• No results found

De leesbaarheid van de risicoparagraaf: beïnvloed door de olieramp met de Deepwater Horizon?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De leesbaarheid van de risicoparagraaf: beïnvloed door de olieramp met de Deepwater Horizon?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De leesbaarheid van de risicoparagraaf:

beïnvloed door de olieramp met de

Deepwater Horizon?

Opleiding: MSc Accountancy

Personalia:

Naam:

Wilco de Jong

Studentnummer:

1929348

Adres:

Warring 59

8502 BB Joure

Afstudeerbegeleider:

drs. A.J. Sloots

Tweede begeleider:

prof. dr. D. Degenkamp

E-mail:

w.s.de.jong.1@student.rug.nl

wilcodejong@outlook.com

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie die ik heb geschreven ter afronding van de masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na het behalen van mijn diploma HBO Bedrijfseconomie heb ik besloten om door te studeren aan de universiteit. Dit heeft mijn kennis op meerdere gebieden verbreed en van deze keuze heb ik daarom dan ook geen spijt gehad.

De enorme impact van de olieramp met de Deepwater Horizon en mijn eerdere ervaringen met de olie- en gassector tijdens het schrijven van de bachelorscriptie over de verslaggeving door olie- en gasondernemingen hebben mij doen besluiten om de olie- en gassector onder de loep te nemen. Het afleggen van verantwoording naar de stakeholders na de gebeurtenis van een dergelijk grote olieramp heeft hierbij mijn interesse gewekt. Specifiek heb ik hierbij gekeken naar de reacties in de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen na de gebeurtenis van de olieramp.

Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik Angelica Sloots bedanken voor haar begeleiding. Tijdens de gevoerde gesprekken heeft ze mij steeds voorzien van waardevolle feedback en adviezen welke mij hebben geholpen bij het afronden van mijn scriptie. Verder wil ik mijn ouders, zus, overige familieleden, vrienden en studiegenoten bedanken voor de getoonde interesse in voortgang van de scriptie en stimulatie om de scriptie succesvol af te ronden.

Tot slot wens ik u veel leesplezier. Wilco de Jong

Joure, augustus 2013

(3)

Samenvatting

In dit onderzoek staat de invloed van de olieramp met de Deepwater Horizon op de leesbaarheid van de risicoparagrafen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen centraal. Daarnaast is de invloed van de bestuur kenmerken onafhankelijkheid van het bestuur en dubbelfunctie van de CEO op de leesbaarheid van de risicoparagrafen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen is afgenomen na de gebeurtenis van de olieramp met de Deepwater Horizon. Uit de gevonden afname van de leesbaarheid van de risicoparagrafen blijkt dat de Amerikaanse olie- en gasondernemingen zich na de gebeurtenis van de olieramp met de Deepwater Horizon niet proberen te legitimeren naar de stakeholders aan de hand van een duidelijkere risicoverslaggeving. Deze bevinding komt niet overeen met eerdere onderzoeken naar de invloed van olierampen op de verslaggeving. Uit eerdere onderzoeken (Patten, 1992; Walden & Schwartz, 1997; Deegan et al., 2000) blijkt dat olie- en gasondernemingen zich via meer verslaggeving naar de stakeholders proberen te legitimeren. Verder is er in het onderzoek geen significant verband gevonden tussen de bestuur kenmerken onafhankelijkheid van het bestuur en dubbelfunctie van de CEO en de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Hieruit blijkt dat een groter aandeel onafhankelijke bestuurders in het bestuur niet leidt tot een duidelijkere risicoparagraaf en daarmee betere verantwoording naar de stakeholders. Tevens blijkt hieruit dat een dubbelfunctie van de CEO als CEO en bestuursvoorzitter niet leidt tot een minder duidelijke risicoparagraaf en daarmee een slechtere verantwoording naar de stakeholders.

Trefwoorden: leesbaarheid risicoparagraaf; olie- en gassector; olierampen; onafhankelijkheid

(4)

Inhoudsopgave:

Voorwoord ______________________________________________________________________ 1 Samenvatting _____________________________________________________________________ 2 Inhoudsopgave: ___________________________________________________________________ 3 Hoofdstuk 1: Inleiding ______________________________________________________________ 5 § 1.1 Introductie ________________________________________________________________ 5 §1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie ________________________________________ 6 §1.3 Hoofdvraag en deelvragen ____________________________________________________ 7 §1.4 Leeswijzer _________________________________________________________________ 8 Hoofdstuk 2: Theorie _______________________________________________________________ 9 § 2.1 Risicoverslaggeving __________________________________________________________ 9 2.1.1 Definitie en achtergrond risicoverslaggeving ____________________________________ 9 2.1.2 Eerdere onderzoeken naar risicoverslaggeving _________________________________ 10 2.1.3 Risicoverslaggeving in de Verenigde Staten ____________________________________ 10 § 2.2 Leesbaarheid _____________________________________________________________ 11 2.2.1 Definitie en concept leesbaarheid ___________________________________________ 11 2.2.2 Meten van leesbaarheid ___________________________________________________ 12 § 2.3 Verklarende factoren voor (risico)verslaggeving __________________________________ 12 2.3.1 Agency theorie __________________________________________________________ 12 2.3.2 Legitimatie theorie _______________________________________________________ 13 2.3.3 Eerdere onderzoeken naar de legitimatie theorie en olierampen ___________________ 14 § 2.4 Impression management ____________________________________________________ 15 2.4.1 Impression management theorie ____________________________________________ 15 2.4.2 Eerdere onderzoeken naar reading ease manipulation ___________________________ 16 § 2.5 Hypotheses _______________________________________________________________ 18 2.5.1 Invloed olieramp Deepwater Horizon op de leesbaarheid van de risicoparagraaf ______ 18 2.5.2 Invloed bestuur kenmerken op de leesbaarheid van de risicoparagraaf ______________ 19 Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp ___________________________________________________ 21 § 3.1 Populatie en steekproef _____________________________________________________ 21 § 3.2 Onderzoeksmethode _______________________________________________________ 22 § 3.3 Variabelen ________________________________________________________________ 22 § 3.4 Regressiemodel ___________________________________________________________ 24 Hoofdstuk 4: Resultaten ___________________________________________________________ 26

(5)

§ 4.1 Beschrijvende statistiek _____________________________________________________ 26 4.1.1 Olieramp Deepwater Horizon ______________________________________________ 26 4.1.2 Bestuur kenmerken ______________________________________________________ 26 § 4.2 Multicollineariteit __________________________________________________________ 27 § 4.3 Toetsing hypotheses ________________________________________________________ 28 4.3.1 Olieramp Deepwater Horizon ______________________________________________ 28 4.3.2 Bestuur kenmerken ______________________________________________________ 29 Hoofdstuk 5: Conclusies ___________________________________________________________ 32 § 5.1 Conclusies ________________________________________________________________ 32 § 5.2 Beperkingen onderzoek en mogelijkheden voor vervolgonderzoek ___________________ 34 Referenties: _____________________________________________________________________ 35 Bijlagen: ________________________________________________________________________ 40 Bijlage 1: Structuur Form 10-K ____________________________________________________ 40 Bijlage 2: Overzicht ondernemingen steekproef _______________________________________ 41 Bijlage 3: Dataverzameling _______________________________________________________ 42

(6)

Hoofdstuk 1: Inleiding

§ 1.1 Introductie

Op 20 april 2010 vindt een explosie plaats op het boorplatform Deepwater Horizon in de Golf van Mexico. Hierbij komen 11 mensen om het leven. Vanuit de onderzeese bron bij het boorplatform lekt vervolgens naar schatting ruim 700 miljoen liter olie weg. Door de olielekkage, die 3 maanden duurde, raakte duizend kilometer kustlijn vervuild.1 De olielekkage, de ondernomen acties als reactie op de explosie en de opruimingswerkzaamheden hebben grote schade aangericht aan het milieu, de natuur en de volksgezondheid, evenals aan de lokale economie in de Golf van Mexico.2 Door de olieramp werden 8 Amerikaanse nationale parken bedreigd3 en liepen meer dan 400 diersoorten die langs de zeekusten en in de moerassen leven gevaar.4 Wat betreft de gevolgen voor de lokale economie heeft de olieramp grote schade aangericht aan de visserij en het toerisme. Als gevolg van visverboden die na de olieramp door de autoriteiten werden uitgebracht was er in 2010 amper sprake van een visseizoen voor de vissers in de Golf van Mexico.5 Doordat de verschillende vis- en schaaldierenpopulaties nog amper zijn hersteld van de ramp was de vangst vele malen lager dan gebruikelijk in de jaren 2011 en 2012. Een herstel kan nog vele jaren duren volgens wetenschappers. In Alaska is bijvoorbeeld nog steeds geen sprake van een levensvatbare haringpopulatie waar op gevist kan worden sinds de olieramp met de Exxon Valdez in 1989.6

