• No results found

De invloed van de CEO op de leesbaarheid van de risicoparagraaf

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de CEO op de leesbaarheid van de risicoparagraaf"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van de

CEO op de

leesbaarheid van de

risicoparagraaf

Macht en narcisme

Auteur: Jan Wiecher Zwep

Studentnummer: 1616153

Email: jwzwep@gmail.com

Faculteit: Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Master: Accountancy

Eerste begeleider: W.G. de Munnik

(2)

Samenvatting

In dit onderzoek is de invloed van de eigenschappen van een CEO op de leesbaarheid van de risicoparagraaf van IT-ondernemingen in de VS onderzocht. De eigenschappen van de CEO zijn de mate waarin deze macht bezit en de mate waarin de CEO narcistische eigenschappen bezit. In dit onderzoek is geen significant verband gevonden tussen de eigenschappen van de CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf.

De risicoparagraaf van IT-ondernemingen in de VS is zeer moeilijk leesbaar. Dit is in overeenkomst met resultaten van bestaand onderzoek waarbij is geconcludeerd dat het jaarverslag en onderdelen daarvan moeilijk leesbaar zijn.

Ondanks het niet vinden van een significant verband tussen de eigenschappen van de CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf is er wel een negatief significant verband gevonden tussen de leeftijd van een onderneming en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Dit betekent dat een oudere IT-onderneming in de VS een moeilijker leesbare risicoparagraaf produceert.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik heb geschreven als afronding van de Master Accountancy. De afgelopen vijf maanden heb ik met plezier dit onderzoek uitgevoerd. Niet alleen was dit een afronding van mijn studietraject maar het was ook een leerzame ervaring waarin ik veel kennis heb moeten gebruiken die ik in de afgelopen jaren heb opgedaan.

Mijn masterscriptie had ik niet zonder hulp van anderen met goed gevolg kunnen afronden. Graag wil ik een aantal mensen bedanken voor hun steun en opbouwende feedback gedurende mijn afstudeerperiode.

Allereerst wil ik mijn begeleider Wilmar de Munnik van de Rijksuniversiteit Groningen bedanken. De snelle communicatie en heldere feedback hebben mij in staat gesteld om mijn scriptie voor de afgesproken deadline af te ronden. Ten tweede wil ik Stef Geerink van PwC Utrecht bedanken. Ondanks je drukke schema vond je tijd om mijn scriptie door te nemen en deze met mij te bespreken.

Als laatste wil ik mijn vader, zijn vriendin en mijn moeder bedanken om het feit dat zij het mogelijk hebben gemaakt dat ik in Groningen heb kunnen studeren. Jullie steun heeft mij in goede en minder goede tijden aangemoedigd en geholpen om mijn studie af te ronden.

Met het inleveren van mijn scriptie komt er een einde aan mijn vijfenhalf jaar durende studententijd. Een tijd waar ik met genoegen op terugkijk. Niet alleen heb ik veel geleerd over accountancy maar ook over mijzelf. De waarde van deze ervaring is niet te beschrijven.

Ik hoop dat de lezers deze scriptie met veel genoegen zullen doorlezen.

Jan Wiecher Zwep Utrecht, 12 januari 2012

(4)

INHOUDSOPGAVE

1. INTRODUCTIE ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Probleemstelling ... 7 1.3 Hoofd en deelvragen ... 9 1.4 Opbouw ... 9 -2. THEORIE ... 10

2.1 Het handelen van een CEO ... 10

-2.1.1 Agency theorie ... 10

-2.1.2 Upper Echelons theorie ... 11

-2.2 Leesbaarheid ... 11

-2.2.1 Definitie leesbaarheid ... 11

-2.2.2 Leesbaarheid en de onderdelen van het jaarverslag ... 12

-2.2.3 Leesbaarheid van het jaarverslag en prestatie ... 13

-2.2.4 Leesbaarheid en risicoverslaggeving ... 14

2.3 Risicoverslaggeving ... 14

-2.3.1 Definitie risicoverslaggeving ... 14

-2.3.2 Eerder onderzoek risicoverslaggeving ... 16

2.4 Eigenschappen CEO ... 17

-2.4.1 Macht als eigenschap van een CEO ... 17

-2.4.2 Narcisme als eigenschap van een CEO ... 19

2.5 Conclusie ... 20 2.6 Hypothesevorming ... 21 -3. ONDERZOEKSMETHODE ... 23 3.1 Steekproef en dataverzameling ... 23 -3.2 Variabelen ... 23 -3.2.1 Afhankelijke variabele ... 23 -3.2.2 Onafhankelijke variabelen ... 24 -3.1.2.1 Narcisme ... 25 -3.1.2.2 Macht ... 26 -3.1.3 Controlevariabele ... 27 3.3 Conclusie ... 27

(5)

-4 RESULTATEN ... 28 4.1 Beschrijvende statistiek ... 28 4.2 Hypothesetoetsing ... 29 4.3 Conclusie ... 31 -5 DISCUSSIE ... 32 5.1 Bevindingen ... 32 5.2 Theoretische implicaties ... 33 5.3 Praktische implicaties ... 33 5.4 Beperkingen onderzoek ... 34 5.5 Vervolgonderzoek ... 35 -6 LITERATUURLIJST ... 37 -7 Bijlagen ... 40

-7.1 Bijlage 1: het COSOframework ... 40

-7.2 Bijlage 2: structuur 10K rapport ... 41

(6)

-1. INTRODUCTIE

1.1 Aanleiding

De kranten in Nederland staan vol nieuws over de verslechterende economie in Europa en een wereldwijde economische crisis die plaats kan vinden. Europese en Amerikaanse overheden zijn druk bezig om een wereldwijde crisis te voorkomen door verschillende maatregelen te treffen. Beurzen sluiten vrijwel dagelijks met rode cijfers, koersen dalen, landen hebben grote begrotingstekorten en bedrijven hebben het lastig nu de consument de vinger op de knip houdt (Financieel Dagblad , 2011).

Wat de oorzaak is van de economische crisis is nog altijd niet duidelijk. De informatieverschaffing en het handelen van verschillende groepen en instellingen worden gezien als mogelijke oorzaak van de crisis. Deze groepen wordt vooral verweten incorrect en langzaam te hebben gehandeld (Financieel Dagbladᵇ, 2011).

De crisis en onzekerheid over de ontwikkeling van de economie heeft onder andere invloed op het handelen van aandeelhouders. Dalende beurzen en onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen zorgen voor verschillende interne en externe risico’s voor ondernemingen en hun aandeelhouders. Aandeelhouders zijn afhankelijk van de prestaties van ondernemingen en zullen reageren op veranderingen die op de financiële markten plaatsvinden.

Hoeveel risico’s een onderneming loopt, is onder andere afhankelijk van de bedrijfsvoering, risicobereidheid, strategie, risicoperceptie, omgevingsvariabelen en de snelheid waarmee een onderneming reageert op de risico’s die zij loopt (COSO, 2004). De Principles of Corporate Governance van de Business Roundtable (2002) in de VS, verplichten ondernemingen te rapporteren over risico’s en de werking van het interne controlemechanisme. Deze risicoverslaggeving geeft de aandeelhouder de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de risico’s van de onderneming binnen hun risicoprofiel past. Naast de risicoverslaggeving wordt het verslag van de Chief Executive Officer (CEO) in het jaarverslag gezien als één van de belangrijkste bronnen waarop aandeelhouders hun investeringen baseren (Li, 2008). Dit onderdeel van het jaarverslag evenals de risicoparagraaf, waarin de toegenomen risico’s beschreven dienen te worden, zal door een aandeelhouder worden gebruikt om de waarde van de aandelen te bepalen en om vast te stellen in hoeverre er risico’s verbonden zijn aan de investering. Hines (1982) stelt dat de jaarverslagen van een onderneming een middel zijn voor de investeerder om risico’s in te schatten en investeringsbeslissingen hierop te baseren (Solomon et al., 2000). Omdat aandeelhouders de lezers zijn van het jaarverslag, is het van belang dat zij de tekst in het jaarverslag kunnen lezen. Een manier om te bepalen hoe moeilijk een tekst te lezen is, is door de leesbaarheid te testen. Onderzoek naar de leesbaarheid van het jaarverslag als geheel wordt al tientallen jaren uitgevoerd (e.g. Means, 1981; Subramanian et al., 1993). De leesbaarheid is een score die wordt bepaald aan de hand van het aantal woorden in een zin en de moeilijkheidsgraad van deze woorden. De score bepaalt vervolgens het kennisniveau en de daarmee samenhangende studieachtergrond die een lezer moet hebben om de tekst te kunnen lezen (Courtis, 1986).

De onzekerheid op de huidige markt maakt dat aandeelhouders terughoudender kunnen zijn om te investeren. Aandeelhouders zullen informatie van ondernemingen, die is uitgewerkt in het verslag van de CEO aan de aandeelhouders en de risicoparagraaf, gebruiken om te beslissen of zij investeren in de onderneming. Een CEO kan besluiten om de perceptie

(7)

van de aandeelhouder te beïnvloeden om de aandeelhouder toch zo ver te krijgen om in de onderneming te investeren. Dit kan bereikt worden door het beïnvloeden van de leesbaarheid van de risicoparagraaf en daarmee de onderneming aantrekkelijker te maken voor de investeerder.

