• No results found

In dagen van weelde. 1433-1482

gekleed. Zijn mantel schitterde van goud en parelen; zelfs hadden zijne paarden gouden hoefijzers.

Bij gelegenheid van zijn huwelijk in 1454 liet hij een groot tournooi of steekspel houden. Op een groot plein, in het rond met palen afgezet, zouden de ridders en edellieden met elkander strijden. Eenige

ruiters, allen van stevige ijzeren wapenrustingen voorzien, reden van twee kanten tegelijk, de ruimte binnen. De paarden brieschten van strijdlust en renden met groot geweld op elkaar in.

Het algemeen gevecht

De grond dreunde van den hevigen schok. Welk een tumult! Hooren en zien verging den toeschouwers van het gekletter der wapenen, de kreten der strijders en het schetteren van bazuinen en klaroenen.

eere van het feest zouden twee ridders met elkander kampen om de overwinning. Hevig stormden de beide kampvechters op elkander in. Een der strijders trof zijne tegenpartij met een lange spies zoo hevig onder het vizier, dat deze achterover stortte en zich overwonnen moest verklaren.

De strijd man tegen man.

Vielen er bij zulk een steekspel soms dooden, 't was dan toch een eerlijk gevecht, waarbij het ridderlijk toeging.

In de dagen van Jacoba en Filips woedde er echter een hevige strijd tusschen de burgers, die Kabeljauwschen en de edelen, die Hoekschen werden genoemd en waarbij soms ongehoorde wreedheden werden bedreven.

Zoo werd de wakkere Jan van Schaffelaar, een Kabeljauwsch hoofdman, die zich op den 16denJuli 1482 met 18 ruiters in den kerktoren van Barneveld had verborgen, door eene bende Hoekschen gedwongen, zich van den torentrans naar beneden te werpen.

Hij deed het om daardoor het leven zijner strijdmakkers te redden.

Voor and'ren in den dood te gaan Is zeker schoon en groot. Zoo deed eens Jan van Schaffelaar

Hij stierf den heldendood.

Van Schaffelaar springt van den toren. Hij gaf zijn eigen leven prijs,

Sprong van den toren neer En redde 't leven van zijn volk.

't Strekt immer hem tot eer.

Omstreeks dezen tijd kwam er een geheele verandering in de wijze van oorlogvoeren. Voortaan gebruikte men niet langer pijl en boog, maar bediende men zich van geweer, kruit en lood.

Een Duitsche monnik had in 1450 het buskruit uitgevonden. In 't vervolg kon men dus ook schieten met kanonnen, waartegen de sterkste

Een schutter met pijl en boog.

Een schutter met geweer.

muren niet bestand bleken, zoodat het met de macht der edelen en ridders gedaan was.

Belangrijker nog was de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Jansz., koster der Groote Kerk te Haarlem.

Voortaan schreef men de boeken niet meer, maar werden ze gedrukt, waardoor ze weldra goedkooper en meer algemeen verspreid waren.

VI. De Kerkhervorming. 1517.

OMSTREEKS het midden der 11eeeuw leefde te Rome een merkwaardig priester,

Hildebrand geheeten, die door zijne buitengewone schranderheid tot groot aanzien

kwam en eindelijk zelfs tot paus werd verkozen.

Paus Hildebrand.

Hoewel hij nu over de geheele Christelijke Kerk regeerde, was hij daarmede nog lang niet tevreden. ‘Eigenlijk,’ sprak hij, ‘behoort de geheele aarde aan mij alleen toe en zijn alle koningen en keizers van mij afhankelijk.’

Dat Hildebrand meende wat hij zeide, moest Keizer Hendrik IV van Duitschland ondervinden. Deze machtige vorst waagde het, den Paus ongehoorzaam te zijn. Hildebrand, hierover in toorn ontstoken,

daagde Hendrik voor zijn rechterstoel en dwong hem, blootshoofds en barrevoets om genade te smeeken.

't Was echter den Pausen niet alleen om macht en aanzien, maar ook om geld te doen.

Dat bleek vooral bij den aanvang der 16eeeuw.

Hendrik IV bij den Paus.

Leo X, die zeer prachtlievend was en gaarne de groote Sint-Pieterskerk wilde voltooien, beweerde, dat hij voor geld de zonden konde vergeven. In het jaar 1517 trok op zijn bevel een monnik, Tetzel genaamd, Duitschland door om aflaatbrieven, door den paus onderteekend, aan den man te brengen.

Wie zoo'n brief kocht, kon daardoor vergeving bekomen, zelfs voor de grootste zonden.

Van alle kanten stroomden de menschen toe om te koopen. Tetzel had eene groote houten kist, die telkens vol was. Niet alleen voor de levenden, ook voor de dooden zorgde hij. Wie de ziel van vader of

moeder uit het vagevuur wilde redden, had slechts te betalen en de ziel steeg verlost ten hemel. Want, zeide de onbeschaamde koopman:

Zoodra het geld in 't kistje klinkt Terstond de ziel ten hemel springt.

Tetzel.

