• No results found

Onze historie in woord en beeld · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onze historie in woord en beeld · dbnl"

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Onze historie in woord en beeld. Kemink & Zoon, Utrecht 1902

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_onz016onze01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Onze historie

Onze historie in woord en beeld

(3)
(4)

I. De Batavieren.

100 vóór Chr. - 400 na Chr.

Woning van een Batavier.

WAT een wonderlijk huisje is dat! 't Lijkt wel een bijenkorf; maar neen, daar is het te groot voor. Mooi is het niet; er zijn niet eens ramen in; evenmin eene deur of een schoorsteen. Dan is ons huis heel wat beter ingericht, zegt gij. Dat wil ik graag gelooven. De

Onze historie in woord en beeld

(5)

menschen zijn tegenwoordig veel knapper in het huizen bouwen dan twee duizend jaar geleden. Toen woonden in ons land de Batavieren;

Een Batavier in zijn schuitje.

zij waren de eerste bewoners en moesten zich met zulke gebrekkige woningen behelpen.

Dat hinderde echter weinig, want een Batavier was zelden thuis. Nu eens voer hij in zijn schuitje de rivier op om visch te vangen, dan weer ging hij in het bosch ter jacht op wilde stieren, beren of wolven. Voor zulke woeste dieren was hij volstrekt niet bang, want vrees kende hij niet.

Nooit was hij meer in zijn schik dan wanneer hij kon oorlogvoeren. Op zijn linkerarm droeg hij clan zijn groot schild, terwijl hij in de

Een Batavier met boog en speer.

rechterhand een speer

(6)

paleis der goden, komen en daar bier drinken uit de schedels zijner verslagen vijanden.

In dit vooruitzicht ging hij onverschrokken den vijand tegemoet.

Ook de Batavieren, die hier onder dezen grooten eikenboom in

Onze historie in woord en beeld

(7)

het woud een gastmaal hebben

Het Gastmaal.

aangericht, kennen geene vrees voor den dood. Dat vernemen wij wel, als wij luisteren naar de opgewonden taal, die zij voeren. Nadat zij overvloedig hebben gegeten en gedronken, spreken zij er over om oorlog te gaan voeren tegen een machtig volk, de Romeinen geheeten. Die Romeinen hebben hen al jaren lang gekweld en onderdrukt.

Eindelijk kunnen de Batavieren dat niet langer uitstaan en zullen zij eens beproeven, de vreemde indringers te verjagen.

Zoo heel gemakkelijk zal dat niet gaan, want de Romeinen hebben helmen op het hoofd en zijn gewapend met

(8)

Onze historie in woord en beeld

(9)

De dapperste der dapperen - de jeugdige Brinio - wordt tot aanvoerder gekozen en op een schild rondgedragen.

Brinio op het Schild.

De jonge held is vol moed en zegt:

Geen mes of schaar, die 't hoofd mij raakt, Eer 't vaderland is vrij gemaakt.

En toch werd het vaderland niet vrij. Weldra kwam een geducht Romeinsch leger aanrukken om den opstand te dempen. Tegen die overmacht waren de Batavieren niet bestand. Zij verloren den strijd en de Romeinen bleven hier nog lang heeren en meesters. Eerst twee eeuwen later moesten zij ons land verlaten, toen de Franken en Saksers zich in Nederland kwamen vestigen.

(10)

II. Heidendom en Christendom.

600-900.

In den nacht van blinde dweepzucht is een heillicht opgegaan.

Vrome mannen, kloek en ijvrig, brengen 't woord des vredes aan.

Willebrord op Walcheren.

ZES eeuwen na de geboorte van Christus waren de bewoners van ons vaderland nog altijd heidenen. Toen echter kwamen hier zendelingen om hun het Evangelie te brengen. Een der meest beroemde was de vrome bisschop Willebrord.

In het jaar 695 vernielde hij op het eiland Walcheren een beeld van Wodan, den voornaamsten afgod onzer heidensche voorouders. In woede hierover ontstoken, bracht een der omstanders hem een slag toe, zoo hevig, dat de Bisschop bedwelmd ter aarde stortte en het bloed uit eene gapende wonde vloeide.

Onze historie in woord en beeld

(11)

Zoodra hij hersteld was, trok Willebrord, door zijne medehelpers

Radboud weigert den doop.

vergezeld, opnieuw het land door, verkondigde het Evangelie en stichtte verscheidene kerken. Jammer, dat hij voortdurend werd tegengewerkt door den Frieschen koning Radboud, die hardnekkig aan het heidendom vasthield.

Eens beloofde deze Vorst het Christendom aan te nemen. Toen het evenwel op de vervulling zijner belofte aankwam, brak hij zijn woord en weigerde, gedoopt te worden.

Zooals met Radboud, was het met de meeste Friezen; zij wilden niet naar de zendelingen luisteren.

Toch zouden zij niet altijd heidenen

(12)

Niet slechts de Friezen, ook vele andere volken moesten zwichten voor den machtigen Karel, die in het jaar 800 zelfs de keizerskroon verwierf.

Doch niet alleen op het oorlogsveld was Karel groot; bovenal muntte hij uit in werken des vredes en ijverde hij voor de uitbreiding van het Christendom.

Onze historie in woord en beeld

(13)

Karel begreep, dat zijne onderdanen zeer onwetend waren. Daarom

Karel in de School.

liet hij voor hen scholen en kerken bouwen. Nu en dan ging hij enkele scholen bezoeken om te zien of alles goed ging.

Dan plaatste hij de vlijtige leerlingen aan zijn rechter-, de luie kinderen aan zijn linkerhand. De ijverige knapen prees hij om hun goed gedrag, maar de anderen kregen eene ernstige vermaning van den Keizer.

(14)

Jammer dat Karels werk geen stand hield.

De Noormannen.

Na zijn dood kwamen hier woeste zeeroovers uit het Noorden. Deze ruwe mannen waagden zich met hunne drakenschepen op de Noordzee en voeren onbevreesd onze rivieren op. Aan land gekomen, staken zij steden en dorpen in brand en vermoordden de arme inwoners.

Op de breede Noordzeebaren zwierf des Noormans oorlogsvloot, Schrik verzelde zijn banieren; roof, verwoesting, brand en dood.

In de negende eeuw regeerde over een groot deel van ons land een Noorman, Godfried geheeten. Hij was een wreedaard, die zijne onderdanen onderdrukte. Zelfs beval hij, dat niemand zich op weg mocht vertoonen, zonder een strop van boomschors om den hals.

Was het wonder, dat de landzaten dagelijks smeekten: ‘Heere, verlos ons van de Noormannen?’ En God hoorde dat gebed. Eindelijk bleven de Noormannen weg.

Onze historie in woord en beeld

(15)

III De Kruistochten.

1096-1291.

Peter van Amiëns.

TE Amiëns, eene stad in Frankrijk, woonde 11deeeuw een kluizenaar, die Peter heette. Op zekeren dag verliet hij zijn eenzaam verblijf en ging naar het Heilige Land.

Hij wilde Jerusalem bezoeken en daar bidden op het graf van den Heere Jezus.

Jaarlijks

Kerk van het Heilige Graf.

begaven zich honderden pelgrims naar de heilige stad. Zij meenden daar dichter bij den hemel te zijn dan elders.

Nu was, honderden jaren vroeger, op het graf van den Heiland, eene fraaie Christelijke kerk gebouwd.

(16)

den valschen profeet Mohammed, konden de bedevaartgangers niet met rust laten.