De olieramp met de Deepwater Horizon heeft ook voor BP zelf enorme gevolgen. Als gevolg van de ramp maakt BP o.a. kosten voor het inperken en opruimen van de olie en kosten voor tegemoetkomingen aan de Golfstaten, juridische claims en federale kosten (waaronder boetes).7 In maart 2012 schatte BP dat de totale kosten met betrekking tot de olieramp niet meer dan 37,2 miljard dollar zullen bedragen.8 Echter zouden de kosten wel eens hoger uit kunnen vallen. BP dreigt

namelijk te maken te krijgen met nog meer juridische claims van miljarden dollars.9 Om de kosten te kunnen betalen heeft BP sinds de ramp al voor bijna 38 miljard dollar aan bedrijfsonderdelen afgestoten.10 Verder heeft de olieramp grote gevolgen gehad voor de aandelenkoers van BP. In 2010 zagen de investeerders de waarde van hun aandelen BP met maar liefst 54% dalen naar een waarde van $ 27,02.11 De olieramp heeft voor BP ook consequenties voor het verkrijgen van vergunningen voor nieuwe boringen. In november 2012 maakte de Environmental Protection Agency bijvoorbeeld bekend dat BP geschorst is voor het verkrijgen nieuwe boorvergunningen in de Golf van Mexico voor 18 maanden vanwege ‘een gebrek aan bedrijfsintegriteit’.12

De ramp met de Deepwater Horizon heeft ook gevolgen voor de olie- en gasindustrie. Als reactie op de ramp geeft president Obama de federale overheid op 30 april 2010 de opdracht om de uitgifte van nieuwe vergunningen voor zeeboringen eerst stop te zetten. Er dient eerst te worden beoordeeld of er nieuwe veiligheidssystemen nodig zijn.13 Nadat deze stopzetting niet meer van

kracht was is door het Amerikaanse ministerie van Binnenlandse Zaken een verbod uitgegeven op zeeboringen in de Golf van Mexico voor 6 maanden. Daarnaast wordt er streng toezicht gehouden op de diepzeeactiviteiten in de Golf van Mexico.14 Ook voor de periode na het verbod blijkt dat er veel minder boorvergunningen zijn uitgegeven. In 2011 zijn er bijvoorbeeld minder dan de helft van de gebruikelijk vergunningen uitgegeven voor zeeboringen in de Golf van Mexico.15

Ook vanuit de olie-industrie worden er maatregelen genomen naar aanleiding van de olieramp. De olieramp was voor het American Petroleum Institute (hierna: API) reden om de veiligheid van de offshore-activiteiten te heroverwegen en evalueren. Dit heeft er toe geleid dat er nieuwe

(7)

veiligheidsmaatregelen zijn genomen voor de offshore-activiteiten. Daarnaast is er door de API een verbeterd framework op het gebied van regels, standaarden en toezicht ontwikkeld, om de veiligheid te verhogen.16

De olie- en gasindustrie is een industrie die de nodige risico’s kent. Sommige hiervan hebben grote gevolgen voor de onderneming en haar stakeholders zoals bijvoorbeeld blijkt uit de olieramp met de Deepwater Horizon. Stakeholders hebben dan ook belang bij inzicht in de risico’s die de ondernemingen lopen en de getroffen maatregelen hiervoor. Er is daarom behoefte aan risicoverslaggeving.

Uit eerdere onderzoeken naar de invloed van rampen op de verslaggeving (o.a. Patten, 1992; Walden & Schwartz, 1997), blijkt dat de hoeveelheid verslaggeving in de sector toeneemt na de gebeurtenis van een ramp. Ondernemingen proberen hun bedrijfsactiviteiten na de gebeurtenis van een ramp te verantwoorden naar hun stakeholders. Dit doen zij o.a. door een grotere hoeveelheid verslaggeving. Echter betekent een grotere hoeveelheid verslaggeving ook een betere verslaggeving? Om zich goed te kunnen verantwoorden naar de stakeholders dient de verslaggeving ook duidelijk te zijn. Mijn onderzoek richt zich dan ook op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen. Er wordt onderzocht of de ramp met de Deepwater Horizon invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen. Omdat het bestuur verantwoordelijk is voor dit verantwoordingsproces naar de stakeholders worden in het onderzoek eveneens twee variabelen met betrekking tot het bestuur meegenomen.

§1.2 Wetenschappelijke bijdrage en relevantie

Naar de reacties van ondernemingen op het gebied van verslaggeving na de gebeurtenis van ingrijpende rampen zijn reeds eerdere onderzoeken verricht. Deze onderzoeken (o.a. Patten, 1992; Walden & Schwartz, 1997) richtten zich vooral op de invloed van milieurampen op de hoeveelheid milieu disclosure (vermelde informatie over het milieu). Uit de onderzoeken van Patten (1992) en Walden & Schwartz (1997) blijkt dat de hoeveelheid milieu disclosure in de jaarverslagen van olieondernemingen is toegenomen na de olieramp met de Exxon Valdez in 1989. Mijn onderzoek onderscheidt zich van deze eerdere onderzoeken door zich te richten op de gevolgen van een olieramp voor de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Een onderzoek naar de leesbaarheid van de verslaggeving is belangrijk aangezien naast de hoeveelheid verslaggeving ook de leesbaarheid van de verslaggeving belangrijk is voor een goede verantwoording naar de stakeholders.

Op het gebied van risicoverslaggeving zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo is er onderzoek uitgevoerd naar de hoeveelheid risicoverslaggeving (o.a. Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007 en Hassan, 2009), naar de kwaliteit van risicoverslaggeving (o.a. Beretta & Bozzolan, 2004) en naar de leesbaarheid van risicoverslaggeving (Linsley & Lawrence, 2007). De genoemde artikelen onderzoeken voornamelijk de onderneming specifieke en bedrijfseconomische determinanten voor (de hoeveelheid) risicoverslaggeving. Mijn onderzoek richt zich op de invloed van een gebeurtenis op de leesbaarheid van de risicoverslaggeving. Stakeholders hebben na de gebeurtenis van een ramp in de betreffende sector, behoefte aan een duidelijkere verantwoording over de risico’s door de ondernemingen.

(8)

De leesbaarheid van jaarverslagen is in diverse artikelen onderzocht. Courtis (1998 en 2004) onderzoekt bijvoorbeeld de verdoezeling van informatie in ondernemingsverslagen door middel van variatie in de leesbaarheid van de verstrekte informatie. Verder is de invloed van bedrijfseconomische en andere onderneming specifieke factoren op de mate van leesbaarheid van het verslag van de bestuursvoorzitter onderzocht (o.a. Jones, 1988). Subramanian et al. (1993) en Li (2008) onderzoeken de relatie tussen de mate van winstgevendheid van de onderneming en de mate van leesbaarheid van de jaarverslagen. De leesbaarheid van de risicoverslaggeving in jaarverslagen is echter veel minder onderzocht. Linsley & Lawrence (2007) hebben onderzoek verricht naar de leesbaarheid van de verstrekte risico disclosure door Britse ondernemingen.

Dit onderzoek vormt een aanvulling op de eerdere onderzoeken naar leesbaarheid. Er is namelijk nog niet eerder onderzoek gedaan naar de invloed van een olieramp op de leesbaarheid van de risico-paragraaf. Inzicht in de invloed van een olieramp op de leesbaarheid van de risicoparagraaf is voor stakeholders belangrijk. Dit om na te gaan of (olie- en gas)ondernemingen zich naar aanleiding van een dergelijke ramp in de sector proberen te legitimeren naar de stakeholders door middel van een duidelijkere verslaggeving over de risico’s.

Tevens worden in dit onderzoek de bestuur kenmerken mate van onafhankelijkheid van het bestuur en dubbelfunctie van de CEO meegenomen als onafhankelijke variabelen. Deze bestuur kenmerken zijn nog niet eerder meegenomen in een onderzoek naar de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Inzicht in de invloed van deze bestuur kenmerken op de leesbaarheid van de risicoparagraaf is waardevol voor de stakeholders, omdat het bestuur verantwoordelijk is voor het verantwoordingsproces via de verslaggeving naar de stakeholders (Prado-Lorenzo & Garcia-Sanchez, 2010).

§1.3 Hoofdvraag en deelvragen

In dit onderzoek staat de invloed van de olieramp met de Deepwater Horizon op de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen centraal. Verder wordt in het onderzoek de invloed van de bestuur kenmerken onafhankelijkheid van het bestuur en dubbelfunctie van de CEO (als CEO en bestuursvoorzitter) op de leesbaarheid van de risicoparaaf onderzocht.

Dit heeft geleid tot de volgende hoofdvraag met bijbehorende deelvragen:

Hoofdvraag:

Is er naar aanleiding van de olieramp met de Deepwater Horizon in 2010 sprake van een toename van de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen?