1.2 Probleemstelling

Beursgenoteerde ondernemingen kennen een scheiding tussen eigendom en bestuur. In de literatuur wordt de theorie die de scheiding tussen eigendom en bestuur verklaart, de agency theorie genoemd. Bij deze scheiding van eigendom bestaat er een contract tussen één of meerdere principalen (investeerders) en een agent (manager). Deze agent wordt geacht zijn handelen en beslissingen uit te voeren in overeenstemming met de wensen van de principalen. Het probleem binnen deze theorie is dat er informatieasymmetrie ontstaat tussen de agent en de principaal vanwege een conflict of interest. Dit conflict of interest ontstaat doordat de agent niet altijd in lijn met de verwachting van de principaal zal handelen omdat deze zijn eigen nut zal willen vergroten. Om dit probleem te verkleinen zullen principalen proberen om door middel van afspraken en controle, de acties van de agent in overeenstemming met de wensen van de principaal te krijgen. Om te controleren of de agent zich aan de afspraken houdt, dienen de principalen de agent te controleren en bij te sturen (Jensen en Meckling, 1976).

Hambrick en Mason (1984) stellen dat ondernemingen een weergave zijn van de eigenschappen van een manager. Zij geven in het artikel een eerste aanzet om de invloed van de manager op de onderneming te onderzoeken. De theorie die zij ontwikkelen wordt de upper echelons theorie genoemd en stelt dat een onderneming wordt gevormd door de beslissingen van het management. Deze komen tevens tot uitdrukking in de prestaties van de onderneming. Chatterjee en Hambrick (2007) gebruiken in hun onderzoek de upper echelons theorie als basis voor de redenering voor de invloed van de CEO op ondernemingsprestaties. Risico’s die voortkomen uit handelen van de managers (CEO) worden beschreven in de risicoparagraaf van de jaarverslagen van ondernemingen. Investeerders kunnen onderdelen van de jaarverslagen gebruiken om de risico’s te beoordelen (Hines, 1982) en om de onderneming en zijn managers te beoordelen op hun handelen (Jensen en Meckling, 1976).

Onderzoeken naar leesbaarheid van jaarverslagen en onderdelen hiervan zijn reeds uitgevoerd (e.g. Linsley en Lawrence, 2007; Li, 2008; Means, 1981; Subramanian et al., 1993). De leesbaarheid van de tekst wordt bepaald aan de hand van verschillende leesbaarheidsformules die allen uit twee variabelen bestaan. De moeilijkheidsgraad van woorden wordt hierbij bepaald als het aantal lettergrepen in een stuk tekst. Op basis van de uitkomst van de leesbaarheidsformule kon worden bepaald welke opleiding de lezer gevolgd zou moeten hebben om de tekst te kunnen begrijpen. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat jaarverslagen over het algemeen moeilijk tot zeer moeilijk te lezen zijn (e.g. Li, 2008; Means, 1981; Subramanian et al., 1993). Tevens wordt er een significante relatie gevonden tussen de leesbaarheid van jaarverslagen en de prestaties van een onderneming (Li, 2008; Subramanian, 1993). De jaarverslagen zijn makkelijker te lezen wanneer er goede ondernemingsprestaties worden behaald gedurende een jaar. Andersom geldt dat wanneer een onderneming slecht presteert, de jaarverslagen moeilijker leesbaar zijn en de jaarverslagen tevens langer zijn (Li, 2008). Onderzoek naar de leesbaarheid van risicoparagrafen is echter nog beperkt. Naar mijn weten is er slechts in de UK onderzoek gedaan naar de leesbaarheid van de risicoparagraaf (Linsley en Lawrence, 2007). Hieruit bleek dat de risicoparagrafen moeilijk tot zeer moeilijk te lezen zijn. De lezer moet een academische achtergrond hebben om de tekst te begrijpen.

(8)

Naast onderzoek naar leesbaarheid is er onderzoek gedaan naar de invloed van een CEO op een onderneming

Uit onderzoek van Chatterjee en Hambrick (2007) naar de invloed van CEO narcisme op de prestatie en strategie van IT-ondernemingen in de VS blijkt dat de CEO invloed uitoefent op de strategie en prestatie van de onderneming. Narcisme wordt in dit onderzoek gekoppeld aan de definitie die door Ellis (1898) is gebruikt om de term uit te leggen. Ellis (1898) legt narcisme uit als een karaktereigenschap waarbij zelfingenomenheid centraal staat. Chatterjee en Hambrick (2007) concluderen dat de eigenschappen van de CEO een positieve invloed hebben op de dynamiek van de strategie, het aantal en de grootte van acquisities, prestatie en de volatiliteit van de prestatie van de onderneming. CEO’s trekken mede hierdoor veel aandacht naar zich toe wat resulteert in extreme winsten of grote verliezen (Chatterjee en Hambrick, 2007). De mate van narcisme zal binnen dit onderzoek worden getest als de mate waarin de CEO prestaties van de onderneming aan zichzelf toerekent.

Finkelstein (1992) beredeneert vanuit het oogpunt van de upper echelons theorie dat een manager macht kan uitoefenen gezien zijn belangrijke positie binnen een onderneming. Macht wordt hierbij gezien als de capaciteit waarmee de een individu zijn eigen beslissing kan doorvoeren. Finkelstein (1992) stelt dat de situatie in de hogere lagen van de onderneming dwingt om ongestructureerd en ad hoc beslissingen te nemen. Dit geeft managers, en daarmee CEO’s, van ondernemingen de mogelijkheid om gebruik te maken van de macht die zij bezitten in een onderneming.

Gezien de huidige onzekerheid op de financiële markt lijkt het vanzelfsprekend dat een CEO snel dient in te spelen op veranderingen in de omgeving van de onderneming. Finkelstein (1992) stelt dat een CEO vanwege zijn belangrijke positie binnen een onderneming, zijn macht kan gebruiken om belangrijke (strategische) beslissingen te nemen. Deze beslissingen van een CEO kunnen tot uiting komen in de strategie van een onderneming en in de prestatie van een onderneming (Chatterjee en Hambrick, 2007; Finkelstein, 1992). Ten tweede bepaalt de mate waarin een CEO narcistische eigenschappen bezit in welke mate deze risico’s neemt en dat deze risico’s de volatiliteit van de prestatie van de onderneming kunnen beïnvloeden (Chatterjee en Hambrick, 2007). Deze risico’s dienen gecommuniceerd te worden in de risicoparagraaf van het jaarverslag. Ten derde wordt de leesbaarheid van jaarverslagen beïnvloed door de prestaties van een onderneming (Li, 2008). Aangezien de risicoparagraaf onderdeel is van het jaarverslag, kan deze relatie voor dit onderdeel ook worden verwacht. Al deze conclusies in ogenschouw genomen, kan er geconcludeerd worden dat er een verband kan zijn tussen de eigenschappen die een CEO bezit en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Schematisch zien de verbanden er als volgt uit:

Figuur 1: Verbanden eerder onderzoek

(Finkelstein,1992) (Li, 2008) (Chatterjee en Hambrick, 2007) Eigenschappen CEO Beslissingen en risico Prestatie van onderneming Leesbaarheid jaarverslag

(9)

1.3 Hoofd- en deelvragen

Dit onderzoek zal aantonen of en in hoeverre er een verband bestaat tussen de eigenschappen van een CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. De hoofdvraag die uit deze redenering voortvloeit is:

“Wat is de invloed van de eigenschappen van een CEO op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in het jaarverslag van een onderneming?”

De hoofdvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen:

1. Welke motieven bestaan er om verslaggeving en de leesbaarheid van de risicoparagraaf te beïnvloeden?

2. Welke eigenschappen van een CEO beïnvloeden de leesbaarheid van de risicoparagraaf?

3. In hoeverre is de risicoparagraaf in de jaarverslagen van de IT-ondernemingen in de VS leesbaar?

Wanneer in dit onderzoek wordt gesproken over de eigenschappen van een CEO worden hiermee de mate van macht en narcisme van de CEO bedoeld. Door middel van dit onderzoek hoop ik de huidige kennis met betrekking tot de invloed van de CEO op de leesbaarheid uit te breiden. Dit onderzoek kan als verlengstuk worden gezien van de onderzoeken van Chatterjee en Hambrick (2007), Linsley en Lawrence (2007), Li (2008) en Finkelstein (1992). De vier genoemde onderzoeken worden gecombineerd tot één onderzoek. Nieuw is dat binnen dit onderzoek de directe link wordt gelegd tussen narcisme, macht en leesbaarheid van de risicoparagraaf.

