• No results found

Vraag nr. 108 van 2 maart 1999 van mevrouw PATRICIA CEYSENS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 108 van 2 maart 1999 van mevrouw PATRICIA CEYSENS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 108 van 2 maart 1999

van mevrouw PATRICIA CEYSENS Kinderopvang – Erkenningen

In de kranten lezen wij dat de minister dit jaar 1.500 nieuwe plaatsen in de kinderopvang wil creë-ren. Daarmee maakt hij een einde aan de stop in-zake erkenningen in de kinderopvang.

Reeds zeer lang ontvangen opvanginitiatieven die een aanvraag om erkenning en subsidiëring indie-nen het antwoord dat zij niet kunindie-nen worden er-kend wegens een gebrek aan financiële middelen. De boodschap dat er financiële ruimte is voor 1.500 extra opvangplaatsen is wellicht goed nieuws voor deze initiatieven.

1. Gelet op het feit dat Kind en Gezin gebruik-maakt van het principe dat de eerste aanvragen ook eerst in aanmerking komen voor erkenning en subsidiëring, rijst de vraag hoeveel van de in-gediende projecten op een erkenning en subsi-diëring kunnen rekenen.

2. Hoeveel projecten zullen na toezegging van de extra 1.500 opvangplaatsen nog niet erkend en gesubsidieerd zijn ?

3. Tot welk jaar zullen de aanvragen, na toezeg-ging van deze 1.500 extra plaatsen, erkend zijn ?

Antwoord

De Vlaamse volksvertegenwoordiger maakt mel-ding van een krantenbericht dat stelt dat ik in 1999 1.500 nieuwe plaatsen in de kinderopvang wil creë-ren. Ik zou daarmee een einde maken aan de stop inzake erkenningen in de kinderopvang.

De Vlaamse volksvertegenwoordiger zal willen be-grijpen dat ik het er niet mee eens ben dat de uit-breiding van de sector die op stapel staat, een einde maakt aan een stop inzake erkenningen in de kinderopvang. Uit de toelichting die ik recentelijk in de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin heb gegeven met betrekking tot de evoluties in de sector van de kinderopvang en de opties die in het beleidsplan worden geformuleerd, hebben de leden immers kunnen opmaken dat er de voor-bije jaren wel degelijk, en zelfs in niet geringe mate, is geïnvesteerd in zowel het kwantitatief als kwalitatief verder ondersteunen van de kinderop-vanginitiatieven.

De bijkomende plaatsen in de sector worden

gege-nereerd met middelen vanuit de social-profit-ak-koorden. Zowel voor 1999 als voor 2000 is telkens 90 miljoen beschikbaar voor het erkennen en sub-sidiëren van nieuwe voorzieningen en uitbreidin-gen.

1. Het principe dat de eerste aanvraag ook eerst in aanmerking komt voor erkenning en subsidië-ring, kan daarbij niet als vanzelfsprekend wor-den toegepast.

Enerzijds is het zo dat de raad van bestuur van Kind en Gezin over dossiers uit verschillende deelsectoren moet beslissen, met name met be-trekking tot de kinderdagverblijven, de diensten voor opvanggezinnen, de buitenschoolse kinder-opvang gekoppeld aan kinderdagverblijven, de specifieke initiatieven voor buitenschoolse op-vang (IBO) en opop-vangstructuren voor zieke kinderen en kinderen met een specifieke zorg-behoefte. Ook een proefproject rond flexibele kinderopvang en het, ook personeelsmatig, on-dersteunen van samenwerkingsverbanden tus-sen gesubsidieerde opvangvoorzieningen, kan een plaats krijgen in het beslissingspatroon dat als criterium in elk geval het creëren van bijko-mende tewerkstelling hanteert.

Daarbij komt dat zelfs binnen eenzelfde catego-rie de chronologie van de vraag niet het enige beslissingsaspect kan zijn. Voor de kinderdag-verblijven zien we bijvoorbeeld dat, als een uit-breiding of nieuw initiatief gekoppeld is aan een bouw- of verbouwingsdossier, al dan niet te sub-sidiëren met VIPA-geld (VIPA : Vlaams Infra-structuurfonds voor Persoonsgebonden Aange-legenheden), dit zeer bepalend kan zijn voor het procedureverloop en de beslissingsmogelijkhe-den. Het is dus nodig permanent en rekening houdend met alle inhoudelijke aspecten te eva-lueren welke projecten in de globale dossier-stroom in 1999 en 2000 kunnen worden gehono-reerd.