Deelvragen:

 Wat zijn de redenen voor ondernemingen om te rapporteren over risico’s?  Wat is leesbaarheid en hoe wordt dit gemeten?

 Wat is impression management en hoe wordt dit toegepast?

 Wat is de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen in 2009, 2010 en 2011?

(9)

 Welke invloed heeft de mate van onafhankelijkheid van het bestuur op de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen?

 Welke invloed heeft een dubbelfunctie van de CEO (als CEO en bestuursvoorzitter) op de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen?

§1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het theoretisch framework van het onderzoek uiteengezet. Hierin wordt nader ingegaan op het begrip risicoverslaggeving vanuit de theorie en eerdere onderzoeken hiernaar. Tevens wordt aangegeven wat onder de risicoparagraaf wordt verstaan voor dit onderzoek. Daarnaast wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het begrip leesbaarheid vanuit de theorie en de meetwijze van de leesbaarheid. Verder worden in hoofdstuk 2 de theorieën uiteengezet die de basis vormen voor mijn onderzoek. Hierbij worden tevens eerdere onderzoeken naar de legitimatie theorie in relatie tot olierampen en eerdere onderzoeken naar reading ease manipulation besproken. Tot slot worden in hoofdstuk 2 aan de hand van de eerder besproken theorie de hypotheses voor het onderzoek gevormd. In hoofdstuk 3 wordt het onderzoeksontwerp besproken waarbij wordt ingegaan op de populatie en steekproef van het onderzoek, de meetwijze van de variabelen en de statistische methoden en regressievergelijkingen. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de hypotheses getoetst en worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Tot slot volgen in hoofdstuk 5 de conclusies van het onderzoek waarbij wordt getracht de centrale hoofdvraag van het onderzoek en de deelvragen over de bestuur kenmerken te beantwoorden. Tevens worden hier de beperkingen van het onderzoek en de mogelijkheden tot vervolgonderzoek besproken.

(10)

Hoofdstuk 2: Theorie

In dit hoofdstuk bespreek ik het theoretisch framework van mijn onderzoek. Allereerst ga ik in op twee belangrijke begrippen voor mijn scriptie te weten in paragraaf 2.1 op risicoverslaggeving en in paragraaf 2.2 op leesbaarheid. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 en 2.4 ingegaan op de belangrijke theorieën voor mijn onderzoek en op eerdere onderzoeken op deze onderzoeksgebieden. Tot slot worden in paragraaf 2.5 de hypotheses voor mijn onderzoek gevormd.

§ 2.1 Risicoverslaggeving

Doordat risicoverslaggeving centraal staat in mijn onderzoek ga ik in deze paragraaf nader in op het begrip risicoverslaggeving. Hiervoor zal eerst nader ingegaan worden op het begrip risicoverslaggeving vanuit de theorie. Vervolgens worden eerdere onderzoeken naar risicoverslaggeving behandeld. En tot slot wordt nader ingegaan op risicoverslaggeving in de VS.

2.1.1 Definitie en achtergrond risicoverslaggeving

De toegenomen complexiteit van bedrijfsstrategieën, bedrijfsactiviteiten en wet- en regelgeving maken het voor investeerders lastig om de financiële informatie te beoordelen zonder een duidelijke toelichting hierop (Marston & Shrives, 1991). Bovendien verlangen aandeelhouders en andere stakeholders dat ondernemingen informatie verstrekken over hun vooruitzichten op de toekomstige ondernemingsprestaties en over de duurzaamheid van de waarde generende drivers van de onderneming. In dat opzicht is de narratieve informatie binnen de financiële communicatie (jaarverslaggeving) een belangrijk middel (Beretta & Bozzolan, 2004). Niet alleen voor het verduidelijken en bevestigen van de financiële informatie in de jaarrekening (Chungh & Meador, 1984), maar ook voor het geven van waardevolle inzichten in de waarde generende drivers van de onderneming (Lev & Zarowin, 1999; Gelb & Zarowin, 2000; Robb, Single & Zarzeski, 2001; Berretta & Bozzolan, 2004). Om effectief in deze behoeften van de stakeholders te voorzien, hebben de ondernemingen de communicatie over hun waarde generende mogelijkheden voor de lange termijn verbeterd door meer informatie te verstrekken over de risico’s en aan te geven welke verwachte impact deze op de toekomstige winsten hebben (Berretta & Bozzolan, 2004). Beretta & Bozzolan (2004, p.269) hebben risicoverslaggeving daarom als volgt gedefinieerd: “Risicoverslaggeving is de communicatie van informatie door ondernemingen over hun strategieën, eigenschappen, activiteiten en andere externe factoren die mogelijk van invloed zijn op de verwachte resultaten.”

Als redenen voor het verstrekken van informatie over de risico’s in jaarverslagen worden in de accounting literatuur zowel de economische consequenties van het verstrekken van deze informatie als het zoeken naar maatschappelijke legitimiteit genoemd (Hassan, 2009). Zo wordt gesteld dat managers geneigd zijn om informatie over de risico’s te verstrekken om op die manier het imago van de onderneming te verbeteren en de stakeholders te informeren over hun managementvaardigheden in het beheersen van risico’s (Iatridis, 2008). Andere onderzoekers bespreken hoe het verstrekken van een grotere hoeveelheid risico informatie leidt tot het verlagen van de agency kosten, litigation kosten, compliance kosten en informatie asymmetrie (Lundholm & Winkle, 2006; Bushman & Smith, 2001; Skinner, 1993; Healy & Palepu, 2001). Verder zijn er onderzoeken die ingaan op het effect van risicoverslaggeving op de aandelenprijzen en hoe managers deze verslaggeving gebruiken om de prestaties van hun ondernemingen aan te geven. Dit omdat deze informatie de aandelenprijzen van de onderneming gunstig beïnvloedt (Linsmeier et al., 2002; Schrand, 1997; Wong, 2000; Rajgopal, 1999).

(11)

2.1.2 Eerdere onderzoeken naar risicoverslaggeving

Risico’s en het managen en vaststellen van risico’s, oftewel risicomanagement, heeft de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen (Linsley & Shrives, 2006). Uit de resultaten van een enquête gehouden onder Britse institutionele beleggers in het onderzoek van Solomon et al. (2000), blijkt dat een aanzienlijk aandeel van de respondenten aangeeft dat ondernemingen meer gedetailleerd over risico’s dienen te rapporteren in plaats van een algemene beschrijving over het risicomanagement beleid te geven. Het verstrekken van gedetailleerde en duidelijke informatie over de risico’s is belangrijk voor stakeholders omdat deze informatie helpt bij het beoordelen van de risicopositie van de onderneming en het stakeholders in staat stelt hun risicoprofiel te managen (Linsley & Shrives, 2005). Het belang van risicoverslaggeving en de toegenomen aandacht hiervoor hebben er mede toe geleid dat er in de afgelopen jaren diverse onderzoeken naar risicoverslaggeving zijn uitgevoerd (o.a. Abraham & Cox, 2007; Linsley & Lawrence, 2007).

In het onderzoek van Abraham & Cox (2007) wordt de hoeveelheid risicoverslaggeving in de jaarverslagen van Britse beursondernemingen onderzocht in relatie tot het type investeerders en bestuurders en een dubbele beursnotering (zowel in VK als in VS). Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingen met institutionele beleggers die voor de lange termijn in een onderneming investeren, een lagere hoeveelheid risicoverslaggeving hebben. Dit duidt erop dat deze beleggers de voorkeur geven aan ondernemingen met een lagere hoeveelheid risicoverslaggeving. Verder blijkt uit het onderzoek dat er een positief significant verband is tussen het aantal executive directors en het aantal independent directors en de hoeveelheid risicoverslaggeving. Een dergelijk verband is niet gevonden bij het aantal dependent non-executive directors. Dit duidt er volgens Abraham & Cox (2007) op dat dependent non-executive directors niet vanzelf bijdragen tot een grotere transparantie bij ondernemingen zoals blijkt uit de risicoverslaggeving in de jaarverslagen. Dit doet vermoeden dat het correct is dat het onafhankelijkheidsaspect bij bestuurders wordt benadrukt bij de agency theorie. Tot slot blijkt dat ondernemingen met een dubbele beursnotering een grotere hoeveelheid risicoverslaggeving hebben dan ondernemingen met een enkele beursnotering.

Het hiervoor behandelde onderzoek over risicoverslaggeving heeft betrekking op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Hierin wordt onderzocht welke factoren leiden tot meer risicoverslaggeving. Echter hoeft meer risicoverslaggeving niet te leiden tot een betere verslaggeving over de risico’s. De risicoverslaggeving dient ook duidelijk te zijn voor de stakeholders wil zij effectief zijn. Linsley & Lawrence (2007) hebben daarom onderzoek verricht naar de leesbaarheid van de risico disclosure in de jaarverslagen van Britse beursgenoteerde ondernemingen. Uit het onderzoek blijkt dat de risico disclosure in de jaarverslagen van Britse ondernemingen moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar is. Dit niveau van leesbaarheid komt overeen met de leesbaarheid van andere onderdelen van het jaarverslag zoals is gebleken uit eerdere onderzoeken. Daarnaast onderzoeken Linsley & Lawrence (2007) of bestuurders opzettelijk slecht nieuws omtrent de risico’s van de onderneming verdoezelen door de leesbaarheid hiervan te veranderen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen bewijs is gevonden dat erop duidt dat bestuurders opzettelijk slecht nieuws omtrent de risico’s verdoezelen.

2.1.3 Risicoverslaggeving in de Verenigde Staten

Omdat mijn onderzoek zich op Amerikaanse olie- en gasondernemingen richt, licht ik de risicoverslaggeving door Amerikaanse ondernemingen hier nader toe. Voor de redenen waarom ik voor Amerikaanse olie- en gasondernemingen heb gekozen verwijs ik naar paragraaf 3.1.

(12)

Het jaarverslag (annual report to shareholders) is een belangrijk document voor beursgenoteerde Amerikaanse ondernemingen om bedrijfsinformatie naar de aandeelhouders te communiceren. Het jaarverslag bevat informatie over de organisatie, bedrijfsactiviteiten en financiële positie en resultaten van de onderneming. Daarnaast bevat het jaarverslag vaak een openingsverslag van de CEO over o.a. het afgelopen boekjaar. Beursgenoteerde Amerikaanse ondernemingen zijn verder verplicht om een jaarverslag op basis van het Form 10-K op te stellen. Deze moet worden ingediend bij de Securities and Exchange Commission (SEC). Het jaarverslag op Form 10-K basis is gedetailleerder dan het gewone jaarverslag en geeft een uitgebreid overzicht van de bedrijfsactiviteiten en financiële toestand en bevat de gecontroleerde jaarrekening. Het jaarverslag op Form 10-K basis geeft daarnaast uitgebreide informatie over de marktontwikkelingen, gerechtelijke procedures en risico’s.17 18 Het jaarverslag op Form 10-K basis kent een vaste indeling met verschillende items waarop dient te worden ingegaan. In bijlage 1 geef ik een overzicht van de structuur van het Form 10-K met de verschillende items. Een belangrijk item over de risico’s is Item 1A Risk Factors. In dit item geeft de onderneming een duidelijke uiteenzetting van belangrijke risico’s van de onderneming en haar activiteiten. De onderneming geeft hier aan wat er mis kan gaan en welke mogelijke (externe) gevolgen dit heeft. Daarnaast wordt aangeven of deze risico’s kunnen leiden tot het niet na kunnen komen van verplichtingen. Via Item 1A Risk Factors dient de onderneming investeerders en potentiële investeerders adequaat te informeren over de risico’s. Doordat het jaarverslag voor de aandeelhouders bij veel beursgenoteerde Amerikaanse olie- en gasondernemingen bestaat uit het jaarverslag op Form 10-K basis aangevuld met de “letter to the shareholders”, gebruik ik deze jaarverslagen voor mijn onderzoek. De risicoparagraaf voor mijn onderzoek vormt Item 1A Risk Factors. Hiervan zal ik in mijn onderzoek de leesbaarheid bepalen.

§ 2.2 Leesbaarheid

Naar de leesbaarheid van risicoverslaggeving is nog niet veel onderzoek gedaan. Daarom staat de leesbaarheid van de risicoparagraaf centraal in mijn onderzoek. Het proces voor het tot stand komen van de risicoverslaggeving laat ik verder buiten de scope van mijn onderzoek. In mijn onderzoek geef ik geen oordeel over de juistheid en volledigheid van de risicoverslaggeving van de ondernemingen. Ik concentreer me alleen op de leesbaarheid van de risicoverslaggeving. Omdat het begrip leesbaarheid belangrijk is voor mijn onderzoek wordt in deze paragraaf aangegeven wat leesbaarheid inhoudt en op welke wijze dit gemeten wordt.

2.2.1 Definitie en concept leesbaarheid

Het concept leesbaarheid is door Lewis et al. (1986, p.199) als volgt gedefinieerd: “Leesbaarheid heeft betrekking op het bestuderen van het probleem van het matchen van de lezer en de tekst en het beoordelen van het gemak waarmee het geschreven materiaal kan worden gelezen.” In dat opzicht is leesbaarheid belangrijk bij het bestuderen van de effectiviteit van schriftelijke communicatie (Lewis et al., 1986).

Voor het communiceren met de verschillende geïnteresseerde stakeholders zijn er diverse mogelijkheden voor het bestuur. Eén van deze mogelijkheden is het jaarverslag. Hoewel het jaarverslag minder actueel is dan andere methoden zoals bijvoorbeeld de vermelding van informatie op de ondernemingswebsite, bevat het jaarverslag uitgebreide informatie over de onderneming en haar prestaties in het verleden en ondersteunt daarmee de bevestiging, herziening en vorming van de verwachtingen van de onderneming van de lezer. De mate waarin het jaarverslag hiervoor kan

(13)

worden gebruikt is afhankelijk van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de inhoud van het jaarverslag. Jaarverslagen bevatten traditioneel veel informatie in de vorm van cijfers (o.a. de jaarrekening). Echter is de huidige trend dat het management steeds meer narratieve informatie in de jaarverslagen opneemt. Voor een effectieve communicatie van deze narratieve informatie dient rekening te worden gehouden met de leesbaarheid voor het beoogde publiek (Courtis, 1998).

2.2.2 Meten van leesbaarheid

Doordat er meerdere factoren van invloed zijn op de leesbaarheid van een tekst voor een lezer, is het meten van de leesbaarheid van een tekst complex. Het gaat hierbij o.a. om factoren met betrekking tot de lezer zoals de opleiding, voorkennis en werkervaring van de lezer, maar ook om factoren met betrekking tot de tekst zoals stijl, indeling, inhoud, syntaxis, grafisch ontwerp, logica, conceptuele dichtheid en human interest (Courtis, 1998). Voor het objectiveren en meten van de leesbaarheid wordt daarom gebruik gemaakt van leesbaarheidsformules. Een leesbaarheidsformule is een kwantitatieve methode die gebruikt wordt om in te schatten of een tekst leesbaar is voor de doelgroep. De mate waarin een formule de leesbaarheid kan meten, is afhankelijk van de mogelijkheid van de formule om elementen die gerelateerd zijn aan het begrip van de lezer te meten. Deze elementen kunnen betrekking hebben op de inhoud, stijl en indeling. Alleen factoren die betrekking hebben op de stijl zijn gemakkelijk meetbaar via leesbaarheidsformules (Courtis, 1986). Volgens Klare (1974-1975) is een formule die bestaat uit twee variabelen voldoende voor het bepalen van de leesbaarheid. Zeker als één van de variabelen een woord of semantische variabele is en de andere een zin of syntactische variabele is. Een formule die de woord- en zinlengte meet kan daarom een goede inschatting van de leesbaarheid geven. Ik richt me alleen op leesbaarheidsformules die de stijl meten. Dit is gangbaar in de onderzoeken naar leesbaarheid binnen de accounting literatuur. De meest gebruikte leesbaarheidsformules binnen de accounting literatuur vormen de Flesch Reading Ease formule (1948) en de Fog index (1952). Voor mijn onderzoek gebruik ik de Flesch Reading Ease formule. Uit deze leesbaarheidsformule komt een score die de moeilijkheid aangeeft en wat het benodigde kennis-/opleidingsniveau is om de tekst te begrijpen.

§ 2.3 Verklarende factoren voor (risico)verslaggeving

Binnen de literatuur zijn er verschillende theorieën die verklaringen geven voor de verslaggeving door organisaties. Twee van deze theorieën zijn de agency theorie en de legitimatie theorie. Deze twee theorieën vormen een belangrijke basis voor mijn onderzoek. Op de agency theorie en de legitimatie theorie wordt daarom in deze paragraaf nader ingegaan. Verder wordt in deze paragraaf ingegaan op eerdere onderzoeken naar de legitimatie theorie in relatie tot olierampen.