1.4 Opbouw

In het volgende hoofdstuk zal de theorie worden besproken die als grondslag dient voor de uitwerking van de onderzoeksvraag. De motieven voor de beïnvloeding van verslaggeving en leesbaarheid zullen worden besproken. Daarnaast zullen er een aantal hypothesen worden opgesteld die als basis dienen voor het onderzoek. Het onderzoeksontwerp evenals de keuze voor de steekproef zal in het derde hoofdstuk worden toegelicht. In hoofdstuk vier zullen de resultaten van de verschillende testen worden weergegeven en zal worden besproken in hoeverre de jaarverslagen uit de steekproef leesbaar zijn. In hoofdstuk vijf zal antwoord worden gegeven op de centrale vraag. Daarnaast zal in hoofdstuk vijf de implicatie voor zowel de theorie als praktijk, de sterke en zwakke punten van het onderzoek worden besproken en mogelijke voorstellen voor vervolgonderzoek worden gedaan.

(10)

2. THEORIE

In dit hoofdstuk zullen verschillende theorieën worden besproken die als basis dienen voor het onderzoek. Belangrijke concepten en definities zullen worden toegelicht om de kern van het onderzoek te onderbouwen. De theorieën die worden bespoken zijn de agency theorie en de upper echelons theorie. Verder zal toegelicht worden wat risicoverslaggeving is en wat er wordt bedoeld met de eigenschappen van een CEO. In paragraaf 2.6 zullen hypothesen worden vastgesteld. Dit hoofdstuk zal antwoord geven op de eerste deelvraag waarin wordt gevraagd welke motieven er bestaan om leesbaarheid te beïnvloeden.

2.1 Het handelen van een CEO

2.1.1 Agency theorie

Beursgenoteerde ondernemingen kennen een scheiding tussen eigendom en bestuur. De beslissingsbevoegdheid ligt bij het bestuur die de kennis bezit die nodig is om de beslissingen te kunnen maken. De manager, binnen de agency theorie de agent genoemd, bezit hierdoor meer informatie dan de aandeelhouder en investeerder. Deze aandeelhouder wordt binnen de agency theorie als eigenaar gezien en wordt ook wel principaal genoemd. Om de informatieasymmetrie tussen de agent en de principaal te verkleinen dienen de principalen de agent te controleren omdat zij risico lopen op hun investering en de besluitvorming is gedelegeerd naar de agent. Controle is nodig omdat een agent, evenals de principaal, zijn nut zal willen vergroten. Vanwege dit conflict of interest zullen de acties en beslissingen niet altijd in lijn zal liggen met de wensen van de principaal (Jensen en Meckling, 1976). Hierdoor ontstaat het agency probleem waarbij de agent niet handelt in de belangen van de principaal.

De problemen die ontstaan zijn het conflict of interest en moral hazard. Het conflict of interest ontstaat doordat de agent andere belangen heeft dan de principalen. De principalen willen immers een toename van de aandeelhouderswaarde en de manager kan er op uit zijn om zijn eigen beloning te vergroten en zichzelf op te laten vallen door bijvoorbeeld een grote acquisitie te doen. De wensen van de principalen en de beslissingen zullen daarom niet altijd op één lijn liggen. Moral hazard is het probleem waarbij het handelen van de agent niet goed gecontroleerd kan worden. Dit leidt er toe dat de uitkomst van het handelen van de agent niet aan de agent toegeschreven kan worden omdat dit niet bewezen kan worden. Probleem hiervan is dat de agent kan besluiten om niet in het belang van de principaal te handelen omdat zijn handelen niet aan hem toegerekend kan worden (Scott, 2009). Hierdoor kan de agent in zijn eigenbelang handelen zonder dat de principaal de agent hiervoor kan controleren. Verder kan een agent besluiten om informatie niet te verslaan omdat dit extra kosten met zich meebrengt of leidt tot een slechtere concurrentiepositie (Dobler, 2007). De agency theorie en het daarmee samenhangende agency probleem is een mogelijke verklaring waarom een CEO zou kunnen besluiten om informatie achter te houden of deze minder duidelijk te communiceren omdat de besluiten niet in lijn zijn met de verwachting van de principalen.

Om de verschillen tussen de agent en de principaal te verkleinen zijn de verschillende Corporate Governance Codes in het leven geroepen (Schleifer en Vishny, 1997). Volgens Schleifer en Vishny (1997) zullen de richtlijnen in de Corporate Governance Codes er voor

(11)

zorgen dat directors, waaronder CEO’s, hun kennis zullen verslaan en daarmee de informatieasymmetrie tussen de CEO en aandeelhouder verkleinen.

In veel landen is de Corporate Governance Code verder uitgewerkt. De Corporate Governance Codes bevatten richtlijnen die de relatie en verantwoordelijkheden van verschillende groepen binnen de onderneming reguleren. Deze groepen zijn de board of directors, management, stakeholders en shareholders (Business Roundtable, 2002). De Principles of Corporate Governance stellen dat een CEO op de hoogte dient te zijn van risico’s en factoren die de onderneming kunnen beïnvloeden. Tevens is de CEO verantwoordelijk voor de verslaggeving en dient de CEO erop toe te zien dat de aandeelhouders van voldoende informatie worden voorzien om de onderneming en de processen te kunnen begrijpen.

2.1.2 Upper Echelons theorie

De scheiding tussen eigendom en bestuur verklaart waarom er binnen een onderneming op een bepaalde manier wordt gehandeld en er informatieasymmetrie ontstaat. De scheiding die wordt uitgelegd aan de hand van de agency theorie, verklaart tevens waarom de Corporate Governance Code is opgesteld. De scheiding tussen bestuur en eigendom is niet de enige reden waarom besluiten in de top van de onderneming niet altijd in lijn zijn met de wensen van aandeelhouders. Uit onderzoek is gebleken dat de effectiviteit en de strategie van onderneming mede wordt bepaald door waarden en achtergrond van belangrijke en machtige personen in de onderneming (Hambrick en Mason, 1984). Hiermee bekijken zij ondernemingen waarbij de top van de onderneming zeker van invloed is op de prestaties van een onderneming.

De Upper Echelons theorie is door Hambrick en Mason (1984) ontwikkeld. Zij stellen een theorie samen aan de hand van eerder onderzoek om een aanzet te geven tot onderzoek naar de invloed van achtergrond en psychologie van managers op de onderneming. Hambrick en Mason (1984) sluiten met hun theorie aan op de theorie van March en Simon (1958) waarin wordt gevonden dat de keuze van een manager afhankelijk is van bounded rationality. Bounded rationality is hierbij het proces waarbij de keuze van een manager wordt beperkt doordat deze onjuiste beslissingen neemt omdat de manager hiervoor de eigenschappen niet bezit of niet genoeg informatie bezit om de keuze te kunnen maken. De keuze die een manager maakt is hierbij enerzijds afhankelijk van zijn persoonlijke voorkeur en anderzijds van zijn achtergrond (Hambrick en Mason, 1984). Omdat de upper echelons theorie de invloed van management op het keuzeproces verklaart, kan verwacht worden dat een CEO ook invloed heeft op de effectiviteit en strategie van een onderneming. Omdat deze invloed kan leiden tot verkeerde keuzes en daarmee tot negatieve uitkomsten, zal een CEO deze negatieve uitkomsten willen verbloemen. Dit kan gedaan worden door de leesbaarheid van de verslaggeving te beïnvloeden.

2.2 Leesbaarheid

2.2.1 Definitie leesbaarheid

Communicatie met aandeelhouders vindt plaats via de jaarverslagen van de onderneming. Het doel is om de aandeelhouder te informeren over de prestaties, strategie en keuzes die gemaakt zijn in het afgelopen jaar. Om te bepalen in hoeverre geschreven tekst te begrijpen is, zijn er technieken ontwikkeld om de leesbaarheid van stukken tekst te bepalen (Courtis, 1986).

(12)

Leesbaarheidsformules worden gebruikt om te bepalen of een bepaalde doelgroep een stuk tekst kan lezen. Dit wordt gedaan door op basis van een kwantitatieve test vast te stellen welk kennisniveau een lezer moet hebben om een tekst te kunnen lezen. De leesbaarheid wordt bepaald aan de hand van de schrijfstijl, inhoud en de manier waarop de tekst is ingedeeld. Leesbaarheid wordt veelal bepaald aan de hand van een formule die bestaat uit twee variabelen. Deze variabelen zijn het aantal woorden die in een zin worden gebruikt en de moeilijkheidsgraad van de woorden die in de zinnen staan. Hierbij wordt de moeilijkheidsgraad van de woorden bepaald aan de hand van het aantal lettergrepen waaruit een woord bestaat (Courtis, 1986).De leesbaarheidsformules geven de leesbaarheid van de tekst een score die bepaalt welke studieachtergrond een lezer nodig heeft. Deze score geeft aan hoe moeilijk een tekst te begrijpen is. Leesbaarheidsformules geven de mogelijkheid om

ex ante vast te stellen voor wie een stuk tekst te begrijpen is (Barnett en Leoffler, 1979).

Hierdoor kan de moeilijkheidsgraad van de tekst in lijn worden gebracht met de mogelijkheden die de beoogde lezer heeft om de tekst te begrijpen (Lewis et al., 1986).

