• No results found

´Een grondwettelijk recht, -- de vrijheid der pers‘ Een krantenonderzoek naar de perscensuur van België tijdens de Duitse bezetting in de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "´Een grondwettelijk recht, -- de vrijheid der pers‘ Een krantenonderzoek naar de perscensuur van België tijdens de Duitse bezetting in de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

13 Januari 2016

Begeleider: Dr. S. F. Kruizinga

Tweede lezer: Dr. M. J. Föllmer

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

´Een grondwettelijk recht, -- de vrijheid der pers‘

Een krantenonderzoek naar de perscensuur van België tijdens de Duitse bezetting

in de Eerste Wereldoorlog

J.E.M. Hof

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

1. Het Duitse persbeleid en de Belgische pers ... 7

1.1 De Duitse inval in België van augustus tot en met november 1914 ... 7

1.2 Het Duitse bezettingsbeleid vanaf augustus 1914 ... 8

1.3 Het Duitse persbeleid ... 11

1.3.1 Het preventieve censuurbeleid in het gouvernement-generaal ... 13

1.3.2. Het preventieve censuurbeleid in het Operations- en Etappengebiet ... 16

1.4 De Belgische gecensureerde pers... 17

1.5 Conclusie ... 20

2. De gecensureerde pers over de Flamenpolitik ... 22

2.1 De Flamenpolitik ... 22

2.2 De gecensureerde pers en de Flamenpolitik ... 28

2.2.1 De gecensureerde pers en de vervlaamsing van de Gentse Hogeschool... 29

2.2.2 De gecensureerde pers, de Raad van Vlaanderen en de bestuurlijke scheiding ... 35

2.3 Conclusie ... 38

3. De gecensureerde pers over de arbeiderskwestie ... 40

3.1 De Duitse arbeiderspolitiek in België tijdens de Eerste Wereldoorlog ... 40

3.2 De gecensureerde pers en de arbeiderskwestie ... 46

3.2.1. De gecensureerde pers en de verordeningen over werk ... 47

3.2.2. De gecensureerde pers over de deportaties na 3 oktober 1916 ... 49

3.3 Conclusie ... 53

4. De Belgische clandestiene pers over de Flamenpolitik en de arbeiderskwestie ... 55

4.1 De Belgische clandestiene pers ... 55

4.2 De clandestiene pers en de Flamenpolitik ... 56

4.2.1 De clandestiene pers en de vervlaamsing van de Gentse Hogeschool ... 58

4.2.2 De clandestiene pers, de Raad van Vlaanderen en de bestuurlijke scheiding ... 61

4.3 De clandestiene pers en de arbeiderskwestie... 63

4.4 Conclusie ... 65 Conclusie ... 67 Literatuurlijst ... 71 Primaire bronnen ... 71 Secundaire literatuur ... 72 Illustraties ... 74

(3)

Inleiding

‘Een grondwettelijk recht, -- de vrijheid der pers, -- geschorst, niet in Rusland, maar in België!’1

Met deze woorden opende de Belgische krant Vooruit, gevestigd te Gent, de editie van 17 augustus 1914. De Belgische regering had een perscensuur ingesteld, zodat ze kon controleren wat de Belgische kranten schreven. De Belgische pers was niet te spreken over de censuur en vond het een schending van de grondwet. Hoe kon ze weten dat de pers vier jaar lang te maken zou gaan krijgen met censuurregels?

België was sinds een aantal weken verwikkeld in een oorlog met Duitsland. Niemand had op dat moment in de gaten wat deze oorlog zou gaan betekenen voor België en de rest van de wereld. Vier jaar lang zou de oorlog de wereld in zijn greep houden. Tijdens die periode werd België

nagenoeg volledig bezet door Duitsland. Met name de inval werd breed uitgemeten in de internationale pers. Vooral de barbaarsheid waarmee deze gepaard ging was aanleiding voor de geallieerden om het Duitse keizerrijk sterk te veroordelen.2 De vraag hoe de Duitse bezetter omging

met de Belgische inwoners was in de eerste maanden van de oorlog een veelbesproken thema. In 1907 waren er internationale verdragen gesloten op het gebied van humanitair oorlogsrecht en landoorlogvoering. Hierin waren regels opgesteld over hoe een bezetter moest omgaan met de bevolking in een bezet gebied. Zo mochten burgers niet gedwongen worden tot werkzaamheden die direct of indirect de oorlogszaak zouden dienen.3 Omdat dergelijke praktijk ingingen tegen de

internationale verdragen, kunnen ze onder de categorie ‘oorlogsmisdaden’ worden geschaard. De Duitse bezetter liet zulke zaken echter overkomen als volkomen legaal en beriep zich op het feit dat dergelijk werk als ‘calamiteitenwerk’ gekwalificeerd konden worden. Dit was echter niet het enige beleid dat de Duitsers als legaal lieten overkomen. Ook de zogenaamde Flamenpolitik, het in de oorlog ontstane beleid dat als middel werd ingezet om de Vlaamse bevolking voor zich te winnen en dat als onruststoker kon fungeren tussen de Vlaamse en Waalse bevolking, werd eveneens als legaal oorlogsbeleid neergezet.4

Een van de meest directe communicatiemiddelen die de Duitse bezetter had met de Belgische bevolking was de Belgische gecensureerde pers. Deze was in 1914 onder toezicht van de Duitse censor komen te staan en kon zo worden gecontroleerd op mogelijk voor de Duitsers

1 Geciteerd uit Vooruit, 17 augustus 1914, 1.

2 Sophie de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2013, herziende druk; eerste druk 1997, 60-61.

3 Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land and its annex: Regulations concerning the Laws and Customs of War on Land. The Hague (18 October 1907) 8. Bron geraadpleegd van https://www.icrc.org/ihl/INTRO/195. 4 Theo Luykx, Politieke geschiedenis van België van 1789 tot 1944 I (Amsterdam 1977) 273.

(4)

schadelijke berichten. De pers kon op deze manier fungeren als spreekbuis voor de bezetter. Tevens kon deze het bezettingsbeleid beter verantwoorden tegenover de Belgische bevolking door deze doelbewust informatie te geven of juist achterwege te laten. Zo werd er bepaald wat de bevolking wel en niet aan kennis over het beleid tot zich kon nemen. Wat hebben de Belgische inwoners in de pers kunnen lezen over het beleid van de Duitse bezetter? Wat werd er wel geschreven en wat werd er wellicht doelbewust achtergehouden? De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat schreef de

Belgische pers over het beleid van de Duitse bezetter tijdens de Eerste Wereldoorlog?

Het is inmiddels ruim honderd jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak in Europa. De laatste jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar de oorlog en zijn nieuwe onderwerpen voor het voetlicht gebracht. In september 2013, op de vooravond van de eeuwviering van de Eerste Wereldoorlog, verscheen er in de Historical Journal een historiografisch artikel van Heather Jones over de herleving van de geschiedschrijving van de Eerste Wereldoorlog. Daarin stelt ze dat, mede dankzij de invloed van cultuurgeschiedenis, er nieuwe onderzoeksgebieden zijn ontstaan voor de Eerste Wereldoorlog. Een van de nieuwe onderzoeksgebieden is het onderzoek naar

bezettingsregimes. Jones geef in haar artikel, terecht, aan dat dit onderwerp nog relatief

onderbelicht is. In de periode na de oorlog is er maar weinig onderzoek gedaan naar de oorlog en ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog is er de laatste decennia hernieuwde interesse gekomen voor de Eerste Wereldoorlog. Dit onderzoek spitste zich echter nog wel voornamelijk toe op onderwerpen als de stellingenoorlog en het grote bloedvergieten dan dat er aandacht werd geschonken aan bezettingsregimes in België en delen van Frankrijk en Oost-Europa.5 Hier is verandering in gekomen

en in de laatste decennia is er meer onderzoek gedaan naar het bezettingsregime van België. Jones haalt in haar artikel de Belgische historicus Sophie de Schaepdrijver aan.6 In 1997 verscheen haar

werk De Groote Oorlog: Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hierin geeft De Schaepdrijver een overzicht van de wijze waarop de bezetting België heeft getergd en hoe de verhoudingen binnen het land lagen. Ze gaat onder meer in op het bezettingsbeleid en op de manier waarop de bevolking met de bezetting omging. Naast het werk van De Schaepdrijver is er het boek van Larry Zuckermann: The Rape of Belgium: The untold story of World War.7 Zuckermann gaat in op

de bezetting en op de buitenlandse kritiek op de bezetting. Hij heeft getracht de bezetting in een meer internationaal perspectief te zetten door de gedachten over de bezetting die er waren in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uiteen te zetten in enkele hoofdstukken. Daarnaast zijn er verscheidene werken verschenen over het brute geweld van het Duitse leger tijdens de inval en de

5 Heather Jones, ‘As the centenary approaches: The Regeneration of First World War Historiography’, The Historical Journal Vol. 56 nr. 3 (2013) 857-878, aldaar 870.