2.3.1 Agency theorie

De agency theorie heeft betrekking op de agentschap relatie, waarbij één partij (de principaal) werk delegeert aan een andere partij (de agent), die dit werk vervolgens uitvoert. Deze relatie doet zich onder andere voor binnen ondernemingen waarbij er sprake is van een scheiding tussen leiding en eigendom van de onderneming. Hierbij hebben de aandeelhouders de functie van principaal en de leiding van de onderneming de functie van agent (Jensen & Meckling, 1976). Doordat de agent een informatievoorsprong op de principaal heeft ontstaat er een informatiekloof (informatieasymmetrie). Deze informatieasymmetrie leidt tot het agency probleem. Bij het agency probleem kan er een onderscheid worden gemaakt tussen de twee aspecten moral hazard en adverse selection. Bij het moral hazard probleem heeft de principaal niet de mogelijkheid om na te

(14)

gaan of de agent wel de gezamenlijke doelen nastreeft. Bij het adverse selection probleem heeft de agent een informatievoordeel op de principaal bij het aangaan van een transactie. Om de informatiekloof te verkleinen, en daarmee het moral hazard en het adverse selection probleem te verkleinen, kan er door de principaal geïnvesteerd worden in informatiesystemen zoals budgetsystemen, rapportage procedures, bestuursleden en extra management lagen (Eisenhardt, 1989). Bij ondernemingen is het jaarverslag één van de bekendste vormen van dergelijke communicatiemiddelen. Door middel van het jaarverslag wordt geprobeerd om de informatiekloof tussen de stakeholders en het bestuur te verkleinen.

2.3.2 Legitimatie theorie

De legitimatie theorie is gebaseerd op de gedachte van een ‘maatschappelijk contract’ die de activiteiten van een organisatie beperkt tot de grenzen die de maatschappij heeft bepaald (Gray et al., 1996a). Een inbreuk op dit ‘maatschappelijk contract’ door de organisatie leidt er toe dat de maatschappij de organisatie als niet legitiem ervaart. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een vermindering van de consumentenvraag naar de producten van de onderneming, kapitaalverstrekkers die geen kapitaal meer aan de onderneming verstrekken of belangengroepen die lobbyen in de politiek voor toenemende belastingen, boetes en wetten (Deegan, 2002). Legitimiteit en ‘contract compliance’ gaan hand in hand met elkaar (Deegan et al., 2000).

Binnen de legitimatie theorie kunnen de bepalingen van het ‘maatschappelijk contract’ niet met enige precisie worden vastgesteld. Verschillende managers zullen verschillende opvattingen hebben over de verschillende voorwaarden van het ‘maatschappelijk contract’ (Deegan, 2002). Enige ondersteuning hierbij wordt volgens Gray et al. (1996b) geboden door de wettelijke eisen. Deze geven de expliciete bepalingen van het ‘maatschappelijk contract’ aan terwijl de niet in de wet vastgelegde maatschappelijke verwachtingen de impliciete bepalingen aangeven. Vooral wat betreft deze impliciete bepalingen van het ‘maatschappelijk contract’ kunnen de opvattingen van de managers erg variëren (Deegan, 2002).

Legitimiteit wordt door Lindblom (1994, p.2) als volgt gedefinieerd: “Legitimiteit is een toestand of status die bestaat als het waardenstelsel van een entiteit congruent is met het waardenstelsel van het grotere maatschappelijke systeem waar de entiteit onderdeel van is. Wanneer er zich, een werkelijk of potentieel, verschil voordoet tussen deze twee waardenstelsels is er sprake van een bedreiging van de legitimiteit van de entiteit.”

Een organisatie kan om verschillende redenen als niet legitiem ervaren worden. Dit kan bijvoorbeeld komen omdat de verwachtingen van de maatschappij zijn veranderd. Dit heeft als gevolg dat iets wat eerst acceptabel gedrag van de onderneming werd gezien, nu als niet meer acceptabel wordt gezien. Dit duidt erop dat legitimiteit een dynamisch concept is (Lindblom, 1994). Daarnaast is het mogelijk dat er een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden die een nadelige impact heeft op de reputatie of legitimiteit van de organisatie of de hele industrie (Patten, 1992). Hierbij kan gedacht worden aan grote en nadelige maatschappelijke of milieu gebeurtenissen die gerelateerd zijn aan de activiteiten van de organisatie (Deegan, 2002).

Als de verwachtingen en opvattingen van de maatschappij over de bedrijfsactiviteiten van de organisatie afwijken van de acties en bedrijfsactiviteiten van de organisatie is er sprake van een legitimatie kloof (Sethi, 1978). Of en hoe het management op een dergelijke legitimatie kloof reageert (mogelijk door disclosure) is afhankelijk van hun percepties over hoe de maatschappij naar

(15)

de organisatie kijkt wat betreft de acceptatie van de bedrijfsactiviteiten. Op basis van dezelfde waargenomen feiten hoeven niet alle managers een legitimatie kloof vast te stellen (Deegan, 2002). Als de managers merken dat de activiteiten van de organisatie niet in overeenstemming zijn met het ‘maatschappelijk contract’, dan zullen er op grond van de legitimatie theorie strategieën gevormd worden met corrigerende maatregelen. Omdat de legitimatie theorie gebaseerd is op opvattingen, zal iedere corrigerende strategie die door de manager geïmplementeerd wordt eveneens voorzien in disclosure hierover, wil zij effect hebben op externe partijen. Dit omdat het verstrekken van informatie aan externe partijen noodzakelijk is om de opvattingen te veranderen. Corrigerende maatregelen die zijn genomen maar waar niet over wordt gerapporteerd zullen niet effectief zijn in het veranderen van de opvattingen van externe partijen (Cormier & Gordon, 2001). Dit perspectief vanuit de legitimatie theorie laat het strategisch belang zien van disclosure over de onderneming in jaarverslagen en andere gepubliceerde verslagen (Deegan, 2002).

Indien het management een legitimatie kloof ervaart en de legitimiteit van de onderneming is in gevaar dan zijn er volgens Lindblom (1994) verschillende strategieën voor de organisatie. Al deze strategieën zijn gebaseerd op het verstrekken van informatie aan externe partijen. Lindblom (1994) onderscheidt 4 mogelijke communicatie strategieën die uitgevoerd kunnen worden om de legitimiteit te verkrijgen of te behouden. De organisatie kan proberen:

1) ‘relevante doelgroepen’ op te voeden en te informeren over de (werkelijke) veranderingen in de prestaties en activiteiten van de organisatie;

2) de waarnemingen van ‘relevante doelgroepen’ te veranderen, maar haar eigen werkelijke gedrag niet te veranderen;

3) de waarnemingen te manipuleren door de aandacht van het punt van zorg af te buigen naar andere gerelateerde onderwerpen door bijvoorbeeld een beroep te doen op ‘emotive symbols’; 4) de externe verwachtingen over haar prestaties te veranderen.

Volgens Lindblom (1994) kan publieke disclosure van informatie zoals bijvoorbeeld in jaarverslagen gebruikt worden om één van de bovengenoemde strategieën te implementeren.

2.3.3 Eerdere onderzoeken naar de legitimatie theorie en olierampen

Naar de invloed van olierampen op de verslaggeving door ondernemingen zijn een aantal onderzoeken verricht. Deze onderzoeken zijn op de legitimatie theorie gebaseerd en richten zich vooral op de invloed van een olieramp op de milieuverslaggeving door ondernemingen. Op deze onderzoeken zal ik nu nader in gaan.

In het onderzoek van Patten (1992) wordt aan de hand van de legitimatie theorie het effect van de olieramp met de Exxon Valdez in 1989 op de milieu disclosure in de jaarverslagen van olieondernemingen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een significante toename van de hoeveelheid milieu disclosure in de jaarverslagen van 1989 ten opzichte van 1988. Daarnaast blijkt dat de mate van de verandering in de hoeveelheid milieu disclosure in de jaarverslagen is gerelateerd aan de ondernemingsgrootte en het hebben van een aandeel in de Alyeska Pipeline Service Company. Deze resultaten ondersteunen hiermee volgens Patten (1992) de argumenten vanuit de legitimatie theorie die aangeven dat de ondernemingen uit de oliesector reageren op de olieramp door middel van het verstrekken van meer milieu disclosure. De onderzoeksresultaten kunnen tevens gezien worden als bewijs voor de legitimatie theorie.

(16)

Ook Walden & Schwartz (1997) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de olieramp met de Exxon Valdez in 1989 op de milieu disclosure in de jaarverslagen van olieondernemingen. Het onderzoek van Walden & Schwartz (1997) onderscheidt zich onder andere van het onderzoek van Patten (1992) doordat het naast de kwantiteit ook de kwaliteit van de milieu disclosure in de jaarverslagen onderzoekt. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de milieu disclosure in de jaarverslagen van de olieondernemingen significant is toegenomen in 1989 t.o.v. 1988. Dit komt overeen met het onderzoek van Patten (1992). Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Walden & Schwartz (1997) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de milieu disclosure in de jaarverslagen van olieondernemingen eveneens significant is toegenomen in 1990 t.o.v. 1989. Walden & Schwartz (1997) veronderstellen op basis van deze gevonden resultaten dat de milieu disclosure in de jaarverslagen tijd en gebeurtenis specifiek is omdat de overgrote meerderheid van de ondernemingen lijkt te hebben gereageerd op de maatschappelijke druk op het gevoerde beleid na de olieramp in 1989. Volgens Walden & Schwartz (1997) reageren de ondernemingen uit eigenbelang op deze maatschappelijke druk.

Het onderzoek van Deegan et al. (2000) richt zich specifiek op Australische beursgenoteerde ondernemingen. In het onderzoek van Deegan et al. (2000) worden naast de olieramp met de Exxon Valdez nog vier andere rampen meegenomen. Deze rampen hebben betrekking op de ondernemingen uit één van de drie meegenomen sectoren (olie productie en transport; chemische industrie; mijnindustrie). Onder deze vijf rampen bevinden zich drie olierampen (Exxon Valdez-; Kirki-; Iron Baron olieramp). Uit het onderzoek blijkt dat alleen na de gebeurtenis van de olierampen met de Exxon Valdez en de Iron Baron er sprake is van een significante toename van de hoeveelheid maatschappelijke informatie in de jaarverslagen. Volgens Deegan et al. (2000) ondersteunen deze resultaten het idee dat ondernemingen hun jaarverslagen gebruiken als een middel om de opvattingen van de maatschappij over hun activiteiten te beïnvloeden en om hun voortbestaan te legitimeren.

§ 2.4 Impression management

In deze paragraaf ga ik eerst in op de theorie van impression management waarna ik vervolgens in ga op verschillende eerder uitgevoerde onderzoeken naar reading ease manipulation.

2.4.1 Impression management theorie

Impression management is een vakgebied afkomstig uit de psychologie. Hooghiemstra (2000, p. 60) definieert impression management als “een vakgebied binnen de sociale psychologie die individuen bestudeert en nagaat hoe individuen zichzelf presenteren naar anderen om als positief ervaren te worden door anderen.” Impression management kan zich op vele verschillende manieren voordoen. Hoewel mensen zich niet altijd bewust zijn van de indruk die ze proberen te wekken, wordt echter een zeker strategisch gedrag verondersteld (Hooghiemstra, 2000). Volgens Schlenker & Weigold (1992) wordt impression management beïnvloed door de agenda’s van de mensen, dat wil zeggen hun openlijke of verkapte interpersoonlijke doelen en hun plannen om deze doelen te bereiken. Hoewel impression management hoofdzakelijk wordt gezien als een theorie voor individuen, is de toepassing hiervan uitgebreid naar organisaties voor bijvoorbeeld het verklaren van reacties van ondernemingen die geconfronteerd worden met een bedreiging van de legitimiteit (Elsbach, 1994; Elsbach & Kramer, 1996; Elsbach & Sutton, 1992). In de context van de verslaggeving door

(17)

ondernemingen wordt impression management beschouwd als het beheersen en manipuleren van de indruk van de gebruikers van de (accounting) informatie (Clatworthy & Jones, 2001). Dit leidt er toe dat ondernemingen ondernemingsverslagen gebruiken als impression management vehicles om de percepties en beslissingen van de stakeholders strategisch te manipuleren (Yuthas et al., 2002; Merkl-Davies & Brennan, 2007). Impression management is opportunistisch gedrag van managers dat voortkomt uit de informatieasymmetrie tussen het management en de stakeholders (Courtis, 1995; Smith & Taffler, 1992).

Aan de hand van eerdere onderzoeken onderscheiden Merkl-Davies & Brennan (2007) verschillende impression management strategieën. Eén van deze strategieën is reading ease manipulation. Rutherford (2003) en Merkl-Davies & Brennan (2007) stellen vast dat de onderzoeken naar reading ease manipulation als vorm van impression management zijn gebaseerd op de veronderstelling dat, de opstellers de transparantie van de verstrekte informatie manipuleren door de leesbaarheid hiervan te verminderen, om op deze manier minder informatie te verschaffen over de onderliggende omstandigheden.

2.4.2 Eerdere onderzoeken naar reading ease manipulation

Naar reading ease manipulation binnen jaarverslagen zijn verschillende onderzoeken verricht. In deze paragraaf ga ik in op de onderzoeken naar reading ease manipulation op twee specifieke gebieden. Namelijk onderzoeken naar obfuscation binnen jaarverslagen en onderzoeken die ingaan op de relatie tussen de prestaties van de onderneming en de leesbaarheid van het jaarverslag. Onderzoeken naar obfuscation binnen jaarverslagen

Courtis (1998) heeft onderzoek gedaan naar reading ease manipulation. Hierbij richt het onderzoek van Courtis (1998) zich op de zogenaamde ‘obfuscation hypothesis’ waarbij hij de leesbaarheid als proxy wordt gebruikt voor obfuscation (verdoezeling). Voor deze ‘obfuscation hypothesis’ onderzoekt Courtis (1998) de variabiliteit in de leesbaarheid van de ‘Chairman’s Address’ in de jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen uit Hong Kong. Courtis (1998) verwacht dat er sprake is van verschillen in leesbaarheid van de verschillende onderdelen in de ‘Chairman’s Address’. Courtis (1998) verwacht hierbij dat het management de lezer probeert te manipuleren door het goede nieuws te vermelden in de gemakkelijk te lezen onderdelen en het slechte nieuws te vermelden in de moeilijk te lezen onderdelen van de ‘Chairman’s Address’. Courtis (1998) stelt dat op deze manier wordt geprobeerd om het slechte nieuws te verdoezelen omdat de lezer niet geneigd is deze moeilijk te lezen onderdelen nog eens nauwkeurig te bestuderen. Het slechte nieuws wordt hierbij als het ware ‘begraven’ in het moeilijk leesbare onderdeel. Er wordt daarom nagegaan in hoeverre de leesbaarheid varieert tussen de verschillende onderdelen van de ‘Chairman’s Address’. In het onderzoek worden de (gemiddelde) leesbaarheid en variabiliteit in de leesbaarheid van de ‘Chairman’s Address’ in verband gebracht met twee factoren voor het testen van de ‘obfuscation hypothesis’. Het gaat hierbij om de factoren ‘goed en slecht nieuws’ (gemeten door veranderingen in de winst) en de mate van media aandacht. De variabiliteit van de leesbaarheid wordt gemeten aan de hand van drie leesbaarheidsscores die zijn bepaalt voor drie onderdelen van de ‘Chairman’s Address’. Hieruit wordt een coëfficiënt berekend die de variabiliteit aangeeft. Daarnaast wordt er in het onderzoek nagegaan of er een patroon te ontdekken is wat betreft de leesbaarheid van de onderdelen in de ‘Chairman’s Address’. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van variabiliteit in de leesbaarheid van de ‘Chairman’s Adress’ in de jaarverslagen van alle 120 meegenomen

(18)

ondernemingen. Verder blijkt er bij de variabiliteit van de leesbaarheid een patroon aanwezig te zijn. Van de drie onderscheiden onderdelen van de ‘Chairman’s Address’ blijkt het eerste deel het gemakkelijkst te zijn qua leesbaarheid, het middelste deel het moeilijkste en laatste deel zit hier tussen in qua moeilijkheid van de leesbaarheid. Wat betreft het testen van de ‘obfuscation hypothesis’ blijkt dat er tussen het rapporteren van goed nieuws/slecht nieuws en de (gemiddelde) leesbaarheid en de variabiliteit van de leesbaarheid niet sprake is van een significant verband. Tussen de mate van media aandacht en de (gemiddelde) leesbaarheid blijkt echter wel een significant verband aanwezig te zijn in overeenstemming met de ‘obfuscation hypothesis’. De ‘Chairman’s Address’ van ondernemingen met veel media aandacht blijkt significant minder leesbaar te zijn.

Een ander onderzoek naar de variabiliteit in leesbaarheid binnen jaarverslagen is het onderzoek van Clatworthy & Jones (2001). Het onderzoek van Clatworthy & Jones (2001) vormt een uitbreiding op het onderzoek van Courtis (1998). Clatworthy & Jones (2001) onderzoeken de invloed van de thematische structuur van narratieve accounting informatie op de variabiliteit in leesbaarheid binnen jaarverslagen. In een gelijksoortig onderzoek als dat van Courtis (1998) onderzoeken Clatworthy & Jones (2001) de ‘chairman’s statements’ in de jaarverslagen van 30 winstgevende en 30 niet winstgevende Britse ondernemingen. Zij vinden hierin geen bewijs voor Courtis zijn ‘obfuscation hypothesis’. Echter blijkt uit het onderzoek Clatworthy & Jones (2001) wel dat, net als bij het onderzoek van Courtis (1998), dat het eerste deel van de ‘chairman’s statements’ het gemakkelijkst leesbaar is. Dit wordt volgens Clatworthy & Jones (2001) verklaard door de onderliggende thematische inhoud van de ‘chairman’s statement’. Het management probeert namelijk te zorgen voor een introductie die gemakkelijk te begrijpen is waarin een gemakkelijk te lezen overzicht van de jaarresultaten wordt gegeven. De hierop volgende onderdelen zijn moeilijker leesbaar. De variabiliteit in leesbaarheid van de verschillende onderdelen van de ‘chairman’s statement’ lijkt daarom meer verklaard te worden door de thematische structuur dan door de opzettelijke poging om slecht nieuws te verdoezelen. Clatworthy & Jones (2001) stellen dat niet de verdoezeling door het management de variabiliteit in leesbaarheid verklaard maar de thematische structuur.