De leesbaarheid kan worden bepaald aan de hand van verschillende leesbaarheidsformules. De vier belangrijkste formules zijn de Dale-Chall, Flesch, Fog en Kwoleck leesbaarheidsformules. De Dale-Chall formule bepaalt de leesbaarheid aan de hand van een combinatie van moeilijke woorden en de lengte van zinnen. Aan de hand de toepassing van 30 verschillende regels en een woordenlijst van 3000 woorden wordt de leesbaarheid vastgesteld. De Flesch formule is vooral bedoeld om de moeilijkheidsgraad van teksten voor volwassenen vast te stellen. Deze formule bepaalt de score aan de hand van het aantal lettergrepen per honderd woorden en zinslengte. De derde leesbaarheidsformule, de Fog, is vergelijkbaar met de Flesch formule met het verschil dat deze de leesbaarheid vaststelt aan de hand van zinslengte en het percentage moeilijke woorden van drie lettergrepen of langer. De Kwoleck formule is een uitbreiding op de Fog leesbaarheidsformule waarbij de verhouding tussen zinslengte en het percentage moeilijke woorden anders ligt. Deze wegen in de Kwoleck formule niet even zwaar in het bepalen van de leesbaarheidsscore. Daarbij neemt de Kwoleck formule afkortingen en symbolen mee in het bepalen van de leesbaarheid van de tekst (Lewis, 1986). Omdat de leesbaarheid van risicoparagrafen wordt bestudeerd zal de Flesch formule worden gebruikt om de leesbaarheid vast te stellen. Deze tekst is immers geschreven voor volwassen publiek en daarnaast zullen symbolen niet worden meegenomen in dit onderzoek.

2.2.2 Leesbaarheid en de onderdelen van het jaarverslag

Zoals eerder genoemd zijn er reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de leesbaarheid van jaarverslagen en onderdelen daarvan (e.g. Lajili en Zéghal, 2005; Linsley en Shrives, 2006; Li, 2008; Means, 1981; Subramanian, 1993; Courtis, 1986).

Courtis (1986) onderzoekt de leesbaarheid van het verslag van de CEO en voetnoten in de financiële verslaggeving van 46 Canadese ondernemingen in 1982 en 96 ondernemingen in 1983. Om de leesbaarheid te testen wordt de Flesch Reading Ease en de Fog leesbaarheidsscores gebruikt. Zoals verwacht blijkt het verslag van de CEO beter leesbaar te zijn dan de voetnoten omdat deze laatste technischer en daardoor minder makkelijk zijn te lezen. Ondanks dat het verslag van de CEO beter leesbaar is dan de voetnoten blijkt dat beide onderdelen moeilijk tot zeer moeilijk te lezen zijn. Courtis (1986) vindt dat leesbaarheid niet afhankelijk is van de prestatie van de onderneming. Wel concludeert Courtis (1986) dat de leesbaarheid van het verslag van de CEO en de voetnoten te moeilijk zijn om te lezen voor het algemene publiek.

(13)

Barnett en Leoffler (1979) doen net als Courtis onderzoek naar de leesbaarheid van voetnoten in de jaarrekening. Zij onderzoeken voetnoten en audit reports van jaarrekeningen in 1969 en 1975 van 50 ondernemingen. De leesbaarheid van de voetnoten en audit reports wordt gemeten aan de hand van de Flesch Reading Ease (FRE) en worden gewaardeerd als zeer moeilijk leesbaar. Verder concluderen Barnett en Leoffler (1979) dat de leesbaarheid afneemt naarmate de tijd vordert. Deze conclusie sluit aan bij onderzoek van Jones (1988) waarbij er een negatief significant verband wordt gevonden tussen de leesbaarheid van het verslag van de CEO en tijd.

Jones (1988) doet net als Courtis (1986) onderzoek naar de leesbaarheid van het verslag van de CEO. Uit dit onderzoek blijkt dat de leesbaarheid van het verslag van de CEO, in lijn met het onderzoek van Courtis, moeilijk leesbaar is. Het onderzoek van Jones richt zich op één onderneming in de UK gedurende dertig jaren. De leesbaarheid van het verslag van de CEO wordt jaarlijks vastgesteld aan de hand van de FRE. Jones onderzoekt tevens of de wisseling van CEO invloed heeft op de leesbaarheid van het verslag van de CEO. Hieruit blijkt dat er in twee van de zes gevallen een verband bestaat tussen de leesbaarheid en een verandering van CEO. Tevens wordt er een negatief significant verband gevonden tussen leesbaarheid van het verslag van de CEO en tijd.

2.2.3 Leesbaarheid van het jaarverslag en prestatie

Onderzoek naar de leesbaarheid van het jaarverslag en prestatie is uitgevoerd door Li (2008). Li onderzoekt de relatie tussen de leesbaarheid van het jaarverslag, de prestatie van een onderneming en de mate waarin de prestatie van de onderneming gelijk blijft gedurende meerdere jaren. Het onderzoek is één van de grootste onderzoeken naar leesbaarheid met 55.719 verschillende jaarverslagen van ondernemingen gedurende de jaren 1994 tot 2004. Li (2008) meet de leesbaarheid aan de hand van de Fog leesbaarheidsindex. Resultaten tonen aan dat de leesbaarheid van het jaarverslag significant lager is wanneer de prestatie van de onderneming lager is en wanneer er slechter wordt gepresteerd ten opzichte van een voorafgaand jaar. Bijzonder aan het onderzoek van Li is dat deze tevens aandacht besteedt aan woordgebruik in het jaarverslag. Het blijkt dat er andere woorden worden gebruikt wanneer er een verandering in prestatie van de onderneming is. Om dit te onderzoeken heeft Li (2008) de MD&A section van jaarverslagen geanalyseerd waarbij werd geconcludeerd dat er bij slechtere prestatie meer wordt gesproken over toekomst en wordt gerefereerd aan zichzelf. Li (2008) concludeert verder dat managers geneigd zijn om informatie achter te houden wanneer deze informatie niet in lijn is met de verwachting van aandeelhouders.

Subramanian et al. (1993) proberen tevens de relatie te onderzoeken tussen leesbaarheid en prestatie van een onderneming. Om een uitspraak te kunnen doen over deze relatie werden 60 jaarverslagen van ondernemingen die waren genoteerd aan de New York Stock Exchange in de VS onderzocht. Er werd gekeken of de geselecteerde ondernemingen in 1988 beter of slechter presteerden dan in 1987. Om de leesbaarheid te bepalen werd het verslag voor de aandeelhouders welke is opgesteld door de CEO, geanalyseerd aan de hand van de Flesch-Kincaid index. Subramanian et al. vinden in hun onderzoek een positief significante relatie tussen leesbaarheid en een positieve prestatieverandering.

Of de leesbaarheid afhankelijk is van de prestatie van de onderneming is te betwijfelen. Er zijn onderzoeken die concluderen dat leesbaarheid wel afhankelijk is van de prestatie van de onderneming (Subramanian et al., 1993; Li, 2008) en onderzoeken die concluderen dat de leesbaarheid van het jaarverslag niet afhankelijk is van de prestatie van de onderneming (Courtis, 1986). Dit verschil kan verklaard worden doordat Courtis vier verschillende variabelen gebruikt voor prestatie. Deze variabelen zijn allen

(14)

verhoudingsgetallen die niet direct uit het jaarverslag te halen zijn. Deze verhoudingsgetallen zijn current ratio, schulden ten opzichte van bezittingen, variabiliteit van inkomsten en return on total assets. Het onderzoek van Subramanian et al. (1993) gebruikt netto inkomen als prestatievariabele, die wel direct uit het jaarverslag te halen zijn. Het onderzoek van Li (2008) is omvangrijker waardoor significante resultaten eerder worden gevonden.

2.2.4 Leesbaarheid en risicoverslaggeving

Onderzoek naar de leesbaarheid van risicoparagrafen is zoals aangegeven in de inleiding, nog beperkt. Er is slechts in de UK onderzoek gedaan naar de leesbaarheid van risicoparagrafen. Dit onderzoek is uitgevoerd door Linsley en Lawrence (2007). Linsley en Lawrence voeren hun onderzoek uit onder de 25 grootste niet-financiële ondernemingen die waren genoteerd aan de FT-SE 100 in 2001. Ze gebruikten de Flesch Reading Ease formule om de leesbaarheid van de risicoparagrafen te gebruiken omdat deze formule zich in het verleden heeft bewezen als een goede formule om de leesbaarheid vast te stellen en omdat de leesbaarheidsindex die door deze formule wordt berekend goed te vergelijken is met de leesbaarheidsindex uit ander, eerder uitgevoerd onderzoek. Linsley en Lawrence (2007) beperken hun onderzoek tot het vaststellen van de leesbaarheidscore en of er een relatie bestaat tussen risicoverslaggeving waarbij sprake is van goed nieuws of slecht nieuws en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Hieruit bleek dat de risicoparagrafen moeilijk tot zeer moeilijk te lezen zijn en dat de leesbaarheid niet hoger of lager was wanneer een onderneming slechter of beter presteerde. Linsley en Lawrence (2007) concludeerden dat risicoverslaggeving niet minder leesbaar was bij slechtere prestaties en dat de ondernemingen niet expres informatie proberen achter te houden.