Zij scholden hen uit voor christenhonden, ja ontzagen zich menigmaal niet, hen schadelijk te mishadelen. Peter zag dit met verontwaardiging; aan die gruwelen wilde hij een einde maken. Weder in Europa teruggekomen, begaf hij zich naar den Paus, die toen algemeen als het Hoofd der Christelijke Kerk erkend werd. Pater vertelde, al wat hij gezien had. ‘Mag,’ zoo vroeg hij eindelijk, ‘dat land, waar de Verlosser geleerd, geleefd en geleden heeft, nog langer in handen der Turken blijven?’

‘Neen,’ antwoordde de Paus, ‘alle vorsten en volken van Europa moeten zich opmaken om het Heilige Graf aan de handen der ongeloovigen te ontrukken.

De Vergadering te Clemont.

Eenige maanden later had er op een plein buiten Clermont, eene stad in 't zuiden van Frankrijk, eene groote vergadering plaats.

Onze historie in woord en beeld

(17)

De Paus was er zelf ook bij en beloofde aan ieder, die naar Jerusalem wilde gaan om de Turken te verjage, vergeving van zonden.

‘God wil het,’ riep het volk vol geestdrift uit, en allen besloten, de wapene aan te gorden. Tot teeken daarven hechtte men een rood kruis op den rechterchouder.

Peter oop zij ezel.

Peter de Kluizenaar was er erg blij om dat het zoo ging. Op zijn ezel gezeten, en met een kruis in de hand, trok hij overal rond om de menschen op te wekken mede te gaan naar het Oosten.

‘Gij christenen,’ zoo sprak hij, ‘zult gij het nog langer dulden, dat de heilige stad in handen der Mohammedanen of Muzelmannen blijft? Daar stierf eens de Heiland aan het smadelijk kruis. Welnu, gordt dan uw zwaard aan en trekt mede ter bevrijding van Zijne heilige woning! Gij edellieden! Verlaat uwe kasteelen en goederen en volgt de banier des kruises! Gij lijfeigenen en laaggeborenen! Schaart u rondom de heilige vaan en gij zijt voortaan vrije mannen evenals uwe meesters!’

Zoo sprak de vurige kluizenaar en zijne woorden maakten op de

(18)

toechoorders een ontzettenden indruk. Het vold vereerde hem als een profeet en kuste den zoom van zij kleed. Sommigen trokken zeelfs zijn ezel eenige haren uit het lichaam om die als heilige teekenen te bewaren.

Evenals Peter gingen honderden monniken door geheel Europa om

Het Kruisleger op marsch.

overal den kruistocht te prediken. Rondreizende zangers verheerlijkten door hunne liederen de grootsche onderneming en zongen, terwijl zij aan hunne luit de liefelijkste tonen ontlokten:

Op, Christ' nen, op! Ontwaakt, te wapen!

De Muzelman trekt in hef veld, Hij dreigt het Kruis met zijn geweld, En zoudt gij, Christen, rustig slapen?

De Turk maakt Christus' Naam te schand, Trekt op en redt het Heilig Land!

Onze historie in woord en beeld

(19)

Alom vond deze roepstem weerklank en honderdduizenden gordden zich aan tot den heiligen strijd. Ontzaglijke toebereidselen werden gemaakt, waardoor men eerst in het jaar 1096 op marsch ging.

Wie zou het groote kruisleger aanvoeren?

Godfried van Bouillon.

Daartoe koos men Godfried van Bouillon, een man van onversaagede dapperheid.

Beter dan iemand was hij in staat in zulk een leger van 600.000 man orde en tucht te handhaven.

Uiterst bezwaarlijk was echter de tocht. De reusachtige krijgsmacht smolt weg als sneeuw voor de zon, zoodat slechts 30.000 afgematte kruisvaarders Jerusalem bereikten. Meer dan een half millione menschen

(20)

waren onderweg door honger en dorst, de verzengende hitte en het zwaard des vijands bezweken.

Welk eene blijdschap, toen het overschot van het kruisleger de heilige stad aanschouwde! Door diepe aandoening overmand, bogen de ruwe krijgers het hoofd en kusten den grond. Doch eerst na hevigen strijd gelukte het hun Jerusalem te bemachtigen, want de Turken verdedigden zich met den moed der wanhoop. Eindelijk kwamen de christenscharen

Eene straat in Jerusalem.

in de stad, waar zij, helaas! op eene goddelooze manier huis hielden. Alle Turken, die in hunne handen vielen, brachten zij om het leven, zoowel den stokouden grijsaard als het hulpelooze kind. In sommige straten, zoo verhaalt men, steeg de bloedzee tot de toornen der paarden.

Zoo was dan het Heilige Graf aan de Turken ontrukt, doch niet voor altijd. Immers bijna eene eeuw bleef Jerusalem in handen der Christenen; toen werd het hun door den Egyptischen sultan Saladin weder ontnomen. Deze gebeurtenis veroorzaakte zulk eene ontsteltenis in Europa, dat men besloot tot een nieuwen tocht naar de heilige stad. En al liep deze onderneming vruchteloos af, toch gaf men den moed niet op.

Nauwelijks was het eene kruisleger verslagen of men verzamelde weder een ander, dat hetzelfde lot wedervoer.

Zoo besloot in 1147 Keizer Koenraad van Duitschland, het nog eens te beproeven.

Onze historie in woord en beeld

(21)

Hij was daartoe opgewekt door den beroemden monnik Bernard van Clairveaux, die hem in eene kerk te Spiers het kruis op den schouder hechtte.

Keizer Koenraad besluit tot den Kruistocht.

Vol moed begaf de Keizer zich met zijne legerscharen op weg. Helaas! Het grootste deel zijner troepen kwam jammerlijk om het leven, zonder eenig voordeel van beteekenis behaald te hebben.

Doch niet alle Kruisvaarders waren even ongelukkig. Een onzer Hollandsche Graven, de dappere Willem I, volgde 60 jaar later het voorbeeld van den Duitschen Keizer en met beteren uitslag. Met eene vloot van twaalf schepen begaf zich Graaf Willem naar Egypte en belegerde de sterke stad Damiate.

(22)

De vloot van Graaf Willem.

't Ging lang niet gemakkelijk, deze geduchte vesting in te nemen. Om met pijlen in de stad te kunnen schieten, maakte de Graaf een houten toren, die op wielen werd voortbewogen. Zoo drong hij eindelijk met zijne moedige krijgers Damiate binnen en keerde na de verovering der stad, met roem overladen,

Belegening van Damiate.

naar zijm vaderland terug.

Na dit heldenfeit van den Hollandschen Graff werden nog drie kruistochten ondernomen, die alle vruchteloos afliepen. Palestina bleef in handen der Turken tot op dezen dag.

De kruisvaarders hadden geroepen: /lsGod wil her!/rs De uitkomst leerde echter duidelijk: /lsGod wilde het niet!/rs

Onze historie in woord en beeld

(23)

IV. Eene rampspoedige Gravin.

1400-1436

Jacoba van Beieren.

WEL mocht zij rampspoedig heeten, de ongelukkige Jacoba van Beieren! Kort na elkander stierven haar man en haar vader en zoo was de arme Jacoba - pas 17 jaar oud - wees en weduwe tegelijk.

Daarbij had zij te strijden tegen geduchte vijanden, die niet konden dulden, dat Jacoba haar vader in de regeering opvolgde. De Gravin weerde zich dapper, maar deed ook buitensporige dingen. Na voor de tweede maal getrouwd te zijn, verliet zij haar echtgenoot om met een Engelschen Hertog te huwen, die na eenigen tijd Jacoba in den steek liet. Zoo kreeg zij haar verdiende loon.

Ook in den oorlog liep het haar niet mee. Haar neef Filips van

(24)

Bourgondië, een machtig heer, die over verscheidene gewesten het bewind voerde, dwong haar, afstand te doen van haar grondgebied.

