• No results found

Een woelige tijd. 1555-1566

De vijfde Karel, wars van kroon en staf, Staat aan Filips zijns vaders erfdeel af. Maar had hij ooit voorzien, wat bitt're rampen, Wat schrik'lijk leed, wat fel en eind'loos kampen Die afstand zou verwekken - Nederland

Waar niet zoo vroeg ontvallen aan zijn hand.

Karels afstand.

DEN 25sustenOctober 1555 is er te Brussel eene aanzienlijke vergadering bijeen. Een groot aantal edellieden en afgevaardigden der verschillende Nederlandsche gewesten zijn samengekomen om getuige te zijn van eene zeldzame plechtigheid. Keizer Karel, het regeeren moede, zal

afstand doen van het bewind. Vruchteloos heeft hij getracht, de Hervorming te onderdrukken; daarbij gevoelt hij zich zwak en ziekelijk, zoodat hij vurig naar rust verlangt.

Leunende op den schouder van een jong edelman, Prins Willem van Oranje genaamd, houdt de Keizer eene treffende redevoering tot de Staten.

Vóór hem geknield ligt zijn zoon en opvolger Filips, aan wien hij, diep bewogen, zijn zegen geeft. Voortaan zal deze Filips, een norsche en hoogmoedige Spanjaard, Heer der Nederlanden zijn.

Filips II.

Ziedaar Filips, die 'tonde Nederland vertrad, Die 't vuur der wraak ontstak, toen 't om genade bad.

Filips hield niet van de Nederlanders, evenmin als ons volk van hem. Veel liever dan in dit land van moeras en nevel, waarin zooveel verfoeielijke ketters waren, woonde hij in het schoone, zonnige Spanje. Daarom vertrok de Spaansche Koning, zoo gauw hij kon, naar zijn vaderland. Te Vlissingen ging Filips aan boord.

Tot de talrijke edellieden, die den Vorst naar de haven vergezelden, behoorde ook Willem van Nassau, Prins van Oranje. Daar scheidden

Filips en Prins Willem voor altijd, doch niet als vrienden. Voortaan zouden zij tegen elkaar strijden levenslang.

Afscheid van Filips en Prins Willem.

Filips wilde vóór alle dingen de nieuwe leer onderdrukken. Daarom liet hij de ketters nog heviger vervolgen dan zijn vader gedaan had. 't Baatte echter niet, want ook thans weer, evenals in den eersten Christentijd, bleek het bloed der martelaren het zaad der Kerk te zijn. ‘Het was - zooals iemand eens zeide - of men ketters zaaide; hoe meer er verbrand werden, hoe meer er kwamen.’

Gelukkig was Willem van Oranje niet zoo onverdraagzaam als de Spaansche Koning en ijverde hij krachtig voor vrijheid van godsdienst. Hij hoopte, dat nu Filips weg was en 's-Konings zuster Margareta het bewind voerde, de Protestanten wat beter zouden behandeld worden.

Het verblijdde hem, dat eenige honderden edellieden met elkaar een verbond sloten, om ons volk tegen geloofsvervolging te beschermen. Den 15ddenApril 1566 begaven zich een groot aantal dezer aanzienlijke

mannen naar het paleis der Landvoogdes om op afschaffing der plakkaten tegen de ketters aan te dringen.

Margareta en de edellieden,

Margareta was hevig ontsteld. Zij wist niet, wat te doen. Eén harer raadsheeren, Barlaimont geheeten, stelde haar echter gerust.

Vrees niets, Mevrouw, 't is maar een hoopje Geuzen, Sprak Barlaimont tot de verschrikte Margareet. Die schimpnaam werd de edelste aller leuzen, Een eerenaam voor 't volk, dat om de vrijheid streed.

Geuzen, bedelaars voor de vrijheid des volks, dat wilden de edellieden wel zijn. Tot teeken daarvan droegen zij voortaan een penning, waarop een bedelzak was afgebeeld, met twee ineengeslagen rechterhanden. Aan de andere zijde zag men het beeld van Filips.

Het opschrift van den penning luidde: In alles getrouw aan den Koning, tot het dragen van den bedelzak toe.

Een geuzenpenning.

Wat waren de Protestanten blij, dat de edellieden voor hen in de bres sprongen! Nu behoeven wij niet meer zoo bang voor vervolging

Een Hagepreek.

te zijn, dachten de geloovigen in Nederland. Voortaan hielden zij daarom hun vergaderingen niet meer in 't verborgen, maar kwamen zij bijeen in

het open veld. Duizenden schaarden zich dan om een prediker, die hun Gods Woord verkondigde en luide klonk hun psalmgezang door bosch en veld. Zulke

samenkomsten werden hagepreeken genoemd.

Deze predikers leerden aan de menschen, dat zij niet tot Maria en de heiligen de toevlucht moesten nemen, maar tot den Heere Jezus Christus, den eenigen Heiland en Zaligmaker. Voor velen was deze prediking ten zegen. Doch niet allen gingen naar de hagepreeken uit liefde tot het Woord Gods. Er waren onder de toehoorders ook onruststokers, die alleen luisterden of de prediker iets zeide over den

beeldendienst in de Roomsche Kerk.

De beeldenstorm.

Aan die afgoderij zouden ze wel eens een einde maken. In Augustus 1566 trokken groote scharen zingende en tierende naar de Roomsche kerken en sloegen alles kort en klein, wat zij daar vonden. Zoo werden

door 't heele land de beelden òf stukgeslagen òf uit de kerken verwijderd.

D' afgodenbeelden zijn ommegesmeten, Dat heeft de Vive-le-geus gedaan.

Natuurlijk waren de Roomsch-Katholieken met den beeldenstorm volstrekt niet ingenomen. Velen hunner verlangden, dat de belhamels streng zouden worden gestraft. Dit kunnen we wel zien uit het volgende versje, dat aan Filips II werd opgedragen:

Och, houd uw hand niet langer stil, Te straffen deze Geus-gezellen. Gij hebt de macht; heb ook den wil.

't Zijn vijanden, 't zijn al rebellen. Gij zijt onze Konink ende Heer,

Gij weet het, wat er wordt gedaan. Laat kerkenscheuders nimmermeer

Ougekastijd dus henengaan.

Nu, aan kastijding zou Filips het niet laten ontbreken. Een zware storm zou over het land losbarsten.

VIII. De man des bloeds.