• No results found

De gouden eeuw. 1600-1700

Het Muiderslot.

DE gouden eeuw! Zoo noemde men den tijd van Frederik Hendrik en met recht. Ons volk werd rijk en machtig niet alleen, maar het muntte ook uit in kunsten en wetenschappen.

Nooit hadden we zulke groote dichters als toen.

Vondel

Op het Muiderslot woonde de dichter en schrijver Pieter Cornelisz. Hooft, die telkens andere dichters en dichteressen bij zich noodigde. Veel hield hij van Vondel, die met recht den Prins onzer dichters wordt genoemd, al werden zijne verzen ook niet half zooveel gelezen als die van den Zeeuwschen dichter Cats.

Cats was dan ook veel eenvoudiger en bevattelijker.

Hier hebt enkele van zijne rijne rijmpjes, die gij wel moogt onthouden.

Cats.

Een penning op zijn tijd bespaard, Is naderhand een gulden waard.

Hoe zwaarder lot Hoe nader God! Nering zonder verstand Is verlies voor de hand. Gelukkig is de mensch, die als hij gaat te bed, Zijn rekening met God gedurig effen zet.

Indien gij vrek en gierig zijt, Zoo weest het dan met uwen tijd. Men ziet het hier en overal,

Waar hoogmoed komt, daar naakt de val. Gaan uw zaken naar uw wenschen,

Niet alleen de dichtkunst, maar ook de schilderkunst kwam tot een grooten trap van bloei. De grootste

Rembrandt.

en bekwaamste onzer schilders was ongetwijfeld Rembrandt van Rijn. De aardigste en koddigste was echter Jan Steen, die te Leiden woonde.

Jan Steen was van beroep schilder en bierbrouwer tegelijk, 't Meest legde hij zich toe op grappige onderwerpen. Zoo penseelde hij een kwakzalver, die op de markt drankjes verkoopt, een verwarde huishouding, het Sint-Nicolaasfeest en dergelijke.

Het Sint-Nicolaasfeest.

XVIII. Michiel de Ruyter. 1607-1676.

MICHIEL Adriaansz. de Ruyter werd in het jaar 1607 te Vlissingen geboren. Geen knaap in Vlissingen was ondeugender clan hij. Van de school weggezonden, moest de kleine Michiel in de lijnbaan van Mijnheer Lampsens aan 't werk. Daar kon hij een stuiver per dag verdienen, door aan een wiel te draaien. Doch al spoedig verveelde hem dat en als hij vrij was, liep hij naar de haven om naar de schepen te kijken.

Een oorlogsschip.

Zijn hart trok hem naar de zee; daar hoopte hij eenmaal stoute daden te doen. Op zekeren dag bracht de onverschrokken knaap heel Vlissingen in opschudding door op den kerktoren te klimmen, die juist

hersteld werd. Boven gekomen, hield de kleine bengel zich met de eene hand stevig vast en zwaaide met de andere zijn hoedje in t' rond.

Michiel op den toren.

Wat was Michiels vader boos, toen hij dat hoorde! Hij besloot nu echter, den jongen naar zee te laten gaan. Zoo kreeg de kleine Michiel zijn zin.

Hij werd op een koopvaarder geplaatst en gedroeg zich daar voorbeeldig. Ook was hij vlug en dienstvaardig; als een kat klom hij in 't want, als er iets aan de zeilen of het touwwerk te doen viel.

Voortdurend deed hij zijn best en binnen eenige jaren klom hij op tot kapitein. Eindelijk zelfs bereikte hij den rang van opperbevelhebber onzer vloot.

De knaap, die eens door 'f kluisgat kroop, Werd Hollands roem en Hollands hoop, De glorie van zijn dagen.

Aanschouw den held, der Staten rechterhand, Den redder van 't vervallen Vaderland, Die in één jaar twee groote koninkrijken Tot driemaal toe de trotsche vlag deed strijken. Het roer der vloot, den arm, daar God door streê; Door hem herleeft de vrijheid en de vreê.

Michiel de Ruyter.

In het jaar 1664 - De Ruyter was toen 57 jaar oud - had hij aan de westkust van Afrika een aardige ontmoeting. Daar maakte hij kennis met een neger, die

Onderkoning was en Hollandsch sprak. En wie was dat, denkt gij? Niemand anders dan Jan Company, met wien Michiel vroeger te Vlissingen, toen hij nog

bootsmansjongen was, dikwijls had gespeeld.

dat De Ruyter zich op de Hollandsche vloot bevond, maar kon eerst niet gelooven, dat zijn vroegere speelmakker admiraal was geworden.

‘Michiel de Ruyter admiraal? Zou 't mooglijk wezen!’ Riep hij verwonderd uit! ‘De Ruyter, dien 'k voor dezen Als bootsmansjongen, nu reeds vijftig jaar omtrent Geleên, te Vlissingen, in Zeeland, heb gekend?

De Ruyter en Jan Company.

En toch was het zoo. De beide vrienden herkenden elkander dadelijk en spraken lang over de vroolijke dagen hunner jeugd. De Ruyter had gaarne den Negervorst mee naar Holland genomen, maar daar had Jan Company geen zin in.

‘O neen, sprak Jan Company,

‘- Vertrouw uw ouden makker vrij,

Ik vind veel grooter heil in de arme negorij, Dan in uw vaderland, hoe rijk en overvloedig.

'k Ben liever hier in druk, dan in uw land voorspoedig.

Zoo ging De Ruyter alleen, want ons volk kon hem niet lang missen. In dien tijd hadden we telkens oorlog, nu eens met Engeland, dan met Zweden of Frankrijk en niemand kon onze vloot zoo uitstekend besturen als De Ruyter.

Hij was voor zijne matrozen een voorbeeld van godsvrucht en heldenmoed. Iederen morgen liet hij aan boord een plechtige godsdienstoefening houden; er werd dan gebeden en gezongen en De Ruyter, met zijne krachtige, heldere stem zong dapper mee.

De Ruyter aan boord.

De Ruyter vertrouwde in alles op God. Daarom durfde hij in den strijd onverschrokken den vijand tegemoet te gaan, Nooit vroeg hij naar 't getal zijner vijanden en bijna altijd behaalde hij de overwinning.

Het jaar 1676 was De Ruyters sterfjaar. Met een vloot in de Middellandsche zee varende, waar hij tegen de Franschen streed,

ver-brijzelde een vijandelijke kanonkogel hem het rechterbeen. Zijne laatste woorden waren: ‘O, God! Gij zijt mijn God. Mijne ziele dorst naar u.’ Die slag werd geleverd bij het eiland Sicilië, niet ver van den vuurspuwenden berg den Etna.

De Ruyter gewond.

Daar viel de kloeke held, die Gal en Brit deed beven. Bij Etna's vuur'ge kruin liet hij zijn dierbaar leven.

XIX. Een bang jaar.