2.3 Risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving zal in dit onderzoek centraal staan. Risico en het managen en vaststellen van risico’s, risicomanagement genoemd, heeft de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen (Linsley en Shrives, 2006). Alvorens in te gaan op risicoverslaggeving in de jaarrekening is het van belang om uit te werken wat een risico is.

2.3.1 Definitie risicoverslaggeving

De term risico heeft een brede betekenis en uit de literatuur blijkt dat er niet een eenduidige betekenis voor is te vinden. De term risico kan duiden op een gevaar of een bedreiging (Lupton, 1999). Watson en Head (1998) karakteriseren een risico als een onzekerheid die voortkomt uit een genomen beslissing waarbij de kans dat een bepaalde uitkomst zich daadwerkelijk voor doet niet te voorspellen is. Deze betekenis van risico wordt vooral bij financieringen gebruikt. Onderzoek naar een meer algemene definitie van risico heeft geleid tot twee risicodefinities. De eerste is de ouderwetse betekenis en heeft vooral betrekking op de negatieve gevolgen die een onzekerheid met zich meebrengt (Linsley en Shrives, 2006). Lupton (1999) brengt de oude definitie van risico vooral in verband met risico’s die voortkwamen uit natuurverschijnselen. Hierbij valt te denken aan een overstroming en de risico’s die daaraan zijn verbonden. De tweede definitie van risico heeft betrekking op zowel positieve als negatieve uitkomsten en wordt de moderne definitie van risico genoemd (Linsley en Shrives, 2006). Reddy (1996) vergelijkt de definitie die voortkomt uit financiering met deze moderne definitie van risico. In dit onderzoek zal de definitie van risico worden gebruikt waarbij de onzekerheid wordt bedoeld op zowel een positieve als een

(15)

negatieve uitkomst (Solomon et al., 2000). Dit sluit aan bij het idee dat de huidige samenleving meer is gefocust op de impact van risico’s op de omgeving dan dat de samenleving is gefocust op de impact van de omgeving op risico’s (Beck, 1992). Tevens is dit de definitie die door Linsley en Shrives (2006) wordt gebruikt, omdat zij stellen dat risico’s zowel een gevaar kunnen vormen voor een onderneming als een kans kan bieden voor een onderneming.

Het COSO stelt dat een risico voortvloeit uit de doelen van een onderneming. Het COSO framework bestaat uit verschillende componenten die niet los van elkaar gezien kunnen worden. In bijlage 1 is het COSO model grafisch weergegeven. Risicomanagement is van belang voor dit onderzoek omdat de eerste component van het COSO het internal environment is. Hiermee wordt de tone at the top van de onderneming bedoeld en legt het de basis voor risico perceptie, integriteit en de omgang met de omgeving (COSO, 2004). COSO stelt hiermee dat de mate waarin er risico’s worden genomen, mede het gevolg kan zijn van de eigenschappen die een CEO bezit. COSO (2004) legt hiermee de link tussen strategische beslissingen en risico’s. Ook de Principles of Corporate Governance stellen dat de CEO verantwoordelijk is voor implementatie van een heldere en ethische tone at the top (Business Roundtable, 2002).

Risico’s en risicomanagement kunnen niet los van elkaar worden gezien (De Groot, 2006). De Corporate Governance Code in Nederland verlangt bijvoorbeeld dat een beursgenoteerde vennootschap een adequaat risicomanagement systeem heeft geïmplementeerd (De Groot, 2006). Nadeel van de Corporate Governance Code is dat deze niet aangeeft hoe en in welke mate er verslag moet worden gedaan over het risicomanagement systeem en de daaruit voortvloeiende risico’s. Dit is volgens Van Leeuwen (2005) opmerkelijk omdat er wel standaarden zijn met betrekking tot risicomanagement, namelijk het COSO – Integrated Framework. Het jaarverslag is volgens Meijer (2003) het goede instrument om de aandeelhouder te informeren over de risico’s die een onderneming loopt.

De SEC en de federal securities law vereisen van beursgenoteerde ondernemingen in de VS dat zij jaarlijks verslag doen van hun financiële positie en activiteiten om aandeelhouders te informeren. De SEC heeft een format opgesteld dat ondernemingen kunnen gebruiken in hun verslaggeving. Dit format wordt het 10-K annual report genoemd en dient jaarlijks bij de SEC te worden gedeponeerd. Dit 10-K report kan door ondernemingen worden gebruikt om verslag te doen over de ondernemingsprestaties van het afgelopen jaar. Het 10-K format is op zichzelf niet bedoeld om als jaarverslag voor de aandeelhouders te dienen, echter wordt deze mogelijkheid wel geboden omdat de inhoud grotendeels overeenkomt met het jaarverslag voor aandeelhouders. Veel ondernemingen in de IT-industrie van de VS gebruiken het 10-K report uitgebreid met het verslag voor de aandeelhouders, geschreven door de CEO, als jaarverslag voor de aandeelhouders. Het annual report in de vorm van het 10-K rapport aangevuld met het verslag voor aandeelhouders is toegestaan als annual report voor de aandeelhouders. Omdat het annual report voor aandeelhouders veelal wordt gepresenteerd in de 10-K vorm uitgebreid met het verslag voor de aandeelhouders worden deze jaarverslagen in het onderzoek gebruikt. Het jaarverslag in de vorm van een 10-K rapport kent een vaste indeling. Het 10-K rapport bestaat uit veertien items die onder andere informatie geven over de bedrijfsvoering, bedrijfsonderdelen, financiële data, gerechtelijke procedures en bezoldiging. Voor dit onderzoek is Item 1A van het 10-K rapport van belang waarin de risicofactoren voor de onderneming worden besproken. De leesbaarheid van dit onderdeel, de risicoparagraaf, zal worden bepaald. De structuur van het 10-K rapport is opgenomen in bijlage 2.

(16)

2.3.2 Eerder onderzoek risicoverslaggeving

In de inleiding is kort genoemd dat onderzoek naar risico’s geen nieuw onderwerp is. Onderzoeken naar risico’s, risicomanagement en risicoparagrafen zijn afgelopen jaren bij verschillende ondernemingen in de wereld uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben voornamelijk in de UK, de VS en Canada plaatsgevonden (e.g. Linsley en Shrives, 2006; Lajili en Zéghal, 2005).

Het onderzoek van Lajili en Zéghal (2005) is een onderzoek uitgevoerd onder 288 ondernemingen in 42 verschillende industrieën die informeren over hun risicomanagementsysteem in hun jaarverslag over het jaar 1999. Het onderzoek is er op gericht om aan de hand van inhoudsanalyse te bepalen in hoeverre er informatie wordt gegeven, welke informatie wordt gegeven en in hoeverre de verslaggeving betreffende het risicomanagement en de risico’s ook als informatie voor de aandeelhouder kan worden gezien. Lajili en Zéghal concluderen dat de ondernemingen in de steekproef niet op eenduidige wijze verslag doen over hun risico’s. Het blijkt dat de ondernemingen verschillen in de hoeveelheid tekst die wordt gecommuniceerd, het aantal risicocategorieën en de plaats waar de informatie zich in het jaarverslag bevindt. Dit sluit aan bij onderzoek in Duitsland naar de inhoud van de risicoparagraaf (Kajütter, 2001).

Linsley en Shrives (2006) doen onderzoek onder 79 non-financiële ondernemingen in de UK die beursgenoteerd zijn aan FT-SE 100. Uit de steekproef blijkt dat ondernemingen meer verslaan naarmate ze groter zijn. Hierbij is grootte gemeten aan de hand van de marktwaarde en omzet. Deze zijn beiden positief gecorreleerd aan de hoeveelheid risicoverslaggeving. Verder zijn ondernemingen die minder afhankelijk zijn van hun omgeving en daarin weinig risico’s herkennen, geneigd om meer te verslaan over deze risico’s.

De hiervoor genoemde onderzoeken stellen dat er veel verschillen bestaan in de manier waarop de verslaggeving van informatie wordt gedaan. Tevens is de risicoverslaggeving afhankelijk van de grootte van een onderneming. De verschillen in risicoverslaggeving komen de kwaliteit van de risicoverslaggeving niet ten goede. Er kan worden geconcludeerd dat meer regelgeving met betrekking tot risicoverslaggeving niet direct hoeft te leiden tot betere verslaggeving, zeker niet wanneer dit leidt tot meer informatie.

Niet alleen is er onderzoek gedaan naar de inhoud van risicoparagrafen, ook is er getracht om een framework op te stellen waarmee de kwaliteit van risicoverslaggeving gemeten kan worden. In de hiervoor besproken onderzoeken is aangegeven dat er onenigheid bestaat over of de hoeveelheid verslaggeving bijdraagt aan de begrijpelijkheid voor de aandeelhouder. Er is geconcludeerd dat meer verslaggeving leidt tot betere risicoverslaggeving (Lajili en Zéghal, 2005) maar ook dat meer risicoverslaggeving de begrijpelijkheid en daarmee de kwaliteit niet direct ten goede komt (Linsley en Lawrence, 2007).

