzoek (monster genomen op 13 februari 1968)

(K-40) pH-KCl Humus A f s l i b b a a r P-Al K - g e t a l K - g e h a l t e 1/1000 % 5,6 59,7 4. Objecten: • N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 14 maart T4 - 29 maart 19

5. Maaidatum proefveld: 9 mei

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha fo r e i n de ds 7 . R e s u l t a t e n w i s k O b j e c t Kg ds p e r ha NO 430 82 1 9 , 2 u n d i g e t NO 430 N1T1 870 175 2 0 , 1 e w e r k i n j N1T1 870 N1T2 940 I92 2 0 , 4 ; d s - o p b N1T2 940 N1T3 1030 216 2 1 , 0 r e n g s t e n N1T4 1000 N1T4 1000 230 2 3 , 0 N1T3 I 0 3 0 N2T1 1270 284 2 2 , 4 N2T1 I 2 7 0 N2ï2 I32O 298 2 2 , 6 N2T2 1320 N2T3 1690 414 2 4 , 5 N2T4 168O N2T4 168O 448 2 6 , 7 N2T3 I69O 0,9 Var.coëff. =

(36)

- fo re 26 24 22 20 18

-

59 WD 914 500 400 300 200 100 - kg re per ha 1750,- kg ds per ha 1500 1250 1000 750 500 250 Ie aanwending 2e aam;endinG 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

(37)

- 4P BIJLAGE 6 CD 1405 H. V/oIf L z n . , Ees 1 . R e g . l e t t e r en n r . 2 . P r o e f v e l d h o u d e r 3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100, iets lernig); blijvend grasland; botanische samenstelling goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

Datum cm 1 5 / 2 > 1 2 5 2 3 / 2 110 1/3 9 0 8 / 3 85 1 5 / 3 65 2 2 / 3 75 2 8 / 3 100 4 / 4 125 1 1 / 4 > 1 2 5 1 8 / 4 > 125 25/'+ 12 0

b. Bemesting per ha: 1967: geen opgave

1968: 28 maart: 95 kg PgO^ (sup), 120 kg K20 (K-40)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5 , 3 Humus % 6 , 8 A f s l i b b a a r af -P - g e t a l 3,9 K - g e t a l 17 K - g e h a l t e 1/1000 % 14 MgO i n d . p . m . 154 4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart T4 - 1 april

5. Maaidatum prcefveld: 2 mei

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha fo r e i n de ds 7 . R e s u l t a t e n w i s k O b j e c t Kg ds p e r ha NO 42 0 75 1 7 , 9 u n d i g e t NO 42 0 N1T1 I36O 294 2 1 , 6 ewerkinj N1T4 98O N1T2 I 3 4 0 289 2 1 , 6 5 d s - o p b N1T2 1340 N1T3 1410 313 2 2 , 2 r e n g s t e n N1T1 1360 N1T4 980 230 2 3 , 5 N1T3 1410 N2T1 I77O 485 2 7 , 4 N2T4 142 0 N2T2 I69O 448 2 6 , 5 N2T2 I69O N2T3 i 8 6 0 47O 2 5 , 3 N2T1 I77O N2T4 142 0 405 2 8 , 5 N2T3 i 8 6 0 S = 1,0 Var.cuëff. = 7 %

(38)

41

-OD 14-05 30 28 26 24 22 20 18 16 500 M-00 300 200 100 kg re per ha

•••:s-,é

i

--2000 -kg ds per ha 1750 1500 1250 1000 750 500 250 le aanwending 2e aam-iending 3e aanwending ke aanwending 70 1^-0 kg N per ha

(39)

42 BIJLAGE 7 00 194-5 J . H . Mors i n k , Ambt-Delden 1. Reg, letter en nr. 2. Proefveldhouder 5. Bijzonderheden proefperoeel

a. Algemeen: Zandgrond (100); blijvend grasland; botanische samenstelling vrij goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

Datum cm 1 5 / 2 50 2 2 / 2 50 1/3 60 8/5 55 1 5 / 5 60 2 2 / 5 65 I A 70 9 A 75 15A 70 2 2 / 4 65 25/4 75 2/5 75

b. Bemesting per ha: 1967: 56 kg N, 56 kg P^,-, 56 kg KgO (mengmest) 1968: 25 kg P205 (sup), 100 kg K20 (K-40)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5 , 1 Humus 9,8 A f s l i b b a a r -P-Al 51 K - g e t a l 11 K - g e h a l t e 1/1000 % 10 4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart T4 - 1 april

5- Maaidatum proefveld: 2 mei.

