• No results found

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen Onderzoek naar AEX en AMX fondsen in 2008 en 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen Onderzoek naar AEX en AMX fondsen in 2008 en 2014"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

Onderzoek naar AEX en AMX fondsen in 2008 en 2014

Master thesis Accountancy Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit economie en bedrijfskunde

Naam: Jarno van Duinen

Studentnummer: S1617842

Adres: Rolklaver 108, 8265KW Kampen E-mail: j.e.van.duinen@student.rug.nl

Begeleider: Drs. L. Wielens RA

Tweede Beoordelaar: Prof. Dr. D.A. de Waard RA

(2)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

2

Samenvatting

Jaarverslagen zijn moeilijk leesbaar, althans dat is de perceptie van veel gebruikers. Dit blijkt uit diverse bronnen en uit de maatschappelijke aandacht die er is voor jaarverslagen, zoals de Sijthoff prijs. Na diverse schandalen staat risicoverslaglegging in de schijnwerpers en wordt dit gezien als een van de belangrijkste onderdelen van een jaarverslag. De zeer diverse stakeholders vragen om een transparante en begrijpbare risicoverslaglegging van organisaties. Ondanks deze vraag vanuit het maatschappelijk verkeer is er tot heden weinig gereguleerd qua wet- en regelgeving aan de inhoud en de opbouw van risicoverslaglegging. Diverse raamwerken en codes geven aanbevelingen, maar een heldere risicoverslaglegging blijft moeilijk voor organisaties.

De data in dit onderzoek bestaan uit de Flesch leesbaarheidsscores van de diverse onderdelen van jaarverslagen van AEX fondsen en AMX fondsen uit de jaren 2008 en 2014. Uit dit onderzoek blijkt dat de risicoparagraaf van jaarverslagen significant lager scoort op de leesbaarheid dan het jaarverslag zelf. De factoren ondernemingsgrootte, financiële prestaties en of het een financiële of niet-financiële organisatie betreft hebben hierin geen bewezen verband.

De ‘obfuscation theory’, het verdoezelen van slechte prestaties door het toepassen van grote variatie in leesbaarheid, van Courtis kan niet worden aangetoond in de risicoparagrafen van de Nederlandse AEX en AMX fondsen.

Verder onderzoek naar de oorzaken van een lage leesbaarheid van de risicoparagraaf is noodzakelijk. Ook omdat er veel mogelijkheden en prikkels zijn om sturing te geven aan de leesbaarheid en de inhoud van de risicoverslaggeving.

(3)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

3

Voorwoord

De risicoparagraaf van het jaarverslag van een organisatie heeft een forse opmars gekend sinds de jaren negentig. Naast de belangstelling van met name de investeerders is ook de belangstelling van andere stakeholders groot. Het is immers interessant om te lezen hoe organisaties omgaan met bepaalde risico’s en hoe zij deze risico’s trachten te mitigeren. Dankzij diverse boekhoudschandalen en economische crises is de risicoparagraaf in de schijnwerpers terecht gekomen. Transparantie staat daarbij voorop, maar er spelen grote, soms conflicterende, belangen bij zowel de schrijvers en de lezers. Dit maakt een onderzoek naar de leesbaarheid van de risicoparagraaf relevant.

Het schrijven van een scriptie is geen sinecure en dus ben ik blij dat het afgerond is. Met een tevreden gevoel kijk ik terug op de masterthesis. Mijn dankbaarheid gaat uit naar mijn begeleider dhr. Wielens en ook de 2e beoordelaar dhr. De Waard. Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en interesse. Ik wens u veel leesplezier!

Kampen, 4 maart 2016 Jarno van Duinen

(4)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen 4

Inhoud

Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 3 Hoofdstuk 1: Introductie ... 6 Aanleiding ... 6 Relevantie ... 7 Probleemstelling ... 8 Deelvragen ... 8 Hoofdstuk 2: Theorie ... 9 Paragraaf 1: Inleiding... 9 Paragraaf 2: Risicoverslaggeving ... 9

Paragraaf 3: Waarom publiceren organisaties jaarverslagen? ... 10

Agency theory ... 10

Stewardship theory ... 11

Legitimatietheorie ... 11

Stakeholder theory ... 12

Voluntary disclosure theory ... 12

Conclusie ... 12

Paragraaf 4: Welke prikkels hebben organisaties bij het publiceren van jaarverslagen? ... 12

Wet en Regelgeving ... 13

Obfuscation theory ... 14

Impressie management ... 16

Financiële prestaties en Crises ... 16

Overige prikkels ... 17 Conclusie ... 17 Paragraaf 5: Leesbaarheid ... 17 Oorsprong ... 17 Kritiek ... 18 Diverse methodes ... 18 Conclusie ... 20 Hoofdstuk 3: Onderzoeksdesign ... 21

Paragraaf 1: Populatie en dataverzameling ... 21

Fondsen ... 21

Tijdsperiode ... 21

Dataverzameling ... 21

(5)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

5

Paragraaf 3: Hypotheses ... 22

Paragraaf 4: Variabelen ... 25

Deel 1: Afhankelijke variabele ... 25

Deel 1: Onafhankelijke variabele ... 25

Deel 1: Controlevariabelen ... 25

Deel 2: Afhankelijke variabele ... 26

Deel 2: Onafhankelijke variabelen ... 26

Deel 2: Controlevariabelen ... 26

Paragraaf 5: Onderzoeksmethode ... 27

Hoofdstuk 4: Resultaten ... 28

Paragraaf 1: Onderzochte populatie ... 28

Paragraaf 2: Resultaten van Hypothese 1 ... 29

Paragraaf 3: Resultaten van Hypothese 2 ... 33

Paragraaf 4: Resultaten van Hypothese 3 ... 37

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 39

Paragraaf 1: Beantwoording hypotheses en deelvragen ... 39

Paragraaf 2: Beperkingen onderzoek ... 39

Paragraaf 3: Aanbevelingen ... 40

Literatuurlijst ... 41

Referenties: ... 41

Overige bronnen: ... 43

Bijlagen ... 44

Bijlage 1: AEX en AMX fondsen 2008 en 2014 ... 44

(6)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

6

Hoofdstuk 1: Introductie

Aanleiding

In 1903 heeft US Steel haar eerste door Price, WaterHouse & Co gecertificeerde jaarverslag over het boekjaar 1902 gepubliceerd. Dit is de opmaak naar een tot op heden bestaande praktijk, waarin beursgenoteerde organisaties jaarlijks een jaarverslag publiceren, welke is voorzien van een controleverklaring. Sindsdien, ruim een eeuw verder, zijn deze jaarverslagen qua leesbaarheid, inhoud en lengte sterk veranderd. Dat de jaarverslagen als moeilijk leesbaar worden ervaren, is echter een vaak gehoord geluid afgelopen decennia. ”We vinden ons eigen jaarverslag (Unilever) en de kwartaalberichten soms ook moeilijk om te lezen” (Gordijn, Trouw, 2003). Ook organisaties beseffen zich dat jaarverslagen niet ongebreideld in omvang kunnen toenemen. Zo is het laatste jaarverslag van Siemens bewust van 368 bladzijden naar 150 bladzijden gegaan.

Vroeger bestond er nog geen regulering omtrent het uitbrengen van jaarverslagen. Tegenwoordig zijn grote organisaties wettelijk verplicht tot het uitbrengen van een jaarverslag. Bovendien hebben supranationale organisaties richtlijnen ontworpen omtrent jaarverslaggeving, bijvoorbeeld IFRS. Sinds het uitbrengen van jaarverslagen is de omvang en inhoud daarvan veranderd. Jaarverslagen bevatten meer onderwerpen en zijn in omvang aanzienlijk groter geworden. Een van de nieuwe onderwerpen is risicoverslaggeving. Na enkele grote boekhoudschandalen, zoals Ahold en Parmalat, hebben toezichthouders openbaarmaking van risicoverslaggeving afgedwongen. Internationaal is dat voornamelijk gereguleerd door toepassing van IFRS 7, COSO en de Sarbanes-Oxley Act. Daarnaast hebben nationale wetgeving en standaarden, zoals in Nederland de Corporate Governance Code, veelal afgedwongen dat beursgenoteerde ondernemingen de in werking zijnde risicomanagement systemen en de belangrijkste risico’s beschrijven.

Door de hiervoor genoemde en een voortdurende reeks nadien plaatsgevonden schandalen is echter wel duidelijk geworden dat aandeelhouders en potentiële aandeelhouders het jaarverslag zien als een belangrijke bron van informatie om beslissingen te kunnen nemen. De directies van beursgenoteerde organisaties zijn zich daar zeer van bewust en gebruiken bovendien het jaarverslag om het imago van de organisatie te verbeteren. Daartoe publiceren zij veelal meer informatie in het jaarverslag dan wettelijk gezien minimaal gepubliceerd dient te worden. Ook kan bewust met de taal worden omgesprongen in het jaarverslag om zodoende slecht nieuws te verhullen door een moeilijke leesbaarheid toe te passen. Deze trend zorgt voor zeer uitgebreide jaarverslagen, die er bij tijd en wijle ‘glossy-achtig’ uit zien.