6 Sophie de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2013, herziende druk; eerste druk 1997.

(5)

schending van het internationaal recht, over de deportaties en het arbeidersbeleid en over het Vlaams activisme.8 Deze werken bieden het kader en zijn relevant, omdat ze wellicht informatie

bieden over de hoe de houding was van de Belgische bevolking tegenover de bezetter. Ze zijn echter niet de kern van dit onderzoek. Het gaat hier niet als in eerdere werken over bijvoorbeeld het bestuurlijke beleid, de maatregelen als zodanig en over de bezetting zelf. In dit onderzoek zal de perspolitiek van de Duitse bezetting en het gebruik van de krant als medium om een bevolking voor te lichten worden behandeld. Hierbij gaat de aandacht vooral uit naar twee onderwerpen uit de Duitse bezettingstijd. De bezetter had zeer goed door dat de Belgische pers kon fungeren als een van de meest directe vormen van contact met de Belgische bevolking. De bezetter maakte hier dan ook dankbaar gebruik van en de kranten zijn als onderzoeksmateriaal interessant, omdat er veel bewaard is gebleven en omdat ze wellicht inzicht bieden in hoeverre de pers de grenzen van de censuur heeft opgezocht.

Onderzoek naar de Belgische pers en de perspolitiek tijdens de Eerste Wereldoorlog is nog nauwelijks uitgevoerd. In 2001 verscheen er een standaardwerk over de Belgische dagbladpers genaamd De Pers in België, het verhaal van de Belgische dagbladpers gisteren, vandaag en morgen van Els de Bens en Karin Raeymakers.9 Bens wijdt slechts een pagina aan de pers tijdens de Eerste

Wereldoorlog. Dit in tegenstelling tot de Tweede Wereldoorlog waar ze een hele paragraaf aan besteed. Zij gaat in haar onderzoek met name uit van de voormalige dagbladpers en deze besloot veelal om de publicatie te staken onder de Duitse bezetter. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk kranten waren die onder Duitse censuur hebben gepubliceerd. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd er onderzoek gedaan naar de Belgische dagbladpers door Hubert de Smet. Hij geeft in de inleiding van zijn proefschrift, over de gecensureerde dagbladpers in België tijdens de Eerste

Wereldoorlog, aan dat er destijds nog maar weinig bekend was van de perstoestanden in België en dat er voorzichtig moet worden omgegaan met de bronnen, namelijk de dagbladen zelf.10 Dit biedt

een opening om veertig jaar na het verschijnen van dit onderzoek te kijken of er, inmiddels, meer en ander onderzoek aan te wijden valt. De Eerste Wereldoorlog wordt niet voor niets de ‘Groote Oorlog’ genoemd. Dit duidt wel het belang van die oorlog aan ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog in België. Aangezien de kranten veelal indirect door de bezetter werden samengesteld en goedgekeurd is voorzichtigheid geboden bij de omgang met dit type bronnen. Voor dit onderzoek zijn deze bronnen van grote relevantie, omdat het juist gaat om wat er over het beleid is verschenen dat door de bezetter is goedgekeurd.

8 John Horne en Alan Kramer, German Atrocities 1914, A History of Denial (New Haven 2001).

9 Els de Bens en Karin Raeymakers, De Pers in België, het verhaal van de Belgische dagbladpers gisteren, vandaag en morgen (Leuven 2007; derde druk; eerste druk 2001) 12.

(6)

Dit onderzoek zal ingaan op het Duitse bezettingsregime, de ontstaanswijze van het

persbeleid en de Belgische dagbladpers.Om het onderzoek niet te omvangrijk te laten worden zal er hoofdzakelijk gekeken worden naar de dagbladpers in Vlaanderen. In Vlaanderen ontstond het activisme en vinden we belangrijke momenten terug als de oprichting van een Vlaamse Hogeschool en het begin van de deportaties van arbeiders. Aangezien dit de twee beleidspunten zijn die aan bod zullen komen is het relevanter om te kijken naar wat erover verscheen in de Vlaamse dan in de Waalse pers. De term ‘Vlaanderen’ heeft door de eeuwen heen verschillende betekenissen gehad. Zo was het in de Middeleeuwen een graafschap en hoorde het later bij de Zuidelijke Nederlanden. Onder Vlaanderen zal ik verstaan het huidige Vlaamse Gewest dat sinds de jaren negentig van de vorige eeuw in een federale unie zit met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest. In het algemeen zal er worden gesproken over de Belgische bevolking aangezien de Vlaamse pers ook in Wallonië verspreid werd.

In dit onderzoek zal niet alleen de gecensureerde pers worden behandeld, maar ook de clandestiene pers, oftewel de verzetspers, die is verschenen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is evident dat er een verschil is in de berichtgeving van de Duitse bezetter en het Belgische verzet. In de hoofdvraag wordt gesproken van de Belgische pers. Er wordt geen onderscheid gemaakt in

gecensureerde en clandestiene pers. Deze laatste is immers de ondergrondse berichtgeving over de oorlogstoestand. Doordat deze niet onderhevig was aan de censuur had ze meer vrijheid wat betreft het uiten van de eigen mening over de toestand. De Belgische bevolking kreeg ook deze persuitingen onder ogen en kreeg zo de mogelijkheid om het verhaal van de bezetter in een ander perspectief te zien. Daarnaast is het belangrijk om te kijken naar beide vormen van pers, omdat er mogelijk op elkaars berichten gereageerd werd. Daarnaast is de timing van de berichtgeving belangrijk. Wat weet wie wanneer? De clandestiene pers had niet de beschikking tot dezelfde mogelijkheden als de gecensureerde pers. Hierdoor kan het zijn dat bepaalde berichten pas later in de clandestiene pers verschenen dan in de gecensureerde pers. Door deze twee te vergelijken kan het verschil ontdekt worden tussen de berichtgeving van de bezetter en die van het Belgische verzet. Zo kan er een beter beeld gevormd worden van de informatievoorziening en de pers in het bezette gebied. Een dagblad of krant is in principe gebonden aan de volgende kenmerken: vaste periodiciteit, continuïteit en actualiteit.11 Aangezien dat in tijden van oorlog veelal niet mogelijk was voor de gecensureerde pers

en al helemaal niet voor de clandestiene pers wordt hier vanaf geweken en zal er gebruik worden gemaakt van een minder strikt kader als het gaat om het woord ‘dagbladpers’.

Het onderzoek zal grotendeels chronologisch van opzet zijn. In het eerste hoofdstuk zal er worden gekeken naar het persbeleid van de Duitse bezetter. Er was een groot verschil binnen België

(7)

hoe de bezetter met de pers omging. Niet overal werd hetzelfde beleid gevoerd en dit bepaalt het beeld dat vandaag de dag bekend is over de Belgische pers tijdens de oorlog. Het is van belang om dit te behandelen, omdat er wellicht verschillen naar boven kunnen komen in de berichtgeving van de bezetter in bepaalde gebieden. In het tweede en derde hoofdstuk zal er stil worden gestaan bij de manier waarop de gecensureerde pers respectievelijk het taal- en arbeidersbeleid heeft

weergegeven. Allereerst zal worden stil gestaan bij de ideeën van de bezetter over het beleid en hoe dit beleid is vormgegeven. Dan volgt er een behandeling van de berichtgeving in de pers, wat er vermeld staat en wat er achterwege gelaten werd. Wat is de bedoeling van de bezetter geweest? Ten slotte zal in het vierde hoofdstuk aandacht worden geschonken aan de reactie op het beleid in de clandestiene pers. Welk beeld werd hier geschetst van het bezettingsbeleid en wat vermeldt de clandestiene pers wel wat de gecensureerde pers niet vermeldt? In dit onderzoek zal gebruikt worden gemaakt van verschillende kranten uit de bezette gebieden in België. De periode die onderzocht zal worden is vrij breed aangezien het beleid er niet ineens was, maar langzaam vorm gekregen heeft. Hierdoor is het belangrijk om te kijken naar wanneer er belangrijke veranderingen plaatsvonden en wat er toen wel of niet over geschreven is. Het is, door het grote arsenaal aan bronnen, niet mogelijk om alle kranten te analyseren. Daarom worden de belangrijkste momenten zo goed mogelijk geanalyseerd en zal er gekeken worden wat er rond die momenten is geschreven in de pers. Zo wordt het duidelijk wat de bevolking wel of niet te lezen kreeg. In de conclusie worden alle elementen samengenomen om een zo concreet mogelijk antwoord te geven op de vraag wat er werd geschreven over het beleid van de bezetter.

(8)

1. Het Duitse persbeleid en de Belgische pers

Tijdens de bezetting trachtte de Duitse bezetter de Belgische pers onder controle te krijgen door middel van het instellen van een perscensuur. Op deze manier had de bezetter controle over welke kranten er mochten verschijnen, wat er in de kranten verscheen en wat er vooral niet gepubliceerd mocht worden. De perscensuur was echter niet in heel België hetzelfde. Zo is er bijvoorbeeld een duidelijk verschil tussen het oosten en het westen van het land. Dit is ontstaan doordat het verloop van de strijd in 1914 niet geheel ging volgens het vooropgezette aanvalsplan van het Duitse

Keizerrijk. Alvorens het bezettingsbeleid en het daar bijhorende persbeleid besproken wordt, zal er kort worden stilgestaan bij de inval.

