• No results found

3. De gecensureerde pers over de arbeiderskwestie

3.1 De Duitse arbeiderspolitiek in België tijdens de Eerste Wereldoorlog

Voor de oorlog waren er nauwelijks arbeidsbetrekkingen tussen België en het Duitse

keizerrijk. Om genoeg arbeidsplaatsen te vullen bestond het Duitse arbeidersbeleid uit onder andere het rekruteren van buitenlandse seizoenarbeiders uit delen van Oost-Europa. Verder haalde

Duitsland arbeiders uit de koloniën die het had verworven in de negentiende eeuw.166 Duitsland riep,

met het uitbreken van de oorlog, veel arbeiders op om in het leger te gaan. Hierdoor kwamen er veel arbeidersplaatsen vrij en ontstond er een tekort. De Duitse regering verdiepte zich in de

mogelijkheden die er waren om het arbeidersprobleem op te lossen. Carl Duisberg, een Duitse industrieel, opperde om het arbeidspotentieel van de bezette gebieden aan te boren. Veel arbeiders uit deze gebieden raakten door de oorlog werkloos. Zij konden worden ingezet in de Duitse

oorlogsindustrie.167 Duisberg stelde dat als de arbeiders niet vrijwillig zouden komen er

dwangmaatregelen gebruikt moesten worden. De Duitse regering ging hier echter niet in mee. Zij schoof voorlopig de plannen opzij aangezien er belangrijkere zaken aan de orde waren.

161 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 217-218. 162 Zuckermann, The Rape of Belgium, 95-96.

163 K. Veraghtert, ‘Het economische leven in België 1918-1940, Algemene Geschiedenis der Nederlanden 14 (Bussum 1979), 55-101, aldaar 55.

164 Zuckermann, The Rape of Belgium, 107. 165 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 116-118.

166 Jens Thiel, ‘Between recruitment and forced labour: the radicalization of German labour policy in occupied Belgium and northern France’, First World War Studies Vol. 4 Nr. 1 (2013) 39-50, 40.

De Duitse regering keek in maart 1915 opnieuw naar de plannen van Duisberg. Steeds meer Duitse arbeiders werden verplicht het leger ingestuurd. De Duitse industriëlen klaagden bij de Duitse regering over het groeiende tekort aan arbeiders. De regering kwam, onder druk van de industriëlen en de Oberste Heeresleitung, met het bevel dat België een percentage van de gevraagde arbeiders moest leveren.168 In juni volgde er een bijeenkomst in Brussel waarbij afspraken werden gemaakt

tussen de economische commissie van de Zivilverwaltung van het gouvernement-generaal,

afgevaardigden van de Duitse oorlogsindustrie, de Duitse regering en de Oberste Heeresleitung. Men was het erover eens dat er acuut meer arbeiders uit België gerekruteerd moesten worden. Duitsland had wel rekening te houden met de internationale verdragen van de Haagse Conventie van 1899. Deze mochten niet geschonden worden. De conventie had verboden dat inwoners van een bezet gebied gedwongen konden worden om deel te nemen aan militaire activiteiten gericht tegen hun eigen land.169 Hieronder vielen ook werkzaamheden die indirect het eigen land konden schaden.

Openlijke dwangarbeid was niet gewenst. De Belgische werknemers waren vrijwillig of noodgedwongen thuis komen te zitten en konden niet eeuwig ondersteund worden. De hoge werkloosheid in België en het grote arbeiderstekort in Duitsland zouden opgelost worden als werknemers vanuit België naar Duitsland konden komen.170

De partijen besloten dat er een instantie zou worden opgericht die het monopolie zou verkrijgen over de rekrutering van Belgische arbeiders voor de Duitse industrie; het Deutsche

Industriebüro. Deze had echter alleen het monopolie in het gouvernement-generaal verkregen. Het