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha % r e i n de ds 7 . R e s u l t a t e n NO 640 98 1 5 , 4 w i s k u n d i g e b O b j e c t Kg ds p e r ha NO 640 N1T1 1760 556 1 9 , 1 ewerking N1T5 1540 N1T2 I65O 525 1 9 , 8 N1T5 1540 245 1 8 , 5 d s - o p b r e n g s t e n N1T4 I 5 5 0 N2T4 156c N1T4 I55O 286 2 1 , 2 N1T2 I65O N2T1 1720 58O 2 1 , 4 N2T1 I 7 2 0 N2T2 I88O 457 2 4 , 2 N1T1 1760 N2T5 1770 428 2 4 , 5 N2T5 I77O IET4 1560 5 5 ^ 2 7 , 0 N2T2 I88O S = 1,6 Var.co'éff. = 1 0

(40)

28 26 24 22 20 18 16 11

-

45

-oo 1945 500 r leg re per ha 100 300 _ 200 100 -- ,.<^: ' • ' ' ,,--•-——7" 2250 .- kg ds per ha 2000 1750 1500 1250 1000 750 500 />" / le aanwending 2e aanwending 3e aanwending Ie aanwending 70 H O kg K per ha

(41)

- H

BIJLAGE 8

nffe 1707

J,A.G. Mellink, Doetinchem 1. Reg. letter en nr.

2. Proefveldhouder

3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100); blijvend grasland; botanische samenstelling vrij goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld: gemiddeld 100 cm beneden maaiveld.

b. Bemesting per ha: 19&7: voorjaar 20 ton stalmest; 200 kg N (kas) 1968: 1 maart 45 kg P205 (sup), 140 kg K20 (K-40)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5 . 3 Humus 1" 6 , 0 A f s l i b b a a r % 10 P-Al 25 K - g e t a l 38 K - g e h a l t e 1/1000 % 24 CaCO, 0 , 0 4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 14-0 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart T4 - 1 april

5. Maaidatum proefveld: 1 mei.

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalten

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha % r e i n de ds NO 1090 172 1 5 , 8 N1T1 2150 378 1 7 , 6 N1T2 1900 357 1 8 , 8 N1T3 1850 1 8 , 8 N1T4 1650 318 1 9 , 3 N2T1 2290 456 1 9 , 9 N2T2 2250 42 5 1 8 , 9 N2T3 2160 I+69 2 1 , 7 N2T4 2260 558 2 4 , 7 7. Resultaten wiskundige bewerking ds-opbrengsten

O b j e c t Kg ds p e r ha NO 1080 N1T4 1650 N1T3 I 8 5 0 N1T2 I 9 0 0 N1T1 2150 N2T3 216O N2T2 225O N2T4 2260 N2T1 2290 1,5 Var.co'éff. = 8 %

(42)

26 24 22 20 18 16 14

-

45

-OGe 1707 600 ;-kg re per ha 500 400 _ 300 200 100 25OO -kg ds per ha 2250 2000 I75O I5OO 1250 1000 Ie aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

(43)

-

46

BIJLAGE 9

1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder

3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Zandgrond (100); blijvend grasland; botanische samenstelling vrij goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

Vo 1717 J. Tolboom, Achterveld Datum cm 15/2 82 22/2 92 1/3 100 8/3 95 15/3 73 22/3 91 1/4 > 112 8/4 > 112 16/4 > 112 2 3/4 \ 112 29/4 109

b. Bemesting per ha: 1967: 20 ton dunne mest, 230 kg N (kas)

1968: 15 maart 54 kg P20r (sup), 120 kg K20 (K-40)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5,3 Humus 7,4 Afslibbaar % -P-Al 54 K-getal 34 K-gehalte 1/1000 fo 26 4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart T4 - 29 maart

5. Maaidatum prtefveld: 29 april

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

Object Kg ds per ha Kg re per ha % re in de ds 7. Resultaten NO 480 103 21,4 wiskundige b Object Kg ds per ha NO 480 N1T1 I39O 332 23,9 ewerking N1T4 1110 N1T2 I5OO 368 24,5 N1T3 1500 346 23,1 ds-opbrengsten NI Tl 1390 N1T2 1500 N1T4 1110 316 28,5 N1T3 1500 N2T1 2220 593 26,7 N2T4 1590 N2T2 2250 616 27,4 N2T1 2220 N2T3 2220 635 28,6 N2T3 2220 N2T4 I590 509 32,0 N2T2 2250 s = 0,5 Var.coeff. = 3

(44)

32, 30 28 26 24 22 20 - 47 • Ve 1717 700 600 500 400 300 200 100 - kg re per ha / y 2250 - kg ds per ha 2000 I75O I500 1250 1000 750 500 250 Ie aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

(45)

-

48

-BIJLAGE 10

1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder

3. Bijzonderheden proefperceel a. Algemeen: Komklei (420); bli

7Ge 1506

C.G. van Noord, Heilouw

vend grasland, botanische samenstelling goed; grond-waterstand in cm beneden maaiveld

Datum cm 13/3 102 20/3 99 27/3 9b 3/4 99 17/4 91

b. Bemesting per ha: 1967: 200 kg N (kas), 50 kg ?20c (slak) 1968: januari 50 kg P20<- (slak)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

4. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - 140 kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart T4 - 1 april 24/4 pH-KCl Humus at /o 5 , 4 1 1 , 0 A f s l i b b a a r % 70 P-Al 19 K - g e t a l 23 K - g e h a l t e 1/1000 % 26 CaCO, 0 , 1

5, Maaidatum proefveld: 2 mei

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalten:

o b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha fa r e i n de ds NO 1040 210 2 5 , 3 N1T1 I78C 392 2 7 , 2 N1T2 213O 486 2 7 , 5 N1T3 1800 400 2 7 , 0 N1T4 1480 364 2 9 , 3 N2T1 2480 622 2 9 , 8 N2T2 2450 63O 3 0 , 4 N2T3 2720 696 3 0 , 5 N2T4 1920 532 3 3 , 5 7 . R e s u l t a t e n w i s k u n d i g e bewerking O b j e c t Kg ds p e r ha NO N1T4 1040 1480 ' ds-opb] N1T1 1780 ^ e n g s t e n N1T3 1800 N2T4 1920 N1T2 2130 N2T2 2450 N2T1 2480 N2T3 2720 S = 1,9 Var.coëff. = 9 %

(46)

34 32 30 28 26 24 _ 49 -ZGe 1506 700 600 500 400 500 -kg re per ha -_ 200 / 2750 ,- kg ds per ha ]

i

2500 :. 2250 2000 1750 1500 1250 1000 ./ y le aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 l40 kg N per ha

(47)

50

BIJLAGE 11 ZOe I507 H. v.d. Zandt, Puiflijk 1. Reg. letter en nr. 2. Proefveldhouder 3. Bijzonderheden proefperceel

a. Algemeen: Rivierklei (4-10); blijvend grasland; botanische samenstelling goed; grondwaterstand in cm beneden maaiveld:

Datum cm 1 2 2 / 2 | 7/3 85 82 H / 3 99 1/1 96 IS/4 99 2 / 5 95

b. Bemesting per ha: 1967: voorjaar 50 kg PgOr (fas^ 3°° kS N (fas + k a s) 1968: februari 50 kg P2') (sup)

c. Grondonderzoek (monster genomen op 15 februari 1968)

pH-KCl 5,8 Humus % 8,1 Afslibbaar

i

53 P-Al 16 K - g e t a l 31 K - g e h a l t e 1/1000 % 29 CaCO 0,2 1. Objecten: N-gift NO - geen N NI - 70 kg N per ha N2 - llO kg N per ha Aanwendingsdatum Tl - 15 februari T2 - 1 maart T3 - 15 maart Tl - 1 april

5. Maaidatum proefveld: 2 mei

6. Gegevens omtrent ds- en re-opbrengsten en re-gehalte

O b j e c t Kg ds p e r ha Kg r e p e r ha fo r e i n de ds 7- R e s u l t a t e n NO 1280 232 1 8 , 1 w i s k u n d i g e b O b j e c t Kg ds p e r ha NO 1280 N1T1 2210 I 5 9 2 0 , 5 ewerking N I T l 1990 NIT^ 2370 I 9 3 2 0 , 8 ds-opbj NITl 2210 N1T3 2790 572 2 0 , 5 ^ e n g s t e n N1T2 2370 NITl I99O 111 2 2 , 3 N2T1 2520 N2T1 2700 661 21,6 N2T1 27OO -N2T2 2900 702 2 1 , 2 N1T3 2790 N2T3 2960 618 2 1 , 9 N2T2 2900 N2T1 2520 653 25,9 N2T3 2960 1,0 Var.coëff. = 1 %

(48)

26 24 22 20 18 r % r e ..=^"

51

-ZGe 1507 800 - kg re per ha 700 600 500 400 300 200 • r . ; : . : ^ -: 30OO - kg ds per ha 2750 -25OO 2250 2000 1750 1500 1250 Ie aanwending 2e aanwending 3e aanwending 4e aanwending 70 140 kg N per ha

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar de invloed van de cotylen op de verdere ontwikkeling van de plant werden verschillende onder- zoekingen gedaan (8,157,159). Deze toonden alle aan dat de ontwikkeling van de

In september 2006 heeft Provinciale Staten besloten één structuurvisie te maken voor de provincie Noord-Holland.. Elke overheidslaag is verplicht een structuurvisie op te stellen en

De Modelaanpak Veilig Fietsen helpt gemeenten het bestaande beleid te toetsen en indien gewenst een impuls te geven met maatregelen gericht op de belangrijkste lokale doelgroepen

Als er meerdere voersoorten gebruikt worden, dan dient het voer met het laagste gehalte als basis voor het antwoord?. ☐

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Alle gemeenten leveren hun aandeel in het realiseren van de regionale doelstelling die is gebaseerd op de (oude) rijksdoelstelling van 20% duurzame energie in 2020.. Het

Outpatient cases: ILI and ILI laboratory confirmed Inpatient cases: admissions for influenza and pneumonia Deaths from influenza and pneumonia Current vaccine uptake

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast