• No results found

Streven. Jaargang 30 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Streven. Jaargang 30 · dbnl"

Copied!
1426
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Streven. Jaargang 30. Orion, Brugge 1976-1977

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_str005197601_01/colofon.php

© 2018 dbnl

(2)

[1976, oktober]

[Inhoud]

H. Janssens, Huisarts nieuwe stijl*.

Niet alleen buiten maar ook binnen de artsenwereld leeft een groeiend onbehagen met de al te gespecialiseerde en dientengevolge gedepersonaliseerde aanpak van het medisch bedrijf. Oudere en jongere artsen verlangen zowel de functie als de opleiding van de huisarts op een nieuwe leest te schoeien.

J.H. van Meurs, Psychotherapie, Een globaal overzicht

Bij een globale verkenning van het gebied dat psychotherapie genoemd wordt, blijkt dat met het aangeven van diversiteit en mogelijke overeenkomsten in werking, zonder dat op de theorie(ën) diep wordt ingegaan, de grenzen naar het gewone menselijke helpende contact en naar brainwashing vloeiend zijn. De psychotherapie kan worden opgevat als een gespecificeerde hulp bij niet-gespecificeerde menselijke problemen van enige omvang.

L.L.S. Bartalits, De Sonnenfeldt-doctrine

Kissingers rechterhand, Helmut Sonnenfeldt, heeft in december 1975 op een besloten bijeenkomst in Londen gewaarschuwd dat de onnatuurlijke relatie tussen de

Oosteuropese landen en de Sovjet-Unie op een gegeven ogenblik kan exploderen en zo een derde wereldoorlog veroorzaken. Deze ‘onnatuurlijke’ relatie vormt in zijn ogen een veel grotere bedreiging van de vrede dan het hele Oost-Westconflict.

Hierover en over de opwinding die deze uitspraak heeft verwekt, gaat dit artikel.

Corn. Verhoeven, Filosofie en wetenschap

De vraag waar het in dit korte artikel over gaat is niet of filosofie wel een wetenschap is, maar of zij ‘alleen maar’ een wetenschap is en niet ‘meer’; in deze vraag wordt de verwachting geformuleerd dat bepaalde vormen van filosofie de mens ook kunnen helpen bij het bepalen van zijn levenshouding, misschien zelfs dat zij ‘troost’ kan geven en tot levenswijsheid leidt.

C. Tindemans, Middeleeuws theater. Oude en nieuwe inzichten.

Zolang men het onverbloemd religieuze karakter van het middeleeuws theater als irrelevant of hinderlijk voor de ‘wetenschappelijke’ studie ervan terzijde schoof,

(3)

wezenlijke verschil (en de onverzoenbaarheid) tussen de symbolische verbeelding in de liturgie en de letterlijke en ritualistische uitbeelding in het theatraal gebeuren.

(4)

Ed de Moor, Egyptische schrijvers op de bres voor vrijheid van meningsuiting

Het begon met een bijeenkomst van schrijvers in Cairo. Als resultaat hiervan stelde Al-Hakím een manifest op waarin gepleit werd voor een vrije discussie over het regeringsbeleid van Sádát. Veel opschudding was het gevolg, maar nog sterker was de invloed van Al-Hakíms boek ‘Terugkeer van het bewustzijn’.

Frederik Bokshoorn, De eerste en begrijpelijkste econoom

Adam Smith wordt vaak beschouwd als de grondlegger van het laissez-faire in de economie. Het woord is echter pas in 1825 ontstaan, terwijl Smith in 1790 stierf. De kracht van Adam Smith is gelegen in het feit dat hij zich tot het uiterste inspande - en er dertig jaar over deed voor het hemzelf bevredigde - over maatschappelijke en economische realiteiten te schrijven in begrijpelijke taal. Het resultaat: Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations.