De CEO van Imtech schrijft in maart 2015 in het jaarverslag van 2014 dat de ‘financiële situatie genormaliseerd is’ en dat Imtech een ‘robuust Governance, Risk and Compliance systeem heeft geïmplementeerd … om zodoende te voorkomen dat gebeurtenissen uit het verleden zich kunnen herhalen’. De ‘gebeurtenissen uit het verleden’ hebben betrekking op het bekend worden van de fraude in Duitse en Poolse projecten in 2012 en 2013. Op 13 augustus 2015 is Imtech mede als gevolg van deze fraudes failliet verklaard. In het jaarverslag van 2014 wordt de fraude in Duitsland en Polen eufemistisch aangeduid als ‘the irregularities’, oftewel ‘onregelmatigheden’. Dit doet denken aan de eufemistische bewoordingen van de Britse overheid over de burgeroorlog in Ierland als ‘the troubles’, oftewel ‘problemen’, waarbij ruim 3500 slachtoffers te betreuren waren. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat naast de door een accountant gecontroleerde cijfers uit de jaarrekening veel relatieve vrijheid bestaat in het jaarverslag en dat leesbaarheid van het jaarverslag een belangrijke factor is in hoe een organisatie een boodschap naar de gebruikers, de stakeholders, brengt.

(7)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

7

Relevantie

In het verleden is onderzoek verricht naar de leesbaarheid van de diverse onderdelen van jaarverslagen. De leesbaarheid van de risicorapportage als specifiek onderdeel van het jaarverslag is echter nog niet eerder als zodanig onderzocht. Wel zijn er veel kwalitatieve onderzoeken gedaan naar de inhoud van de risicorapportage als het gaat om het benoemen van kwalitatieve aspecten van risicobeheersing en risico’s. Dit terwijl de risicorapportage als een van de meest belangrijke onderdelen van het jaarverslag wordt gezien door (potentiële) aandeelhouders (EY report 2015).

De risicorapportage is een relatief jong onderdeel van het jaarverslag, waarnaar als gevolg daarvan dus relatief weinig onderzoek is verricht. Het NIVRA (Nederlands Instituut van Registeraccountants, het tegenwoordige NBA, Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) publiceerde in 2010 een rapport over de risicoparagraaf in jaarverslagen van Nederlandse beursfondsen. In dit rapport is vermeld dat ‘sinds de invoering van de Code Tabaksblat in 2004 en vooral door de kredietcrisis het onderwerp risicoverslaggeving veel aandacht krijgt’. Hoewel al lange tijd in het Burgerlijk Wetboek in artikel 391 is beschreven dat ‘het jaarverslag een beschrijving geeft van de voornaamste risico’s en onzekerheden, waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd’ blijkt volgens deze NIVRA-rapportage dat veel organisaties slechts beperkt aangeven welke risico’s belangrijk zijn, hoe de risicobeheersing is ingericht en in welke mate risico’s zijn voorzien van concretisering en relatering aan de strategische doelstellingen van de organisatie.

Deumes (2008) beschrijft waarom het voor het goed functioneren van de kapitaalmarkten belangrijk is dat organisaties over hun risico’s communiceren. Indien investeerders, dat wil zeggen de investeerders en potentiële investeerders, niet beschikken over kwalitatief adequate risicoverslaggeving van de organisatie hebben zij een nadeel ten opzichte van de managers van de organisatie. Slechts een goede, volledige en op waarheid berustende risicoverslaglegging heeft als gevolg dat investeerders een weloverwogen risico-inschatting kunnen maken in de wijze hoe zij hun investeringen alloceren en waarderen. Een goede risicoverslaglegging voorkomt dat aandelenkoersen teveel afwijken van de intrinsieke waarde van de organisatie. Fuller en Jensen (2002) concluderen dus dat slechts een goede risicoverslaggeving de risico’s en onzekerheden voor investeerders kan voorkomen, dat er schade ontstaat als gevolg van overgewaardeerde organisaties. De studies van Abrahamson en Amir (1996) en Li (2006) tonen aan dat risicoverslaggeving in jaarverslagen kan worden gebruikt om de toekomstige financiële prestaties van organisaties te beoordelen. Dit toont aan dat risicoverslaggeving essentieel is voor het functioneren van de kapitaalmarkten. Het knappen van een bubbel op een kapitaalmarkt is slechts een waarschijnlijk meer op de waarheid gebaseerde herschatting van de waardering van organisaties door potentiële investeerders en investeerders. Een jaarverslag is voor investeerders een uitermate geschikt middel om de werkelijke waardering van een organisatie te bepalen. Om deze reden verdient een jaarverslag daarom ook veel aandacht van het maatschappelijk verkeer.

De maatschappelijke aandacht voor leesbaarheid van jaarverslagen is in opkomst getuige de toenemende mediabelangstelling voor onder andere de jaarlijkse uitreiking van de Sijthoff prijs van het Financieel Dagblad. Bij de uitreiking van 2015 merkt de jury op dat ‘…. over het algemeen nog onvoldoende vooruitgang in de financiële verslaggeving van Nederlandse bedrijven is’. Opmerkelijk was dat vorig jaar in de categorie AEX-fondsen geen prijs is uitgereikt vanwege ondermaatse kwaliteit van de jaarverslagen.

(8)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

8

De relevantie van dit onderzoek ligt dus in het feit dat risicoverslaggeving als een essentieel onderdeel van het jaarverslag wordt gezien door de gebruikers. Als gevolg van boekhoudschandalen en de economische crisis is de risicoverslaggeving het laatste decennium veel onder de aandacht gekomen. Dit leesbaarheidsonderzoek draagt bij aan de verrichte buitenlandse onderzoeken naar leesbaarheid van jaarverslagen en risicoverslaggeving, omdat het specifiek gericht is op de Nederlandse beursfondsen. Tevens worden in dit onderzoek jaarverslagen van 2014 en 2008 gebruikt, zodat een eventueel effect van de financiële crisis in het onderzoek betrokken is. Bovendien zijn er weinig leesbaarheidsonderzoeken specifiek verricht naar de risicoverslaggeving in jaarverslagen.

Probleemstelling

De hoofdvraag van het onderzoek is ontstaan uit de geschetste aanleiding en relevantie. De hoofdvraag luidt: Hoe is de leesbaarheid van de risicoverslaggeving van de AEX en de AMX fondsen in 2008 en 2014 en hoe verhoudt zich dat met de leesbaarheid van het totale jaarverslag?

Deelvragen

De hoofdvraag wordt beantwoord door een onderzoek in de reeds gepubliceerde literatuur te verrichten en een onderzoek naar de leesbaarheid van de risicoverslaggeving van Nederlandse beursfondsen te verrichten. Hiertoe zijn de volgende deelvragen opgesteld:

1. Waarom publiceren organisaties jaarverslagen?

Deze vraag wordt verder uitgewerkt aan de hand van de Agency Theory, de legitimatietheorie en de stakeholdertheorie en wordt beantwoord in hoofdstuk 2.

2. Hoe wordt de leesbaarheid van jaarverslagen gemeten?

Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de diverse bestaande leesbaarheid onderzoeksmethodes van Flesch, Fog en Fry en wordt beantwoord in hoofdstuk 2.

3. Waarom publiceren organisaties over risicoverslaggeving en proberen zij de leesbaarheid te beïnvloeden?

Bij de beantwoording van deze vraag wordt ingegaan op de achtergrond en de geschiedenis van risicoverslaggeving. Ook wordt aangegeven welke factoren meespelen bij het openbaar maken van risicoverslaggeving, o.a. de verslaggevingseisen en de nationale standaarden. Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 2.

4. Is er een verschil tussen de leesbaarheid van de risicoparagraaf en de leesbaarheid van het jaarverslag?

Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 4 resultaten.

5. Is er een ontwikkeling waar te nemen in de leesbaarheid van de risicoparagraaf tussen de jaren 2008 en 2014?

Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 4 resultaten.

6. Is er een verschil waar te nemen in de leesbaarheid van de risicoparagraaf van enerzijds AEX fondsen en anderzijds AMX fondsen?

Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 4 resultaten.

7. Hebben de organisatieomvang en de financiële prestatie invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf?

Deze vraag wordt beantwoord in hoofdstuk 4 resultaten.

In Hoofdstuk 2 Theorie worden de deelvragen 1 tot en met 3 beantwoord. In hoofdstuk 4 Resultaten worden de deelvragen 4 tot en met 7 beantwoord.

(9)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

9

Hoofdstuk 2: Theorie

Paragraaf 1: Inleiding

In dit hoofdstuk is de relevante literatuur behandeld. Daarmee zijn de eerste 3 deelvragen beantwoord. Allereerst is het centrale thema van dit onderzoek toegelicht: risicoverslaggeving. Vervolgens zijn de deelvragen behandeld aan de hand van de reeds bekende theorieën en verrichte onderzoeken.

Paragraaf 2: Risicoverslaggeving

Deze paragraaf behandelt de definiëring van risicoverslaggeving. Het ontstaan van risicoverslaggeving was in beginsel niet gereguleerd door wet- en regelgeving. Wel hebben nationale accountantsorganisaties, zoals The American Institute of Certified Public Accountants (AICPA) en de Institute of Chartered Accountants in England and Wales (ICAEW), rapporten met richtlijnen gepubliceerd, waarin is aangegeven hoe organisaties vrijwillig aan risicoverslaggeving kunnen doen (Beretta, 2004).

De AICPA geeft in het Jenkins Committee Report aan dat risicoverslaggeving dient toe te zien op het bredere aspect van de organisatie. Het rapport definieert diverse onderwerpen van risicoverslaggeving en benadrukt dat alle onderwerpen besproken moeten worden wil risicoverslaglegging relevant en nuttig zijn voor (potentiële) investeerders. Naast verslaglegging die toeziet op financiële risico’s behelst dit dus ook risicoverslaglegging op onder andere operationeel en strategisch niveau.

De ICAEW heeft in 2000 een rapport gepubliceerd, waarin zij aangeeft dat het opnemen van een risicoparagraaf alleen wordt gewaardeerd wanneer deze toeziet op de bredere context van de organisatiestrategie.

Beretta en Bozzolan (2004) definiëren risicoverslaggeving als volgt: ‘De communicatie van informatie aangaande de strategie, de kenmerken, de operationele activiteiten en andere externe factoren met betrekking tot de organisatie die de potentie hebben om verwachte resultaten te beïnvloeden.‘ De aanbevelingen van de nationale accountantsorganisaties en de voortgaande wet- en regelgeving hebben tot gevolg dat steeds meer organisaties een zogenaamde ‘risicoparagraaf’ opstellen in het bestuursverslag. In de risicoparagraaf zijn veelal, maar niet uitsluitend, een beschrijving van het risicoprofiel en de voornaamste risico’s opgenomen, alsmede een uiteenzetting van het risicomanagement en de gehanteerde interne beheersingssystemen van de organisatie. Door wet- en regelgeving wordt wel een bepaald minimum voorgeschreven, maar er is geen algemeen aanvaard kader voor de wijze waarop de risico’s en het risicomanagement in de jaarverslagen moeten worden gepresenteerd (De Groot, 2010).

De Groot (2010) hanteert als definitie van risicoverslaglegging ‘de externe verantwoording en verslaggeving over risico’s en risicomanagement’. Dit wordt ook wel informeel de risicoparagraaf genoemd, omdat veel organisaties deze informatie tezamen publiceren in een verbijzonderde paragraaf van het bestuursverslag.

Zoals uit de inleiding en de relevantie blijkt vinden veel belanghebbenden (de stakeholders) de risicoverslaglegging van de beursgenoteerde fondsen moeilijk te begrijpen. Door de diverse crises afgelopen decennia, zoals de kredietcrisis, de boekhoudschandalen en de ‘dotcom-bubbel’, willen steeds meer belanghebbenden een transparante en begrijpelijke risicoverslaglegging in het jaarverslag. In de volgende paragrafen wordt toegelicht welke theorieën, wet en regelgeving en

(10)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

10

prikkels er zijn omtrent het publiceren van een jaarverslag en dan met name het publiceren van risicoverslaglegging. Dit spitst zich toe op de aan de AEX en AMX beursgenoteerde organisaties.

Paragraaf 3: Waarom publiceren organisaties jaarverslagen?

Organisaties publiceren al vele jaren ieder jaar een jaarverslag. Dit wordt in Nederland voor geschreven door het Burgerlijk Wetboek. In deze paragraaf wordt toegelicht waarom beursgenoteerde organisaties jaarverslagen publiceren aan de hand van enkele theorieën. Zoals Deegan (2002) al aangeeft overlappen deze theorieën elkaar en hebben eigenlijk allen een gedeelde basis in de institutionele theorie. Deze theorie veronderstelt dat organisaties hun structuur en operaties veranderen naar een acceptabel niveau om zich te conformeren aan de externe verwachtingen. Het idee van het afleggen van verantwoording en inzage geven in de organisatie ten behoeve van de omgeving is al vroeg in de geschiedenis terug te vinden, tot de grote filosofen Hobbes (sociaal contract), Locke (onbeschreven blad en reflectie) en Rousseau (bijdragen aan algemeen belang) en is gebaseerd op het hebben van een sociaal contract met een ander en is dus een grondbeginsel van het hele concept maatschappij en samenleving.

Agency theory

De ‘agency theory’ is beschreven door Jensen en Meckling in het artikel ‘Theory of the firm’. Een kenmerk van beursgenoteerde organisaties is dat de aandelen, het eigendom van de organisatie, min of meer vrij verhandelbaar zijn op de beurs. Dit heeft vanzelfsprekend tot gevolg dat een, veelal zeer groot, gedeelte van het eigendom van de organisatie en het bestuur van de organisatie niet in handen is van dezelfde personen, immers indien het eigendom vrij verhandelbaar is staat het een ieder vrij om een gedeelte van het eigendom in bezit te krijgen. Dit heeft implicaties voor de prikkels van de beide partijen, zijnde de aandeelhouders en de bestuurders. Er ontstaat een belangentegenstelling, want de eigenaar, de principaal, heeft als belang dat de bestuurder, de agent, volledig transparant is over de staat van de organisatie teneinde op basis van volledige informatie de juiste beslissing ten aanzien van kapitaalverstrekking te kunnen maken. Dit is in tegenstelling tot de bestuurder, welke als belang heeft om zijn eigen maximale nut na te jagen en dus wellicht andere beslissingen neemt dan de principaal. Deze verschillende prikkels leiden tot ongelijkheid van informatie tussen de beide partijen en staat bekend als de informatieasymmetrie. De principaal zal deze willen oplossen door middel van het inzetten van ‘agency costs’ om de agent te bewegen transparant te zijn. Zie hier de opkomst van het principe van verantwoording afleggen.

Uiteindelijk is slechts de minimaal te openbaren informatie gereguleerd door wet- en regelgeving van overheden. In de praktijk publiceren organisaties nog veel meer informatie. Deumes en Knechel (2008) noemen hier als belangrijkste reden voor het verminderen van de kapitaalkosten voor de organisatie. De informatieasymmetrie wordt dus kleiner indien organisaties meer informatie verstrekken aan de (potentiële) aandeelhouders. Een kleinere informatieasymmetrie verlaagt het risico voor (potentiële) investeerders en verhoogt dus de aantrekkelijkheid om te investeren. Een hogere aantrekkelijkheid tot investeren leidt tot een groter aanbod van kapitaal en vermindert dus de kosten van het aantrekken van kapitaal.

Van belang is om op te merken dat de behoefte om de informatieasymmetrie te verkleinen dus ouder is en ‘van nature ontstaat’ dan dat dit door wet- en regelgeving verplicht is. De agency theory verklaart dus waarom organisaties onder meer jaarverslagen willen publiceren. De risicoparagraaf maakt onderdeel uit van het jaarverslag en heeft dan ook als doel om de informatieasymmetrie te verkleinen.

(11)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

11

Linsley en Shrives (2005) beschrijven dat het voordeel van omvangrijkere en kwalitatief betere risicoverslaggeving is de kapitaalkosten van de organisatie te verkleinen. Risicoverslaggeving verkleint dus de informatieasymmetrie tussen de organisatie en de kapitaalverstrekkers.

Stewardship theory

Een andere zienswijze op de principaal-agent symbiose is de ‘stewardship theory’. De stewardship theory gaat, in tegenstelling tot de agency theory, van de situatie uit dat de agent niet gemotiveerd is door eigen belang, maar dezelfde belangen nastreeft als de principalen (Davis et al., 1997). Indien de agent de keuze heeft tussen eigen belang en organisatiebelang zal deze het belang van de organisatie hoger achten dan zijn eigen belang, zelfs in situaties van tegengestelde belangen, omdat de intrinsieke motivatie van de agent het najagen van de belangen van de principalen is, de agent is daar immers voor aangesteld en voor beloond. Volgens Donaldson en Davis (1991) kan dit het beste bereikt worden door de agent middels corporate governance structuren autoriteit, vertrouwen en discretie te geven. Teveel controle, het middel van de agency theory, vanuit de principaal kan dit dus zelfs verhinderen. Waarom is de steward benadering dan niet het meest populair gezien de inrichting van duale governance structuren? De sleutel tot het antwoord kan gevonden worden in risicoappreciatie. In hoeverre durft de principaal de controle los te laten en de agent de vrijheid te geven? Veel hangt dus af van culturele factoren, organisatiefactoren, de zienswijze op de mensheid van de principalen en de eigenschappen van de agent, hetgeen welhaast een filosofische discussie is. De stewardship theory verklaart waarom organisaties jaarverslagen publiceren, immers de agenten kunnen zo laten zien dat hun doelen overeenstemmen met de organisatiedoelen.

Legitimatietheorie

De legitimatietheorie is uitgebreid uiteengezet door Lindblom en wordt in de wetenschappelijke literatuur gezien als het basiswerk. Lindblom (1994) veronderstelt dat iedere organisatie bestaat bij de gratie van de maatschappij. Organisaties moeten minstens een gedeelte van de maatschappij tevreden stellen om te blijven bestaan en de gestelde doelen na te kunnen streven. Deze ‘license to operate’ dienen zij dus te behouden teneinde te kunnen voortbestaan.

Een organisatie stelt haar aandeelhouders tevreden, hetgeen veelal ten koste gaat van de maatschappij door bijvoorbeeld gebruik te maken van grondstoffen. De legitimatie van een organisatie kan in het geding komen, bijvoorbeeld bij een ramp veroorzaakt door een organisatie. Deegan (2000) onderzocht bij vijf rampen of de jaarverslagen van branchegenoten, het kan hen immers ook overkomen, veranderden. Hij concludeert dat organisaties veranderingen in hun jaarverslagen ten toon stellen, nadat een branchegenoot een negatieve gebeurtenis is overkomen. Een organisatie verdedigt zich dus en past zich aan om zodoende de gratie te (blijven) verkrijgen om te kunnen opereren. Aangezien aandeelhouders een gedeelte van het vermogen van een organisatie financieren heeft de organisatie er belang bij dat zij aantrekkelijk blijft voor (potentiële) aandeelhouders en kapitaalverstrekkers.

Een recent voorbeeld hiervan is Volkswagen dat na de ontdekking van het gebruik van sjoemelsoftware in zeer korte tijd ruim 20% van haar beurswaarde heeft verloren. Volkswagen verliest dus in ieder geval een deel van haar ‘license to operate’ en zal veel in het werk stellen om weer aantrekkelijk te worden voor (potentiële) aandeelhouders en kapitaalverstrekkers. Het is zeer waarschijnlijk dat in de komende publicaties van jaarverslagen in de risicoparagraaf zal worden uiteengezet waarom een dergelijke gebeurtenis niet zal worden herhaald. In ieder geval wordt in het interim rapport van oktober 2015

(12)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

12

van Volkswagen al uitgebreid stil gestaan bij de maatregelen die Volkswagen neemt om het risico van het niet voldoen aan regelgeving te mitigeren.

Organisaties rapporteren dus over risico’s en risicomanagement om hun ‘license to operate’ te bewerkstelligen om zodoende verzekerd te zijn van kapitaalinstroom en dus van haar bestaan en toekomst. Door middel van de risicoparagraaf communiceren zij met de belanghebbenden over de prestaties van de organisatie en trachten zo hun legitimiteit veilig te stellen.

Stakeholder theory

De grondlegger van de stakeholder theory is R.E. Freeman. In zijn boek van 1984 ‘strategic management, a stakeholder approach’ beschrijft hij dat een organisatie meer belanghebbende groepen, de stakeholders, heeft die een organisatie beïnvloeden dan enkel de aandeelhouder. Al deze stakeholders moeten tevreden worden gehouden om de ‘license to operate’ te kunnen behouden. Rapporteren aan meerdere stakeholders vergt een andere inhoud dan enkel rapporteren aan shareholders. Shareholdes zijn veelal financieel gericht, terwijl stakeholders ook sociale, duurzame en omgevingsinformatie wensen (Deegan, 2002).

De stakeholder benadering heeft tegenwoordig aan invloed gewonnen ten opzichte van de shareholder theory. De shareholder theory heeft tot ver in de jaren 90 de boventoon gevoerd, waarbij het maximeren van enkel de aandeelhouderswaarde het grootste goed is. Deze verandering is vooral het gevolg van diverse boekhoudschandalen en financiële debacles van bijvoorbeeld Enron en Worldcom, maar ook milieurampen, zoals het olieschandaal van BP in de Mexicaanse golf, hebben een bijdrage geleverd aan de toegenomen invloed van de stakeholder theory.

Voluntary disclosure theory

Zoals eerder benoemd rapporteren veel organisaties meer dan volgens de wet- en regelgeving minimaal vereist is. Volgens de agency theory hebben de bestuurders van organisaties belang bij het openbaren van meer informatie, zodat de informatie-asymmetrie wordt verkleind. Deumes en Knechel (2008) hebben dit onderzocht door de dichtheid van de aandeelhouders te vergelijken met de mate van vrijwillige publicering van additionele informatie. Hieruit blijkt dat indien de aandeelhoudersdichtheid hoger is er minder over interne beheersingsmaatregelen gerapporteerd wordt. Eveneens blijkt dat organisaties die meer vrijwillig rapporteren een hogere ‘financial leverage’ hebben en dus per kapitaaleenheid een hogere waarde toegekend krijgen van aandeelhouders dan een organisatie die minder rapporteert.

Conclusie

Uit bovenstaande behandelde theorieën blijkt waarom organisaties jaarverslagen publiceren. Daaruit komt naar voren dat het niet zozeer enkel een wettelijke verplichting is, maar dat er al een natuurlijke behoefte is aan publicatie en communicatie van informatie. Bovenstaande theorieën verklaren dus waarom organisaties uitgebreide risicoparagrafen publiceren.

Paragraaf 4: Welke prikkels hebben organisaties bij het publiceren van jaarverslagen?

In voorgaande paragraaf is toegelicht waarom organisaties jaarverslagen publiceren en waarom zij ervoor kiezen om veelal meer te publiceren dan minimaal is vereist. Een belangrijk onderscheid is te maken tussen wat een beursgenoteerde organisatie minimaal dient te publiceren en wat zij additioneel publiceert, omdat het eerste een vast gegeven is waarop weinig invloed kan worden uitgeoefend, terwijl het tweede een meer vrije vorm heeft waarop bestuurders veel invloed kunnen

(13)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

13

uitoefenen. Eerst is ingegaan op wat een beursgenoteerde organisatie in Nederland minimaal dient te publiceren.

Wet en Regelgeving

In het Burgerlijk Wetboek 2 artikel 101 is voorgeschreven dat een naamloze vennootschap waarvan de effecten zijn toegelaten op een Europees gereglementeerde markt uiterlijk 4 maanden na het aflopen van het boekjaar een jaarrekening dient op te stellen. Hierbij dient ook een bestuursverslag te worden gevoegd, welke dient te voldoen aan de gestelde eisen vermeld in Burgerlijk Wetboek 2 artikel 391. In artikel 391 is het volgende vermeld: ‘Het bestuursverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.’. Tevens wordt voor financiële instellingen in artikel 5:25c van de Wet financieel toezicht additioneel vereist dat de organisatie de wezenlijke risico’s beschrijft in het jaarverslag. De wetgever verklaart echter niet wat het verschil is tussen een ‘beschrijving van de voornaamste risico’s’ van het Burgerlijk Wetboek en een ‘beschrijving van de wezenlijke risico’s’ van de Wet financieel toezicht. Tevens is in lid 4 van artikel 391 BW voorgeschreven dat de inhoud van het bestuursverslag niet tegenstrijdig mag zijn met de inhoud van de jaarrekening.

Met bovenstaande wetgeving is het opnemen van een beschrijving van de voornaamste risico’s de wettelijke grondslag van de toegepaste praktijk van het opnemen van een risicoparagraaf in het jaarverslag.

Aan bovenstaande wetgeving wordt verdere invulling gegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving in Richtlijn 290, waarbij de focus ligt op financiële risico’s inzake financiële instrumenten. Veelal worden deze financiële risico’s echter toegelicht in de toelichting op de jaarrekening en niet in het bestuursverslag en zijn deze derhalve niet altijd geheel opgenomen in de verbijzonderde risicoparagraaf als onderdeel van het bestuursverslag. De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft tevens aan dat het jaarverslag begrijpelijk dient te zijn voor de gebruiker. De gebruiker, met een zekere te verwachten kennis van financiële terminologie, moet beslissingen kunnen nemen op basis van het jaarverslag.

De Nederlandse Corporate Governance Code, in de volksmond ‘Code Tabaksblat’ vernoemd naar de voorzitter van de commissie, is in 2004 ingevoerd om het jaarverslag van beursgenoteerde organisaties met hun statutaire zetel in Nederland en een balanswaarde van meer dan € 500 miljoen transparanter te maken. De Code omvat een aantal principes en best practices bepalingen en werkt volgens het principe van ‘pas toe of leg uit’, waarmee bedoeld wordt dat de organisatie de principes en de best practices bepalingen dient toe te passen of anderzijds dient uit te leggen waarom de organisatie afwijkt van de principes en bepalingen. De Code is wettelijk verankerd in artikel 2:391 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek als zijnde gedragscode.

In verband met de risicoverslaglegging van organisaties is met name principe II.1. relevant ten aanzien van risicoverslaggeving. Het principe luidt als volgt: “Het bestuur is verantwoordelijk voor de naleving van alle relevante wet- en regelgeving, het beheersen van de risico’s verbonden aan de ondernemingsactiviteiten en voor de financiering van de vennootschap. Het bestuur rapporteert hierover aan en bespreekt de interne risicobeheersings- en controlesystemen met de raad van commissarissen en de auditcommissie.”

(14)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

14

Ten aanzien van de bijbehorende best practice bepalingen is met name II.1.4 van belang waarin het volgende is vermeld:

“In het jaarverslag geeft het bestuur:

a) een beschrijving van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van de vennootschap; b) een beschrijving van de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen met betrekking tot de voornaamste risico’s in het boekjaar; en

c) een beschrijving van eventuele belangrijke tekortkomingen in de interne risicobeheersings- en controlesystemen die in het boekjaar zijn geconstateerd, welke eventuele significante wijzigingen in die systemen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen van die systemen zijn gepland en dat één en ander met de auditcommissie en de raad van commissarissen is besproken.”

Tenslotte geeft de Code als best practice aan om te refereren naar een gebruikt standaard raamwerk, bijvoorbeeld COSO, ten behoeve van de evaluatie van het interne risico beheersings- en controlesysteem.

De wet- en regelgeving omtrent het openbaar maken van informatie in jaarverslagen is onderhevig aan verandering en daarbij valt een zekere expansie aan wet- en regelgeving waar te nemen. De Europese Unie heeft in 2015 ontwerpbesluit ‘richtlijn 2014/95/EU’ bekend gemaakt. Daarin is opgenomen dat organisaties van openbaar belang in de Europese Unie verplicht zijn om een niet financiële verklaring te openbaren. Hierin moeten ten minste worden opgenomen: “de voornaamste risico's, die verbonden zijn aan deze aangelegenheden in verband met de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, waaronder, waar relevant en evenredig, haar zakelijke betrekkingen, producten of diensten, die waarschijnlijk zullen leiden tot negatieve effecten op deze gebieden en hoe de onderneming deze risico’s beheert.” Het doel van deze richtlijn is om de samenhang en de vergelijkbaarheid van de niet-financiële informatie van jaarverslagen in de EU te verbeteren. De AFM geeft in haar reactie op het ontwerpbesluit zelfs aan ‘het wenselijk te vinden dat een onafhankelijke toetsing plaatsvindt door de externe accountant op de niet-financiële informatie’.

Uit de relevante wet- en regelgeving blijkt dat de afgelopen jaren, voor met de name beursgenoteerde organisaties, meer invulling wordt gegeven aan de eisen omtrent de risicoverslaglegging. Door de toegenomen wet- en regelgeving wordt het vrijwillige karakter van de openbaarmaking van de risicoverslaglegging kleiner en ontstaat er waarschijnlijk een homogener beeld van de vorm en inhoud van de risicoverslaglegging van beursgenoteerde organisaties.

Obfuscation theory

Met inachtneming van de voornoemde wet- en regelgeving heeft het bestuur van een organisatie nog ruimschoots voldoende speelruimte om het bestuursverslag in te richten. In het EY rapport ‘Annual reporting in 2014’ wordt dan ook opgemerkt dat een investeerder niet graag ziet dat het jaarverslag een ‘marketing tool’ wordt, hetgeen er op duidt dat dit voorkomt. Dit wordt treffend verwoord door Will Goodhart, CEO van de organisatie Chartered Financial Analysts, in het tijdschrift Economia: “It is slightly concerning however, that they (organisaties) are seen to include more and more irrelevant information, while often omitting more pertinent detail. An inconsistent treatment of adjustments meanwhile is often leading to an obfuscation of the underlying performance.”

Bovenstaand citaat maakt duidelijk dat veel organisaties het jaarverslag niet louter inzetten om objectief verslag te doen van het gevoerde beleid, maar dat het jaarverslag ook wordt ingezet om een

(15)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

15

bepaald beeld van de organisatie te communiceren. Deze slecht verifieerbare irrelevante informatie veroorzaakt ruis in het jaarverslag en heeft dus invloed op de informatieasymmetrie. De informatieasymmetrie tussen het bestuur en de gebruikers van het jaarverslag is het raamwerk voor het stellen van de ‘obfuscation theory’ (Courtis, 1998). De ‘obfuscation theory’, oftewel de verdoezelingstheorie, vindt zijn grondslag in de legitimatie theorie. Zoals gesteld in de legitimatie theorie is een organisatie gebaat bij een ‘license to operate’ om kapitaal, consumenten en arbeid aan te trekken. Omdat belangen van de organisatie kunnen afwijken van belangen van de stakeholders, kan het in het belang zijn van de bestuurders van de organisatie om het openbaren van informatie aan te passen en zodoende de boodschap te sturen.

De definitie die Courtis (2004) gebruikt luidt als volgt: ‘Obfuscation is a type of writing that obscures the intended message’. Courtis beschrijft ‘obfuscation’ als een techniek om een boodschap zo op te schrijven dat de lezer verward of verbijsterd is na afloop en de beoogde boodschap verdoezeld is. Dit kan worden gedaan door het gebruiken van obscurant of complex woordgebruik, het gebruiken van niet relevante en overbodige informatie, het gebruiken van lange zinnen met een complexe grammaticale structuur, het gebruiken van een hoge variabiliteit in leesgemak en het gebruiken van ingewikkelde of oneigenlijke argumentatie. Wanneer het management een negatieve boodschap moet verwoorden kunnen zij ‘obfuscation’ toepassen om zo het effect van de negatieve boodschap op de lezer te verkleinen of te niet doen. Het toepassen van ‘obfuscation’ is veelal subtiel. Courtis (2004) constateert dan ook hoe subtieler ‘obfuscation’ is toegepast des te meer manipulatief het is.

Courtis (2004) onderscheidt twee verschillende wijzen van het toepassen van obfuscation. Het kan de bedoeling zijn van het management om weinig transparant te zijn. Dit kan zowel een kwaadaardige opzet zijn om te misleiden, maar kan ook niet kwaadaardig zijn om de (potentiële) investeerders gerust te stellen. De tweede wijze kan ontstaan doordat er vaak door verschillende schrijvers wordt gewerkt aan hetzelfde jaarverslag. Dit kan een onbalans veroorzaken door het combineren van verschillende schrijfstijlen en verschillende schrijfvaardigheden. Indien dit niet voldoende gecoördineerd wordt ontstaat er een indruk van ‘obfuscation’. Het lastige is, bovendien, dat deze verschillende wijzen van ‘obfuscation’ naast elkaar kunnen bestaan in hetzelfde jaarverslag. Voor de lezers van een jaarverslag is het dan ook niet eenvoudig om ‘obfuscation’ op te kunnen merken en te kunnen duiden.

Courtis (2004) beschrijft ook mogelijke beweegredenen voor het toepassen van ‘obfuscation’. Organisaties hebben een strategisch belang bij openbaren van informatie ten aanzien van de concurrentie en de marktomgeving. De omstandigheden in de organisatieomgeving en de economische realiteit kunnen zeer snel veranderen en daardoor zijn bestuurders voorzichtig qua woordkeuze en onthoudt men zich van al te stellige uitspraken. Een organisatie zal ook zeer voorzichtig zijn met het toepassen van kwaadaardige opzet om te misleiden, immers het ontdekken hiervan kan zeer schadelijke gevolgen voor de organisatie met zich meebrengen.

Courtis heeft in 1998 een exploratief onderzoek verricht naar de leesbaarheid van jaarverslagen om ‘obfuscation’ te meten. Hieruit bleek de gemiddelde leesbaarheid te liggen tussen moeilijk tot zeer moeilijk, overeenkomend met een academisch leesniveau. Door uit het bestuursverslag diverse selecties te maken is er gemeten met de Flesch score of er een hoge variabiliteit van de leesbaarheid binnen het bestuursverslag is. De gemaakte veronderstelling daarbij is dat een hoge variabiliteit tussen de diverse passages betekent dat de leesbaarheid sterk fluctueert binnen het bestuursverslag, hetgeen een indicatie is van ‘obfuscation’. Een lage variabiliteit is een indicatie dat het bestuursverslag een redelijk gelijk level van leesbaarheid heeft. Een hoge variabiliteit heeft als gevolg dat er een groter

(16)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

16

cognitief vermogen wordt vereist van de lezer. Dit kan frustratie en ergernis opleveren en kan als gevolg hebben dat de lezer afhaakt, hetgeen teniet doet aan het begrijpen van het jaarverslag (Courtis, 1998).

Courtis koppelt ‘bad news’ aan ‘obfuscation’ en vindt daarin een bewijs dat wanneer organisaties slechte resultaten moeten publiceren er vaker gebruik wordt gemaakt van ‘obfuscation’. Andere kenmerken van organisaties, zoals ouderdom en organisatiegrootte, blijken geen relatie te hebben met ‘obfuscation’.

Bestuurders van organisaties hebben meer vrijheid in het bestuursverslag dan in de jaarrekening. De wet- en regelgeving, en in mindere mate nationale en internationale standaarden, schrijven slechts een minimum voor. Als gevolg daarvan ontstaat er dus een niet onbeperkte speelruimte voor een organisatie qua risicoverslaggeving en het toepassen van ‘obfuscation’.

Een tweetal onderzoeken van Clatworthy en Jones (2001) en van Linsley (2007) naar de ‘obfuscation theory’ van Courtis weerspreken de conclusie van Courtis en bewijzen slechts dat er wel forse variabiliteit van leesbaarheid binnen respectievelijk jaarverslagen en risicorapportages in jaarverslagen wordt waargenomen, maar vinden geen onderbouwing dat dit verband houdt met slecht nieuws of slechte financiële prestaties van organisaties.

Impressie management

Vanuit de sociale literatuur is het concept impressie management ook ingebed in de accountancy literatuur. Impressie management heeft als doel dat iemand zich laat beschouwen door een ander zoals diegene dat zelf wil (Hooghiemstra, 2003). Organisaties zijn daar actief in en gebruiken onder meer impressie management in hun jaarverslagen om zo de reputatie en het imago van zichzelf zo gunstig mogelijk voor te stellen. Bestuurders hebben een bias doordat ze zich voorstellen dat hun eigen invloed op de prestaties van organisaties groter is dan in werkelijkheid het geval is. Ook hebben bestuurders vaak een positieve zienswijze over zichzelf. Deze factoren spelen een rol in het opstellen van een jaarverslag en kunnen een overschatting veroorzaken, waardoor een ‘te positief beeld’ ontstaat, dat wellicht niet helemaal accuraat is (Merkl-Davies et al., 2007).

Financiële prestaties en Crises

In dit onderzoek wordt de leesbaarheid van jaarverslagen van AEX en AMX fondsen onderzocht in de jaren 2008 en 2014. Het jaar 2008 is gekozen, omdat in 2008 de mondiale financiële crisis hevig is en dus de financiële prestaties van organisaties over het algemeen laag zijn. Organisaties rapporteren in hun jaarverslagen veelal ook over economische omstandigheden. In het licht van de toegenomen omvang van de jaarverslagen is het dus niet verwonderlijk dat ook over de economische omstandigheden uitgebreider wordt gerapporteerd. Beretta (2007) beschrijft deze toegenomen omvang van rapportering en geeft als reden aan dat dit wordt gedaan om de informatieasymmetrie te verkleinen. Een belangrijke overweging daartoe is het behouden van vertrouwen van stakeholders in organisaties in moeilijke financiële tijden.

In een onderzoek van Courtis (1986) is geen verband gevonden tussen de financiële prestaties en de leesbaarheid van jaarverslagen. In een aanvullend onderzoek van Courtis (1995) van de jaarverslagen van de organisaties genoteerd aan de beurs van Hong Kong is echter wel aangetoond dat organisaties met betere financiële prestaties een betere leesbaarheid hebben, maar omdat de omvang van het onderzoek beperkt is, is het verband niet bewezen.

(17)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

17

Er zijn te weinig onderzoeken verricht naar het verband tussen de financiële crises en de leesbaarheid van jaarverslagen. Dit onderzoek is een verdere verkenning naar een mogelijk verband tussen de leesbaarheid en de financiële crises, doordat de gekozen jaren dusdanig zijn dat er een duidelijk mondiaal crisisjaar en een niet crisis jaar geselecteerd zijn.

De meerderheid van de bestaande onderzoeken richt zich enkel op het verband tussen de leesbaarheid en de financiële prestaties van de organisatie. Li (2008) toont een duidelijk verband aan en stelt vast dat organisaties met slechtere financiële prestaties een moeilijkere leesbaar jaarverslag hebben en eveneens langer zijn dan organisaties die beter presteren. Organisaties met een makkelijkere leesbaar jaarverslag hebben eveneens betere en aanhoudendere winsten.

Overige prikkels

Neu (1998) heeft in een onderzoek onder de Canadese beursgenoteerde organisaties in de fossiele en chemische industrie aangetoond dat organisaties middels hun jaarverslag reageren op maatschappelijke aandacht in de afgelopen jaren. Er is een zekere correlatie aangetoond tussen de mate van publicatie van milieurapportages en de mate van negatieve maatschappelijke aandacht op de activiteiten van de organisaties. Organisaties zetten dus verslaggeving actief in om de maatschappelijke perceptie over de organisatie te beïnvloeden (Neu et al., 1998).

De Waard (2011) beschrijft bondig de institutionele theorie, isomorfisme, en licht een drietal mogelijke prikkels toe die organisaties kunnen hebben bij het publiceren van jaarverslagen. 1. Coërcief isomorfisme: Invloed van wet- en regelgeving en andere publieke pressie zet organisaties aan tot publiceren van jaarverslagen. 2. Mimetisch isomorfisme: Organisaties vergelijken zich met gelijken en zodoende kan er een groepsmores ontstaan en zet dit aan tot publiceren van additionele informatie in jaarverslagen. 3. Normatief isomorfisme: Gelijkgestemden trekken gelijkgestemden aan, waardoor een continuerende gewoonte kan ontstaan in de publicatie van additionele informatie in jaarverslagen. Met name coërcief isomorfisme is een belangrijke prikkel in het publiceren van jaarverslagen, doordat het enerzijds nu eenmaal verplicht is door wet- en regelgeving en anderzijds ondermaatse publicatie al snel negatieve media-aandacht oplevert. Ook mimetisch isomorfisme is waar te nemen daar veel organisaties gelijkende teksten opnemen in het jaarverslag.

Conclusie

Diverse prikkels spelen een rol bij het opstellen van een jaarverslag. Doordat het tekstuele gedeelte van het jaarverslag, anders dan het kwantitatieve financiële gedeelte ‘jaarrekening’, een grotere mate van vrijheid heeft beïnvloeden deze diverse prikkels de inhoud en de leesbaarheid van het jaarverslag.

Paragraaf 5: Leesbaarheid

In deze paragraaf wordt het concept leesbaarheid nader toegelicht. Via geschreven taal wil de schrijver een boodschap overbrengen naar de lezer. Een van de doelen van het jaarverslag is om de boodschap over te brengen bij de lezer. Dit volgt vanzelf uit de agency theory, immers een volledig onbegrijpelijke boodschap zal de informatie-asymmetrie niet verkleinen. Het ontbreken van een gedeelde mening over de boodschap van een tekstgedeelte tussen de schrijver van het jaarverslag en de lezer van het jaarverslag kan verstrekkende gevolgen hebben (Smith et al., 1992).

Oorsprong

De leesbaarheid van jaarverslagen is een belangrijk onderzoeksgebied in de accountancy geworden. Met name sinds het toenemen van de omvang van het jaarverslag. De organisatie heeft mogelijkheden gekregen om financiële en niet-financiële informatie van de organisatie toe te lichten, te

(18)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

18

bediscussiëren en te evalueren. Om deze reden zijn er vele onderzoeken verricht op het gebied van de leesbaarheid van jaarverslagen. Dit is gedaan door het toepassen van diverse leesbaarheidsformules die zijn ontsproten uit de wetenschap van de linguïstiek.

In beginsel wordt de leesbaarheid als een eendimensionaal begrip gehanteerd (Adelberg, 1983). Al vrij snel na de eerste onderzoeken wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘leesbaarheid’ en ‘begrijpelijkheid’ van een jaarverslag. Dit onderscheid wordt relevant geacht, omdat een moeilijk leesbare tekst wel begrijpelijk kan zijn en een makkelijk leesbare tekst onbegrijpelijk (Jones et al., 1994). Leesbaarheid meet dus de tekstuele moeilijkheid van een tekst, ofwel de syntactische moeilijkheid. Begrijpelijkheid onderzoekt ook de doelgroep van de tekst en meet dus of de lezer bekwaam is om de tekst te begrijpen (Jones en Smith, 2014). Smith en Taffler (1992) concluderen dat leesbaarheid goed kan worden onderzocht met Flesch, FOG en Lix, maar dat het voorbarig is om met deze methodes uitspraken over de begrijpelijkheid van een tekst te kunnen doen.

Er is dus geen consensus over welke methode het beste leesbaarheid en begrijpelijkheid van jaarverslagen meet (Jones en Smith, 2014). Om deze reden worden de meest gebruikte methodes beschreven en wordt een keuze voor het gebruiken van een methode onderbouwd.

Kritiek

Feenstra (2012) beschrijft de ontwikkeling in leesbaarheidsonderzoeken uitgebreid en zet de tweespalt uiteen tussen de leesbaarheidsonderzoeken van kwalitatieve accountingteksten en de leesbaarheidsonderzoeken vanuit de impressiemanagement. De traditionele leesbaarheidsmethodes, dus de onderzoeken die gebruik maken van leesbaarheidsformules als Flesch en Fog, zijn beperkt toepasbaar en verklaren in beginsel slechts de syntactische leesbaarheid van een tekst. De onderzoeken van de leesbaarheidsformules passeren daarmee onder meer diverse elementen als manipulatie van zins- en woordlengtes, overstijgende tekstkenmerken, samenhang en tekstopbouw alsmede de interactie tussen de lezer en de tekst inzake voorkennis, interesse en vaardigheid van de lezer.

Bovenstaande kritieken zijn voor het eerst grondig uiteengezet door Jones en Shoemaker (1994). Daarmee wordt een eerste bezinning van methodologische aard uiteengezet. De belangrijkste vraag die gesteld wordt is ‘Hoe valide is een leesbaarheidsformule en welke conclusies mogen uit de uitkomsten worden getrokken?’. De conclusie van Jones en Shoemaker (1994) is dat de traditionele leesbaarheidsonderzoeken, uitgevoerd middels het toepassen van een leesbaarheidsformule zoals Flesch of Fog, slechts de leesbaarheid van de tekst op zich verklaren. De resultaten van deze onderzoeken kunnen niet toegepast worden op de begrijpelijkheid van teksten.

Li (2008) weerlegt de kritiek op de validiteit van leesbaarheidsformules door te stellen dat in zijn onderzoek slechts de relatieve leesbaarheid wordt gemeten in een zogenaamd ‘cross-section’ onderzoek. Doordat de formule an sich betrouwbaar is en eenduidig wordt toegepast op het gehele onderzoeksobject zijn de verkregen scores wel bruikbaar om de periodes en jaarverslagen op zich af te zetten tegen de populatie van de onderzochte jaarverslagen en jaren. Ook Shriver (2000) benadrukt dat het gebruik van de Flesch methode inzake leesbaarheidsonderzoeken gebruikt dient te worden als een snelle objectieve kwantitatieve benchmark om scores te vergelijken.

Diverse methodes

In deze subparagraaf worden diverse methodes behandeld, die de leesbaarheid van een tekst meten. Een leesbaarheidsformule is een kwantitatieve methode om te voorspellen of een bepaalde passage

(19)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

19

leesbaar is of niet (Courtis, 1986). De leesbaarheidsfomule toegepast in de accountancy literatuur is voor het eerst geïntroduceerd door Soper en Dolphin in 1964. Hoewel er veel diverse methodes zijn om de leesbaarheid van een tekst te meten is er een aantal methodes die duidelijk favoriet zijn in de accountancy literatuur (Courtis, 1986; Lewis et al., 1986). Deze favoriete methodes worden in de volgende paragraven toegelicht. Opgemerkt dient te worden dat de methodes alleen gelden voor Engelstalige teksten. Het Nederlands heeft immers een andere linguïstiek en is over het algemeen complexer qua structuur dan het Engels.

Flesch

De Flesch formule is in 1948 ontwikkeld door Rudolf Flesch om de leesbaarheid van een volwassen tekst te analyseren. Er kan een score van 0 tot 100 worden behaald en hoe lager de score hoe moeilijker leesbaar een tekst is. De formule bestaat uit een tweetal componenten, namelijk het aantal woorden per zin en het aantal lettergrepen per 100 woorden. In afbeelding 1 is de score weergegeven tegen het niveau van de tekst en is een indeling gemaakt waar de scores zijn afgezet tegen types literatuur.

De formule luidt als volgt: Reading ease = 206,835 – (0,846 * gemiddeld aantal lettergrepen per woorden) – (1,015 * gemiddeld aantal woorden per zin). De ingevoerde tekst omvat vaak meerdere selecties van 100 woorden uit de te meten tekst om zodoende de beste resultaten te verkrijgen (Soper en Dolphin, 1964).

Flesch score Classificatie leesbaarheid Vergelijking

<30 Zeer moeilijk Wetenschappelijk artikel

30-50 Moeilijk Academische boeken

50-60 Redelijk moeilijk Kwaliteitsmagazine

60-70 Standaard Nieuwsmagazine

70-80 Redelijk makkelijk Populaire boeken

80-90 Makkelijk Populaire amusement tijdschriften

90-100 Zeer makkelijk Stripboeken

(afbeelding 1: Flesch scores)

Uit diverse onderzoeken (Dolphin en Soper, 1964; Lewis et al., 1986; Courtis, 1986; Healy, 1977; Jones en Shoemaker, 1994; Beattie et al., 2004; Clathworthy en Jones, 2001) blijkt dat de Flesch-score van jaarverslagen voor meer dan 90% te classificeren als zeer moeilijk (‘very difficult’; Flesch score <30) of moeilijk (‘difficult’; Flesch score 30 tot 50).

Daarnaast heeft Courtis (1998) onderzoek verricht naar de variabiliteit van de Flesch scores binnen secties, zoals het bestuursverslag, van een jaarverslag en binnen het jaarverslag als geheel. Hierop is de ‘obfuscation theory’, zoals eerder toegelicht, gebaseerd.

Fog (The Gunning’s Fog Index)

De Fog formule is door Gunning in 1952 ontworpen en heeft dezelfde benadering als de Flesch formule, behalve dat deze het aantal woorden bestaande uit 3 of meer lettergrepen neemt. De formule luidt als volgt: US grade = 0,4 * (gemiddeld aantal woorden per zin + % woorden met 3 of meer lettergrepen). De uitkomst geeft een getal tussen 0 en meer dan 10 en geeft het benodigde niveau van de lezer aan. Hoe hoger de score hoe moeilijker de tekst is. De Fog Index is in de acountancy literatuur toegepast om de Flesch score te valideren (Courtis, 1986).

(20)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

20

Fog Score Vergelijking

< 4,9 Gemakkelijk leesbaar voor een afgeronde basisschool leerling

5 – 6 Gemakkelijk leesbaar voor een onderbouw middelbare school leerling 6 – 7 Gemakkelijk leesbaar voor een middelbare school leerling

7 – 8 Gemakkelijk leesbaar voor een beroepsgericht geschoolde 8 – 9 Gemakkelijk leesbaar voor een middelbaar geschoolde 9 – 10 Gemakkelijk leesbaar voor een hoger geschoolde > 10 Gemakkelijk leesbaar voor een universitair geschoolde

(Afbeelding 2: Fog scores)

Fry Graph

De Fry Graph is door Fry in 1968 ontworpen en is eveneens gebaseerd op een selectie van geschreven gedeeltes uit teksten. De formule meet het aantal lettergrepen per 100 woorden op de X-as en het aantal zinnen per 100 woorden op de Y-as en laat mooi gevisualiseerd zien hoe leesbaar een tekst is. De leesbaarheid is in het

grafiekgebied af te lezen aan de hand van deze twee variabelen en is afgezet tegen de gemiddelde ‘Grade Level’. Lewis heeft de Fry Graph toegepast en de resultaten zijn consistent met de resultaten van de Flesch score, hetgeen neerkomt op een score van 10 tot 15 (Lewis et al, 1986). (Afbeelding 3: Fry Graph) Conclusie

De leesbaarheid van een tekst kan door middel van diverse methodes worden gemeten. Reeds vanaf de jaren zestig hebben diverse onderzoekers de Flesch, Fog en Fry methodes toegepast op de leesbaarheid van jaarverslagen. De meest gebruikte methode is de Flesch methode, echter de diverse methodes hebben allen een consistente uitkomst aangaande de leesbaarheid van jaarverslagen (Lewis et al., 1986).

Naast bovenstaande methodes is er nog een aantal methodes om de leesbaarheid te meten, zoals Lix, Dale-Chall en Kwolek. Deze methodes zijn echter niet vaak toegepast (Jones en Shoemaker, 1994) wanneer het gaat om het meten van de leesbaarheid van jaarverslagen en zijn daarom verder buiten beschouwing gelaten.

(21)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

21

Hoofdstuk 3: Onderzoeksdesign

In dit hoofdstuk wordt de populatie beschreven en worden de bronnen van de dataverzameling toegelicht. Vervolgens worden de betrouwbaarheid en de validiteit van het onderzoek toegelicht, worden de hypotheses gesteld en de bijbehorende variabelen beschreven. Tot slot wordt de wijze van dataverzameling toegelicht.

Paragraaf 1: Populatie en dataverzameling

De populatie van dit onderzoek bestaat uit organisaties met een beursnotering aan de AEX (Amsterdam Exchange Index) en de AMX (Amsterdam Midkap Index). Aan de AEX noteren de 25 organisaties met de grootste handelsomzet. Aan de AMX noteren de 25 organisaties met de grootste handelsomzet volgend op de AEX, dus de 26 tot 50 grootste organisaties qua handelsomzet op de beurs.

Fondsen

Voor dit onderzoek zijn de fondsen geselecteerd met een notering op de AEX of de AMX per 2 september 2008 of per 21 maart 2014. De desbetreffende organisaties, de populatie van dit onderzoek, zijn weergegeven in bijlage 1 ‘AEX en AMX fondsen 2008 en 2014’. Een aantal fondsen staat in beide jaren genoteerd aan de AEX of aan de AMX. Een aantal fondsen is verschoven van de AEX naar de AMX of vice versa. Een aantal fondsen is wel genoteerd aan de AEX of AMX in 2008, maar niet in 2014 of vice versa. Omdat dit onderzoek zich richt op de leesbaarheid van de jaarverslagen hebben deze verschuivingen in de samenstelling van de indexen geen invloed op het onderzoeksobject. Tijdsperiode

De gekozen jaren betreffen 2008 en 2014, omdat zo een eventuele ontwikkeling van de leesbaarheid over een tijdsspanne wordt gemeten. Het jaar 2008 is gekozen, omdat het jaar 2008 een jaar is, waarin de mondiale kredietcrisis op haar hevigst woedt. Dit in contrast met het jaar 2014, wat economisch gezien als een redelijk jaar wordt aangemerkt.

Dataverzameling

De data zijn onttrokken uit de openbare jaarverslagen van de organisaties, welke vermeld zijn in bijlage 1. De jaarverslagen zijn gepubliceerd op de websites van de desbetreffende organisaties. In totaal betreffen dit 100 jaarverslagen, namelijk 25 AEX fondsen uit 2008, 25 AMX fondsen uit 2008, 25 AEX fondsen uit 2014 en 25 AMX fondsen uit 2014. Alle fondsen uit de populatie hebben een jaarverslag in het Engels opgesteld.

Paragraaf 2: Betrouwbaarheid en validiteit

De gebruikte gegevens betreffen openbare jaarverslagen in het Engels van organisaties genoteerd aan de AEX en/of de AMX in de jaren 2008 en/of 2014. Deze jaarverslagen zijn vrij toegankelijk en zijn na publicatie niet meer aan verandering onderhevig. De toegepaste leesbaarheidsmethode Flesch is een beproefde veel toegepaste methode en is door diverse onderzoekers in multi-cross onderzoeken valide gebleken (Shriver, 2000). De Flesch methode is een kosten efficiënte methode om kwantitatief onderzoek uit te voeren en aan de hand van de scoreresultaten tendenties en vergelijkingen te analyseren (Courtis, 1998).

(22)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen 22 ddd Controlevariabelen Onafhankelijke variabelen

Paragraaf 3: Hypotheses

In deze paragraaf worden de hypotheses voorgesteld en weergegeven in een conceptueel model. Het onderzoek bestaat uit twee delen. Allereerst wordt de leesbaarheid van de gehele jaarverslagen getoetst aan de hand van de volgende hypotheses:

H1a: De leesbaarheid van de jaarverslagen is moeilijk tot zeer moeilijk.

De leesbaarheid wordt gemeten aan de hand van de gemiddelde Flesch scores van de afzonderlijke AEX fondsen en de AMX fondsen. De gemiddelde Flesch score wordt met de moeilijkheidsgraad van Courtis geclassificeerd.