1.1 De Duitse inval in België van augustus tot en met november 1914

Op 4 augustus 1914 vielen Duitse troepen België binnen nabij de stad Visé, in het oosten van het land vlakbij de grens met Nederland. De troepen werden echter al vrij snel belemmerd in hun doorgang naar Frankrijk. Het Duitse opperbevel van het keizerlijk leger, de Oberste Heeresleitung, had een verbod doen uitgaan waarin uitdrukkelijk werd gemeld dat geweld tegen de troepen was verboden. Eenieder die de doorgang van de troepen belemmerde werd zeer zwaar gestraft.12 Dit is

echter wel gebeurd en de troepen gingen dan ook over tot represailles. Deze wraakacties waren niet alleen gericht op de Belgische soldaten die gelegerd waren in het gebied, maar tevens op de

Belgische burgerbevolking. Ze werden ervan beschuldigd het Belgische leger geassisteerd te hebben. De represailles bestonden onder meer uit het platbranden van hele dorpen en steden en het

plunderen van huisraad, voorraden en oogsten, wat uitdrukkelijk verboden was volgens de internationale verdragen: de daad van één persoon mocht niet als maatstaf gelden voor het

bestraffen van een heel dorp of stad.13 Het Duitse leger hield zich echter niet aan deze regel. Burgers

en soldaten werden gevangengenomen, gedeporteerd naar Duitsland en er vonden op verschillende plaatsen standrechtelijke executies plaats. De Oberste Heeresleitung had zich vergist in de

tegenstand die het zou krijgen van het Belgische leger tijdens de Duitse opmars door België. Het leger diende zich te houden aan het zogenaamde Von Schlieffen-plan. Dit plan was opgesteld om, mocht het tot een oorlog komen, Frankrijk zo snel mogelijk te verslaan.14 Via België zou Frankrijk

worden binnengevallen en de Franse legers die via Elzas-Lotharingen Duitsland binnen zouden dringen zouden worden ingesloten en verslagen. Zo stond de weg vrij naar Parijs en de overwinning. Het moest een snel offensief worden, maar door de felle tegenstand van de Belgische krijgsmacht

12 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 74.

13 Convention respecting the Laws and Customs of War on Land (1907). Bron geraadpleegd van https://www.icrc.org/ihl/INTRO/195.

(9)

liep het Duitse leger vertraging op. Tevens gaf de vertraging Frankrijk en Groot-Brittannië de tijd om zich voor te bereiden en de tegenaanval in te zetten. Hierdoor verschoof het front, omdat zowel de Franse en Britse als het Duitse leger met een omtrekkende beweging langs de ander trachtten te komen. Telkens kwamen ze weer een obstakel tegen, waardoor de soldaten genoodzaakt werden om zich in te graven. Het front verschoof steeds verder westwaarts. Zo kwam het dat het Duitse leger België verder introk dan oorspronkelijk de bedoeling was. Steden in het midden en westen van België kregen hierdoor te maken met de gewelddadige excessen van de Duitse soldaten. Burgers werden standrechtelijk geëxecuteerd en een onbekend aantal mensen werd gedeporteerd naar Duitsland.15

Bij Ieper, in het zuidwesten van België nabij de grens met Frankrijk, werd de opmars van het Duitse leger door Britse troepen tot stilstand gebracht en op 22 november 1914 werd het offensief gestaakt. De oorlog in het westen was omgevormd tot een loopgravenoorlog.16

1.2 Het Duitse bezettingsbeleid vanaf augustus 1914

De opmars van het Duitse leger was nog in volle gang toen de Duitse regering zich genoodzaakt zag om in september 1914 de orde te herstellen in het tot dan toe bezette deel van België. Het was hiertoe verplicht volgens de regels van de Haagse Conventie van 1907. Tijdens deze conventie, en die van 1899, werden er regels opgesteld hoe een land diende om te gaan met gebied dat het bezet hield. Waar werd het toe verplicht en welke rechten hadden de inwoners? Artikel 42 en 43 schreven voor dat zodra een land onder de autoriteit van een bezetter is geplaatst deze de orde en de openbare veiligheid dient te herstellen met inachtneming van de reeds bestaande regels van het bezette land.17 Het artikel werd echter wel erg ruim geïnterpreteerd waardoor het regelmatig tot

heftige discussies kwam tussen de strijdende partijen en onderling met de Belgische ambtenarij die was achtergebleven in België.18 De Duitsers maakten een eerste stap in het herstellen van de

openbare orde door op 2 september 1914 Colmar Freiherr von der Goltz aan te stellen als gouverneur-generaal van België. Hij werd in december 1914 vervangen door Moritz Freiherr von Bissing. 19 In zijn inaugurele speech verklaarde Von der Goltz dat de Duitse bezetter van geen enkele

Belgische burger zou eisen om zijn of haar vaderlandse gevoelens te verloochenen.20 Dat dit werd

getolereerd vloeide voor uit het idee dat de rust moest wederkeren en dit kon alleen gebeuren als er een zekere mate van tolerantie was voor de gevoelens van de Belgische bevolking.21 In Berlijn boog

de Duitse regering zich over de bezettingsstructuur. In augustus 1914 gaf de Duitse rijkskanselier,

15 Zuckermann, The Rape of Belgium, 29-30.

16 Luc de Vos, De Eerste Wereldoorlog (Leuven 1996), 82-83.

17 Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land, 8. 18 Daniël Vanacker, Het activistisch avontuur (Gent 2006) 87.

19 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 137-138.

20 A. Nicol-Speyer en C.H. Huberich, Buitenlandse noodwetgeving, Duitsche wetgeving in het bezette gebied van België, Gesetz- und Verordnungsblatt für die okkupierten Gebiete Belgiens I (Den Haag 1915) 6.

(10)

Theobald von Bethmann-Hollweg, een verklaring in de Reichstag dat de regering geen aanspraak wenste te maken op België en haar grondgebied. Deze uitspraak was in eerste instantie vooral bedoeld om de rust te bewaren in België maar ook in Duitsland. De Sozialdemokratische Partei

Deutschlands (SPD) keurde de oorlog goed onder één voorwaarde. De oorlog was, volgens de SPD,

bedoeld als een defensieve oorlog tegen het autocratische Rusland en haar westerse bondgenoten. Het was essentieel voor de Duitse regering om de SPD te vriend te houden. Als deze partij tegen de oorlogsleningen zou stemmen dan kon er een groot probleem ontstaan in de Reichstag. De SPD vertegenwoordigde de arbeiders en zou zich mogelijk tegen de oorlog kunnen keren.22 De partijen in

de Reichstag waren, net als de regering, van mening dat België onder geen beding prijs gegeven mocht worden en dat er een goed bezettingssysteem diende te komen. Er heerste nota bene de hoop dat de Belgische bevolking geleidelijk aan de Duitse invloed zou aanvaarden. Dit bleek echter niet vanzelfsprekend, want het bezettingsregime was in feite een dictatuur.23

Om België beter te kunnen besturen koos de Duitse bezetter ervoor om het land op te delen in drie zones. De eerste zone was het Operationsgebiet. Dit was het frontgebied dat maar een zeer klein gedeelte van België besloeg direct achter de loopgraven. De nog overgebleven bewoners van dit gebied waren afgesloten van de rest van het land.24 De tweede zone was het Etappengebiet, dat

West- en het grootste deel van Oost-Vlaanderen en delen van de provincies Henegouwen en Luxemburg omvatte. Dit gebied stond onder de militaire leiding van het Vierde Leger van Duitsland, oftewel de Etappen-Inspektion, en kende een zwaar bezettingsregime met weinig respect voor de bestaande civiele wetgeving. De rest van het land, behalve Antwerpen dat onder een apart militair regime werd geplaatst, vormde het Okkupationsgebiet, oftewel het gouvernement-generaal, en stond onder het gezag van de gouverneur-generaal.25 Hij had zijn macht direct gekregen van de

keizer gekregen en was daardoor, in tegenstelling tot de Etappen-Inspektion, geen verantwoording verschuldigd aan de Duitse regering en het parlement. Er diende zo snel mogelijk een start gemaakt te worden met de wederopbouw van het land. Hiertoe was het Duitse Keizerrijk verplicht volgens de Haagse conventie van 1907, zoals eerder vastgesteld.26 Onder meer de infrastructuur,

voedselvoorziening, industrie en dienstverlening waren volledig ontwricht geraakt. Veel bedrijven en instellingen hadden het werk neergelegd op het moment dat de oorlog uitbrak of later toen het Duitse leger gebruik wilde maken van de voorzieningen.

Het gouvernement-generaal kreeg een burgerlijk bestuur dat onder het gezag van de gouverneur-generaal stond, namelijk de Zivilverwaltung, en nam het dagelijkse bestuur van het land

22 Fritz Fischer, Griff nach der Weltmacht, Die Kriegszielpolitik des kaiserlichen Deutschland 1914/18 (herdruk 1967, Düsseldorf 2002) 88.

23 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 136-137. 24 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 131-132.

25 Zuckermann, The Rape of Belgium, 90-91 en zie kaart pagina 74.

(11)

op zich.De Belgische ministeries werden ondergebracht bij de verschillende afdelingen van de

Zivilverwaltung.27Het merendeel van het personeel van de Belgische regering was achtergebleven op

verzoek van de Belgische regering. Zij werkten voortaan onder de Zivilverwaltung en konden zo de Belgische bevolking blijven dienen zonder daarbij al te veel de Duitse oorlogsdoelen te behartigen. Zij werden bijgestaan door Duitse ambtenaren. Door samen te werken met de Belgische ambtenaren hoopte de bezetter het vertrouwen te winnen van de Belgische bevolking door te laten zien dat er in feite niets aan de structuur van het dagelijkse bestuur werd veranderd. Von Bissing richtte in februari 1915 de Politische Abteilung bei dem Generalgouverneur op. Deze afdeling ging zich bezighouden met het langere termijnbeleid voor België en stond onder leiding van Oscar Freiherr von der Lancken Wakenitz.Zo werd er onder meer gekeken naar de aanpak van lopende politieke zaken, maar ook naar het rechtssysteem, propaganda, perscensuur, bankcontrole en taalbeleid.28 Alle wetten en

regelgeving die door het Duitse bezettingsregime werden uitgevaardigd werden samengebundeld en gepresenteerd in de zogenaamde Gesetz- und Verordnungsblatten für die okkupierten Gebiete

Belgiens.29 In deze bladen verschenen onder meer verordeningen over de perscensuur, de

taalpolitiek en het arbeidersbeleid.

In het Etappen- en Operationsgebiet ging het er anders aan toe dan in het gouvernement-generaal. De Duitse bezetting was hier afhankelijk van wat er op het front gebeurde en hier diende het bestuur op aangepast te worden. In het Etappengebiet was er sprake van een militaire dictatuur. In het Operationsgebiet, wat direct achter de frontlinie lag, was de nog overgebleven bevolking volledig onderworpen aan de grillen van het Duitse leger en heerste de krijgswet.30 Gent werd als

hoofdplaats van het Etappengebiet ingericht. De Oberste Heeresleitung voerde het opperbevel over het Operations- en Etappengebiet, maar om niet al teveel belast te worden met de dagelijks bestuur van het gebied werd de directe macht in handen gelegd van de Armee Oberkommando en de

Generalquartiermeister. In het geval van het Belgische Etappengebiet was dit de bevelhebber van het

Vierde Duitse Leger.31 In het Etappengebiet functioneerde het achtergebleven Belgische bestuur

samen met het Duitse militaire bestuur. De eindverantwoordelijkheid lag bij het militaire bestuur. 32

De burgers bezaten veel minder vrijheden dan hun landgenoten in het gouvernement-generaal. De verordeningen van het Etappengebiet werden gepubliceerd in het Verordnungsblatt für das

Etappengebiet der IV Armee. Hier werden tevens de verordeningen voor het Operationsgebiet in

meegenomen.33 Verordeningen uit het gouvernement-generaal werden veelal ook van kracht in het

27 Ibidem, 24.

28 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 142-143. 29 De Smet, De gecensureerde pers in België, 12. 30 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 141.

31 E. de Meester, Structuur en werking etappe tweede Duitse 4e leger in Vlaanderen (1914-1918) (Gent 1999) 5. 32 Ibidem, 10.

(12)

Etappengebiet. Deze moesten echter eerst door de Etappen-Inspektion goedgekeurd worden voor ze

werden uitgevaardigd.34 Tussen het Etappengebiet en het gouvernement-generaal bestond maar een

beperkte samenwerking. Deze samenwerking uitte zich met name in de grotere beslissingen rondom onder andere het taalbeleid. Zo kon de eenheid tussen de gebieden worden behouden.35 Ondanks

het streven naar eenheid kwam het regelmatig tot conflicten tussen de leiders van beide bezettingsgebieden die, naarmate de oorlog voortduurde, alleen maar verergerden.

1.3 Het Duitse persbeleid

Het Duitse keizerrijk kreeg de controle over nagenoeg geheel België. De driedeling van het bezette gebied had tot gevolg dat administratieve zaken niet overal op dezelfde manier geregeld werden. Daarnaast heeft de inval bijgedragen aan de manier waarop het censuurbeleid uitgevoerd kon worden. Er zijn duidelijke verschillen te vinden tussen het oosten en het westen van het land. Ten eerste is het belangrijk om bij het ontstaan van het Duitse persbeleid rekening te houden met de meertaligheid van het land. Deze scheiding biedt namelijk een belangrijke verklaring waarom er grote verschillen waren tussen de gebieden. Het oosten van België bestond voornamelijk uit Franstalige provincies, terwijl het westen voornamelijk uit alleen Nederlandstalige provincies

bestond. Het gouvernement-generaal bestond zowel uit Frans- en Nederlandstalige provincies, maar het Etappen- en Operationsgebiet bestonden uit met name Nederlandstalige provincies. Ten tweede waren er door de inval verschillen ontstaan tussen de gebieden waardoor de bezetter niet overal gebruik kon maken van de bestaande persstructuur.

Er werd zo hardhandig opgetreden in het oosten dat de steden en dorpen volledig werden afgesloten van de rest van het land. De communicatielijnen vielen weg. Nieuws kwam maar heel gebrekkig binnen en was veelal niet betrouwbaar. Er kwam een perscensuur, maar deze werd in eerste instantie niet door het Duitse keizerrijk ingesteld. De Belgische overheid had hiertoe aangedrongen, omdat Duitsland zo geen kennis kon nemen van de bewegingen van de legers van België, Frankrijk en Groot-Brittannië uit de Belgische kranten.36 Dit was echter ook nadelig voor de

Belgische bevolking. De burgers moesten het veelal doen met ooggetuigenverslagen van

vluchtelingen waardoor de waarheid van deze berichtgeving veelal in twijfel werd getrokken. Zo kwam het dat tot kort voor de bezetting van Brussel de inwoners van de hoofdstad dachten dat het Belgische leger aan de winnende hand was. De Belgische censuur verplichte de Belgische kranten om positief nieuws te verspreiden om de rust te bewaren. Veel mensen kwamen zo zeer bedrogen uit toen de Duitse inval in hun gebied een feit was.37 Nadat de bezetting in werking was getreden kozen

34 Wende, Die belgische Frage, 36.

35 Köhler, Die Staatsverwaltung der besetzten Gebiete, 20-21 en 23. 36 De Smet, De gecensureerde dagbladpers in België, 14.

(13)

veel redacties ervoor om niet collaboreren met de Duitsers en de kranten keerden dan ook niet terug. Zelfs als ze wilden terugkeren kregen ze daar veelal niet de kans voor. De nog overgebleven nieuwsbladen werden al snel verboden door de Duitse bezetter. Redacties werden ontruimd en drukkerijen werden vernietigd of de apparatuur werd geconfisqueerd voor Duits gebruik.

In het westen bleven de communicatielijnen langer overeind. Dit lag niet alleen aan het feit dat de Duitsers dit deel van België later bezetten. Ook gingen ze hier anders te werk dan in oosten. Als we kijken naar het westen en het oosten van België is er een patroon te herkennen in hoe de bezetter het persbeleid heeft vormgegeven. Hoe dieper landinwaarts het Duitse leger en de

bezetting trok, hoe minder structureel het censuurbeleid van de bezetter werd. Kortom, hoe verder landinwaarts de Duitsers trokken, hoe minder streng de bezetter optrad tegen de reeds bestaande dagbladpers.38 De bezetter kwam erachter dat het verbieden van kranten een negatief effect kon

hebben. Niet alleen viel dan de informatievoorziening in het land weg. Tevens ondervond de bezetter problemen met het verbieden van dagbladpers. Er waren dan nog maar weinig middelen over om te kunnen communiceren met de Belgische bevolking. Zo keerde in Wallonië veel dagbladen niet terugkeerden, omdat ze ofwel verboden werden door de bezetter ofwel weigerden terug te keren onder de Duitse perscensuur. Dit veranderde vanaf de inval in Brussel. De Duitsers gingen hier net zo hardhandig te werk als in Wallonië, maar ze kwamen tot het inzicht dat de dagbladpers als

communicatiemiddel kon dienen tussen het Belgische bevolking en de bezetter. Dat de situatie onhoudbaar was blijkt uit het volgende citaat: ‘Nachdem man sich in Brüssel überzeugt hatte, dasz die Besetzung wahrscheinlich einige Zeit dauern würde, beschlosz man, eine neue Presse zu gründen, um das Publikum so weit wie möglich über die Lage zu informieren. Es erschien eine Reihe van zensurierten Zeitungen, die teils informatorisch, teils belgisch-patriotisch oder gewissermasze deutschfreundlich waren.‘39 De bezetter kwam naar alle waarschijnlijkheid zelf tot de conclusie dat

dit het beste was voor het verloop van de oorlog en om bij de Belgische bevolking de rust te laten wederkeren.

Dat de bezetter wel tot deze conclusie moest komen valt te verklaren door, onder meer, te kijken naar de pers in België vlak voor het uitbreken van de oorlog. De oorlog werd namelijk niet geheel voorzien in de zomer van 1914. De dreiging was voelbaar, maar het geloof dat België betrokken zou raken bij het conflict was er niet bij de gewone burger.40 De Belgische nieuwsbladen

hadden het eind juni 1914 eerder over de Tour de France dan dat het ging over een moord in een land te ver van België af. Tevens speelde mee dat zowel België als Duitsland niet hadden gerekend op een langdurige bezetting van het land. Het werd overgeleverd aan de heersende omstandigheden en

38 De Smet, De gecensureerde pers, 54. 39 Geciteerd uit Ibidem, 40.

(14)

dit had consequenties voor het censuurbeleid. Zowel de Belgen als de Duitsers hadden geen recente kennis over de rol van de pers in oorlogstijd. Ze wisten niet hoe belangrijk het behouden van de pers kon zijn voor de informatievoorziening. De bezetter zag verder niet in hoe de pers kon helpen bij oppoetsen van het Duitse imago in België. De Duitse regering zag al vrij snel in dat het normale leven in België hervat diende te worden en hierbij hoorde een goed functionerende dagbladpers.41 In

Brussel werden voor het eerst acties ondernomen om de Belgische kranten weer te laten verschijnen. In Antwerpen kozen veel bladen ervoor, naast de ontstane dagbladpers onder Duits censuur, te blijven verschijnen. Dit was veelal van korte duur, want vanaf het voorjaar en de zomer van 1915 staakten velen de publicatie; men kon niet samenwerken met de Duitse censor. In het

Etappengebiet bleven de grote dagbladen verschijnen voor zover dit ging en er kon worden

samengewerkt met de censor. Op deze manier kreeg de bezetter niet de volledige macht over de informatievoorziening in deze gebieden. Zodoende was er nog enige mate van controle over wat er wel of niet werd gepubliceerd.42 Doordat de verschillen tussen het oosten en westen vrij groot waren

is het Duitse censuurbeleid weinig consequent te noemen; er is niet één duidelijke lijn te vinden. Dit is dan ook ten koste gegaan van de betrouwbaarheid van de Belgische pers. Was het nieuws waar of werd je voorgelogen waar je bij stond? Een vraag die de hele oorlog in ieders achterhoofd zat.

1.3.1 Het preventieve censuurbeleid in het gouvernement-generaal

De eerste verordening die in verband staat met het preventieve censuurbeleid van de bezetter is de verordening van 13/15 oktober 1914. Hierin stond dat alle geschriften en afbeeldingen,

voortgebracht door een drukpers, onderworpen waren aan de censuur van het gouvernement-generaal.43 Deze mochten niet verspreid of aangeplakt worden zonder toestemming van de censor

en waar dit wel gebeurde werd de maker gestraft volgens de krijgswet. Diegene die het drukwerk in bezit had kon tevens gestraft worden, tenzij de persoon kon bewijzen dat hij of zij geen schuld had aan het bezit ervan.44 Om meer eenheid te creëren in het censuurbeleid werd binnen de Politische Abteilung bei dem Generalgouverneur op 1 januari 1915 de Pressezentrale für die Zensur und die Beaufsichtigung der Presse, sowie die Staatsdruckerei opgericht.45 Dit bureau ging zich bezighouden

met alle zaken rondom de communicatie; van verordeningen tot het censuurbeleid. De bezetter was ontevreden met de manier waarop de Belgische pers was georganiseerd. Veel van het oorlogsnieuws werd uit de Franse en Nederlandse kranten gehaald. Hierdoor heerste er veel onwetendheid over de oorlogssituatie. De bezetter wilde hier verandering in brengen en de band tussen Duitsland en België

41 De Smet, De gecensureerde pers in België, 53-54. 42 Ibidem, 54-55.

43 Nicol-Speyer en Huberich, Buitenlandse noodwetgeving I, 23-24. 44 De Smet, De gecensureerde pers in België, 18-19.

(15)

aanhalen door meer de publieke opinie in het bezette land te gaan beïnvloeden.46 De Pressezentrale

bestond uit vijf afdelingen; de informatiedienst, een aparte afdeling voor toezicht op de Brusselse dagbladpers, een afdeling voor de toezicht op de provinciale pers, een afdeling die zich bezighield met de censuur op boeken en brochures en met censuur op theaterstukken en een afdeling die zich bezighield met de censuur op onder andere geïllustreerde bladen en beelden. De laatste afdeling hield zich daarnaast bezig met aankondigingen van de bezetter die verschenen in de Brusselse dagbladen. Aan de Pressezentrale werd een eigen drukkerij verbonden om zo sneller alle

aankondigingen sneller af te drukken en te leveren. Alle aankondigingen over wetswijzigingen die voorheen in het Belgisch Staatsblad verschenen werden vanaf toen opgenomen in het Gesetz- und

Verordnungsblatt van het gouvernement-generaal. De drukkerij had een directe verbinding met het

dagblad Le Bruxellois. Deze krant nam tijdens de oorlog een Duitsgezinde houding aan en gold als spreekbuis van de bezetter.47 Drukkerijen die waren geconfisqueerd door de bezetter dienden de

apparatuur in te leveren bij de drukkerij van de bezetter. Op 25 juni 1915 werd, middels een verordening, de strafmaat voor het drukken van illegale werken gespecificeerd. De desbetreffende overtreders riskeerden een gevangenisstraf van maximaal drie jaar en een geldboete van maximaal drieduizend Duitse mark of een van beide.48 Hierdoor werd het voor redacties onmogelijk gemaakt

om te publiceren zonder de toestemming van de censor. Als de censor een bericht niet goedkeurde werd het ook niet gepubliceerd. Deed men dit wel dan waren er de gestelde consequenties.Kranten die een zogenaamde aanwezigsheidspolitiek voerden om toch nieuws over te brengen aan de bevolking werden door deze maatregelen ernstig bemoeilijkt in de journalistieke mogelijkheden. Illegale persredacties kregen het, met het inwerking treden van de verordening, steeds moeilijker om nieuws dat indruiste tegen het beleid van de bezetter te verspreiden onder de bevolking. De

bevolking werd tevens gestraft voor het in bezit hebben van illegale bladen die niet door de censor goedgekeurd waren. Zij riskeerden een gevangenisstraf van maximaal drie jaar en met een mogelijke geldboete van drieduizend Duitse mark.49

Het censuurbeleid dat werd opgesteld was van preventieve aard. Als kranten artikelen wilden publiceren, moesten deze eerst langs de Duitse censor voor controle. Deze kon dan beslissen of ze werden toegelaten of dat ze werden afgekeurd. Er werd streng gestraft als de redacties alsnog besloten om afgekeurde artikelen te publiceren of de artikelen niet eerst door de censor hadden laten goedkeuren. De censor stelde de redactie dan op de hoogte middels een mededeling dat het bericht was goedgekeurd. Dit gebeurde meestal binnen een dag. Er was sprake van een

aanwezigheidspolitiek in plaats van een open vraag om collaboratie met de bezetter; de kranten

46 Ibidem, 10. 47 Ibidem, 11.

48 Nicol-Speyer en Huberich, Buitenlandse noodwetgeving III, 136. 49 Ibidem VI, 90-91.

(16)

werden niet gedwongen, behalve dan in de eerste oorlogsmaanden, om publicatie te staken. Het doel was om de bezetter zo goed mogelijk te beschermen voor kritiek op de bezetting zelf maar ook op het optreden van het Duitse leger. Kritiek op de bezetter, Duitsers en Duitsgezinde, in welke vorm dan ook, kon men bekopen met maximaal twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van

tienduizend Duitse mark of een van beide.50 Dit alles hielp niet bij het creëren van een positief imago

voor de bezetter.

De Pressezentrale begon met positieve berichtgeving over de bezetter in de gecensureerde kranten. Bijvoorbeeld over hoe het beleid van de bezetter positief uitwerkte voor de Belgische economie en de welvaart van de bevolking. Berichten over het harde optreden in de eerste maanden van de oorlog werden door de bezetter gekwalificeerd als zelfverdediging. Frankrijk en

Groot-Brittannië waren al heel lang uit op de ondergang van het Duitse keizerrijk en Duitsland voelde zich in het nauw gedreven. De bezetter liet blijken dat het de Belgen eigenlijk bevrijd had van de kwade invloed van Frankrijk.51 Deze berichten werden hoofdzakelijk aangeleverd door de Pressezentrale in

opdracht van het gouvernement-generaal. De bezetter had de hoop dat met het publiceren van dit soort berichten de Belgische publieke opinie beïnvloed kon worden.52 Het censuurbeleid had

daarnaast als doel de Franse invloeden uit de Belgische pers te halen. Dit werd bewerkstelligd door de Vlaamse pers meer privileges te geven en de oplages van deze kranten te stimuleren. De gecensureerde kranten bestonden echter niet alleen uit Duitsgezinde kranten. Belgischgezinde kranten mochten blijven publiceren, mits zij zich aan het censuurbeleid hielden en de berichtgeving van de bezetter publiceerden.53

Het censuurbeleid van de Pressezentrale werd opgesteld vanuit twee invalshoeken; militair en politiek. Vanuit militair oogpunt was het schadelijk voor de bezetter dat de Belgische burgers, en nog belangrijker de geallieerden, afwisten van de voorbereidingen van het Duitse leger en met name waar deze voorbereidingen op een eventueel offensief plaatsvonden. Deze berichtgeving was dan ook verboden alsmede berichtgeving die schadelijk was voor de reputatie van het Duitse leger. Over de veldslagen mocht wel bericht worden, mits het Duitse leger en de bondgenoten van Duitsland aan de winnende hand waren of in ieder geval niet in een ongunstige situatie verkeerden. In feite mocht er geen enkel bericht gepubliceerd worden waardoor Duitsland in verlegenheid gebracht kon worden.54 Redacties mochten ook geen nieuws publiceren wat uit geallieerde kranten was

overgenomen. Berichten over de geallieerde legers werden wel toegestaan mits goed gecensureerd. Ook geallieerde bronnen werden toegestaan, mits eerst de Duitse berichtgeving werd gepubliceerd

50 De Smet, De gecensureerde pers in België, 25-26. 51 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 151.

52 De Smet, De gecensureerde pers in België, 26. 53 Ibidem, 27.

(17)

en de bron gecertificeerd kon worden. Met deze maatregelen trachtte de Pressezentrale te voorkomen dat de Belgische bevolking hoop kon krijgen op een bevrijding. Tevens werden alle berichten over de Duitse wreedheden in het land verboden om ervoor te zorgen dat de Belgische burgers niet in opstand zouden komen tegen de bezetter. De angst voor een opstand was ook vanuit politiek oogpunt belangrijk. Er mocht dan ook niets gepubliceerd worden over de toekomst van België; niets over onafhankelijkheid en niets over België als vazalstaat onder Duitse invloed. Er mocht bovenal geen kritiek geleverd worden op de bezetter. Dit kon de geloofwaardigheid van de bezetter aantasten en aanleiding geven tot protesten tegen het gouvernement-generaal.55 Zelfs

krantenartikelen uit neutrale en Duitse kranten met kritische blik op het Duitse beleid mochten niet worden gepubliceerd in België. Dit alles was bedoeld om te voorkomen dat de Duitse bezetting in gevaar gebracht zou worden.56 Er is helaas te weinig bekend over het censuurbeleid om te weten of

het nog veel veranderd is tijdens het verdere verloop van de bezetting. Mogelijk is het beleid over de gehele bezettingstijd hetzelfde gebleven, maar de meest waarschijnlijke kans is dat er een nog strengere handhaving is gekomen nadat enkele beleidspunten in werking waren getreden. Het is mogelijk dat de wisseling in de leidinggevende functies binnen het gouvernement-generaal en de

Oberste Heeresleitung hier iets mee te maken heeft.

1.3.2. Het preventieve censuurbeleid in het Operations- en Etappengebiet

Over het preventieve censuurbeleid in het Etappengebiet is beduidend veel minder

documentatie bewaard gebleven dan van dat in het gouvernement-generaal.57 Ook hier is nauwelijks

aan te geven hoe het beleid is veranderd in de loop van de oorlog. Wel is duidelijk dat het

censuurbeleid gold voor zowel het Etappen- als het Operationsgebiet. Net als in het gouvernement-generaal werden geschriften en afbeeldingen voortgebracht door een drukpers verboden verklaard. De verordening, die op 25 mei 1915 van kracht werd, werd echter pas op 14 augustus 1915 bekend gemaakt in het Verordnungsblatt. Evenals in het gouvernement-generaal gold in het Etappengebiet een preventief censuurbeleid. Er gold een invoerverbod voor buitenlandse kranten in het

Etappengebiet met uitzondering van de Duitse kranten. Als redacties wilden publiceren dienden zij

eerst de krant te laten beoordelen door de Zensurstelle van de Etappen-Inspektion. Middels

schriftelijk bericht stelde de Zensurstelle de redactie dan op de hoogte of de krant uitgegeven mocht worden. Dit kon enkele dagen in beslag nemen. De krant mocht gratis afgeleverd worden bij de

Zensurstelle, maar diende wel voorzien te zijn van de naam en plaats van de drukkerij. Werd de krant

geschikt bevonden dan diende ook de naam van de auteur en de uitgever vermeld te worden. De kranten mochten uitsluitend in het Duits en Nederlands worden gedrukt. De Franse taal werd alleen

55 Ibidem, 23. 56 Ibidem, 24. 57 Ibidem, 27.

(18)

toegestaan als de noodzaak daarvan werd bewezen. Hieruit kan wellicht geconcludeerd worden dat dit vrijwel nooit het geval was. Dit wordt bekrachtigd door het feit dat drukwerken in de Franse taal veelal terug werden gestuurd naar de maker en publicatie hiervan werd geweigerd. De Franse taal werd, middels een verordening, afgeschaft als bestuurstaal en de bevolking in het Etappengebiet diende zich te bedienen van de Duitse en Nederlandse taal.58

Over het algemeen was het censuurbeleid in het Etappengebiet strenger en effectiever dan in het gouvernement-generaal. Doordat de redacties een schriftelijk bericht dienden te ontvangen van de Zensurstelle behield de Etappen-Inspektion het recht om kranten, die niet in strijd leken met het censuurbeleid, alsnog publicatie te weigeren of later te laten publiceren. Redacties konden hier weinig tegen inbrengen en omdat de naam van de auteur bij de Zensurstelle bekend was dreigde er vaak een zware straf als ze hier tegenin gingen. De Zensurstelle had het recht om de vergunning voor publicatie op ieder gewenst moment in te trekken als de redacties zich niet aan de regels hielden. Artikelen die in eerste instantie goedkeuring zouden krijgen, konden onverwachts toch door de

Zensurstelle afgewezen worden. Dit kon zelfs het kleinste detail betreffen. De Zensurstelle had altijd

gelijk en de redacties hadden zich er maar naar te schikken. De straffen lagen hoger dan in het gouvernement-generaal. De kranten mochten op openbare plaatsen worden verspreid mits daar toestemming door de Zensurstelle voor was verleend. Deze kon op elk moment weer ingetrokken worden. Op iedere overtreding stond een hoge straf van maximaal drie jaar gevangenisstraf en een boete van maximaal twaalfduizend Duitse mark of een van beide tenzij het mogelijk was om

zwaarder te straffen.59 Dat de kranten een complete bronvermelding dienden af te geven gaf de

bezetter de kans om, in geval van overtreding, niet alleen de auteur op te pakken maar ook de uitgever van de krant.60 Ook personen die hadden aangezet tot het publiceren van foutieve berichten

waren eveneens strafbaar en konden dezelfde straffen opgelegd krijgen.

1.4 De Belgische gecensureerde pers

De censuurverordening werd in eerste instantie niet door de Duitse bezetter afgekondigd. Toen de oorlog uitbrak begin augustus 1914 besloot de Belgische regering een censuur in te stellen om te voorkomen dat het Duitse leger gebaat zou zijn bij het vernemen van kennis over de

bewegingen van het Belgische en Franse leger in de krant. Redacties kregen niet meer de vrije hand wat betreft publicatie en dit belemmerde aanzienlijk het beeld van de oorlog voor de Belgische burgers. De bezetting werd in september steeds verder uitgebreid en toen de Duitse censuur middels een verordening werd afgekondigd in oktober staakten veel redacties hun publicatie. De kranten die wel verschenen onder de bezetting vallen onder de gecensureerde pers. Er valt een onderscheid te

58 Ibidem, 31. 59 Ibidem, 28-30. 60 Ibidem, 31.

(19)

maken tussen de vaderlandsgezinde gecensureerde dagbladen en Duitsgezinde gecensureerde dagbladen. De Duitsgezinde pers is eigenlijk eerder als Vlaamsgezinde of, in het geval van de Franse dagbladen, als Waalsgezinde pers te bestempelen. Ze vielen de bezetter niet aan op het beleid, maar of er daadwerkelijk sprake was van volledige collaboratie wordt niet duidelijk. Om de verwarring te voorkomen met de vaderlandsgezinde pers, die pro-Belgisch was ingesteld, wordt het in dit

onderzoek Duitsgezind genoemd. Ze spraken zich niet zozeer uit voor Duitse samenwerking, maar wel voor het aanpakken van de Vlaamse kwestie in oorlogstijd. Dit in tegenstelling tot de

vaderlandsgezinde bladen die van mening waren dat de Vlaamse kwestie een nationale zaak was en behandeld diende te worden na de oorlog. Duitsgezinde en vaderlandsgezinde pers kan ook wel respectievelijk activistische en passivistische pers genoemd worden. De activisten waren

Vlaamsgezinden die streefden naar onder andere meer zeggenschap voor Vlaanderen binnen het koninkrijk België. De activisten vonden veel steun bij de bezetter en werden, als onderdeel van de

Flamenpolitik, veelal financieel en materieel ondersteund door papiertoezeggingen waardoor ze vaak

op vier pagina’s of meer konden blijven publiceren.61 De passivisten wilden de Vlaamse kwestie pas

behandelen na de oorlog.62 De vaderlandsgezinde pers is nooit verboden geweest door de Duitse

bezetter. Von der Goltz had immers de belofte gegeven in zijn inaugurele toespraak dat er van niemand werd verwacht dat de vaderlandse gevoelens werden verloochend. Zo ontstond er, onder de censuur, een vaderlandse pers die weer te scheiden valt in een Nederlandse en Franstalige pers. De Nederlandstalige pers is met name terug te vinden in de regio rond Gent.63 Dit is niet

verwonderlijk, want de reeds bestaande kranten besloten veelal te publiceren onder de censuur. Hierdoor kwam dit gebied niet zonder nieuwsvoorziening te zitten en daar maakten de Duitsers dankbaar gebruik van. De vaderlandsgezinde pers was wel minder vertegenwoordigd dan de Duitsgezinde pers. Dit lag aan het feit dat de vaderlandsgezinde bladen voor de oorlog ook al verschenen en veelal weigerden te publiceren onder de Duitse censor.64

Een van de bladen die besloot te blijven publiceren was het Gentse dagblad Vooruit. Dit socialistische dagblad besloot dat de censuurvoorwaarden aannemelijk genoeg waren om te blijven publiceren.65 De redactie kreeg toestemming om oorlogsberichten van zowel Duitse als Franse en

Engelse zijde te publiceren, mits er een geldige bron werd vermeld. Er mocht verder geen commentaar geleverd worden op het oorlogsnieuws. De redactie koos voor publicatie onder de censuur om de Belgische bevolking niet in onwetendheid te laten over de oorlog en zo morele steun te bieden in de donkere tijden. Zo kreeg het onder meer toestemming om lijsten te publiceren van

61 Lode Wils, Flamenpolitik en aktivisme: Vlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog (Leuven 1974) 33. 62 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 166-167 en 181.

63 De Smet, De gecensureerde pers, 56. 64 Ibidem, 77.

(20)

Belgische gesneuvelden en krijgsgevangenen. Tevens kreeg het alle vrijheid in de publicatie van socialistische artikelen en ging het regelmatig de strijd aan met het katholieke dagblad Het Volk. Dat dagblad besloot, om dezelfde redenen als Vooruit, te blijven publiceren onder de censuur. Beide bladen zochten regelmatig de grenzen van de censuur. Met enige regelmaat weigerden ze bepaalde stukken van de Duitse bezetter te publiceren door delen in de krant blanco te laten. Daarnaast verschenen er artikelen in de krant waarin op slinkse wijze werd gezinspeeld op de houding van de redacties tegenover de Duitse bezetting. Zo zinspeelde Het Volk in een gedicht over de toekomst van de bezetter: ‘Weldra zal de uren komen, Van loon of straf, En al het ijdel droomen, verzwindt in ’t graf.’66 Dat de kranten een vaderlandsgezinde houding hadden aangenomen werd regelmatig

duidelijk gemaakt in verschillende artikelen over vaderslandsliefde. Zo sprak Het Volk onder andere over het feit dat de oorlog niet het moment was om de Vlaamse zaak te gaan behandelen en dat de eenheid bewaard moest blijven.67 Andere Nederlandstalige dagbladen waren onder andere Gazet van Antwerpen, De Nieuwe Gazet en Het Handelsblad. Franstalige bladen vinden we vooral terug in

de regio Brussel. Dit waren onder andere Le Quotidien, Le Belge en Le Bien Public.68 De Franstalige

kranten waren minder vertegenwoordigd dan de Nederlandstalige kranten en hadden veel moeite om op reguliere basis te blijven publiceren. Dit kwam veelal doordat de Nederlandstalige kranten werden voorgetrokken ten opzichte van de Franstalige.69 Er werd harder opgetreden tegen de

Franstalige dan tegen de Nederlandstalige pers.70 Zodoende werden er veel Franstalige kranten die

voor de oorlog verschenen in het oosten van het land, verboden. De Franstalige kranten werden in het westen van België veelal ook verboden, maar mochten of terugkeren of er werden vervangers voor gevonden.Behalve dat veel Franstalige kranten in Wallonië waren verdwenen door het brute geweld van de inval speelde ook de Flamenpolitik een grote rol. Het was de bezetter immers te doen om de Franse invloed in België te verkleinen. Niet elk blad was ook even patriottisch ingesteld. Het is hierdoor ook moeilijk vast te stellen welke bladen daadwerkelijk vaderlandsgezind waren.71

De Duitsgezinde pers vinden we verspreid over het gehele bezette gebied. Met name in de regio’s rondom Brussel, Gent en Antwerpen zijn veel kranten te vinden. Dit kwam veelal doordat deze gebieden bolwerken waren van activistische groepen. Er valt wederom een onderscheid te maken tussen de Nederlandstalige en Franstalige dagbladpers. Nederlandstalige dagbladen waren onder andere De Vlaamsche Post, De Morgenbode, De Vlaamsche Gazet (in het vervolg Het

Vlaamsche Nieuws) en Gazet van Brussel.72 Franstalige dagbladen waren onder andere Le Bruxellois,

66 Geciteerd uit Het Volk, 2/3 januari 1915, 1. 67 Het Volk, 4 februari 1915, 1.

68 De Smet, De gecensureerde pers, 71-72. 69 Ibidem, 123-125.

70 Ibidem, 16. 71 Ibidem, 78.

(21)

La Belgique, L’Ami de l’ordre en Le Peuple Wallon.73 De Franstalige dagbladpers was veel gematigder

en viel veel meer het vaderlandse gevoel aan dan dat het zich uitsprak over meer rechten voor Wallonië. Dat deze bladen Duitsgezind waren bleek uit artikelen die ze publiceerden waarin de geallieerde landen en de pers werden aangevallen. Er verschenen artikelen waarin van Duitse besluiten nader werd toegelicht waarom deze goed waren voor België. Het Gazet van Brussel en Le

Bruxellois werden voorgeschreven als de officiële nieuwsbladen voor respectievelijk de Vlaamse en

Waalse krijgsgevangenen.74 De Vlaamsche Post toonde zich Duitsgezind en met name sterk

Vlaamsgezind. Het dagblad was de spreekbuis voor de activistische groepering in Gent. Deze krant ging echter veel te ver in haar publicaties. Er ontstond een interne strijd tussen enerzijds de wat gematigdere en anderzijds de extremere flaminganten. Deze laatsten maakte in artikelen

toespelingen op een onafhankelijk Vlaanderen zonder daarbij de hulp van Duitsland nodig te hebben. Hierop werd de krant begin 1916 opgeheven.75

Dat de gecensureerde bladen veel succes gekend hebben kwam maar door één feit; de bezette bevolking hunkerde naar informatie van welke aard dan ook. Zelfs informatie uit vijandelijke hand werd voor lief genomen, want zo bleven ze tenminste niet leven in grote onzekerheid over wat er in de wereld gebeurde.76

1.5 Conclusie

Het Duitse censuurbeleid werd niet overal op dezelfde manier geregeld. Ten eerste kwam dit door de manier waarop de inval heeft plaatsgevonden in de eerste oorlogsmaanden. In het oosten trad het Duitse leger veel harder op dan in het westen. De redacties in het oosten werden veelal ontruimd en de apparatuur werd in beslag genomen door het Duitse leger. In het westen konden de redacties langer blijven publiceren waardoor ook tijdens de bezetting hier de meeste gecensureerde kranten zijn te vinden. Ten tweede kwamen de Duitsers erachter dat de krant als

communicatiemiddel kon dienen tussen de Duitse bezetter en de Belgische bevolking. Het was belangrijk om het imago van het Duitse keizerrijk in België te verbeteren en te zorgen dat er geen kritiek verscheen op het Duitse bezettingsbeleid. In zowel het Etappengebiet als in het

gouvernement-generaal werd er een censuurbeleid opgesteld en werden kranten gecontroleerd door een censor. De censor ging echter niet in beide gebieden op dezelfde manier te werk waardoor het per gebied enorm kon verschillen of een krant wel of niet gepubliceerd kon worden. In het

Etappengebiet werd er over het algemeen strenger opgetreden dan in het gouvernement-generaal.

Hierdoor werden bepaalde berichten sneller geweigerd in het Etappengebiet dan in het

73 Ibidem, 121. 74 Ibidem, 126. 75 Ibidem, 100-104. 76 Ibidem, 135.

(22)

gouvernement-generaal. In de volgende twee hoofdstukken zal onderzocht worden welke berichten wel of juist niet gepubliceerd werden en in welke vorm aan de hand van twee onderwerpen; de

(23)

2. De gecensureerde pers over de Flamenpolitik

Het gouvernement-generaal had, volgens de bepalingen van de Haagse Conventie van 1899 en 1907, het recht om een beleid te vormen voor het bezette België. In Duitsland heerste de gedachte dat België sinds de Frans-Duitse oorlog samenwerkte met Frankrijk tegen het Duitse keizerrijk. Dit argument werd gebruikt als verklaring voor waarom het keizerrijk de Belgische neutraliteit had geschonden; het werd door de Duitse regering neergezet als een daad uit zelfverdediging. Dit mocht echter niet nogmaals gebeuren. Von Bissing moest een beleid vormen met als doel België los te weken van Frankrijk en meer aan Duitsland te binden. Dit werd de Flamenpolitik.

2.1 De Flamenpolitik

Tijdens de Belgische revolutie in 1830 scheidde België zich af van Nederland en werd het land officieel onafhankelijk. Het land was tweetalig, maar de elite was Franstalig en het Frans werd dan ook de officiële taal. Alle bestuurlijke organen, ook in Vlaanderen, werden verfranst en het Vlaams werd als volkstaal neergezet door de Belgische regering.77 Langzaam ontstond in de tweede helft van

de negentiende eeuw de Vlaamse Beweging, de verzamelnaam voor de verenigingen en personen die

zich inzetten voor meer Vlaamse emancipatie, kreeg in de loop van de negentiende eeuw steeds meer aanhang onder de Vlaamse bevolking. 78 De beweging vroeg om de Nederlandse taal in

bestuurlijke organen naast het Frans te plaatsen in Vlaanderen. België kende na de tweede helft van de negentiende eeuw verschillende taalwetten, waarvan de belangrijkste de gelijkheidswet is van 1898. Hierin wordt de Nederlandse taal de officiële tweede taal in België.79 De Franse taal bleef

echter als bestuurlijke taal het meest in zwang. Dit was de stand van zaken toen Duitsland in 1914 België binnenviel en bezette. De Vlaamse Beweging splitste zich gedurende de oorlog op in twee groepen: de activisten en de passivisten.