P. Claes, Kuifje in het neo-koloniaal tijdperk

Pas sinds kort is het alom verbreide stripverhaal voorwerp van wetenschappelijke studie geworden. Aan de hand van de werken van een der super-producenten van het genre, Hergé, illustreert de auteur de techniek van het beeldverhaal, en de ideologische achtergronden die het kan onthullen.

Eindnoten:

* Deze tekst, als herinnering aan Jacques Weyel, hoogleraar te Amsterdam en overleden in december 1975, wil de diepe erkentelijkheid uitdrukken voor zijn stuwende invloed op het reveil van de huisartsgeneeskunde in Nederland en Vlaanderen. In vele ontmoetingen strooide hij ononderbroken en kwistig het zaad van zijn ideeënwereld over onze hoofden en harten.

Hierin leeft hij nú voort.

(5)

Huisarts nieuwe stijl Hugo Janssens

Om te begrijpen wat er op het vlak van de huisartsgeneeskunde in België op het ogenblik aan de gang is, lijkt het noodzakelijk enkele grote mijlpalen uit te zetten.

Zonder een zicht op de verschillende fasen die tot de huidige stand van zaken hebben geleid en vooral op de vermaatschappelijking van de huisartsproblematiek (wat vroeger binnenskamers kon worden geregeld, gebeurt nu openlijk in een

conflict-maatschappij, waarin het steeds moeilijker wordt bedoelingen van eigenbelang te camoufleren in een missionariskleed) heb je vaak de indruk dat je tegen een onbegrijpelijke pantomime zit aan te kijken. Terwijl ondertussen achter de schermen, in de regiekamer allerlei weloverwogen schaakstructuren worden uitge-‘dokterd’.

I Voor West-Europa lijdt het geen twijfel dat het Engels-Nederlandse model inzake algemene geneeskunde vruchtbaar en aantrekkelijk heeft gewerkt. Daarbij twee korte opmerkingen:

- Dit model ligt ingebed in een bepaald systeem van sociale verzekering en vertoont daardoor onvermijdelijk enkele kenmerken die archaïsch-hippocratisch denkende artsen duidelijk irriteren en beangstigen. Die angst is een rem op het

bewustwordingsproces naar dit nieuwe model toe. Wie zich bedreigd voelt, stopt met de kennismaking en vecht voor wat hij voor de fundamenten van zijn bestaande situatie houdt. Maar worden die grondslagen door de realiteit achterhaald, dan worden ze door de maatschappij ook genadeloos geliquideerd.

- De hachelijke situatie waarin de algemene geneeskunde nu twintig jaar terug verzeild was geraakt, dwong en dwingt de pioniers van het nieuwe model nog steeds tot diep graafwerk. Binnen de vertrouwde structuren van het medisch functioneren kreeg men oog voor nieuwe waarden. Natuurwetenschappen en menswetenschappen, die beide ontzaglijke vooruitgang boekten, groeiden samen naar een nieuwe, moeizame synthese-benadering van de menselijke persoon in zijn totaliteit, die met zijn gezondheid en zijn ziekte in onze hyperindustriële welvaartstaat aan een paradoxaal tekort aan welzijn lijdt.

(6)

II De aantrekkingskracht van het Engels-Nederlandse model verklaart waarom in België Vlaamse huisartsen enkele jaren vroeger aan de herwaardering van hun beroep begonnen te werken dan hun Franstalige collega's. Geïnspireerd door een stuwend hoogleraar die ver over de grenzen keek (Josué Vandenbroecke, KU-Leuven), kon de stichtende stuurgroep van de Wetenschappelijke Vereniging der Vlaamse

Huisartsen (1963) zich optrekken aan de ideeën, die in Engeland en Nederland waren gaan leven. De taal van die ideeënwereld was Engels, werd gaandeweg ook meer Nederlands. Het klimaat waarin de pioniers in Vlaanderen hún nieuw model begonnen te boetseren, was mede dat van de onbesuisde doktersstaking (1964), die reeds duidelijk de basisobjectieven blootlegde waar de strijd om zou gaan.