Duitse leger had de controle over de rekrutering van arbeiders uit de gebieden die direct onder het gezag van de Oberste Heeresleitung. Het was voor het Industriebüro niet mogelijk om te werven in het Etappen- en Operationsgebiet. Het Industriebüro nam Duitse werknemers in dienst die bekend waren met het werven van arbeiders. Belgische gemeenten werden verplicht om lijsten op te stellen met alle werklozen en deze aan te leveren bij het Industriebüro. Mannen tussen zeventien en vijftig jaar moesten zich melden bij de Meldeamten. Zo kon deze kennis nemen van de werkzaamheden van de mannen, of ze daadwerkelijk werkloos waren en waar ze zich bevonden.171 Verder werden er

lokale agenten ingezet die in nauw contact stonden met de arbeidersbevolking. Eenmaal naar het

Industriebüro gelokt kregen de werklozen juridisch bindende contracten aangeboden van een

bepaalde onderneming die hen geschikt achtte voor het betreffende werk.172 De contractduur lag

tussen de drie maanden en een half jaar. Het Industriebüro wilde gunstige voorwaarden stellen aan de arbeiders zoals hetzelfde salaris en dezelfde ziektekostenregeling als Duitse collegae kregen.

168 Ibidem, 43.

169 Artikel 44 van Convention respecting the Laws and Customs of War on Land (1899) Geraadpleegd van http://avalon.law.yale.edu/19th_century/hague02.asp.

170 Thiel, ‘Between recruitment and forced labour’, 41.

171 Nicol-Speyer en Huberich, Buitenlandse noodwetgeving IV, 42-43. 172 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 72.

Hierdoor was de kans groter dat de arbeiders zouden tekenen. Verder werd er ondersteuning voor het thuisfront beloofd als ze in Duitsland zouden zijn.173 Het contract kon, nadat de arbeiders een

korte onderbreking in België hadden gehad, weer verlengd worden voor een bepaalde periode. Arbeiders die terugkeerden werden de straat opgestuurd als wervers in de hoop dat de positieve verhalen andere werklozen zouden overhalen om ook te tekenen.

De gehoopte toestroom aan arbeiders bleef echter uit. De werklozen weigerden de

contracten te tekenen. De voornaamste reden was de houding van de Belgische bevolking tegenover de bezetter. Voor velen voelde het ondertekenen van de arbeidscontracten als landverraad. Het Komiteit dreigde de noodvoorziening voor families van arbeiders, die een contract hadden

ondertekend, stop te zetten. De clerus predikte in de kerken over het schenden van godstrouw als men een contract zou ondertekenen. Arbeiders die een contract hadden ondertekend werden niet gelijk naar Duitsland getransporteerd en konden op deze manier flink onder druk gezet worden. Dit leidde vaak tot het ontbinden van de contracten. Dat de toestroom laag bleef had ook nog een andere reden. Veel werklozen waren schijnwerkloos. Gemeenten begonnen tijdens de bezetting met de wederopbouw van onder meer de infrastructuur. Dit waren zogenaamde openbare werken. Er werden alleen projecten aangepakt waar de Duitse bezetter niet direct baat bij had. Voor deze projecten werden werklozen ingehuurd. Deze werden veelal niet geregistreerd door de gemeenten waardoor het aantal werklozen in werkelijkheid lager lag dan de lijsten aangaven. De bezetter had ook haar eigen werken voor openbaar belang, maar werklozen weigerden hiervoor aan de slag te gaan. Op 14 augustus 1915 werd het weigeren van deze werken per verordening verboden in het gouvernement-generaal en werd er een gevangenisstraf opgezet van maximaal één jaar. Bovendien werden gemeenten en instellingen aangepakt met geldboetes van maximaal tienduizend Duitse mark als ze de weigering in de hand werkten.174 In het Etappengebiet werd vanaf oktober 1915 zwaarder

gestraft. Arbeiders waren strafbaar als ze werk weigerden, maar naast gevangenisstraf en geldboetes riskeerden de weigeraars deportatie naar Duitsland. Ook medeplichtigen, die het weigeren van werk vergemakkelijkten door bijvoorbeeld hulp te verlenen aan deze personen, riskeerden een geldboete van maximaal tienduizend mark en/of een gevangenisstraf van één jaar.175

De Oberste Heeresleitung onderzocht al langere tijd de mogelijkheid om arbeiders uit bezette gebieden gedwongen te werk te stellen in Duitsland om zo het arbeiderstekort aan te vullen. In Polen was begonnen met het wegvoeren van arbeiders, maar in het voorjaar van 1916 was er van

dwangarbeid op grote schaal in België nog geen sprake. Dit kon immers het wervingsproces van het

Industriebüro ernstig schaden. Het tekort aan arbeiders aan arbeiders in Duitsland werd echter

173 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 237.