Jacoba doet afstand.

Bovendien moest zij beloven, zonder toestemming van haar neef niet meer in 't huwelijk te treden. Nu was Jacoba niet alleen haar gezag, maar ook haar voornaamste inkomsten kwijt, waardoor zij telkens geldgebrek had. Eens zelfs, toen haar moeder haar eenige fraaie paarden en prachtige juweelen ten geschenke zond, kon zij den bode nog geen fooi geven. Gelukkig, dat een Zeeuwsch edelman, Frank van Borselen geheeten, haar nu en dan belangrijke geldsommen schonk. Jacoba vond dit zoo vriendelijk, dat zij van Frank begon te houden en zich eindelijk met hem in den echt verbond.

Wat was Filips woedend, toen hij het gebeurde vernam! In zijn toorn gebood hij, den armen edelman naar een eenzaam kasteel te voeren en daar te onthoofden.

Onze historie in woord en beeld

(25)

Welk een schrik voor Jacoba! Zij ijlt naar Filips, bidt, smeekt hem om genade en de Hertog laat zich verbidden. Hij schenkt Van Borselen het leven.

Jacoba smeekt om genade voor Frank van Borselen

Nog enkele jaren leefde Jacoba met haar vierden man op het slot Teilingen bij Leiden, 't Was de rustigste tijd van haar leven. Naar

(26)

men verhaalt, vervaardigde zij daar voor tijdverdrijf kleine aarden kannetjes, die nog nagemaakt en naar haar Jacoba-kannetjes genoemd worden.

Een Jacoba-kannetje.

Jammer, dat zij al spoedig begon te kwijnen en in 1436 aan de tering overleed.

Weinig en kwaad waren de jaren haars levens geweest.

Onze historie in woord en beeld

(27)

V. In dagen van weelde.

1433-1482.

Filips van Bourgondië.

(28)

gekleed. Zijn mantel schitterde van goud en parelen; zelfs hadden zijne paarden gouden hoefijzers.

Bij gelegenheid van zijn huwelijk in 1454 liet hij een groot tournooi of steekspel houden. Op een groot plein, in het rond met palen afgezet, zouden de ridders en edellieden met elkander strijden. Eenige

Onze historie in woord en beeld

(29)

ruiters, allen van stevige ijzeren wapenrustingen voorzien, reden van twee kanten tegelijk, de ruimte binnen. De paarden brieschten van strijdlust en renden met groot geweld op elkaar in.

Het algemeen gevecht

De grond dreunde van den hevigen schok. Welk een tumult! Hooren en zien verging den toeschouwers van het gekletter der wapenen, de kreten der strijders en het schetteren van bazuinen en klaroenen.

Na dit algemeen gevecht werd er man tegen man gestreden. Ter

(30)

eere van het feest zouden twee ridders met elkander kampen om de overwinning.

Hevig stormden de beide kampvechters op elkander in. Een der strijders trof zijne tegenpartij met een lange spies zoo hevig onder het vizier, dat deze achterover stortte en zich overwonnen moest verklaren.

De strijd man tegen man.

Vielen er bij zulk een steekspel soms dooden, 't was dan toch een eerlijk gevecht, waarbij het ridderlijk toeging.

In de dagen van Jacoba en Filips woedde er echter een hevige strijd tusschen de burgers, die Kabeljauwschen en de edelen, die Hoekschen werden genoemd en waarbij soms ongehoorde wreedheden werden bedreven.

Zoo werd de wakkere Jan van Schaffelaar, een Kabeljauwsch hoofdman, die zich op den 16denJuli 1482 met 18 ruiters in den kerktoren van Barneveld had verborgen, door eene bende Hoekschen gedwongen, zich van den torentrans naar beneden te werpen.

Onze historie in woord en beeld

(31)

Hij deed het om daardoor het leven zijner strijdmakkers te redden.

Voor and'ren in den dood te gaan Is zeker schoon en groot.

Zoo deed eens Jan van Schaffelaar Hij stierf den heldendood.

Van Schaffelaar springt van den toren.

Hij gaf zijn eigen leven prijs, Sprong van den toren neer En redde 't leven van zijn volk.

't Strekt immer hem tot eer.

Omstreeks dezen tijd kwam er een geheele verandering in de wijze van oorlogvoeren.

Voortaan gebruikte men niet langer pijl en boog, maar bediende men zich van geweer, kruit en lood.

(32)

Een Duitsche monnik had in 1450 het buskruit uitgevonden. In 't vervolg kon men dus ook schieten met kanonnen, waartegen de sterkste

Een schutter met pijl en boog.

Een schutter met geweer.

muren niet bestand bleken, zoodat het met de macht der edelen en ridders gedaan was.

Belangrijker nog was de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Jansz., koster der Groote Kerk te Haarlem.

Voortaan schreef men de boeken niet meer, maar werden ze gedrukt, waardoor ze weldra goedkooper en meer algemeen verspreid waren.

Onze historie in woord en beeld

(33)

VI. De Kerkhervorming.

1517.

OMSTREEKS het midden der 11eeeuw leefde te Rome een merkwaardig priester, Hildebrand geheeten, die door zijne buitengewone schranderheid tot groot aanzien kwam en eindelijk zelfs tot paus werd verkozen.

Paus Hildebrand.

Hoewel hij nu over de geheele Christelijke Kerk regeerde, was hij daarmede nog lang niet tevreden. ‘Eigenlijk,’ sprak hij, ‘behoort de geheele aarde aan mij alleen toe en zijn alle koningen en keizers van mij afhankelijk.’

Dat Hildebrand meende wat hij zeide, moest Keizer Hendrik IV van Duitschland ondervinden. Deze machtige vorst waagde het, den Paus ongehoorzaam te zijn.

Hildebrand, hierover in toorn ontstoken,

(34)

daagde Hendrik voor zijn rechterstoel en dwong hem, blootshoofds en barrevoets om genade te smeeken.

't Was echter den Pausen niet alleen om macht en aanzien, maar ook om geld te doen.

Dat bleek vooral bij den aanvang der 16eeeuw.

Hendrik IV bij den Paus.

Leo X, die zeer prachtlievend was en gaarne de groote Sint-Pieterskerk wilde voltooien, beweerde, dat hij voor geld de zonden konde vergeven. In het jaar 1517 trok op zijn bevel een monnik, Tetzel genaamd, Duitschland door om aflaatbrieven, door den paus onderteekend, aan den man te brengen.

Wie zoo'n brief kocht, kon daardoor vergeving bekomen, zelfs voor de grootste zonden.

Van alle kanten stroomden de menschen toe om te koopen. Tetzel had eene groote houten kist, die telkens vol was. Niet alleen voor de levenden, ook voor de dooden zorgde hij. Wie de ziel van vader of

Onze historie in woord en beeld

(35)

moeder uit het vagevuur wilde redden, had slechts te betalen en de ziel steeg verlost ten hemel. Want, zeide de onbeschaamde koopman:

Zoodra het geld in 't kistje klinkt Terstond de ziel ten hemel springt.

Tetzel.

't Was eene schandelijke bedriegerij. De menschen raakten niet alleen hun geld kwijt, maar wat erger was, zij meenden, als zij slechts aflaatbrieven kochten, gerust met zondigen te kunnen voortgaan.

Was er dan niemand, onverschrokken genoeg, den kwakzalver te ontmaskeren?

Zulk een man woonde destijds te Wittenberg.

(36)

Maarten Luther, professor aan de hoogeschool aldaar, was over den aflaathandel bedroefd en verontwaardigd tegelijk.