III De eerste fase verloopt moeizaam. Intensieve nascholingsactiviteiten worden georganiseerd in de vijf Vlaamse provincies. Een onontbeerlijke stap om ‘bij te blijven’, om de kloof die ons op medisch wetenschappelijk vlak scheidde van de intussen glorieus evoluerende specialistische geneeskunde iets minder diep te maken.

Het oude huisartsmodel lag te stikken onder de overrompelende ontwikkeling van het specialistenmodel en de harde klappen van de moderne maatschappij. Velen die deze omvormingsfase hebben meegemaakt, getuigen van een ‘creatie’, een herboren worden, een duidelijk en zinvol anderszijn, de ontdekking van een eigen identiteit voor de huisarts nieuwe stijl. Persoonlijk geloof ik heel sterk in de stimulerende kracht van deze ervaringsgevoelens, die (als een stadium in het

professionaliseringsproces) het veroveren van een nieuwe identiteit als creatief werk doen beleven.

IV Deze eerste fase vindt haar neerslag in De huisarts 1970 (Acco, 1971), waarin een niet te miskennen kracht doorstoot naar nationale beleidsinstanties, ziekenfondsen, universiteiten, in het veld samenlevende en concurrerende huisartsen en specialisten.

Na 1970 treedt in de formulering van de huisartsproblematiek een socialiseringsfase in en daarmee (natuurlijk samen met andere mechanismen) wordt in de wereld van de gezondheidszorg een 20e-eeuws Trojaans paard binnengehaald.

De beroepsproblematiek van een massief groot aantal artsen gaat ook de

topgeneeskunde bereiken, beïnvloeden en tot repliek dwingen. Er treedt een sterke polarisatie op tussen de twee uitersten, huisarts en specialist. ‘Polarisatie legt het denken lam’ (Corn. Verhoeven); de voorvechters van het nieuwe model streven daarom heel bewust naar een complementaire wijze van samenfunctioneren. Geen polariserend gevecht, maar zinvol samen naast elkaar werken, ieder op zijn eigen territorium, met zijn eigen taak en functie. Maar natuurlijk gaat ons Trojaanse paard hier steigeren. En probeer dan maar eens in het zadel te blijven.

(7)

V De medische faculteit van de KU-Leuven (leverancier van het grootste aantal Vlaamse huisartsen) zet voor de nieuwe identiteit een kleine toegangspoort wagenwijd open. Of een heel grote poort op een kier? In 1968 wordt daar het eerste Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde gecreëerd, een initiatief dat duidelijk op zoek wilde gaan naar een nieuw pendelevenwicht in de medische wereld: nadat de medische technocratie de menselijke persoon steeds meer tot geïsoleerd functionerende cellen heeft gereduceerd, moet de huisarts nieuwe stijl ervan uitgaan dat het geheel meer is dan de som van de samenstellende delen.

In 1972 volgt, met een nieuw curriculum (of realistischer: een poging tot een nieuw curriculum) de Universitaire Instelling Antwerpen, die de differentiatierichting huisartsgeneeskunde als een duidelijk omschreven optie in haar undergraduate programma opneemt.

Maak nu de som van de gebeurtenissen in 1963, 1968, 1970 en 1972 en je zit heel dicht bij de kern van de beroering in de kringen van de gevestigde huisartsen én van de studenten. Meng met deze feiten de onderliggende concepten en motieven en voeg er het maatschappelijk materiaal aan toe dat de Europese samenleving anno 1976 te bieden heeft. Het hete gerecht dat je aldus prepareert, ruikt naar het open vuur. Je zou er ook de kruitdamp in kunnen herkennen van de hete strijd om de macht van de arts.