174 Nicol-Speyer en Huberich, Buitenlandse noodwetgeving IV, 160-161. 175 Verordnungsblatt I, 80-81.

steeds nijpender door de grote veldslagen. Von Bissing kreeg de opdracht om zo’n driehonderd- tot vierhonderdduizend arbeiders te leveren en desnoods onder dwang naar Duitsland te sturen. Hij was zelf een fel tegenstander van dwangarbeid aangezien hier geen juridische verantwoording voor gevonden kon worden.176 Von Bissing stelde voor om de Belgische werklozen in eigen land aan de

slag te laten gaan voor de bezetter. Dit vooruitzicht zou voor hen aantrekkelijker zijn dan in Duitsland te werk gesteld te worden. De Oberste Heeresleitung was het er niet mee eens, maar liet de

gouverneur-generaal kijken naar de mogelijkheden om zoveel mogelijk arbeiders vrijwillig naar Duitsland te laten vertrekken. Om te zorgen voor een grotere toestroom aan vrijwillige arbeiders paste Von Bissing op 15 mei 1916 het beleid aan. Arbeiders konden, in plaats van strafrechtelijk vervolgd, ook middels een dwangbevel van de gouverneur-generaal naar de plaats van tewerkstelling gebracht worden.177 Zo hoopte het gouvernement-generaal alsnog het beoogde aantal arbeiders te

kunnen leveren.

Eind augustus 1916 werd de chef van de Oberste Heeresleitung vervangen door Hindenburg en Ludendorff. De hele Duitse samenleving werd in het teken gezet van de totale oorlogvoering. Meer mannen werden opgeroepen voor militaire dienst en vrouwen en kinderen werden ingezet in de oorlogsfabrieken. Vanuit het vrijwillige systeem van het Industriebüro werden onvoldoende arbeiders geleverd voor de Duitse oorlogsindustrie. De Oberste Heersleitung wilde overschakelen op een systeem gebaseerd op dwangarbeid.178 Hindenburg beargumenteerde dat de Haagse Conventie

geen rekening had gehouden met de uitzonderlijke situatie waarin Duitsland en België zich nu bevonden. Een bezettende macht had binnen de kaders van de Haagse Conventie van 1907 de taak om de openbare orde in een bezet gebied te herstellen.179 Daar hoorde, volgens Hindenburg, ook

calamiteitenwerken bij die niet per se in eigen land voltooid hoefden te worden. De werklozen weigerden werk aan te nemen dat binnen hun werkprofiel paste. Ze verstoorden de openbare orde, omdat ze de verplichting om te werken niet na kwamen en zo onnodig hulpbehoevend waren. Als er aanzienlijk loon tegenover gezet werd mochten de Belgische werklozen gedwongen worden aan de slag te gaan in Duitsland, aldus Hindenburg. In het gouvernement-generaal was er echter nog één persoon die dwars lag en dat was Von Bissing. Hij protesteerde fel, maar de nadelen van het besluit wogen niet op tegen de voordelen.180 Eind oktober 1916 bezweek Von Bissing onder de druk en was

in heel België de weg vrij voor het wegvoeren van Belgische arbeiders naar Duitsland en het front.

176 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 82-83. 177 Ibidem, 292-294.

178 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 103.