Om de kwaliteit van risicoverslaggeving vast te stellen moet er niet alleen worden gekeken naar de hoeveelheid informatie die wordt weergegeven maar ook naar welke informatie wordt gegeven en hoe deze informatie wordt weergegeven (Beretta en Bozzolan, 2004). Beretta en Bozzolan proberen aan de hand van de theorie voor vrijwillige verslaggeving een framework te ontwikkelen om de kwaliteit van risicoverslaggeving te onderzoeken. In landen met hoge regulatie met betrekking tot risicoverslaggeving, hebben de regels voornamelijk betrekking op een klein onderdeel van risicoverslaggeving (Young en Guenter, 2003). Beretta en Bozzolan (2004) concluderen dat weinig regelgeving leidt tot betere verslaglegging maar ook tot minder kwantificering van risico’s.

(17)

Dobler (2008) stelt dat de risicoverslaggeving in een gereguleerde omgeving niet beter is dan in een ongereguleerde omgeving. Het onderzoek van Dobler (2008) probeert te beschrijven waarom management van een onderneming risicoverslaggeving probeert te beïnvloeden. Dobler (2008) steunt de observaties van Beretta en Bozzolan (2004) in die zin dat management informatie kan beïnvloeden. Dit kunnen ze doen door informatie niet te delen in de verslaggeving. Dobler stelt dat de kosten van verslaggeving hierin een belangrijke rol spelen. Het management zal informatie pas in de verslaggeving opnemen wanneer dit tot een positieve cashflow zal leiden. Probleem met risicoverslaggeving is dat managers altijd kunnen besluiten om risico’s niet te verslaan omdat dit extra kosten met zich meebrengt of omdat het tot een commerciële achterstand leidt (Dobler, 2008). Dit sluit aan bij de gedachte van de agency theorie (Jensen en Meckling, 1976).

Eerdergenoemd onderzoek van Solomon et al. (2000) waarin een aanzet wordt gegeven om een framework op te stellen voor risicoverslaggeving, concludeert dat investeerders in de UK risicoverslaggeving gebruiken om te bepalen in welke mate zij zullen investeren in een onderneming. Aandeelhouders in de UK baseren hun investering op datgene wat is beschreven in de jaarverslagen over risico’s. Dit betekent dat investeerders veel waarde hechten aan de risico’s welke worden verslagen en voortvloeien uit de richtlijnen die de Corporate Governance Code in de UK voorschrijft.

2.4 Eigenschappen CEO

De upper echelons theorie die is besproken in paragraaf 2.1.2 verklaart dat ondernemingen een weerspiegeling kunnen zijn van de managers van de onderneming (Hambrick en Mason, 1984). Deze theorie stelt dat de invloed van een manager of CEO door kan werken in de prestatie en strategie van een onderneming.

Bamber et al. (2010) onderzoeken de invloed van een CEO op vrijwillige verslaggeving van een onderneming. Hierbij proberen ze te onderzoeken in hoeverre persoonlijke eigenschappen de verslaggeving beïnvloeden. Het onderzoek van Bamber et al. (2010) richt zich op topmanagers in de jaren 1995 tot 2005 waarbij wordt gekeken naar het carrièrepad, leeftijd en er wordt onderzocht of een manager een oorlog heeft meegemaakt. Het onderzoek wijst uit dat er een significante relatie bestaat tussen de topmanager en de frequentie, toekomstgerichtheid, mening, inhoud en accuraatheid van de gegeven informatie. Bamber et al. (2010) concluderen dat persoonlijke eigenschappen van een manager van invloed zijn de verslaggevingstijl van de manager en daarmee van invloed zijn op de verslaggeving van de onderneming. Managers hebben niet alleen invloed op strategische beslissingen maar ook op de verslaggeving betreffende deze strategische beslissingen en prestaties (Bamber et al., 2010).

2.4.1 Macht als eigenschap van een CEO

Om de invloed van een CEO te meten op de onderneming is er in het verleden gekeken naar de macht die een CEO kan uitoefenen binnen een onderneming. Miller (1991) onderzoekt de invloed van de ambtsperiode van een CEO op de onderneming. Hierbij wordt een verschil gemaakt tussen een CEO die lang aangesteld is en een CEO die voor een korte periode is aangesteld. Het idee hierachter is dat Miller (1991) stelt dat CEO’s die langer in dienst zijn bij een onderneming meer weerstand kunnen bieden tegen veranderingen, meer invloed kunnen uitoefen en autonomie bezitten. CEO’s die minder lang werkzaam zijn binnen een onderneming zouden deze invloeden nog niet kunnen uitoefenen. De lengte van de

(18)

ambtsperiode bepaalt in hoeverre er een overeenkomst is tussen de onderneming en zijn omgeving, waarbij deze overeenkomst minder is wanneer een CEO een langere ambtsperiode heeft (Miller, 1991). Het onderzoek van Miller (1991) vindt plaats onder 95 ondernemingen in Canada. Uit het onderzoek blijkt dat de strategie van een onderneming met een CEO die een ambtsperiode heeft van meer dan tien jaar minder goed in overeenstemming is met de omgeving. Dit leidt er toe dat de prestaties van deze ondernemingen slechter zijn.

Finkelstein (1992) is een van de eersten die een framework ontwikkelt om de macht van managers binnen een onderneming te meten. Finkelstein (1992) gaat ervan uit dat een CEO over het algemeen de meest machtige persoon is binnen een onderneming en daarom anderen zijn wil makkelijker kan opleggen. Om macht te meten heeft Finkelstein (1992) vier machtsdimensies ontwikkeld. Deze machtsdimensies zijn respectievelijk structural power, ownership power, expert power en prestige power. De eerste machtsdimensie, structural power, is de macht die een CEO heeft over andere belangrijke functionarissen binnen de onderneming vanwege zijn formele positie binnen de onderneming. Structural power bepaalt de mate waarin een CEO macht kan uitoefen over anderen. De tweede machtsdementie, ownership power, is de machtsdementie die ontstaat door de positie die een CEO heeft binnen de agency theorie. De positie die de CEO binnen deze machtsdimensie inneemt, hangt af van de hoeveelheid aandelen die de CEO bezit. Hierbij zal een CEO met relatief meer aandelen ook meer macht uitoefenen (Finkelstein, 1992). Een CEO met meer ownership power zal meer druk kunnen uitoefenen op de directie van de onderneming. De derde machtsdementie, expert power, is de mate waarin een CEO kan omgaan met onzekerheid vanuit de onderneming en de omgeving. Managers met meer expertise zullen meer invloed uit kunnen oefenen en zullen vaker om advies worden gevraagd (Finkelstein, 1992). Finkelstein (1992) stelt dat hoe meer expertise een manager heeft, hoe beter een manager kan inspringen op onzekerheden. De vierde en laatste machtsdementie, prestige power, is de status die een manager heeft opgebouwd. Hierbij is de status van een manager afhankelijk van de mate waarin anderen de manager zien als belangrijke speler. Deze vier dimensies bepalen in welke mate een CEO macht bezit binnen een onderneming (Finkelstein, 1992). Om de bruikbaarheid van de machtsdimensies in onderzoeken te testen voert Finkelstein (1992) drie verschillende studies uit. Hieruit blijkt dat een manager in staat is om invloed uit te oefenen op de strategie van een organisatie. Finkelstein stelt dat het ontwikkelde framework een bijdrage kan leveren aan bestaand onderzoek met betrekking tot de upper echelons theorie waarbij de invloed van top management op organisaties is onderzocht.

Adams et al. (2005) doen onderzoek naar de invloed van een CEO op de prestaties van een onderneming. De invloed van de CEO bekijken zij vanuit het principe waarbij een CEO met meer macht meer invloed zal hebben op de prestatie van een onderneming en dat er ondernemingen zijn waarbij er minder macht uitgeoefend wordt door de CEO. Adams et al. (2005) stellen dat in ondernemingen waar een CEO meer macht heeft de risico’s minder goed gediversifieerd zijn dan in een onderneming waar de macht verdeeld is over meerdere personen. Hoeveel macht een CEO heeft wordt gemeten door te bepalen of een CEO de oprichter is van de onderneming, in hoeverre de CEO de enige insider is van de board en welke studieachtergrond de CEO heeft. De machtsdimensie wordt gemeten aan de hand van variabelen die door Finkelstein (1992) zijn gebruikt in zijn onderzoek. Adams et al. (2005) richten zich hierbij vooral op het meten van de machtsdimensie structural power die Finkelstein (1992) ook heeft gebruikt (Adams et al., 2005). Het onderzoek van Adams et al. (2005) richt zich op 336 beursgenoteerde ondernemingen gedurende 1992 tot 1999. Ze vinden dat de drie variabelen allen een significante relatie vertonen met de volatiliteit van ondernemingsprestaties en merken hierbij op dat een machtige CEO niet direct alleen maar

(19)

goede of slechte prestaties van de onderneming leidt maar wel dat deze extreem zijn. Een machtige CEO heeft volgens Adams et al. (2005) zeker invloed op de prestaties van een onderneming. Adams et al. testen tevens of de prestatie van een onderneming verklaard of een CEO meer macht kan uitoefenen. Hieruit blijkt dat wanneer een onderneming in het verleden extremer heeft gepresteerd, dit een negatieve invloed heeft op de macht die een CEO kan uitoefenen. Hierbij maakt het geen verschil of de prestaties in het verleden positief of negatief zijn geweest.