VI Syndicale verenigingen verdedigen de beroepsbelangen van hun leden. Een maatschappelijk fenomeen waarmee je rekening moet houden. De kruitdamp stijgt in dikke, mistige walmen op waar je onder de zegen van Hippocrates gevestigde privileges verdedigd weet. Syndicale beroepsverdediging en toch democratischer en socialer functioneren als arts is in het Belgische klimaat een optie die op heel sterke weerstanden stoot. Tussen die twee vormen van beroepsorganisatie zit de gevestigde arts, zowel huisarts als specialist, met vrij ambivalente gevoelens opgescheept. Je mag die gevoelens niet negeren, maar daarom hoef je ze nog niet als uitgangspunt te nemen voor het te presteren denkwerk. Je kan ze hoogstens, volgens het vertrouwde recept, handig manipuleren om je macht te handhaven.

VII Macht en onmacht van de arts: macht door beheersing van, onmacht door dienst aan de patiënt? Het nieuwe model tracht een ontwerp te realiseren naar de volle maat van de patiënt als totale persoon. Een ontwerp van gedoseerde technische macht.

Geen overontwikkeling, maar die dosering die geen verdrukking van de menselijke persoon toelaat. Hulpverlening kan een handige rationalisering van verborgen machtswil zijn. De moderne mens wil geen caritatieve hulp meer zonder competentie;

nog veel minder wil hij hulp die slechts een masker is voor machts-

(8)

misbruik. In die afwijking wordt hij geïnspireerd en gesterkt door professionele bewustmakers: sociologen en psychologen.

VIII Elke huisarts, oude of nieuwe stijl, werkt willens, bewust of onbewust, heel dicht, haast zonder drempel, bij de dagelijkse leefsituatie van de patiënt. Die leefwereld is een informatiegegeven dat bestaat uit een ingewikkeld vlechtwerk van gevoelens en emoties. Maar de informatie waarop zijn opleiding hem geleerd heeft te vertrouwen, is een andere: die van de exacte wetenschap. Dag aan dag leeft hij gespleten tussen de kille eisen van de natuurwetenschappelijke denkwereld en de moeizaam te verwoorden belevingswereld van de hulpzoekende mens. Ons wetenschappelijk technisch opleidingsmodel heeft ons geleerd dat we alle onheil hebben te verwachten en onszelf met schuldgevoelens beladen als we ontrouw worden aan het dogma van dat model. Maar in de concrete huisartssituatie kún je bijna niet anders dan falen t.o.v. dat wetenschappelijk-technische model. Je krijgt de problemen meestal omfloerst gepresenteerd; vooral in de beginfase, waarin het ongemak en de klacht voor de patiënt zelf zo ondoorzichtig zijn en zo moeilijk uit te drukken, liggen heel wat klassieke wolfijzers en schietgeweren, zodat huisartsen urenlange verhalen kunnen vertellen over hun falen. Wie als huisarts niet de nodige tijd krijgt of maakt om in reflectie het voorgelegde probleem te laten rijpen, moét wel falen. Kundig temporiseren is vaak een kenmerk van wijze zorg. Wordt daar, om welke reden ook, geen tijd voor ingeruimd, dan leidt het ‘moeten falen’ vaak tot faalangst. Een van de pijlers van het nieuwe model nu is, dat we deze medische onmacht als een te overwinnen handicap op een positieve wijze moeten leren inbouwen in de benadering van de patiënt.

IX De arts van vandaag kan immers een hoge wetenschappelijke en technische vaardigheid verwerven en die ook toepassen in zijn praktijk. Wordt die competentie echter uitsluitend in een context van nuchtere en objectieve toepassing aangewend, dan ontstaat vrij snel een klimaat van ontmenselijking. De reactie van het nieuwe model daartegen bestaat er niet in die competentie af te takelen. Zoals de tegenstanders graag beweren. In hun ogen zou het nieuwe model hoogstens mini- of

pseudopsychologen opleveren of huisartsen die beter de titel van geëngageerde maatschappelijk werkers zouden dragen; van echte genees-kunde zou nog weinig sprake zijn. Maar dat is een verkeerde interpretatie van onze bedoelingen. Technische mogelijkheden zonder meer afwijzen omdat ze de mens in zijn waardigheid en zelfstandigheid kúnnen aantasten, zou zinloos zijn. Wel past hier een voortdurende reflectie op de grenzen van onze technologische macht. Dat is meer dan het vleugje vernis dat wij soms geneigd zijn op onze praktijk te leggen. Artsen die het ongeremde

(9)

technisch kunnen als een bedreiging voor het menselijke milieu ervaren (o.m. in het ziekenhuis), troosten zichzelf en hun patiënten met een attitude van hoge humaniteit.