179 Artikel 43 van Convention respecting the Laws and Customs (1907). Geraadpleegd op https://www.icrc.org/applic/ihl/ihl.nsf/ART/195-200053?OpenDocument

In het Etappengebiet had de Oberste Heeresleitung de volledige macht in handen waardoor hier op 3 oktober 1916 begonnen kon worden met de deportaties van werklozen naar Duitsland. Die dag verscheen de volgende verordening:

§1. Personen die in staat zijn te werken kunnen tot werken –ook buiten hunne woonplaats- gedwongen worden, zoover zij ten gevolge van spel, dronkenschap, ledigheid, vrijwillige of onvrijwillige werkeloosheid, voor hun onderhoud of voor het onderhoud van degenen tot wier onderhoud zij verplicht zijn, vreemde hulp verkrijgen of vragen.

§2. (…) In geval hij weigert, kan hij ertoe gedwongen worden.

§3. Met ten hoogste 3 jaar gevangenis en met geldboete tot 10 000 mark of met eene dezer strafen wordt gestraft – (…) – wie volgens §1 en 2 tot werken opgeroepen is en weigert het bevolen werk te aanvaarden of het werk, dat hij aanvaardt heeft, voort te zetten. Is de daad door verscheidenen, gemeenschappelijk of volgens afspraak gepleegd geworden, thans zal eene gevangenisstraf van ten minste eene week toegepast en iedereen, die er aan deel genomen heeft, als dader gestraft worden. (…) 181

Er was geen uitvlucht meer. De verordening was duidelijk genoeg; de Belgische werklozen konden gedwongen worden om aan de slag te gaan voor de Duitse bezetter. Wie weigerde stond een zware straf te wachten.

Om het proces zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen werden de werklozen ingedeeld in verschillende categorieën als vrije arbeiders, arbeiders onder militaire bewaking, gevangen arbeiders, ongehuwde en kinderloze arbeiders, jonge mannen in de leeftijd van veertien tot en met zestien en zieken en kreupelen.182 Gemeenten werden verplicht lijsten op te geven met werklozen.

Waar dit niet gebeurde werden de bevolkingsregisters geraadpleegd, waardoor ook werkzame arbeiders het risico liepen om gedeporteerd te worden. Tevens werden verantwoordelijken voor weigering opgepakt en gedeporteerd naar Duitsland.183 De opgeroepen arbeiders werden naar een

verzamelplaats gebracht waar ze gekeurd werden op geschiktheid. Deze verzamelplaatsen hadden veelal een treinstation in de buurt om de dwangarbeiders zo snel mogelijk op transport te zetten. De plek werd hermetisch afgesloten om ontsnappingen te voorkomen en nieuwsgierigen op afstand te houden.184 De arbeiders dienden zich te rangschikken op leeftijd waarna de identiteitskaarten

werden gecontroleerd. Wie afgekeurd was werd weggeleid. Hierna volgde een medische keuring en werd er gecontroleerd of de arbeiders al werk hadden. Hier werd niet altijd even zorgvuldig mee

181 Geciteerd uit Verordnungsblatt I, 429-430. 182 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 126.

183 Fernand Passelecq, De waarheid nopens de ontvoeringen der Belgen (Leiden 1917) 17. 184 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 146.

omgegaan. Degenen die belangrijke arbeid verrichten bij agrarische of nutsbedrijven of werk hadden als ambtenaar, arts of onderwijzer werden vrijgesteld.185 De anderen kregen nogmaals de kans om te

tekenen bij het Industriebüro. Slecht een enkeling ondertekende een contract. De weigeraars werden dezelfde dag nog op transport gezet naar Duitsland. Men werd binnen de veewagons waar zij in vervoerd werden nauwelijks voorzien van eten, drinken en andere eerste levensbehoeften.186