2.4.2 Narcisme als eigenschap van een CEO

Het begrip narcisme kent binnen verschillende onderzoeksgebieden een lange geschiedenis. De eerste introductie van narcisme werd gedaan door Ellis (1898) en verwees terug naar de Griekse mythologie waarbij Narcissus verliefd werd op zijn eigen reflectie in het water. Deze eerste introductie van narcisme heeft de basis gelegd voor onderzoek van Freud waarbij het begrip narcisme meerdere dimensies kreeg (Ettema en Zondag, 2002). Een narcistische persoonlijkheid wordt gezien als een egocentrische persoonlijkheid waarbij grootsheid en egoïsme centraal staan. Wat anderen denken wordt niet van belang geacht en bevestiging van anderen betreffende prestaties is van groot belang. Narcisme valt in te delen in twee vormen waarbij de eerste vorm een egoïstische narcistische persoonlijkheid is die niet open staat voor meningen en reacties van anderen. De tweede vorm van narcisme is de narcistische persoonlijkheid die in tegenstelling tot de andere vorm, zeer verlegen en gevoelig is voor reacties van anderen. Beide vormen hebben gemeenschappelijk dat de eigen behoeften centraal staan waarbij sprake is van grootheidsfantasieën die continu bevestigd dienen te worden. Binnen de literatuur is de beschrijving van de eerste narcistische persoonlijkheid oververtegenwoordigd (Ettema en Zondag, 2002). Deze vorm zal ook in dit onderzoek centraal staan omdat dit de vorm is die over het algemeen geassocieerd wordt met narcisme.

Chatterjee en Hambrick (2007) zijn de eersten die de invloed van narcisme van de CEO op de strategie en prestatie van een onderneming onderzoeken. Ze ontwikkelen hiervoor een framework waarbij aan de hand van informatie uit het jaarverslag en krantenberichten kan worden bepaald in hoeverre een CEO narcistische eigenschappen bezit. De variabelen die worden onderzocht zijn ten eerste de aanwezigheid en prominentheid van een foto van de CEO in het jaarverslag, ten tweede de mate waarin een CEO zijn invloed laat weerklinken in krantenberichten over de onderneming, ten derde de mate waarin de CEO spreekt met woorden geschreven in de eerste persoon in de rapportage en ten vierde de relatieve vaste en variabele beloning van de CEO ten opzichte van de een na meest verdienende manager. De conclusie van het onderzoek was dat de mate van narcisme van de CEO invloed heeft op de prestatie van de onderneming. Er wordt een significant positief verband gevonden tussen narcisme van een CEO in het begin van zijn ambtsperiode en de dynamiek van de strategie van de onderneming, het aantal acquisities, de grootte van acquisities en de mate waarin de prestaties van de onderneming fluctueren. Chatterjee en Hambrick (2007) concluderen dat CEO’s die in hoge mate narcistische eigenschappen bezitten, gewaagdere strategieën implementeren waarbij hun agressieve managementstijl duidelijk herkenbaar is. Ondanks dat de prestaties van narcistische CEO’s gevoeliger zijn, is het niet zo dat de narcistische CEO’s systematisch beter of slechter presteren dan CEO’s die in mindere mate narcistische eigenschappen bezitten. Uit de steekproef blijkt dat ondernemingen geen invloed uitoefenen op de mate van narcisme van de CEO. Om dit te onderzoeken wordt er door Chatterjee en Hambrick (2007) gekeken in hoeverre de narcistische eigenschappen van een CEO veranderen wanneer er een andere CEO wordt aangesteld bij een onderneming. Hieruit wordt

(20)

duidelijk dat de mate van narcisme niet wordt beïnvloed door de onderneming en dat het narcisme afhankelijk is van de persoonlijkheid van de CEO’s.

Chatterjee en Hambrick (2011) hebben het hiervoor genoemde onderzoek enigszins uitgebreid door te onderzoeken in hoeverre narcistische CEO’s geneigd zijn om risico’s te nemen. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder 152 verschillende CEO’s in de jaren 1992 tot 2006. Risico wordt gemeten aan de hand van de uitgaven aan Research & Development (R&D), investeringen en acquisities omdat deze uitgaven een grote risico-onzekerheid met zich meedragen. Narcisme wordt op eenzelfde manier gemeten als in het hiervoor besproken onderzoek van Chatterjee en Hambrick (2007) en de prestatie van de onderneming wordt gemeten als het totale aandeelhoudersrendement en return on assets (ROA). Uit het onderzoek blijkt dat een narcistische CEO anders reageert op prestatie dan op de manier waarop wordt geïnformeerd over de prestaties van de CEO zelf. Narcistische CEO’s zijn met betrekking tot het nemen van risico’s minder afhankelijk van de prestaties van de onderneming terwijl CEO’s die weinig narcistische eigenschappen bezitten de mate waarin ze risico’s nemen wel van eerdere prestaties van de onderneming af laten hangen. Verder bleek dat CEO’s die werden geprezen om hun prestaties, hierdoor extra gestimuleerd werden. CEO’s met minder narcistische trekjes vertoonden deze reactie niet.

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is gezocht naar de motieven die bestaan om leesbaarheid te beïnvloeden. In deze paragraaf zullen deze motieven worden weergegeven.

Het eerste motief komt voort uit een conflict of interest dat ontstaat tussen de manager en de principalen. De manager zal zijn eigenbelang proberen te vergroten en zal daarbij niet altijd handelen in overeenstemming met de wensen van de principalen. Doordat er sprake is van moral hazard, is de manager in staat om informatie achter te houden of informatie minder duidelijk te communiceren. Dit heeft tot gevolg dat een het conflict of interest leidt tot een minder leesbare risicoparagraaf wanneer de manager informatie achter zal willen houden.

Het tweede motief komt voort uit de eigenschappen die de CEO bezit en de keuzes die hij of zij maakt. De keuzes zijn hierbij afhankelijk van de informatie die de CEO bezit en de eigenschappen en capaciteiten die een CEO bezit om alternatieven af te wegen. Dit wordt aangeduid met de term bounded rationality. Wanneer een CEO een verkeerde keuze maakt, die resulteert in een negatieve uitkomst voor de onderneming, zal de CEO dat willen verbloemen. Dit zal de CEO bereiken door de leesbaarheid negatief te beïnvloeden. Op deze manier is de informatie moeilijker te lezen en zal dit motief een negatieve invloed hebben op de leesbaarheid.

Een derde motief om de leesbaarheid te beïnvloeden komt voort uit de prestatie van de onderneming. Het is gebleken dat een onderneming die slechter presteert een minder leesbaar verslag produceert. Hierbij heeft een slechtere prestatie een negatieve invloed op de leesbaarheid en een goede prestatie een positieve invloed op de leesbaarheid. Deze slechtere leesbaarheid dient te verhullen dat de prestaties niet in lijn liggen met de verwachting van de aandeelhouders. Daarnaast is er een positieve relatie gevonden tussen positieve prestatieverandering en leesbaarheid. Andersom is er een negatieve relatie gevonden tussen een negatieve prestatieverandering en leesbaarheid.

Naarmate een CEO langer in dienst is, kan deze meer invloed uitoefenen op de onderneming en daarmee op de verslaggeving van de onderneming. CEO’s met een langere ambtstermijn zijn in staat om hun onderneming minder aan te passen op de omgeving. Dit leidt tot slechtere prestaties die een negatieve invloed hebben op de leesbaarheid. Daarnaast

(21)

hebben Barnett en Leoffler (1979) een negatief significante relatie gevonden tussen tijd en leesbaarheid.

Het vijfde en laatste motief om de leesbaarheid te beïnvloeden heeft met de persoonlijke eigenschappen van de CEO te maken. Bamber et. al (2010) stellen dat de eigenschappen van een CEO van invloed zijn op de manier waarop deze verslag doet over genomen beslissingen en prestaties. Daarnaast bepalen narcistische eigenschappen (Chatterjee en Hambrick, 2011) en de mate van macht van een CEO (Finkelstein, 1992) in welke mate er risico’s worden genomen. Risico’s leiden tot fluctuerende prestaties. Fluctuerende prestaties leiden op hun beurt tot een slechtere leesbaarheid van de verslaggeving (Li, 2008). Een hogere mate van macht en narcisme heeft vanuit de beschreven relaties een negatieve invloed op leesbaarheid. Informatie zal pas worden weergegeven wanneer deze tot een positieve cashflow zal leiden (Dobler, 2008).