Ze doen hun best om met hun patiënten ‘zo menselijk mogelijk’ om te gaan, maar intussen wordt met ijzeren en stereotiepe consequentie, zonder kritisch alternatief, het wetenschappelijk-technisch model toegepast.

X Wat we met déze pijler van het nieuwe model bedoelen, is tegelijk eenvoudig en ingewikkeld.

Eenvoudig: de grondslag is gewoon de optie die je neemt t.o.v. de patiënt en de opvatting die je hebt over je taak als arts. Hoe kijk je tegen een patiënt aan? Wat is een mens? ‘Wat is er met de mens gebeurd?’ (Fortman). Wat betekent hulp van de een - competent - aan de ander -incompetent (?) -? Geeft je artsendiploma je een officieel mandaat om op te treden als helper van biologische systemen tout court of als helper van het biologisch systeem van mensen in nood? Of zie je de mens ruimer, als een dynamische interactie van biologische, sociale en psychische componenten?

Dit brengt ons tot een eenvoudige omschrijving van de functie van de huisarts.

De huisarts nieuwe stijl benadert de mens op drie niveaus: het somatische, het sociale en het psychologische. Hij zal de problematiek die de mens in nood hem voorlegt, steeds driedimensioneel evalueren, accenten leggen waar het nodig is, hulp bieden en/of laten bieden op dat niveau waar het reële probleem van de hulpzoekende mens moet worden gesitueerd. Deze uitnodigende benadering van de vitale componenten van de hulpzoekende mens is de voornaamste bouwsteen van het nieuwe model.

Hieruit kan het zinvol functioneren van een algemeen arts van deze tijd worden afgeleid.

Deze eenvoudige omschrijving kan als engelachtig naïef overkomen, zo naïef zelfs, dat de arts-technocraat vanuit een soort aangeboren vermogen, in één

handomdraai, naast de somatische net zo competent ook de sociale en psychologische dimensies aan zijn meesterschap meent te kunnen toevoegen.

Ingewikkeld wordt het model wanneer je er in de dagelijkse praktijk naar wil gaan leven. Het gaat inderdaad om een complexe synthese (naast integratie en coördinatie een cruciale term in deze hele problematiek). Maar hoe ingewikkeld ook, ze moet duidelijk en eenvoudig geformuleerd kunnen worden. Ik wil daartoe een poging doen, in de overtuiging dat die formulering met een beangstigende

vanzelfsprekendheid tot conclusies leidt. En die conclusies vormen de inzet van de strijd die op het ogenblik aan de gang is.

Niet alleen in de natuurwetenschappen zijn wij getuige van een adembenemende explosie. Ook op het gebied van de mens- en gedragsweten-

(10)

schappen werd de laatste decennia een indrukwekkende hoeveelheid nieuwe kennis geproduceerd. Wat doet de arts daarmee?

- Haast alle artsen die op het ogenblik aan het werk zijn, zijn opgeleid in een kader van natuurwetenschappelijk denken en hebben meestal slechts een povere opvatting over het kennisgebied van de menswetenschappen.

- De toegang tot dit gebied is - en dat kunnen velen getuigen die er ondanks alles in geslaagd zijn zich een toegang te forceren - om allerlei redenen moeilijk. Dat is een van de redenen waarom de arts zich veiliger voelt binnen de wereld van de natuurwetenschap, des te veiliger omdat er hier nog zo onuitputtelijk veel te leren valt dat een verregaande technische beheersing van somatische problemen mogelijk maakt.

- Menswetenschappen introduceren je echter in de wereld van de menselijke leefsituatie, een labyrint waarin je zonder kompas verdwaalt, een wereld waarin je, wanneer je er binnentreedt, meegezogen wordt door de subjectiviteit van de mens die zich aan je toevertrouwt. Die zuigkracht ervaar je pas goed als je de

arts-patiëntrelatie bewust en open durft beleven. Dan moet je gaan worstelen om de dogmatische pijlers van je medische wetenschap overeind te houden.

- Van de kant van de menswetenschappers wordt niet altijd het nodige gedaan om hun kennis en ervaring helder en bevattelijk door te spelen naar de medici. Dat draagt ertoe bij dat wat zij te vertellen hebben, door vele artsen als niet relevant wordt ervaren.

- De huisarts die dat, bewust en efficiënt, wel in zijn medische hulpverlening probeert te integreren, ervaart pas goed zijn reële onmacht ten aanzien van heel veel menselijke leefsituaties. Maar tegelijk neemt zijn vermogen toe om zijn technisch kunnen en zijn technische macht te relativeren. Hij staat nu voor de opdracht, tussen deze twee ervaringen een synthese te verwezenlijken: zoeken naar de juiste dosering van de technische mogelijkheden (niet alles wat kan, moet gebeuren) en tegelijk proberen, binnen de onmachtssituatie, de subjectieve belevingswereld van de patiënt als middel tot ‘veranderende’ hulpverlening in te schakelen.

XI De formulering van deze synthesepoging leidt, zo zei ik hierboven, met een beangstigende vanzelfsprekendheid tot bepaalde conclusies. Welke conclusies?

1 - Vóór een mens patiënt wordt, heeft hij vaak al een lange weg afgelegd. De eerste fase waarin hij een dysfunctie registreert, wordt in een moeizaam te verwoorden subjectiviteit beleefd. Ga je die gecompliceerde wereld van gevoelens, emoties en lichamelijke sensaties uitsluitend met de strak getrainde ratio van de

exact-wetenschappelijke denkwereld te lijf, dan reduceer je het echte probleem van de hulpzoekende mens heel vaak tot schijnrelevantie. Hoe minder de arts zich van die communicatie-

(11)

stoornis bewust is, hoe groter de kloof wordt tussen de subjectieve belevingswereld van de patiënt en de denkwereld van de arts.

2 - Een dominante of verticale relatie tussen arts en patiënt heeft onvermijdelijk tot gevolg dat je, zeker in de eerste fase, nooit of uiterst zelden bij het reële probleem van de patiënt terechtkomt. De arts die in de eerste lijn werkt, moét met zijn patiënt een horizontale relatie aangaan - niet uit liefdadigheid, maar uit methodische noodzaak - en die horizontale attitude weten te synthetiseren met zijn competentie t.a.v. de drie dimensies van het probleem dat hem voorgelegd wordt. Dit synthetiserend denken en kunnen is voor de huisarts nieuwe stijl een ‘must’.

3 - De morbiditeit van onze tijd legt duidelijk het accent op de ‘chronisch zieke’.

Om in deze fase de continue begeleiding zo optimaal mogelijk te kunnen realiseren, moet de huisarts kunnen beschikken over gevarieerde mogelijkheden. De

verantwoorde follow-up van chronische ziekteprocessen (o.m. controle op nevenwerkingen en interacties van de medicatie) vereist een gepaste continue nascholing. En weer niet alleen wat het zuiver somatisch aspect betreft, dat op zichzelf al belastend genoeg is, maar daarnaast ook wat de benadering van de vaak

gecompliceerde sociale en psychologische moeilijkheden van de chronisch zieke mens betreft. Ook hier is synthese voor de huisarts nieuwe stijl onontbeerlijk.