Het volk, aflaten koopende.

‘Zoo God wil, zal ik een gat in die trom slaan,’ zeide hij. En dat deed hij ook. Hij maakte 95 stellingen, waarin hij de aflaten in strijd met Gods Woord verklaarde.

Den 31sustenOctober 1517 liet hij deze stellingen aanslaan aan de slotkapel te Wittenberg.

't Was ongeloofelijk hoe spoedig de stellingen verbreid waren. De

Het aanslaan der Stellingen.

Paus las ze ook en was zeer vertoornd op den Duitschen monnik, die het waagde, zich tegen hem te verzetten.

Onze historie in woord en beeld

(37)

Ook Karel V was over de godsdiensttwisten zeer ontevreden.

Deze jeugdige vorst was niet alleen Keizer van Duitschland, maar tevens Koning van Spanje en Heer der Nederlanden.

Karel V.

Zoo spoedig mogelijk wilde Karel den strijd beslechten. Daartoe noodigde hij Maarten Luther uit om te verschijnen voor den Rijksdag, die in April 1521 te Worms zoude gehouden worden.

Luther kwam en verdedigde de waarheid zoo krachtig, dat iedereen

(38)

er over verbaasd stond. Toen men hem eindelijk vroeg te herroepen, weigerde hij dat beslist. ‘Hier sta ik; ik kan niet anders. God helpe mij!’ riep hij uit.

Eenige dagen later zien we Luther de stad Worms weder verlaten.

Luther voor den Rijksdag.

Hij hoopt spoedig thuis te zijn. Maar Luther zou vooreerst niet thuis komen. Op een eenzamen weg bij het Thüringerwoud wordt hij plotseling overvallen. Vijf ruiters springen uit het bosch te voorschijn, tillen hem van zijn wagen, werpen hem een mantel om en zetten hem op een paard. Dat alles is het werk van een oogenblik. Zij hebben dan ook vliegende haast. Snel als de wind rennen zij op hun vurige paarden voort, het bosch in. Om 11 uur 's avonds komen zij voor een oud kasteel, dat op een berg ligt. Daarin zou Luther vooreerst zijn verblijf houden.

Onze historie in woord en beeld

(39)

Op den Wartburg (zoo heette het slot) moest de Hervormer zijne monnikspij met eene ridderkleeding verwisselen; bovendien haar en baard laten groeien en zich voortaan niet noemen: ‘Maarten Luther,’ maar ‘jonker George.’

Toch had de merkwaardige man geen klagen, want hij werd vriendelijk behandeld.

Hij kreeg goed eten en drinken, boeken om te studeeren en al wat hij verlangde, 't Waren dan ook geen vijanden, maar vrienden,

De Wartburg.

die hem hadden opgelicht met het doel, den Hervormer voor alle booze aanslagen te beveiligen.

Nochtans geloofde menigeen, dat Luther verraderlijk was omgebracht. ‘Als gij dat gedaan hebt,’ zeide het verbitterde volk tot de priesters, ‘zullen wij zijn dood spoedig wreken.’

(40)

‘Ik zit hier op den Wartburg’, zeide Luther, ‘als eenmaal Johannes op Patmos.’ Toch beviel het den vurigen man niet in het stille kasteel. Nooit

Luther het Nieuwe Testament vertalend.

was hij er recht gezond. Hij besteedde echter zijn tijd zoo goed mogelijk en hield zich bezig met het vertalen van het Nieuwe Testament in het Duitsch, zoodat iedereen de blijde Boodschap der zaligheid kon leeren kennen.

Onze historie in woord en beeld

(41)

Later vertaalde Luther ook het Oude Testament. Daarbij dichtte hij vele schoone liederen, die door duizenden gezongen werden.

Het meest bekend is wel het volgende:

Luther.

Een vaste burcht is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen.

Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen;

De vijand rukt vast aan, Met opgestoken vaan, Hij draagt zijn rusting nog, Van gruwel en bedrog, Maar zal welhaast verdwijnen.

Zooals Luther in Duitschland, streden Zwingli en Calvijn in Zwitserland voor de Evangelische waarheid. Zwingli was pastoor te Zürich en onderwees daar met allen ijver de menschen in het woord Gods.

(42)

Calvijn arbeidde jarenlang als professor aan de hoogeschool te Genève, die onder zijne leiding wereldberoemd werd. Zoo verbreidde zich de nieuwe leer over een groot deel van Europa en werd het licht der waarheid,

Calvijn.

zoolang onder eene korenmaat verborgen, weer op den kandelaar geplaatst.

Ziet hier een helder licht, een hoog begaafde geest, Vol wetenschap en deugd, de eere van Geneven, Wiens vlugge pen een schrik voor Rome is geweest En haar verheven stoel deed waggelen en beven.

Onze historie in woord en beeld

(43)

VII. Een woelige tijd.

1555-1566.

De vijfde Karel, wars van kroon en staf, Staat aan Filips zijns vaders erfdeel af.

Maar had hij ooit voorzien, wat bitt're rampen, Wat schrik'lijk leed, wat fel en eind'loos kampen Die afstand zou verwekken - Nederland

Waar niet zoo vroeg ontvallen aan zijn hand.

Karels afstand.

DEN 25sustenOctober 1555 is er te Brussel eene aanzienlijke vergadering bijeen.

Een groot aantal edellieden en afgevaardigden der verschillende Nederlandsche gewesten zijn samengekomen om getuige te zijn van eene zeldzame plechtigheid.

Keizer Karel, het regeeren moede, zal

(44)

afstand doen van het bewind. Vruchteloos heeft hij getracht, de Hervorming te onderdrukken; daarbij gevoelt hij zich zwak en ziekelijk, zoodat hij vurig naar rust verlangt.

Leunende op den schouder van een jong edelman, Prins Willem van Oranje genaamd, houdt de Keizer eene treffende redevoering tot de Staten.

Vóór hem geknield ligt zijn zoon en opvolger Filips, aan wien hij, diep bewogen, zijn zegen geeft. Voortaan zal deze Filips, een norsche en hoogmoedige Spanjaard, Heer der Nederlanden zijn.

Filips II.

Ziedaar Filips, die 'tonde Nederland vertrad, Die 't vuur der wraak ontstak, toen 't om genade bad.

Filips hield niet van de Nederlanders, evenmin als ons volk van hem. Veel liever dan in dit land van moeras en nevel, waarin zooveel verfoeielijke ketters waren, woonde hij in het schoone, zonnige Spanje. Daarom vertrok de Spaansche Koning, zoo gauw hij kon, naar zijn vaderland. Te Vlissingen ging Filips aan boord.

Tot de talrijke edellieden, die den Vorst naar de haven vergezelden, behoorde ook Willem van Nassau, Prins van Oranje. Daar scheidden

Onze historie in woord en beeld

(45)

Filips en Prins Willem voor altijd, doch niet als vrienden. Voortaan zouden zij tegen elkaar strijden levenslang.

Afscheid van Filips en Prins Willem.

Filips wilde vóór alle dingen de nieuwe leer onderdrukken. Daarom liet hij de ketters nog heviger vervolgen dan zijn vader gedaan had. 't Baatte echter niet, want ook thans weer, evenals in den eersten Christentijd, bleek het bloed der martelaren het zaad der Kerk te zijn. ‘Het was - zooals iemand eens zeide - of men ketters zaaide;

hoe meer er verbrand werden, hoe meer er kwamen.’

Gelukkig was Willem van Oranje niet zoo onverdraagzaam als de Spaansche Koning en ijverde hij krachtig voor vrijheid van godsdienst. Hij hoopte, dat nu Filips weg was en 's-Konings zuster Margareta het bewind voerde, de Protestanten wat beter zouden behandeld worden.

Het verblijdde hem, dat eenige honderden edellieden met elkaar een verbond sloten, om ons volk tegen geloofsvervolging te beschermen. Den 15ddenApril 1566 begaven zich een groot aantal dezer aanzienlijke

(46)

mannen naar het paleis der Landvoogdes om op afschaffing der plakkaten tegen de ketters aan te dringen.

Margareta en de edellieden,

Margareta was hevig ontsteld. Zij wist niet, wat te doen. Eén harer raadsheeren, Barlaimont geheeten, stelde haar echter gerust.

Vrees niets, Mevrouw, 't is maar een hoopje Geuzen, Sprak Barlaimont tot de verschrikte Margareet.

Die schimpnaam werd de edelste aller leuzen, Een eerenaam voor 't volk, dat om de vrijheid streed.

Geuzen, bedelaars voor de vrijheid des volks, dat wilden de edellieden wel zijn. Tot teeken daarvan droegen zij voortaan een penning, waarop een bedelzak was afgebeeld, met twee ineengeslagen rechterhanden. Aan de andere zijde zag men het beeld van Filips.

Onze historie in woord en beeld

(47)

Het opschrift van den penning luidde: In alles getrouw aan den Koning, tot het dragen van den bedelzak toe.

Een geuzenpenning.

Wat waren de Protestanten blij, dat de edellieden voor hen in de bres sprongen!

Nu behoeven wij niet meer zoo bang voor vervolging

Een Hagepreek.

te zijn, dachten de geloovigen in Nederland. Voortaan hielden zij daarom hun vergaderingen niet meer in 't verborgen, maar kwamen zij bijeen in

(48)

het open veld. Duizenden schaarden zich dan om een prediker, die hun Gods Woord verkondigde en luide klonk hun psalmgezang door bosch en veld. Zulke

samenkomsten werden hagepreeken genoemd.

Deze predikers leerden aan de menschen, dat zij niet tot Maria en de heiligen de toevlucht moesten nemen, maar tot den Heere Jezus Christus, den eenigen Heiland en Zaligmaker. Voor velen was deze prediking ten zegen. Doch niet allen gingen naar de hagepreeken uit liefde tot het Woord Gods. Er waren onder de toehoorders ook onruststokers, die alleen luisterden of de prediker iets zeide over den

beeldendienst in de Roomsche Kerk.

De beeldenstorm.

Aan die afgoderij zouden ze wel eens een einde maken. In Augustus 1566 trokken groote scharen zingende en tierende naar de Roomsche kerken en sloegen alles kort en klein, wat zij daar vonden. Zoo werden

Onze historie in woord en beeld

(49)

door 't heele land de beelden òf stukgeslagen òf uit de kerken verwijderd.

D' afgodenbeelden zijn ommegesmeten, Dat heeft de Vive-le-geus gedaan.

Natuurlijk waren de Roomsch-Katholieken met den beeldenstorm volstrekt niet ingenomen. Velen hunner verlangden, dat de belhamels streng zouden worden gestraft.

Dit kunnen we wel zien uit het volgende versje, dat aan Filips II werd opgedragen:

Och, houd uw hand niet langer stil, Te straffen deze Geus-gezellen.

Gij hebt de macht; heb ook den wil.

't Zijn vijanden, 't zijn al rebellen.

Gij zijt onze Konink ende Heer, Gij weet het, wat er wordt gedaan.

Laat kerkenscheuders nimmermeer Ougekastijd dus henengaan.

Nu, aan kastijding zou Filips het niet laten ontbreken. Een zware storm zou over het land losbarsten.

(50)

VIII. De man des bloeds.

1567-1568.

Het gansche land is één schavot!

En hij, die beelden heeft gebroken En hij, die beelden heeft gewroken All ondervinden 't zelfde lot.

DE Spaansche Koning was buiten zichzelven van woede, toen hij vernam, wat hier gebeurd was. Hij sloeg de hand aan zijn baard en zwoer bij de ziel zijns vaders, dat hij den beeldenstorm bloedig zou wreken. ‘Alle Nederlanders,’ zoo sprak hij,‘zijn des doods schuldig. De Protestanten, omdat zij de beelden hebben gebroken, de Roomschen, omdat zij 't niet hebben belet.’ Om dit vreeselijk vonnis uit te voeren, koos hij den hertog van Alva, een man, hard en onbuigzaam van aard, wreed en zonder mededoogen.

Alva.

Maal Alva, Neêrlands roe, met verf van gal en bloed, Dien krijgsman, hard als staal en bitterder dan roet, Die achttien duizend op schavotten liet ontlijven Eu honderdduizenden verdelgen of verdrijven.

Onze historie in woord en beeld

(51)

Alva daagde allen, die hij wilde vonnissen, voor een nieuwe rechtbank, ‘den Raad van Beroerten’ geheeten. Zoo werden duizenden onschuldigen omgebracht. Vooral had hij het op rijken en aanzienlijken gemunt. Daartoe behoorden ook de edele graven van Egmond en Hoorne, die Zaterdag vóór Pinksteren van het jaar 1568 te Brussel op 't schavot werden onthoofd.

Hoorne en Egmond.

Dit's Egmond, dien de nijd van Alva hielp aan kant, De dapp're veldheer, schild en speer van Nederland.

En naast hem Hoorne's graaf, de admiraal ter zee, Die samen met zijn vriend de dwing'landij bestreê.

Graaf Lodewijk.

Ook Oranje werd voor den Raad van Beroerten gedaagd. Gelukkig echter was hij naar Duitschland geweken. Daar was hij veilig voor Alva en kon hij een leger verzamelen om den dwingeland te verdrijven.

Dat leger stond onder bevel van Lodewijk en Adolf, twee broeders van den Prins

(52)

Adolf, door een sabelhouw en een pistoolschot gewond, stierf den heldendood.

Graaf Adolf sneuvelt.

Graaf Adolf, edel, jong en schoon, Zijn vrome Moeders vierde zoon, Was de eerste, die zijn leven

Voor 't heiligst recht zou geven.

Wat was Prins Willem bedroefd, toen hij den dood van Adolf vernam! Toch verloor hij den moed niet; hij wilde voortaan zijn leven wijden aan de zaak der verdrukte Nederlanders. In den strijd tegen Spanje, die tachtig jaren duren zou, offerde hij goed en bloed, om voor ons volk te verwerven de zoo vurig begeerde vrijheid van geweten.

Voor Godes Woord geprezen, Heeft hij, vrij (zeer) onversaagd, Als een held, zonder vreezen

Zijn edel bloed gewaagd.

Onze historie in woord en beeld

(53)

IX. Inneming van Den Briel.

1572.

Op den eersten April Verloor Alva zijn Bril.

ZOO luidt een oud en bekend rijmpje uit de 16eeeuw. Met dien Bril bedoelde men de sterke stad Den Briel, die in 1572 door de Watergeuzen veroverd werd.

Een Watergeus.

Deze Watergeuzen waren woeste zeeschuimers. Door Alva van huis en have beroofd of gedwongen hun vaderland te verlaten, zwalkten

(54)

zij op de wijde wateren rond. Wee der bemanning, wanneer hun een Spaansch schip in handen viel. Zonder mededoogen werden allen gedood of de voeten gespoeld, d.i.

over boord geworpen. Het vaartuig en de lading werd doorgaans in Engeland verkocht.

In Maart 1572 gaf evenwel de Engelsche Koningin - op aanstoken van Alva - aan de Watergeuzen bevel, haar land onmiddellijk te verlaten.