De raad van bestuur van Kind en Gezin heeft in dit verband in december tot een eerste algeme-ne allocatie van middelen beslist. Daarbij zijn de bovengenoemde categorieën in aanmerking genomen. In januari en februari heeft de admi-nistratie van Kind en Gezin, in een rechtstreeks overleg met de organiserende besturen, nage-gaan of en op welke termijn bepaalde projecten kunnen worden gerealiseerd. Op 3 maart 1999 heeft de raad van bestuur kennis genomen van deze tussentijdse stand van zaken.

(2)

mo-gelijkheden van de twee keer 90 miljoen. Ik meld in dit verband dat de eerste allocatie van de middelen door de raad van bestuur, neer-komt op een kleine 1.300 bijkomende plaatsen. 2. Omdat het, dat is uit het voorgaande gebleken,

niet mogelijk is nu de definitieve projecten vast te leggen die binnen de beslissingsmarge van twee keer 90 miljoen kunnen worden opgeno-men, kan ook niet exact worden gezegd hoeveel projecten niet zullen kunnen worden behan-deld.

Wat de diensten voor opvanggezinnen betreft, is het in elk geval zo dat er geen enkele vraag tot oprichting van een nieuwe dienst voorligt. Er zijn wel een aantal uitbreidingsaanvragen die, zoals de zaken nu staan, kunnen worden geho-noreerd.

Uiteraard kunnen er tussen nu en eind 2000 nog heel wat evoluties zijn. En daarmee kom ik weer uit bij de noodzakelijke opdracht de dos-sierstroom permanent op te volgen en te evalu-eren. In de sector van de kinderdagverblijven zijn er meer aanvragen. Het opnemen van deze vragen in een positief beslissingspatroon is, ge-zien de bouwcomponent, ook niet zo evident. Het beperkte VIPA-budget waarover Kind en Gezin beschikt, is hierbij sterk bepalend voor de beslissingsmarge. Als de 90 miljoen voor respec-tievelijk 1999 en 2000 zullen zijn toegekend, res-ten er nog een vijftigtal aanvragen voor in het totaal zo'n 1.000 plaatsen.

In de buitenschoolse opvang zal het lokale over-leg verder nieuwe dossiers initiëren. Daarbij spelen dan de kanalen van de weerwerkgesco's (gesubsidieerde contractuelen) en het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD). Deze beweging doet zich dus voor naast de besteding van de twee keer 90 miljoen. Wat op het IBO-vlak zal worden gerealiseerd, komt daarbovenop.

Ik denk dat ik met deze informatie ook heb ge-antwoord op de subvraag. Het zal immers dui-delijk zijn geworden dat de dossierbehandeling van de kinderopvang niet kan worden herleid tot een simpele chronologische benadering van de dossiers.

Ik wil in dit verband, en tot slot, wel nog herin-neren aan het belang van een programmatori-sche verdere uitbreiding van de kinderopvang. In het kader van het beleidsplan werkt Kind en Gezin momenteel aan een systeem om op basis van relevante parameters beleidssturende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoeveel gehandicapten in Vlaanderen die thuis- horen in een voorziening gesubsidieerd door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, verblijven

Wel werd de administratie gevraagd het statuut van de uitkeringen en de bijdragen te onderzoeken in het licht van de huidige fiscale wetgeving, e n daarover een advies

Bij de uitwerking van een meerjarenpro- gramma ter realisatie van de strategiedefi- niëring pre- en perinatale zorg, werden enke- le nieuwe ideeën rond het aanbod pre-

Het decreet bepaalt wel dat de ambtenaar van Kind en Gezin een advies uitbrengt over het goed- gekeurde beleidsplan, maar niet wat er gebeurt in- dien het beleidsplan niet

Overeenkomstig het decreet houdende diverse bepalingen naar aanleiding van de begroting 1999 van 18 mei 1999 (Belgisch Staatsblad van 30 september 1999), kunnen

Wanneer bijvoorbeeld een teamvergadering rond een palliatieve patiënt in de thuiszorg wordt georganiseerd, is het evident dat dit door het SIT kan worden georganiseerd en

Het project opvoedingsondersteuning in Genk past binnen de mogelijkheden die een aantal regio- teams van verpleegkundigen van Kind en Gezin hebben om zelf een project uit

De opkomst bedroeg 25 % van de uitgeno- digden (240 personen); 54 % van de perso- nen die deelnamen aan de informatiesessie schreven zich effectief in voor een