Op de prangende vraag, wanneer en waarom op een bepaald moment moet worden beslist iemand levenslang het etiket ‘chronisch patiënt’ op te plakken, ga ik hier maar liever niet in. Tussen de eisen van preventie en het bevorderen van gezondheid ligt een tussenveld van af te wegen beslissingen waar de huisarts, juist omwille van zijn horizontale opstelling en op grond van zijn opties, steeds moet blijven zoeken naar een verantwoord evenwicht.

4 - Steeds meer worden wij ons ervan bewust hoezeer de maatschappij zelf ziek maakt. Dat kan de huisarts inderdaad dagelijks in zijn praktijk constateren. Het is mij vooralsnog niet zo duidelijk of hij geconstateerde oorzaken daarvan alleen maar moet rapporteren, of hij de ziekmakende situaties, structuren of relaties openlijk moet aanklagen, of hij zich daarvoor ‘politiek’ moet engageren. Toch stel ik me de vraag:

waarom moet je als arts wel een stelletje microben in een vrij rondlopend mens de pas afsnijden om ‘de anderen’, de ‘maatschappij’ voor infectie te beschermen en waarom ‘voel’ je je als arts niet de geschikte man om de nefaste gevolgen van een arbeidssysteem of een sociale structuur aan te klagen? En naar het micro-leefmilieu toegehaald: moet je in relationele of gezinsproblemen het individu ertoe bewegen zich aan te passen, of moet je het stimuleren tot confrontatie en conflict?

5 - De problemen waarmee de arts in de eerste lijn geconfronteerd wordt, doen zich voor onder vele vormen en vermommingen. Dit dwingt in het nieuwe model tot een beslissende consequentie, zowel wat de

(12)

diagnose als wat de therapie en de begeleiding betreft: weer een horizontale opstelling, ditmaal tegenover zijn verschillende medewerkers. Verplegenden, maatschappelijk werkers, psychologen, kinesitherapeuten en pastoraal werkers, om slechts de voornaamste te noemen, kunnen in samenwerkingsverband zowel hun diagnostische informatie als hun therapeutische kundigheid inbrengen.

De begrippen ‘diagnose’ en ‘therapie’ worden m.i. vaak te eng gehanteerd. Het is die vereniging die maakt dat de klassiek gevormde arts alle andere werkers erbuiten wil houden. Voor hem is de beslissing om ook op het gebied van diagnose en therapie met anderen samen te werken, beslist een van de moeilijkste en de meest

beangstigende. Ze wordt vaak ervaren (en gebrandmerkt) als een verraad aan het authentieke medische beroep. Professionelen uit de menswetenschappen verwijten het nieuwe model wel eens dat het een verkapte vorm is om opnieuw de volledige macht in het veld van zieken en gezonden in handen te krijgen. Dat kan natuurlijk de bedoeling niet zijn. De demystificatie van de ‘machtige’ arts is een al even onomkeerbaar proces als die van de ‘machtige’ priester. Wel blijft de arts arts. Ook in de eerste lijn is hij degene die vooral klinisch-medische zorgen verstrekt. Maar hij moet zo gevormd zijn, dat hij de vitale aspecten van de menselijke totaliteit in hun interactie begrijpt, dat hij de taal van zijn medewerkers verstaat en hun vaardigheden waardeert. Vertoont het probleem van de patiënt ook psycho-sociale aspecten, dan is hij ook in staat die te identificeren, maar zijn beleid zal er vaak in bestaan dat hij heel rustig accepteert dat voor deze problemen anderen beter en kundiger hulp kunnen bieden dan hij.

6 - Een laatste conclusie is de noodzaak van een nauw contact (transmurale communicatie) met de wetenschappelijk-technische wereld van specialisten, diagnostische centra en ziekenhuizen. Tussen de trapsgewijze opgebouwde territoria moeten communicatiekanalen worden gestructureerd, met inzicht in de eigen behoeften en mogelijkheden van ieder van de territoria. Dit vooral om een continue doorstroming van nieuwe inzichten te bevorderen. Dat is niet mogelijk tenzij er een horizontale relatie tot stand komt tussen de specifieke competentie op het smalle gespecialiseerde terrein en de even specifieke competentie op het bredere algemene terrein.