Waar nu heen? Zoo vroegen de Geuzen zich af. Zij besloten, op het Vlie aan te houden en de eene of andere stad in Noord-Holland te gaan plunderen. Zoo stevenden zij naar het Noorden en waren reeds ter hoogte van Egmond gekomen, toen de wind eensklaps draaide en de vloot naar het Zuiden joeg tot vóór den mond van de Maas.

Inneming van Den Briel.

Nu komt bij de Geuzen het plan op, zich van Den Briel meester te maken. Op Dinsdag den 1stenApril laten zij voor deze stad het anker vallen en eischen haar op in naam van den Prins van Oranje. De Graaf Van der Marck, admiraal der

Watergeuzen, geeft aan de Brielsche

Onze historie in woord en beeld

(55)

regeering twee uur tijd om te beraadslagen. De leden van den Raad weten niet wat te doen.

Graaf Van der Marck eischt kort besluit.

Maar de een verstomt in bange zuchten Een ander is bedacht op vluchten, Een derde is reeds de veste uit.

Dat ziet Van der Marck en toornig geeft hij aan zijne mannen bevel tot den aanval.

Weldra rukken de Geuzen van twee kanten de stad binnen en Den Briel is in onze macht.

En ziet, daar waait de oranjevaan Van Brielle's torenrand;

En hoort, daar klinkt het blij geschal:

Oranje leev'! De dwing' land vall', En vrij zij 't vaderland!

(56)

X. Het beleg van Haarlem.

1573.

Op Haarlems wal.

HET voorbeeld van Den Briel werd spoedig gevolgd. Nog voor het einde van 1572 hadden de meeste steden van Holland het Spaansche juk afgeschud. Daardoor ontbrandde Alva in hevigen toorn en hij zond

Onze historie in woord en beeld

(57)

zijn zoon Don Frederik met een groot leger om de afvallige steden weer tot onderwerping te brengen.

Tegen het einde des jaars sloeg Don Frederik het beleg om de stad Haarlem. De wakkere bezetting wilde echter van geen overgave weten. Zelfs de vrouwen gingen onder aanvoering van de moedige Kenau Hasselaar naar de muren om den vijand te bestrijden.

Bij Haarlems lang beleg, 't geschiedblad tuigt ervan, Gold elke man een held en elke vrouw een man.

En toch is de heldenmoed der Haarlemmers tevergeefs.

Want zie, daar daagt een vijand op, Die hen vervult met schrik.

Hij staart hen aan, zijn zwakke prooi, Met aak'lig hollen blik.

De honger! ach, wie heeft nog ooit Dien schrik'bre wederstaan?

De zwakke sterv'ling beeft voor hem.

Moet buigen of - vergaan!

Vergeefs was toen 't vergoten bloed, Der helden dapperheid.

Vergeefs der vrouwen fieren moed, Des veldheers wijs beleid.

Haarlem moest zich overgeven en een schrikkelijk bloedbad werd in de ongelukkige stad aangericht. De dappere verdedigers moesten hun heldenmoed met den dood bekoopen.

Eén hunner echter, de vaandrig Pieter Hasselaar had gemakkelijk kunnen ontvluchten, want de Spaansche soldaten, uitgezonden om hem

(58)

gevangen te nemen, grijpen bij vergissing zijn broeder Nicolaas. Doch neen, dat wil hij niet. Stoutmoedig treedt hij de Spaansche krijgers tegemoet en zegt: ‘Laat mijn broeder los, want ik ben de vaandrig

Pieter Hasselaar gevangen genomen.

Hasselaar.’ Nu wordt hij meegevoerd en zijn broeder losgelaten. Gelukkig kwam hij later weer vrij.

Onze historie in woord en beeld

(59)

XI. Leiden belegerd en ontzet.

1574.

EEN jaar later slaan de Spanjaarden het beleg om de stad Leiden. Al spoedig krijgt de Vroedschap behoefte aan geld. Wat te doen? Men besluit, papieren noodmunten uit te geven, die later tegen gewone geldstukken zullen worden ingewisseld. Hier ziet gij er een van 28 stuivers afgebeeld.

Een papieren noodmunt.

Erger was het, dat na weinige maanden de honger zijn intrede deed in de stad.

Men at niet alleen het vleesch van paarden, maar ook van honden en katten, ratten en muizen. Later kookte men zelfs gras en boombladeren.

Tengevolge van zulk walgelijk voedsel brak onder dc bevolking eene vreeselijke pestziekte uit, waardoor dagelijks meer dan honderd menschen werden ten grave gesleept. Ten einde raad, gaan eindelijk eenige burgers naar den Burgemeester en verzoeken hem om de overgave der stad.

‘Geef,’ zeggen zij,

Geef, stadvoogd, vest en burchtslot op, Zie, hoe de ellende stijgt ten top.

Ons voedsel is slechts aas en draf

De stad, in puin verkeerd, wordt haast ons aller graf.

(60)

Doch de kloeke Burgemeester Van der Werff wil van geen overgave weten.

Doorstoot mijn borst (zoo klinkt zijn taal)

Komt, slacht en kerft mijn lijf! 'k Bied u mijn eigen staal.

Deelt onder u mijn vleesch, als 't laatste voedsel om!

Maar nooit plant Spanjes beulendrom

Op 't puin, van eerlijk bloed van zooveel burgers rood De vloekbanier, dan na mijn dood!

Leidens Burgemeester en de wanhopige burgers.

De standvastigheid van den onverschrokken Burgemeester werd door eene heerlijke uitkomst bekroond. Toen de nood op 't hoogst was, was de redding nabij. Prins Willem had de dijken van Maas en IJsel laten doorsteken; door het water wilde hij de Spanjaarden verjagen.

Onze historie in woord en beeld

(61)

Tweehonderd platboomde vaartuigen, met Geuzen bemand, lagen gereed om naar Leiden te varen.

Eindelijk, den 29sustenSeptember, joeg een hevige storm uit het Noordwesten het zeewater landwaarts in.

Leiden ontzet.

Zoo konden de Geuzenschepen de stad naderen; vier dagen later voeren zij Leiden binnen.

(62)

Welk eene vreugde heerschte toen in de stad!

Haring en wittebrood, Leiden heeft nu geen nood,

riep men vol vreugde. ‘Leiden is ontzet! God zij eeuwig geprezen!’ juichte het volk en stroomde naar de kerk om den Heere te danken voor zoo groote uitredding.

Ter gedachtenis aan het binnenkomen der Geuzenvloot liet de Vroedschap drie jaar later in twee steenen aan de Vlietbrug het volgende versje uithouwen:

Men was in groot verdriet, Want eten was er niet

Eu 't volk van honger schreijden.

Ten laetst God nederziet En sendt deur deze Vliet Broot, spijs en drank in Leijden.

Naast God was deze gelukkige uitkomst te danken aan den kloeken Burgemeester, die liever had willen sterven dan zich overgeven.

Onze historie in woord en beeld

(63)

XII. De Unie en haar Hoofd.

1579-1584.

ONZE Vaderen begrepen, dat zij alle krachten moesten inspannen, om op den duur aan den vijand weerstand te kunnen bieden. Daartoe was het noodig, elkaar trouw bij te staan.

Den 23stenJanuari 1579 komen uit de Nederlandsche gewesten eenige aanzienlijke mannen te Utrecht samen om over den toestand dezer landen te spreken.

De Unie van Utrecht gesloten.

De voornaamste onder hen is Jan van Nassau, eenig overgebleven broeder van den Prins. Graaf Jan weet te bewerken, dat de Noordelijke Provinciën met elkaar een verbond sluiten om gezamenlijk het machtige Spanje te bestrijden.