Dat de bezetter de Vlaamse kwestie wilde aanpakken is opmerkelijk. Duitsland toonde voor de oorlog weinig interesse in de Vlaamse Beweging. Er waren nooit, althans niet op hoger politiek niveau, openlijke steunbetuigingen geweest voor de beweging.80 Dit veranderde vanaf januari 1915,

toen de oorlog in een patstelling terecht was gekomen. Von Bethmann-Hollweg gaf de orders aan Von Bissing om de Vlaamse Beweging openlijk te gaan steunen. Duitsland wilde dat er gekeken werd naar de rol die de Vlaamse Beweging kon gaan spelen in de bewerkstelliging van de Duitse plannen voor België. Von Bissing moest een beleid vormen waarin de Vlaamse doelen verwezenlijkt werden zonder dat deze de Duitse doeleinden zouden dwarsbomen.81 Het was daarbij van belang dat de

77 Luykx, Politieke geschiedenis van België, 113. 78 Schaepdrijver, De Groote oorlog, 158-159. 79 Ibidem, 31.

80 Wils, Flamenpolitik, 29.

(24)

Waalse bevolking niet werd vergeten aangezien dit felle protesten tot gevolg zou kunnen hebben. Protesten waren niet gewenst, omdat men inmiddels besefte hoe belangrijk een economische relatie tussen België en Duitsland kon zijn. De Flamenpolitik kende geen vooroorlogse geschiedenis. Het hoofd van de Politische Abteilung, Von der Lancken, verklaarde later: ‘sie war in keiner Weise geplant, erst recht nicht vorbereitet’.82 Duitsland had geen rekening gehouden met het scenario van

een bezetting en al helemaal niet met een samenwerking met de Vlaamse Beweging. Het blijft dan ook de vraag of het beleid geïnitieerd werd door het gouvernement-generaal of dat het beleid gevormd werd doordat de bezetter luisterde naar activisten binnen de Vlaamse Beweging.83 De

ideeën over de vormgeving van het beleid ontstonden in de eerste maanden van de oorlog. Het doel van de Flamenpolitik was om de Vlaamse Beweging te paaien met toezeggingen waardoor deze bereid was te collaboreren met de bezetter en zo de Franse invloed in België zoveel mogelijk geëlimineerd kon worden.84 Het beleid zou een onderdeel vormen van de verdeel-en-heerspolitiek

die de bezetter trachtte te voeren in België. Het beleid ging een onderdeel vormen van de verdeel-en-heerspolitiek die de bezetter trachtte te voeren in België. Von Bissing besefte echter dat het een proces was dat geleidelijk aan diende te gaan. Dit was niet eenvoudig aangezien hij niet de macht had over het hele bezette gebied. Het Etappengebiet stond immers onder een ander militair bewind. De wetten van het gouvernement-generaal konden pas van kracht worden in dit gebied zodra deze waren goedgekeurd door de Etappen-Inspektion. Hierdoor won het pleidooi van de Oberste

Heeresleitung het wel in het Etappengebiet, maar in eerste instantie niet in het

gouvernement-generaal. De Oberste Heeresleitung ging echter akkoord met het invoeren van de Flamenpolitik in het

Etappengebiet om een scheve verhouding te voorkomen.85 Von Bissing had voor nu het pleit

gewonnen.

De Politische Abteilung kreeg het bevel om met het beleid aan de slag te gaan. Bij de uitvoering van het beleid diende er zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de Belgische wetgeving. Von Bissing moest zich volgens de Haagse Conventie houden aan het Belgische

wetssysteem. De anti-Duitse houding diende niet verder te groeien en het was van belang dat de schijn werd opgehouden dat de bezetting zo vredig mogelijk zou verlopen.86 De bezetter meende

door de taalkwestie aan te pakken de Vlamingen en de Walen tegenover elkaar uit te kunnen

spelen.87 Er werd een speciale commissie binnen de Politische Abteilung opgericht die ging uitzoeken

welke lopende Vlaamse kwesties geschikt waren om aangepakt te worden door de bezetter. De directe communicatie van gemeenten en instanties en de taal in het Belgische straatbeeld werden als

82 Geciteerd uit Ibidem, 33. 83 Ibidem, 31.

84 Zuckermann, The Rape of Belgium, 78. 85 Vanacker, Het activistisch avontuur, 36. 86 Ibidem, 39.

(25)

eerste aangepakt. In Vlaanderen werd de Nederlandse taal vóór het Frans geplaatst en diende men zich zoveel mogelijk van het Nederlands te bedienen. Dit was echter nog niet verplicht gesteld, waardoor veel gemeenten in heel België nog aan het Frans vasthielden. De bezetter bleef zich van het Frans en het Duits bedienen richting gemeenten en instanties.88 In het Etappengebiet ging de

bezetter enerzijds voortvarender te werk dan in het gouvernement-generaal, maar werd anderzijds belemmerd in de uitvoering. De Belgische ambtenarij was in dit gebied minder op zijn post gebleven waardoor er een taalbarrière ontstond tussen de bezetter en de bevolking.89 Hierdoor kon de

bezetter hier pas vanaf mei 1915 daadwerkelijk beginnen met de uitvoering van de Flamenpolitik. De Franse taal verdween langzaam uit het straatbeeld. De correspondentie met de bezetter moest in het Duits of in het Nederlands geschieden. Brieven in het Frans werden alleen bij zeer hoge uitzondering nog aangenomen. De bezetter ondervond echter in beide gebieden problemen met de handhaving. De controle was niet overal gelijk geregeld waardoor er een scheef beeld ontstond over wat waar wel of niet gold.90 Tussen het gouvernement-generaal en het Etappengebiet waren er grote

verschillen.

De taalwetten, waar de Duitse bezetter mee aan de slag ging, bestonden grotendeels al voor de oorlog. Deze waren ingevoerd door de Belgische regering, maar een daadwerkelijke

implementatie was uitgebleven. In Vlaanderen was de Franse taal even belangrijk als de Nederlandse taal. De bezetter wilde hier verandering in brengen. Ze wilden het probleem bij de wortel aanpakken. De jeugd was de toekomst van België en diende dan ook vroegtijdig geprikkeld te worden. Er diende duidelijkheid te zijn over welke taal gehanteerd moest worden in het onderwijs. Zowel in het gouvernement-generaal als in het Etappengebiet werd vanaf 1916 begonnen met de invoering van wetgeving omtrent de voertaal in het onderwijs. Het basisprincipe was dat de moedertaal van het kind tevens de voertaal van het onderwijs diende te zijn dat het kind volgde. Scholen in het hele land werden gescheiden langs de taalgrens; onder geen beding mochten er twee of meerdere talen tegelijkertijd worden gegeven.91 Kinderen kwamen of in een Nederlandstalige of in een Franstalige

klas terecht. Andere talen mochten aangeleerd worden, maar dan als tweede of derde taal. De Nederlandse taal werd in eerste instantie niet meer voorgetrokken dan het Frans. Dit om zoveel mogelijk de rust te bewaren. Er werd zelfs een verordening uitgegeven waarin stond dat er met respect moest worden omgegaan met beide landstalen.92 Een ander punt was het gebrek aan Vlaams

hoger onderwijs. Er bestond voor de oorlog geen volledig Nederlandstalige hogeschool of universiteit in België. De Politische Abteilung onderzocht de mogelijkheid om de Gentse Hogeschool te

88 Vanacker, Het activistisch avontuur, 90. 89 Ibidem, 88.

90 Vanacker, Het activistisch avontuur, 89.

91 Nicol-Speyer en Huberich, Buitenlandse noodwetgeving VI, 184-191. 92 Ibidem, 262-263.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een verkenning van mogelijke maatregelen voor het mitigeren en/of wegnemen van de effecten als door de kantoorontwikkeling niet volledig aan de eisen die de doelsoorten stellen

Nu bekend is hoe beleid in de publieke dienstverlening tot stand komt (vraag 1), wat we uit de bestuurskunde kunnen gebruiken om de bestuurlijke verande- ringsprocessen in de

De Duitsers zagen deze verdeeldheid aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog als een kans om België tijdens of na de oorlog te beïnvloeden en om de meerderheid van de Belgen

Uiteindelijk is met een pomptankwagen en een spuitkop de drijflaag tussen de afdekking en de silowand losgespoten waarna de drijflaag onder de afdekking naar de mixer is gedreven

Akkerbouwers hebben de mogelijkheid om via een agrarische natuurbeheer- overeenkomst een akkerrand aan te leggen op percelen van hun bedrijf. In 2006 en 2007 hebben wij

tijdens quarantaineperiode mag men zich niet naar de werkplek begeven: indien mogelijk dient men te telewerken en enkel bij personeelstekort kan de medewerker

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Conclusion and recommendations This study was undertaken to assess and identify the social vulnerability to drought of communal farmers in O.R Tambo district in the Eastern