't Was eene schandelijke bedriegerij. De menschen raakten niet alleen hun geld kwijt, maar wat erger was, zij meenden, als zij slechts aflaatbrieven kochten, gerust met zondigen te kunnen voortgaan.

Was er dan niemand, onverschrokken genoeg, den kwakzalver te ontmaskeren? Zulk een man woonde destijds te Wittenberg.

Maarten Luther, professor aan de hoogeschool aldaar, was over den aflaathandel bedroefd en verontwaardigd tegelijk.

Het volk, aflaten koopende.

‘Zoo God wil, zal ik een gat in die trom slaan,’ zeide hij. En dat deed hij ook. Hij maakte 95 stellingen, waarin hij de aflaten in strijd met Gods Woord verklaarde.

Den 31sustenOctober 1517 liet hij deze stellingen aanslaan aan de slotkapel te Wittenberg.

't Was ongeloofelijk hoe spoedig de stellingen verbreid waren. De

Het aanslaan der Stellingen.

Paus las ze ook en was zeer vertoornd op den Duitschen monnik, die het waagde, zich tegen hem te verzetten.

Ook Karel V was over de godsdiensttwisten zeer ontevreden.

Deze jeugdige vorst was niet alleen Keizer van Duitschland, maar tevens Koning van Spanje en Heer der Nederlanden.

Karel V.

Zoo spoedig mogelijk wilde Karel den strijd beslechten. Daartoe noodigde hij Maarten Luther uit om te verschijnen voor den Rijksdag, die in April 1521 te Worms zoude gehouden worden.

er over verbaasd stond. Toen men hem eindelijk vroeg te herroepen, weigerde hij dat beslist. ‘Hier sta ik; ik kan niet anders. God helpe mij!’ riep hij uit.

Eenige dagen later zien we Luther de stad Worms weder verlaten.

Luther voor den Rijksdag.

Hij hoopt spoedig thuis te zijn. Maar Luther zou vooreerst niet thuis komen. Op een eenzamen weg bij het Thüringerwoud wordt hij plotseling overvallen. Vijf ruiters springen uit het bosch te voorschijn, tillen hem van zijn wagen, werpen hem een mantel om en zetten hem op een paard. Dat alles is het werk van een oogenblik. Zij hebben dan ook vliegende haast. Snel als de wind rennen zij op hun vurige paarden voort, het bosch in. Om 11 uur 's avonds komen zij voor een oud kasteel, dat op een berg ligt. Daarin zou Luther vooreerst zijn verblijf houden.

Op den Wartburg (zoo heette het slot) moest de Hervormer zijne monnikspij met eene ridderkleeding verwisselen; bovendien haar en baard laten groeien en zich voortaan niet noemen: ‘Maarten Luther,’ maar ‘jonker George.’

Toch had de merkwaardige man geen klagen, want hij werd vriendelijk behandeld. Hij kreeg goed eten en drinken, boeken om te studeeren en al wat hij verlangde, 't Waren dan ook geen vijanden, maar vrienden,

De Wartburg.

die hem hadden opgelicht met het doel, den Hervormer voor alle booze aanslagen te beveiligen.

Nochtans geloofde menigeen, dat Luther verraderlijk was omgebracht. ‘Als gij dat gedaan hebt,’ zeide het verbitterde volk tot de priesters, ‘zullen wij zijn dood spoedig wreken.’

‘Ik zit hier op den Wartburg’, zeide Luther, ‘als eenmaal Johannes op Patmos.’ Toch beviel het den vurigen man niet in het stille kasteel. Nooit

Luther het Nieuwe Testament vertalend.

was hij er recht gezond. Hij besteedde echter zijn tijd zoo goed mogelijk en hield zich bezig met het vertalen van het Nieuwe Testament in het Duitsch, zoodat iedereen de blijde Boodschap der zaligheid kon leeren kennen.

Later vertaalde Luther ook het Oude Testament. Daarbij dichtte hij vele schoone liederen, die door duizenden gezongen werden.

Het meest bekend is wel het volgende:

Luther.

Een vaste burcht is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen. Al drukt het leed, al dreigt het lot,

Hij doet Zijn hulp verschijnen; De vijand rukt vast aan, Met opgestoken vaan, Hij draagt zijn rusting nog, Van gruwel en bedrog, Maar zal welhaast verdwijnen.

Zooals Luther in Duitschland, streden Zwingli en Calvijn in Zwitserland voor de Evangelische waarheid. Zwingli was pastoor te Zürich en onderwees daar met allen ijver de menschen in het woord Gods.

Calvijn arbeidde jarenlang als professor aan de hoogeschool te Genève, die onder zijne leiding wereldberoemd werd. Zoo verbreidde zich de nieuwe leer over een groot deel van Europa en werd het licht der waarheid,

Calvijn.

zoolang onder eene korenmaat verborgen, weer op den kandelaar geplaatst.

Ziet hier een helder licht, een hoog begaafde geest, Vol wetenschap en deugd, de eere van Geneven, Wiens vlugge pen een schrik voor Rome is geweest En haar verheven stoel deed waggelen en beven.

VII. Een woelige tijd.