Graaf Jan vereenigt door den band Der Unie vijf gewesten

Eu legt den hoeksteen, waarop Nederland Zijn staatsgebouw zal vesten.

(64)

Later kwamen er nog twee gewesten bij. De vereenigde provinciën

Graaf Jan van Nassau.

kozen tot wapen een rood schild, waarop een gekroonde gouden leeuw

Leew met pijbundel.

stond. Hij hield een zwaard in den rechtervoorpoot; zijn linkerpoot omklemde een bundel, uit zeven pijlen bestaande. De wapenspreuk luidde: Eendracht maakt macht!

Wij zagen dus, dat Jan

Wilem van Oraje.

van Nassau de Unie van Utrecht gesloten had. En toch, haar eigenlijk Hoofd was hij niet. Dat was Willem van Oranje, die van den aanvang af den strijd tegen Spanje bestuurd had.

Dat wist Filips van Spanje ook wel. Daarom wilde hij onzen geliefden Prins uit den weg ruimen. Hij beloofde 75000 gulden en brieven van adeldom aan wie zijn geduchten tegenstander op de eene of andere wijze om het leven bracht.

Weldra dagen er personen op, laaghartig genoeg om het bloedgeld te willen verdienen.

Onze historie in woord en beeld

(65)

In 1584 zijn er. te Delft, 's-Prinsen woonplaats, wel vijf. Op den 10denJuli van dat jaar heeft Prins Willem juist zijn middagmaal genuttigd en loopt een trap op om zich naar een ander vertrek te begeven. Nog is hij pas op de tweede trede, of daar springt plotseling uit een duisteren hoek een booswicht te voorschijn, die een pistool op den Vorst afschiet. Oranje is doodelijk getroffen en onder den uitroep: ‘Mijn God! Ontferm U over mij en dit arme volk!’ zinkt hij achterover.

Prins Willem vermoord.

Daar ligt de Hoop van Staat!

wie stuit nu Spanjes woeden?

De handen hangen slap de held is bleek van schrik:

Wie leeft er, die na hem ons Neêrland kan behoeden?

Zoo sprak het weerloos volk,

maar Neêrlands God zei: IK! hi>’

(66)

XIII. Prins Maurits.

1584-1625.

Prins Maurits, held der helden En schranderst legerhoofd!

Wie zal uw roem vermelden Door later nooit verdoofd?

Prins Maurits.

ZOO zong onze dichter Nicolaas Beets en met recht. Maurits heeft den strijd, door zijn vader manmoedig begonnen, glansrijk voortgezet. Niet slechts veroverde hij vele steden en sterkten, maar ook in het open veld wist hij den vijand te overwinnen.

Onze historie in woord en beeld

(67)

Den grootsten roem verwierf hij in den slag bij Nieuwpoort, den 2denJuli van het jaar 1600.

In 't heetst van den strijd.

Maurits wilde zich meester maken van de stad Duinkerken, in dien tijd een broeinest van zeeroovers. Onderweg stuitte hij echter bij Nieuwpoort op een Spaansch leger, bijna even sterk als het zijne. De toestand van Maurits was hachelijk; verloor hij den slag, dan was het met de Republiek gedaan. Geen oogenblik ontzonk hem evenwel de moed. Op zijn witten hengst gezeten, draafde hij over 't slagveld naar die punten, waar de strijd het hevigst was. Gelukkig, na eene worsteling van vier uren moesten eindelijk de Spanjaarden wijken, ja gingen in wanorde op de vlucht.

De overwinning was ons!

Prins Maurits steeg van zijn paard, knielde in het duinzand neer en riep uit: ‘O Heere! Wat zijn wij, arme zondige menschen, dat Gij ons heden tot eer en glorie van Uwen Naam zoodanig geluk mededeelt. U zij de roem en de dank tot in eeuwigheid!’

Van den tocht naar Duinkerken kwam niets. Ons leger was daartoe teveel verzwakt.

Het was in 's-vijands land bekneld geweest evenals

(68)

eenmaal Israël tusschen Faraö en de Roode Zee. Doch God had redding gegeven.

Na den slag.

Eeuw in, eeuw uit, o Nieuwpoorts helden, Zal 't nageslacht uw roem vermelden.

Onze historie in woord en beeld

(69)

XIV. Strijd in eigen boezem.

1609-1621.

Vermaarde balling van het ijv'rig Vlaanderland, Vlieg niet te hoog in 't licht met uw geleerd verstand,

zeide een dichter eens van den Leidschen hoogleeraar Gomarus.

Gomarus.

NU, geleerd en verstandig was professor Gomarus ongetwijfeld. Daarbij was hij ook oprecht godvreezend. 't Hinderde hem, dat Arminius, evenals hij hoogleeraar aan de universiteit te Leiden, van de leer der Kerk afweek. Rusteloos streed Gomarus tegen deze dwalingen. De vrienden van Arminius, Remonstranten geheeten,

handhaafden echter hunne gevoelens en de verdeeldheid nam met den dag toe.

Eindelijk - na jarenlangen strijd - zullen de geschillen beslist

(70)

worden op eene Nationale Synode, die den 13denNovember 1618 bijeenkomt.

Synode te Dordrecht.

Deze kerkvergadering wordt gehouden in de groote bovenzaal van den

Kloveniersdoelen te Dordrecht. Langs de zijwanden staan drie rijen banken voor de leden der Synode en dicht bij den ingang nog twee dwarsrijen elk van vier banken.

Aan de tafel in 't midden zitten vijftien voorname, geleerde Remonstranten. Vóór aan de tafel bij den schoorsteen zit de Voorzitter der Synode, Johannes Bogerman, predikant te Leeuwarden.

Onze historie in woord en beeld

(71)

Dit's Bogermans gelaat, Voorzitter ter Synode

Van Dordrecht, toen de twist den vreê der kerken doodde.

In deze vergadering worden de verschilpunten beslist. De gevoelens der

Remonstranten worden veroordeeld, zoodat hunne leeraars niet meer mogen prediken.

Weigeren zij te gehoorzamen, dan moeten zij het land verlaten.

Niet alleen predikanten, ook voorname regeeringspersonen ondervonden onaangename gevolgen van den godsdienststrijd. Zoo werd Johan van Oldenbarnevelt, de machtige en bekwame Landsadvocaat, gevangen genomen en door 24 rechters eenparig ter dood veroordeeld. Hij had getracht met geweld aan de Remonstranten de overwinning te bezorgen.

Den 14denMei 1619 werd op het Binnenhof te 's-Gravenhage het strenge vonnis voltrokken. Drie zijner voornaamste vrienden, De Groot, Hoogerbeets en Ledenberg geheeten, hadden den Advocaat krachtig

(72)

in zijn strijd bijgestaan en werden daarom op het slot Loevestein gekerkerd.

In dat kasteel zullen de gevangenen hun leven moeten slijten. Aan ontvluchten viel, naar het scheen, niet te denken. Althans Vondel, de prins onzer dichters, zei er van:

Geweld van wallen, dubb'le gracht Ontruste honden, wacht bij wacht, Beslagen poorten, ijz'ren boomen, Geknars van slotwerk, breede stroomen Eu d' onvermurw'bre kastelein

Verzekerden op Loevestein

Den grooten Huigen, buiten duchten Van in der eeuwigheid te ontvluchten.

De Groot op Loevestein.

En toch gelukte het aan een der gevangenen, den geleerden Hugo

Onze historie in woord en beeld

(73)

de Groot, zijne bewakers te verschalken. Elke maand kreeg De Groot een kist met boeken, die hij weer terugzond, nadat hij ze gelezen had. Zijn dienstmeisje Elsje raadt hem eens aan, zelf in de kist te kruipen. De Groot doet het, na vurig om Gods hulp en bijstand gebeden te hebben. Daarop laat Elsje den koffer met zijn vreemden inhoud naar de schuit brengen. En waarlijk

De schildwacht draagt dien zwaren buit Op Elsje's beê voor boeken uit.