H1b: De leesbaarheid van de jaarverslagen is vergelijkbaar voor AEX en AMX fondsen.

De gemiddelde leesbaarheid scores van de AEX fondsen ten opzichte van de gemiddelde leesbaarheid scores van de AMX fondsen wordt op correlatie getoetst op een significantieniveau van 5%.

H1c: De leesbaarheid van de jaarverslagen is in 2014, na de crisis, verbeterd ten opzichte van 2008 ten tijde van de crisis.

De gemiddelde leesbaarheid scores van 2014 ten opzichte van de gemiddeld leesbaarheid scores van 2008 wordt op correlatie getoetst op een significantieniveau van 5%.

Het conceptueel model van de hypothese 1 is als volgt:

(afbeelding 3: conceptueel model leesbaarheid van het jaarverslag)

Leesbaarheid

van het

jaarverslag

Notering beurs: AEX vs AMX Tijd: 2008 vs 2014 Ondernemings -grootte Financiele Prestatie van de organisatie Type organisatie: Financial / non finanial organisatie

(23)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen 23 ddd Controlevariabelen Onafhankelijke variabelen

In het tweede gedeelte van het onderzoek staat de leesbaarheid van de risicoparagraaf centraal ten opzichte van de leesbaarheid van het jaarverslag. De leesbaarheid van de risicoparagraaf wordt getoetst aan de hand van de volgende hypotheses:

H2a: De leesbaarheid van de risicorapportage is vergelijkbaar met de leesbaarheid van het jaarverslag en dus moeilijk tot zeer moeilijk.

De gemiddelde leesbaarheid scores van de risicorapportages ten opzichte van de gemiddelde leesbaarheid scores van de jaarverslagen wordt middels een correlatieanalyse op correlatie getoetst op een significantieniveau van 5%.

H2b: De leesbaarheid van de risicorapportage in 2014, na de crisis, is beter ten opzichte van 2008 ten tijde van de crisis.

De gemiddelde leesbaarheid scores van de risicorapportages 2014 ten opzichte van de gemiddelde leesbaarheid scores van de risicorapportages van 2008 wordt op correlatie getoetst op een significantieniveau van 5%.

H2c: De leesbaarheid van de risicorapportage is vergelijkbaar voor AEX en AMX fondsen.

De gemiddelde leesbaarheid scores van de risicorapportages van de AEX fondsen ten opzichte van de gemiddelde leesbaarheid scores van de risicorapportages van de AMX fondsen wordt op correlatie getoetst op een significantieniveau van 5%.

Het conceptueel model van hypothese 2 is als volgt:

(afbeelding 4: conceptueel model van de leesbaarheid van de risicoparagraaf)

Leesbaarheid

van de

risicoparagraaf

Notering beurs: AEX vs AMX Tijd: 2008 vs 2014 Ondernemings -grootte Financiele Prestatie van de organisatie Type organisatie: Financial / non finanial organisatie Leesbaarheid van het jaarverslag

(24)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen 24 ddd Controlevariabelen Onafhankelijke variabelen

Voor hypothese 3 met betrekking tot de ‘obfuscation theory’ is het conceptueel model afwijkend, doordat de gemiddelde variatie van de leesbaarheid van de risicoparagraaf de afhankelijke variabele is en de financiële prestatie uitgedrukt in ‘return on assets’ de onafhankelijk variabele is.

H3: De obfuscation theory van Courtis kan met betrekking tot de risicorapportage worden ondersteund.

De gemiddelde variatie van de leesbaarheid scores van de 50% ‘laagste return on assets’ ten opzichte van de gemiddelde variatie van de leesbaarheid scores van de 50% ‘hoogste return on assets’ getoetst op een significantieniveau van 5%. De veronderstelling van de ‘obfuscation theory’ is dat organisaties met lagere financiële prestaties, dat wil zeggen een return on assets behorend bij de laagste 50% van de populatie, een hogere variatie vertonen in de Flesch scores van het midden van de risicoparagraaf ten opzichte van de Flesch scores van het begin en het einde van de risicoparagraaf (Courtis, 1998). Het conceptueel model van hypothese 3 is als volgt:

(afbeelding 5: conceptueel model van ‘obfuscation theory’ van Courtis met betrekking tot de leesbaarheid van de risicoparagraaf)

Variatie van de

leesbaarheid

van de

risicoparagraaf

Ondernemings-grootte Type organisatie: Financial / non finanial organisatie 50% laagste ROA 50% hoogste ROA

(25)

Leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarverslagen

25

Paragraaf 4: Variabelen

In deze paragraaf worden de gemeten variabelen meetbaar gemaakt en onderscheiden in afhankelijke, onafhankelijke en controlevariabelen. Dit onderzoek is gericht op de leesbaarheid van de risicorapportage ten opzichte van de leesbaarheid van het gehele jaarverslag. Omdat er tendenties en karakteristieken als controlevariabelen zijn gedefinieerd om de resultaten nader te kunnen analyseren is het onderzoek tweeledig.

In deel 1 staat de leesbaarheid van het gehele jaarverslag centraal. De gemeten variabelen worden hierna toegelicht.

Deel 1: Afhankelijke variabele

Ten behoeve van de hypotheses gesteld in paragraaf 3 onder H1: De afhankelijke variabele is de leesbaarheid van het jaarverslag. Dit is gemeten door het gemiddelde van de 12 Flesch scores per jaarverslag te berekenen. Dit gemiddelde is de waarde ‘leesbaarheid van het jaarverslag’.

Deel 1: Onafhankelijke variabele

Ten behoeve van de hypotheses gesteld in paragraaf 3 onder H1:

1. AEX / AMX fonds: In de dataverzameling is onderscheid gemaakt tussen een AEX en een AMX fonds, zodat de resultaten accurater kunnen worden gepresenteerd. Door dit te meten wordt onderzocht of de leesbaarheid van het jaarverslag afhangt aan welke beurs de organisatie staat genoteerd. De AEX fondsen krijgen de waarde 0 en de AMX fondsen krijgen de waarde 1.

2. Crisis jaar / niet crisis jaar: Deze variabele geeft inzicht in een eventueel effect dat een crisis heeft op de leesbaarheid. Door dit te meten kunnen de resultaten accurater worden gepresenteerd. 2008 betreft een crisis jaar en 2014 betreft een niet crisis jaar. Tevens wordt zo een eventuele ontwikkeling in de leesbaarheid van de jaarverslagen in 2014 ten opzichte van de jaarverslagen in 2008 gemeten. Het jaar 2008 krijgt de waarde 0 en het jaar 2014 krijgt de waarde 1.

Deel 1: Controlevariabelen

De volgende controlevariabelen zijn gemeten om de resultaten accurater te kunnen presenteren. 1. Financial / Non-financial: Omdat financiële organisaties uit hoofde van wet- en regelgeving

verplicht zijn om uitgebreider te rapporteren over risico’s is in de dataverzameling deze eigenschap aan de fondsen opgenomen, omdat dit van invloed kan zijn op de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Niet Financiële organisaties krijgen de waarde 0 en de financiële organisaties krijgen de waarde 1.

2. Grootte van de organisatie: In diverse eerdere onderzoeken is de grootte van de organisatie mede onderzocht. Door dit te meten kunnen de resultaten accurater worden gepresenteerd. De grootte van de organisatie is gemeten als natuurlijk logaritme van de omzet.

3. Financiële prestatie van de organisatie: In diverse eerdere onderzoeken is de financiële prestatie van de organisatie mede onderzocht. Door dit te meten kunnen de resultaten accurater worden gepresenteerd. De financiële prestatie van een onderneming is gemeten aan de hand van de ‘return on assets’. Deze waarde is berekend door de winst van de organisatie te delen door de totale passiva van de organisatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

omvang en de representativiteit van hun referentie- groep vergelijken we de rang van de TSR-prestatie van de onderneming met het aantal ondernemingen in de referentiegroep,

De centrale vraag in dit onderzoek luidt als volgt: “In welke mate verandert de leesbaarheid van de jaarverslagen van de AEX-fondsen en de AMX-fondsen tijdens en na de crisis en

ondernemingsspecifieke factoren (grootte van de onderneming, prestaties van de onderneming, financieringsstructuur, aantal bestuurders en aanwezigheid van vrouwen in het bestuur) en

In deze scriptie zal daarom ook niet worden gekeken naar de hoeveelheid risicoverslaggeving, maar naar de inhoud van de risicoparagraaf, door de leesbaarheid van de risicoparagraaf

FIRM FIRM NAME DIRECTOR NAAM SALARY05 BONUS05 PENSIOEN OPTIESERIES OPTIES AANTAL OPTIEPRIJS 05 OPTIEDATUM WAARDE OPTIES SHARES 05 IRREGULAR 05 totale beloning. 33 Heijmans

Vrijwel alle Nederlandse beursfondsen hadden dergelijk informatie reeds opgenomen in hun jaarverslagen waardoor er niets nieuws onder de zon lijkt te zijn ware het niet dat een aantal

• Rood: functies gaan niet goed samen; de ene functie kan negatieve gevolgen hebben voor de andere functie, of de functies beconcurreren elkaar om ondergrondse ruimte;.. •

De discussie is niet geheel van retoriek ontbloot: wat door velen wordt aangeduid als een toekomstig ‘Europees Burgerlijk Wetboek’ zal vooralsnog (ook in de visie van de