De gedeporteerden uit het Etappengebiet werden ondergebracht in Zivil-Arbeiter-Bataillonen en uit het gouvernement-generaal in Konzentrationslager en Arbeitskommando’s.187 De Oberste Heeresleitung was onvoldoende voorbereid op het aantal werklozen wat naar Duitsland werd

gedeporteerd. De leefomstandigheden in de kampen waren hierdoor erbarmelijk slecht. De gedeporteerden kregen nogmaals een kans om de contracten te ondertekenen. Wanneer men weigerde moest hij uren in de kou staan.188 De Duitse oorlogsindustrie had weliswaar een gebrek aan

werkkrachten, maar er bleek niet voor iedereen direct genoeg werk voor handen. Daardoor bleven veel dwangarbeiders werkloos achter in de deportatiekampen. De arbeiders uit het Etappengebiet werden mede hierdoor niet altijd naar Duitsland gestuurd; alleen degenen die het hardnekkigst bleven weigeren een contract te tekenen werden op transport gesteld. De overige arbeiders werden te werk gesteld achter het front. Ze werden onder meer ingezet om loopgraven te graven, bunkers te bouwen en spoorwegen aan te leggen. De omstandigheden waarin zij leefden waren zo mogelijk nog zwaarder dan die in de Duitse kampen. Doordat ze direct achter de vuurlinie te werk gingen kwam het voor dat tijdens de werkzaamheden dwangarbeiders gedood werden door artillerievuur van de geallieerden.189

Het kwam het Duitse keizerrijk op veel kritiek te staan zowel uit België als uit de geallieerde en neutrale landen. Niet alleen de slechte voorbereiding werd de Duitsers verweten, maar ook de wreedheid waar het selectieproces mee gepaard ging werd door waarnemers streng bekritiseerd. Vanuit de Duitse politiek kwam er bijzonder weinig protest. Dit kwam doordat de Oberste

Heeresleitung de Duitse regering en de Reichstag steeds verder buitenspel zette en monddood

maakte.190 Protesteren was zinloos, want er werd niet geluisterd. Tevens worstelden veel partijen in

de Reichstag met de verplichting die ze waren aangegaan toen ze de regering onvoorwaardelijke steun hadden beloofd in oorlogstijd.191 Door strenge censuurregels konden de Duitse kranten zich

niet negatief uitlaten. In België protesteerden veel hoogwaardigheidsbekleders bij Von Bissing. De Belgische kardinaal Mercier schreef meerdere protestbrieven waarin hij de gouverneur-generaal

185 Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 226-227. 186 Zuckermann, The Rape of Belgium, 155.

187 Thiel, ‘’Menschenbassin Belgien’’, 124 en 148-149. 188 Ibidem, 146.

189 Zuckermann, The Rape of Belgium, 158-159. 190 Passelecq, De waarheid, 26.

wees op een belofte. In de eerste bezettingsmaanden had zijn voorganger, Von der Goltz, de belofte gedaan dat Belgische (jonge)mannen zich geen zorgen hoefden te maken dat ze gedeporteerd zouden worden naar Duitsland en daar te werk gesteld zouden worden.192 Von Bissing wees Mercier

op het feit dat zijn voorganger geen rekening had gehouden met de huidige situatie waarin België verkeerde. Ook achtte hij het zijn morele plicht om de Belgische werklozen aan werk te helpen en ze niet langer lui te laten zijn.193 De Belgische regering kwam in februari 1917 met een brief gericht aan

de geallieerde en neutrale overheden. Hierin schreef zij dat de Belgische arbeiders weigerden te tekenen en dat de Duitse bezetter er op de meest wrede wijze er alles aan probeerde te doen om het verzet te breken.194 Zo wilde de regering laten zien dat de Belgen zich niet zomaar overgaven. De

deportaties werden op aandringen van de neutrale landen officieel op 14 maart 1917 stopgezet.195

Dit was echter alleen het geval in het gouvernement-generaal, want vanuit het Etappengebiet kwamen regelmatig nog berichten over razzia’s onder de mannelijke bevolking.196 De arbeiders die

inmiddels al gedeporteerd waren hadden maar een kleine kans om weer terug te keren. Alleen als er onomstotelijk bewijs was dat ze al een baan hadden vóór deportatie werden ze teruggestuurd naar België. Uiteindelijk zijn er ongeveer zestigduizend Belgische arbeiders naar Duitsland en naar gebieden achter het front gedeporteerd.197