2.6 Hypothesevorming

Een machtige CEO leidt tot volatiele en extreme ondernemingsprestaties waarbij deze prestaties niet direct positief of negatief zijn (Adams et al., 2005). Dit leidt er toe dat de onderneming meer risico loopt waardoor wordt gesteld dat ondernemingen met een machtige CEO een minder goede risicodiversificatie hebben. Prestatieveranderingen leiden tot een minder goed leesbaar verslag (Li, 2008). Ik verwacht dat een hogere mate van macht leidt tot een minder leesbare risicoparagraaf. De hypothese die hieruit volgt is:

H 1: Er bestaat een negatief verband tussen de mate van macht van een CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening.

Om informatie achter te houden gebruiken managers moeilijkere en andere woorden in hun verslaggeving (Li, 2008). CEO’s met narcistische eigenschappen blijken meer risico’s te nemen. Verder hebben ondernemingen met een narcistische CEO een dynamischere strategie en fluctuerende prestaties (Chatterjee en Hambrick, 2007). De risico’s zullen ze willen verhullen door informatie in het risicoverslag op een minder leesbare manier te verslaan. De hypothese die hier uit volgt is:

H 2: Er bestaat een negatief verband tussen de mate van narcisme van een CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening.

Hypothese1 en 2 stellen dat er een negatief verband bestaat tussen enerzijds de mate van macht en leesbaarheid van de risicoparagraaf en anderzijds de mate van narcisme en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Ik verwacht dat wanneer de mate van macht en de mate van narcisme worden samengenomen, het negatieve verband op de leesbaarheid versterkt wordt.

H 3: Macht en narcisme van de CEO leidt tot een sterker negatief verband met de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening.

(22)

Het jaarverslag en onderdelen daarvan worden beter leesbaar wanneer de prestatie van een onderneming beter is gedurende een jaar en slechter wanneer de prestaties van de onderneming afnemen ten opzichte van het jaar ervoor (Subramanian et al. 1993; Li, 2008). Een hogere mate van macht en narcisme van de CEO leidt tot volatiele prestaties die hun uitwerking hebben op de leesbaarheid van het jaarverslag. De prestatieverandering heeft hierdoor invloed op het verband tussen de macht van de CEO en de leesbaarheid van het jaarverslag. Ik verwacht dat een positieve prestatieverandering een positieve invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoparagraaf en daarmee het effect van de mate van macht en narcisme op de leesbaarheid van de risicoparagraaf afvlakt. De hypothese die hieruit opgemaakt kan worden is als volgt.

H4: Prestatieverandering heeft een negatief modererend effect op het verband tussen macht en narcisme op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in het jaarverslag.

(23)

3. ONDERZOEKSMETHODE

3.1 Steekproef en dataverzameling

Het onderzoek naar de invloed van de CEO op de leesbaarheid van de risicoparagraaf ga ik uitvoeren door middel van dataverzameling. Om aan de juiste informatie te komen zal ik voornamelijk gebruik van het verslag van de CEO, de risicoparagraaf van jaarverslagen over 2009 en de database COMPUSTAT Execomp. In dit onderzoek zullen de jaarverslagen van beursgenoteerde IT-ondernemingen in de VS worden onderzocht. Deze ondernemingen zijn gekozen omdat ze veelal beursgenoteerd, dynamisch, relatief ongereguleerd en vrij onafhankelijk zijn van omgevingsfactoren waardoor de eigenschappen van de CEO goed observeerbaar zijn (Chatterjee en Hambrick, 2007; Finkelstein, 1992). Omdat een steekproef in Nederland zou leiden tot een kleine steekproef, ondernemingen in Europa slecht te vergelijken zijn en de risicoparagraaf in plain English geschreven dient te zijn, om de leesbaarheid te kunnen bepalen, is er voor een steekproef in de VS gekozen. De jaarverslagen van 2009 zijn gekozen omdat met betrekking tot de gekozen variabelen over dit jaar de meeste en meest recente informatie te vinden is. De IT-industrie bestaat uit de hardware en software bedrijven. De SIC codes die gebruikt zijn in het onderzoek zijn: 3570, 3571, 3572, 3577, 3578, 3579, 7370, 7371, 7372, 7373, 7374 en 7377 (Chatterjee en Hambrick, 2007). Na selectie van het aantal ondernemingen die voldoen aan bovenstaande eisen, blijft er een steekproef over die bestaat uit 91 ondernemingen. De lijst van ondernemingen in de steekproef is weergegeven in bijlage 3.

In paragraaf 2.5 is reeds besproken welke motieven er bestaan om leesbaarheid te beïnvloeden. Hieruit bleek dat persoonlijke eigenschappen van de CEO, prestatie en de ambtstermijn van een CEO van invloed te zijn op de leesbaarheid van stukken. Dit hoofdstuk zal antwoord geven op de vraag welke eigenschappen de leesbaarheid beïnvloeden.

3.2 Variabelen

3.2.1 Afhankelijke variabele

De leesbaarheid van de risicoparagraaf van het jaarverslag zal worden beoordeeld. Om de leesbaarheid vast te stellen zal gebruik worden gemaakt van de Flesch Reading Ease (FRE) schaal (Courtis, 1986). Deze leesbaarheidsformule is gekozen omdat de formule betrouwbaar, praktisch en valideerbaar is (Jones, 1988). De leesbaarheidsformule is: FRE = 206.835 – 0.846wl – 1.015sl waarbij wl staat voor het gemiddelde aantal lettergrepen per honderd woorden en sl staat voor de gemiddelde lengte van de zin. De FRE kan een waarde aannemen van 0 tot 100. De waarde met het daarbij horende leesbaarheidsniveau is weergegeven in tabel 1 (Courtis, 1986).

(24)

Tabel 1: Leesbaarheidsniveau Flesch Reading Ease

Flesch Reading Ease Leesbaarheidsniveau

0-30 Zeer moeilijk 30-50 Moeilijk 50-60 Redelijk moeilijk 60-70 Standaard 70-80 Redelijk makkelijk 80-90 Makkelijk 90-100 Zeer makkelijk

De mate van leesbaarheid wordt bepaald door de tekst in een internettool te plakken. Deze tool rekent aan de hand van de ingevoerde tekst en de gekozen leesbaarheidsformule de score uit die aan de tekst toe te rekenen valt. Deze score bepaalt vervolgens het niveau waarop de tekst leesbaar is. Deze tool is beschikbaar op de website http://www.online-utility.org. Deze tool wordt gebruikt omdat de uitkomst van de test de score van een handmatige telling het best benadert1.

3.2.2 Onafhankelijke variabelen

Eigenschappen van een CEO zullen worden gemeten aan de hand van indicatoren welke onder andere worden geselecteerd uit het verslag van de CEO in het jaarverslag. Dit gedeelte van het jaarverslag is gekozen omdat hierin verslag wordt gedaan van de prestaties van het afgelopen jaar (Mc Connell et al., 1986). In dit verslag wordt gewezen op de financiële prestaties van het afgelopen jaar, verwachtingen voor de toekomst en de beschikbaarheid van grondstoffen en middelen (Subramanian et al., 1993). Het verslag van de CEO bestaat veelal uit tekst met de daarbij behorende figuren die de teksten verduidelijken en foto’s van één of enkele leden van de directie. Fischer en Hu (1989) concluderen aan de hand van hun onderzoek dat investeerders veelal hun investering baseren op de informatie die in het verslag van de CEO is weergegeven. Verder is gebleken dat het verslag van de CEO het meest gelezen onderdeel is van het jaarverslag wat door investeerders en aandeelhouders wordt gelezen (Courtis, 1989).

Met betrekking tot de eigenschappen van de CEO zal ik het verslag van de CEO in het jaarverslag analyseren door middel van een inhoudsanalyse waarbij de punten onderzocht zullen worden die ook in het onderzoek van Chatterjee en Hambrick (2007) zijn gebruikt. De variabelen zijn hieronder weergegeven evenals de scores die aan de variabelen wordt toegerekend. De scores voor de mate van macht zullen worden opgeteld om tot een totaalscore te komen. Voor de variabele narcisme zal de totaalscore op dezelfde wijze worden vastgesteld.

1

Alvorens de informatie uit het risicoverslag in de tool werd geplakt, dienden er een aantal handelingen te worden verricht. Kopteksten, voetteksten en tabellen werden niet meegenomen in het bepalen van de leesbaarheidsscore en werden hierom niet gekopieerd naar de tool. Dubbele spaties en vraagtekens werden verwijderd en vervangen door een enkele punt. Na deze handelingen kon de leesbaarheidsscore van de risicoparagraaf worden bepaald.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

In het Burgerlijk Wetboek 2 artikel 101 is voorgeschreven dat een naamloze vennootschap waarvan de effecten zijn toegelaten op een Europees gereglementeerde markt uiterlijk 4

Tevens kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de financiële prestaties en de sector van een onderneming niet significant van invloed zijn op de mate van leesbaarheid van

Miller (2010) kijkt naar de leesbaarheid van de gehele publicatie, waarbij geen onderzoek wordt gedaan naar de verschillende reactie tussen goed en slecht nieuws.. Met name