In zijn tweede onderzoek naar de ‘obfuscation hypothesis’ heeft Courtis (2004) naast jaarverslagen ook interim verslagen en prospectussen meegenomen. In het onderzoek zijn de externe verslaggevingsdocumenten van 60 beursgenoteerde ondernemingen uit Hong Kong onderzocht. Hieruit blijkt dat deze documenten moeilijk leesbaar zijn en dat de variabiliteit in leesbaarheid overal aanwezig is. In het onderzoek worden de verbanden tussen obfuscation en de winstgevendheid, leeftijd en complexiteit van de onderneming onderzocht. Alleen tussen obfuscation en winstgevendheid blijkt een significant verband te zijn. Bij ondernemingen met slecht nieuws (verandering winstgevendheid) blijkt de leesbaarheid moeilijk te zijn en is er sprake van een hoge variabiliteit in leesbaarheid.

Onderzoeken naar leesbaarheid van jaarverslagen en ondernemingsprestaties

Naar de relatie tussen de prestaties van ondernemingen en de leesbaarheid van de jaarverslagen zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek van Subramanian et al. (1993) is één van de onderzoeken naar de relatie tussen ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van jaarverslagen. Uit het onderzoek blijkt dat de ‘Letter to the Stockholders’ van de ondernemingen die beter presteren gemakkelijker leesbaar is dan die van de ondernemingen die slechter presteren. Dit

(19)

resultaat komt niet overeen met de vergelijkbare eerdere onderzoeken van Courtis (1986) en Jones (1988) die niet een vergelijkbaar verband vinden tussen ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het jaarverslag. Subramanian et al. (1993) geven aan dat de verschillende resultaten veroorzaakt kunnen zijn door de verschillende operationalisering van de winst in de onderzoeken en de verschillende onderdelen van het jaarverslag die zijn bestudeerd.

Li (2008) onderzoekt de relatie tussen de leesbaarheid van jaarverslagen en de ondernemingsprestaties en het aanhouden van winsten over meerdere jaren. Hiervoor heeft Li (2008) 55.719 10-K statements van Amerikaanse ondernemingen onderzocht. Uit het onderzoek van Li (2008) blijkt dat de jaarverslagen van ondernemingen met lagere winsten moeilijker leesbaar zijn. En dat bij ondernemingen met jaarverslagen die makkelijker leesbaar zijn er meer sprake is van aanhoudende positieve winsten. Op basis van deze twee onderzoeksresultaten suggereert Li (2008) dat managers opportunistisch handelen door de jaarverslagen zo te structuren dat nadelige informatie wordt verborgen voor investeerders.

§ 2.5 Hypotheses

In deze paragraaf worden de hypotheses van mijn onderzoek gepresenteerd. Hierbij wordt tevens een samenvatting gegeven van de belangrijkste bevindingen uit het theoretisch kader van mijn onderzoek.

2.5.1 Invloed olieramp Deepwater Horizon op de leesbaarheid van de risicoparagraaf

Uit de resultaten van de onderzoeken van Patten (1992), Walden & Schwartz (1997) en Deegan et al. (2000) blijkt dat de gebeurtenis van een olieramp een positieve invloed heeft op de hoeveelheid (milieu) disclosure in de jaarverslagen. Uit het onderzoek van Walden & Schwartz (1997) blijkt verder nog dat de olieramp met de Exxon Valdez er toe geleid heeft dat de kwaliteit van de milieu disclosure in de jaarverslagen van olieondernemingen is toegenomen na de ramp. Deze toename van de kwantiteit en kwaliteit van de (milieu) disclosure wordt verklaard vanuit de legitimatie theorie. Deegan et al. (2000) geven aan dat hun onderzoeksresultaten erop duiden dat ondernemingen hun jaarverslagen gebruiken als een middel om de opvattingen van de maatschappij over hun activiteiten te beïnvloeden en om hun voortbestaan te legitimeren. Vanuit de legitimatie theorie bezien wordt door ondernemingen informatie naar de maatschappij verstrekt om de legitimatie kloof te dichten en hun legitimiteit te waarborgen. Lindblom (1994) geeft aan dat één van de communicatie strategieën hiervoor het informeren van de maatschappij over de werkelijke activiteiten en resultaten is en dat dit gedaan kan worden door middel van het jaarverslag. Dit sluit aan bij impression management met betrekking tot de verslaggeving door ondernemingen. Ondernemingen kunnen ondernemingsverslagen gebruiken als een impression managent vehicle om de percepties en beslissingen van de stakeholders strategisch te beïnvloeden (Yuthas et al., 2002; Merkl-Davies & Brennan, 2007). Eén van de impression management strategieën die hiervoor gebruikt kan worden is de door Merkl-Davies & Brennan (2007) onderscheiden impression management strategie reading ease manipulation.

De olieramp met de Deepwater Horizon in 2010 was van een dusdanig grote omvang dat ik verwacht dat deze olieramp, net als de grote olieramp met de Exxon Valdez in 1989, invloed heeft op de houding van de maatschappij tegenover ondernemingen uit de olie- en gasindustrie. Op grond van de legitimatie theorie verwacht ik dat de olie- en gasondernemingen hierop reageren door middel

(20)

van verslaggeving aan de stakeholders. Dit omdat de ondernemingen op deze wijze de stakeholders proberen te informeren over de werkelijke activiteiten en prestaties van de onderneming. Ik verwacht dat deze reactie tevens betrekking heeft op de risicoverslaggeving aan de stakeholders. Dit omdat het verstrekken van gedetailleerde en duidelijke informatie over de risico’s belangrijk is voor de stakeholders bij het beoordelen van de risicopositie van de onderneming en het managen van het risicoprofiel van de stakeholders (Linsley & Shrives, 2005). Om de stakeholders goed te informeren over de risico’s van de onderneming dient deze verslaggeving duidelijk te zijn voor stakeholders. Ik verwacht daarom dat de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van olie- en gasondernemingen zal toenemen na de olieramp met de Deepwater Horizon in 2010. Dit leidt tot de volgende hypotheses:

Hypothese 1a: Er is sprake van een toename van de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de

jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen in 2010 ten opzichte van 2009.

Hypothese 1b: Er is sprake van een toename van de leesbaarheid van de risicoparagrafen in de

jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen in 2011 ten opzichte van 2010. Er is een onderscheid gemaakt tussen twee hypotheses. Dit omdat zowel de verandering in de leesbaarheid wordt onderzocht voor het jaar van de olieramp (2010) ten opzichte van het jaar ervoor (2009) als voor het jaar na de olieramp (2011) ten opzichte van het jaar van de olieramp (2010).

2.5.2 Invloed bestuur kenmerken op de leesbaarheid van de risicoparagraaf

In mijn onderzoek wordt de invloed van de bestuur kenmerken onafhankelijkheid van het bestuur en dubbelfunctie van de CEO (als CEO en bestuursvoorzitter) op de leesbaarheid van de risicoparagraaf eveneens onderzocht. De twee kenmerken van het bestuur worden hieronder nader toegelicht.

Onafhankelijkheid bestuur

Een groter aantal (onafhankelijke) non-executive directors in het bestuur is belangrijk voor de verantwoordingsfunctie van het bestuur. Dit omdat het beleid met betrekking tot het verstrekken van informatie aan de stakeholders afkomstig is van het bestuur (Gul & Leung, 2004) en het jaarverslag eveneens door het bestuur wordt opgesteld (Abraham & Cox, 2007). Een ondernemingsbestuur met een groter aantal non-executive directors erin is in een sterke positie om te voorzien in de behoeften van de stakeholders wat betreft het afleggen van verantwoording en transparantie (Eng & Mak, 2003). Bij non-executive directors kan het onderscheid worden gemaakt tussen afhankelijke en onafhankelijke non-executive directors (Abraham & Cox, 2007). Onafhankelijke non-executive directors zijn, tenminste in theorie, onafhankelijk van het management en vormen een belangrijke indicatie voor de corporate governance kwaliteit (Higgs, 2003; Beekes & Brown, 2006). Ibrahim & Angelidis (1995) geven aan dat van non-executive directors worden verondersteld dat zij meer oog hebben voor eisen vanuit de maatschappij dan executive directors. En dat non-executive directors in een betere positie zitten om de belangen van de stakeholders te beschermen. Dit is mogelijk omdat non-executive directors minder last hebben van de druk van concurrerende ondernemingen (Sonnenfeld, 1981). Daarnaast zijn onafhankelijke non-executive directors bereid meer verantwoording af te leggen aan de stakeholders omdat indien zij dit niet doen hun imago en reputatie kan worden beschadigd. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheid tot een benoeming in een ander bestuur (Prado-Lorenzo & Garcia-Sanchez, 2010).