Zoo kwam De Groot veilig te Gorcum en begaf zich kort daarop naar Parijs.

Maurits keek er niet vreemd van op, dat Hugo de Groot ontvlucht was. ‘'t Is geen wonder,’ zeide hij, ‘want De Groot was loozer dan al zijne rechters.’

Langzamerhand bedaarde de geweldige godsdienststrijd en toen na Maurits' dood zijn broeder Frederik Hendrik stadhouder werd, begon men aan de Remonstranten vrijheid van godsdienstoefening toe te staan.

(74)

XV. Oranje en zijne zonen.

1533-1647.

'k Ben die God, die eens uw vad'ren uit het Spaansch Egypte bracht.

Die met Willem van Oranje Neêrland scheppend heeft gedacht.

Die door Maurits veertig steden aan uw Staatskroon heeft gesnoerd

Onze historie in woord en beeld

(75)
(76)

XVI. Vrede te Munster.

1648.

Het sluiten van den vrede te Munster.

Zestien honderd acht en veertig!

Doorgeworsteld was de kamp, En ten eind de bloedtaf' reelen

Van den langen oorlogsramp.

Onze historie in woord en beeld

(77)

Wel mocht een onzer vaderlandsche dichters juichen:

Nederland is opgerezen Uit het slijk.

En behoeft niet meer te vreezen 't Spaansche Rijk

't Heeft in 't eind zijn slaafschen keten Gansch geslaakt,

En zijn dwangeloos geweten Vrijgemaakt.

Denk, o Neerland! aan die helden, Die hun bloed

Deden stroomen langs uw velden.

Prijs hun moed.

Laat met roem den naam dier steden Die 't geweld

Van hun zwakken wal bestreden Zijn vermeld.

Wie zou Neêrlands God niet eeren, Die Zijn macht,

In ons onheil af te keeren Heeft volbracht!

Laat ons dan Zijn goedheid roemen, Hand aan hand;

En Hem steeds den Redder roemen Van ons land.

(78)

XVII. De gouden eeuw.

1600-1700.

Het Muiderslot.

DE gouden eeuw! Zoo noemde men den tijd van Frederik Hendrik en met recht.

Ons volk werd rijk en machtig niet alleen, maar het muntte ook uit in kunsten en wetenschappen.

Nooit hadden we zulke groote dichters als toen.

Vondel

Op het Muiderslot woonde de dichter en schrijver Pieter Cornelisz. Hooft, die telkens andere dichters en dichteressen bij zich noodigde. Veel hield hij van Vondel, die met recht den Prins onzer dichters wordt genoemd, al werden zijne verzen ook niet half zooveel gelezen als die van den Zeeuwschen dichter Cats.

Cats was dan ook veel eenvoudiger en bevattelijker.

Onze historie in woord en beeld

(79)

Hier hebt enkele van zijne rijne rijmpjes, die gij wel moogt onthouden.

Cats.

Een penning op zijn tijd bespaard, Is naderhand een gulden waard.

Hoe zwaarder lot Hoe nader God!

Nering zonder verstand Is verlies voor de hand.

Gelukkig is de mensch, die als hij gaat te bed, Zijn rekening met God gedurig effen zet.

Indien gij vrek en gierig zijt, Zoo weest het dan met uwen tijd.

Men ziet het hier en overal,

Waar hoogmoed komt, daar naakt de val.

Gaan uw zaken naar uw wenschen,

Dankt God, maar pocht niet bij de menschen.

(80)

Niet alleen de dichtkunst, maar ook de schilderkunst kwam tot een grooten trap van bloei. De grootste

Rembrandt.

en bekwaamste onzer schilders was ongetwijfeld Rembrandt van Rijn. De aardigste en koddigste was echter Jan Steen, die te Leiden woonde.

Jan Steen was van beroep schilder en bierbrouwer tegelijk, 't Meest legde hij zich toe op grappige onderwerpen. Zoo penseelde hij een kwakzalver, die op de markt drankjes verkoopt, een verwarde huishouding, het Sint-Nicolaasfeest en dergelijke.

Het Sint-Nicolaasfeest.

Onze historie in woord en beeld

(81)

XVIII. Michiel de Ruyter.

1607-1676.

MICHIEL Adriaansz. de Ruyter werd in het jaar 1607 te Vlissingen geboren. Geen knaap in Vlissingen was ondeugender clan hij. Van de school weggezonden, moest de kleine Michiel in de lijnbaan van Mijnheer Lampsens aan 't werk. Daar kon hij een stuiver per dag verdienen, door aan een wiel te draaien. Doch al spoedig verveelde hem dat en als hij vrij was, liep hij naar de haven om naar de schepen te kijken.

Een oorlogsschip.

Zijn hart trok hem naar de zee; daar hoopte hij eenmaal stoute daden te doen.

Op zekeren dag bracht de onverschrokken knaap heel Vlissingen in opschudding door op den kerktoren te klimmen, die juist

(82)

hersteld werd. Boven gekomen, hield de kleine bengel zich met de eene hand stevig vast en zwaaide met de andere zijn hoedje in t' rond.

Michiel op den toren.

Wat was Michiels vader boos, toen hij dat hoorde! Hij besloot nu echter, den jongen naar zee te laten gaan. Zoo kreeg de kleine Michiel zijn zin.

Hij werd op een koopvaarder geplaatst en gedroeg zich daar voorbeeldig. Ook was hij vlug en dienstvaardig; als een kat klom hij in 't want, als er iets aan de zeilen of het touwwerk te doen viel.

Voortdurend deed hij zijn best en binnen eenige jaren klom hij op tot kapitein.

Eindelijk zelfs bereikte hij den rang van opperbevelhebber onzer vloot.

De knaap, die eens door 'f kluisgat kroop, Werd Hollands roem en Hollands hoop, De glorie van zijn dagen.

Onze historie in woord en beeld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Avonturijn en de Catharinaschool hebben namelijk last van een hardnekkig probleem, waarbij al onze positieve punten in het niet vallen.. We zijn allebei een zogenaamde

Lodewijk bedacht zich eens even en zei: ‘Als vader van de reis komt, laat hij mij dan mee naar de haven nemen, om al de schepen te zien, en ze mij eens allemaal uit te leggen..

natuurtoestand der taal de conditio sine qua non voor eene waarlijk historische spraakkunst. Want; wil de spraakkunst iets meer zijn dan spraakleer, wil zij alles wat stijf en droog

Vragen waarvan ik nog niet een echt antwoord heb gekregen waar ik een dik boek over kan schrijven hoe de burgers zijn en worden misleid met als gevolg dat we snel even iets in

De Nationale Grasdag was 22 januari in Zeist amper begonnen, of Goof Rijndorp van Bras Fijnaart trapte het lezingenprogramma al af met slecht nieuws: ‘Als we nu niet in actie

Wat betreft het BIBF gaan die wijzigingen over de maximumduur van de stage (6 jaar), de mogelijkheid tot beroep tegen de beslissingen van de jury van het praktisch

De NVA maakt zich sterk voor een autismevriendelijke samenleving waarin mensen met autisme op alle mogelijke gebieden - zoals wonen, werk, zorg, vrije tijd en onderwijs -

Aldus aangespoord begon Henkie zijn evoluties in het natte element, en schoon in den beginne de oefeningen zich in hoofdzaak bepaalden tot het grondig natmaken en onderdompelen