(21)

De positieve invloed van de mate van onafhankelijkheid van het bestuur op de verantwoording blijkt uit de resultaten van verschillende onderzoeken. Uit eerder onderzoek van Chen & Jaggi (2000) blijkt dat er een positief verband is tussen het aandeel van onafhankelijke bestuurders en de hoeveelheid verstrekte financiële disclosure. Uit het onderzoek van Gul & Leung (2004) blijkt dat er een positieve relatie is tussen onafhankelijke bestuurders en de hoeveelheid vrijwillige corporate disclosure. Beasley (1996) stelt in zijn onderzoek een positief verband vast tussen onafhankelijke bestuurders en de kwaliteit van de verstrekte disclosure. Abraham & Cox (2007) stellen een positief verband vast tussen het aantal onafhankelijke bestuurders en de hoeveelheid risicoverslaggeving.

Op basis van deze eerdere bevindingen over het positieve verband tussen de onafhankelijkheid van het bestuur en het afleggen van verantwoording verwacht ik dat de onafhankelijkheid van het bestuur eveneens een positieve invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Dit omdat het afleggen van meer verantwoording doet neigen naar meer openheid en dit tot uiting komt in een duidelijkere verslaggeving. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: Een grotere mate van onafhankelijkheid van het bestuur leidt tot een hogere

leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarverslagen van Amerikaanse olie- en gasondernemingen. Dubbelfunctie CEO

Een dubbelfunctie van de CEO als CEO en bestuursvoorzitter kan leiden tot een te grote beslissingsbevoegdheid bij de CEO. Vanuit de agency theorie gezien kan deze grote beslissingsbevoegdheid van de CEO de onafhankelijkheid van het bestuur beperken en de toezicht en bestuur functies (waaronder het verslaggevingsproces) aantasten (Fama & Jensen, 1983; Carver, 1990; Millstein, 1992; Whittington, 1993; Brickley et al., 1994; Worrell et al., 1997). Voorstanders van de agency theorie stellen dan ook dat een scheiding van de functies van CEO en bestuursvoorzitter belangrijk is omdat dit zorgt voor goede ‘checks and balances’ over de prestaties van het management (Haniffa & Cooke, 2002). Forker (1992) stelt dat een scheiding van de functies van CEO en bestuursvoorzitter ervoor zorgt dat de monitoring functie van het bestuur wordt versterkt en dat het de voordelen van het achterhouden van informatie verminderd, hierdoor wordt de kwaliteit van de verslaggeving verbeterd.

Naar de invloed van een dubbelfunctie van de CEO op de verslaggeving zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd met verschillende resultaten. Uit het onderzoek van Forker (1992) blijkt een dubbelfunctie van de CEO een negatieve invloed te hebben op de kwaliteit van de verstrekte disclosure over aandelenopties. Ook uit het onderzoek van Gul & Leung (2004) blijkt dat een dubbelfunctie van de CEO een negatieve invloed heeft op de hoeveelheid vrijwillige disclosure. In de onderzoeken van Ho & Wong (2001) en Haniffa & Cooke (2002) is er echter geen significant verband gevonden tussen een dubbelfunctie van de CEO en de verstrekte hoeveelheid vrijwillige disclosure. De eerder aangegeven veronderstelling vanuit de agency theorie dat een dubbelfunctie van de CEO de onafhankelijkheid van het bestuur vermindert en de toezicht en bestuur functie aantast en daarmee het verslaggevingsproces, doet neigen naar een slechter verantwoordingsproces en minder openheid. Op basis hiervan veronderstel ik dat een dubbelfunctie van de CEO een negatieve invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 3: Een dubbelfunctie van de CEO (als CEO en bestuursvoorzitter) leidt tot een lagere

(22)

Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp

In dit hoofdstuk bespreek ik het onderzoeksontwerp voor de statistische analyses die ik in hoofdstuk 4 uitvoer. Allereerst bespreek ik in paragraaf 3.1 de populatie voor mijn onderzoek en de steekproef die ik hieruit getrokken heb. In paragraaf 3.2 behandel ik vervolgens de statistische toetsingsmethode voor de hypotheses over de Deepwater Horizon. Daarna geef ik in paragraaf 3.3 aan op welke wijze ik de verschillende variabelen van mijn onderzoek meet. Tot slot worden in paragraaf 3.4 de regressieanalyses voor het toetsen van de hypotheses over de bestuur kenmerken besproken.

§ 3.1 Populatie en steekproef

Mijn onderzoek richt zich op beursgenoteerde olie- en gasondernemingen uit de Verenigde Staten. Hiervoor is gekozen omdat de ramp met de Deepwater Horizon plaats vond in de VS en daarmee een grote impact heeft gehad op de olie- en gasondernemingen gevestigd in de Verenigde Staten. Daarnaast is er gekozen voor beursgenoteerde Amerikaanse olie- en gasondernemingen omdat er in de VS sprake is van rule-based wet- en regelgeving omtrent risicoverslaggeving (Sarbanes-Oxley Act) en in Europa er meer sprake is van principle-based wet- en regelgeving omtrent risicoverslaggeving. In Europa valt de risicoverslaggeving onder de Corporate Governance codes en geldt hierbij het ‘pas toe of leg uit’ principe. Omdat uit het onderzoek van Reker (2011) blijkt dat dit institutionele verschil van invloed is op de leesbaarheid van de risicoverslaggeving is er voor gekozen om alleen olie- en gasondernemingen uit de VS mee te nemen en geen Europese olie- en gasondernemingen. Uit het onderzoek van Aerts & Tarca (2010) blijkt dat als gevolg van de grotere kans op litigation costs in een rule-based land dan in een principle-based land, de ondernemingen in een rule-based land meer geneigd zijn om formeler te schrijven en een technisch woordgebruik te hanteren in de jaarrekening. Uit het onderzoek van Reker (2011) blijkt dat dit institutionele verschil op deze manier leidt tot een verschil in leesbaarheid van de risicoparagraaf.

Voor het bepalen van de populatie maak ik gebruik van de database Orbis. Aan de hand van de volgende selectiecriteria heb ik de populatie uit Orbis bepaald:

1) Vestigingsland: Verenigde Staten

2) US SIC (All codes): 1311 - Crude Petroleum and Natural Gas 3) Beursgenoteerde onderneming

4) Data beschikbaar over de totale activa voor ieder van de jaren 2009, 2010, 2011

Deze selectiecriteria leiden tot een populatie van 292 ondernemingen. Onder de ondernemingen in deze populatie bevinden zich tevens ondernemingen die genoteerd staan aan de OTC Bulletin Board. De ondernemingen die genoteerd staan aan de OTC Bulletin Board worden niet in de populatie van het onderzoek meegenomen omdat er bij de OTC Bulletin Board sprake is van handel in over-the-counter securities die niet worden verhandeld op een nationale aandelenbeurs.19 Er is hier sprake van over-the-counter handel in effecten. Dit houdt in dat de handel in effecten niet plaatsvindt via een centrale aandelenbeurs maar via een dealer netwerk van professionele marktpartijen.20 21 Van de 292 ondernemingen is er bij 143 ondernemingen sprake van de OTC Bulletin Board. Dit leidt tot een populatie van 149 ondernemingen voor mijn onderzoek. Deze ondernemingen staan genoteerd aan één van de volgende aandelenbeurzen: New York Stock Exchange; NASDAQ National Market of NYSE Amex Equities.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

The aim of the present study was therefore to investigate the influence of species and gender on the physical measurements, proximate composition and sensory profile (evaluated by

Met andere woorden: de kans dat een correlatiecoëfficiënt van (absoluut gezien) minstens 0,612 5 tussen grootte ziekenhuis en aantal bestuurders wordt gevonden, terwijl er in

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

Wanneer het directe verband tussen de mate van narcisme en de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening wordt onderzocht, blijkt deze relatie niet significant te zijn

ondernemingsspecifieke factoren (grootte van de onderneming, prestaties van de onderneming, financieringsstructuur, aantal bestuurders en aanwezigheid van vrouwen in het bestuur) en

• Je kunt deze uitspraken niet zonder meer als een ‘koude oorlog‘ stemming voor beide blokken beschouwen, want hoewel de mening van Stalin wel voor het Sovjetblok geldt, is

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of