Een van de resultaten van die interactie tussen specialisten en huisartsen zal moeten zijn een continue (en niemand durft het woord uitspreken: ook verplichte) nascholing van de werkers op de eerste lijn, om de kloof die daar steeds weer dreigt te vermijden.

De huisarts nieuwe stijl zal zo moeten functioneren dat hij, puttend uit de bronnen van natuur- en menswetenschap, in een voortdurend interactieproces een steeds nieuwe en steeds te vernieuwen synthese tot stand brengt. Hij staat midden op het kruispunt der wegen.

(13)

7 - Het spreekt vanzelf dat dit alles nieuwe eisen stelt aan de opleiding van nieuwe huisartsen. Wie zich daarvoor inzet, moet vaak op eigen krachten, zonder hulp van de gespecialiseerde disciplines, de verschillende dimensies van het nieuwe model tot een concrete synthese proberen uit te bouwen. Tussen het theoretische concept en de praktische verwezenlijking van een nieuwe opleiding ligt nog een wereld van onrijpe groei. Maar ieder jaar worden we een beetje rijper en groeit het vertrouwen in de mogelijkheden. Onderlinge steun is in deze ‘subgroep’ van onschatbare waarde.

Vanuit mijn persoonlijke betrokkenheid op deze problematiek weet ik dat die alvast gevonden kan worden in de internationale publikaties die vanuit de meest diverse hoeken over dit onderwerp worden geproduceerd. De internationale consensus omtrent de hier geschetste ideeën en een gelukkig intense communicatie smeden een band tussen een toenemend aantal universitaire instellingen in de wereld die zich met de huisartsenopleiding bezighouden.

Ook op nationaal gebied is er iets gaande. Dank zij een interuniversitaire samenwerking wordt er aan een concreet opleidingsmodel gewerkt. Het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek voorzag in een belangrijke subsidie. Een rapport zal begin 1977 kunnen worden gepubliceerd. Daarin zullen opleidingsmodellen worden gepresenteerd die een basis kunnen leveren waarop verder kan worden gebouwd. Een groep didactici werkt nauw mee aan de uitwerking van die modellen:

doelstellingen, leersituatie, inhoud, methodes, evaluatie; volgens de eisen van de moderne didactiek wordt aldus een opleidingspakket ontworpen dat probleem-gericht functioneren kan bevorderen en de huisartsgeneeskunde haar eigen wetenschappelijke status kan verzekeren. Aan het project werken ook experts uit de menswetenschappen mee, zodat ook de bevindingen van die disciplines rechtstreeks naar de praktijksituatie kunnen worden vertaald. Het ontwerp moet de opleiders in staat stellen de moeilijke interactie tussen de wereld van de exacte wetenschap en die van de sociale

wetenschappen praktisch en concreet te realiseren.

De hier geschetste grondideeën roepen steeds weer dezelfde afweermechanismen op, die je bij elke nieuwe stap die je zet bijna vooraf kunt voorspellen. De ervaring leert echter dat informatie, uitleg, overleg, overreding leiden tot begrip en aanvaarding;

soms worden collega's uit andere disciplines die aanvankelijk heftig contra reageerden, vurige voorstanders van het nieuwe model. Mijn eigen ervaring leert me bovendien dat heel wat jonge mensen zich tot dit nieuwe model aangetrokken voelen. Als concept én praktische realisatie deze jonge mensen kunnen wapenen voor hun arts-zijn in de toekomst, kan een hoge ‘jobsatisfaction’ hen behoeden voor onverteerbare en moeilijk te compenseren teleurstellingen.

(14)

Psychotherapie

Een globaal overzicht J.H. van Meurs

In dit artikel gaan wij uit van een aantal definities van psychotherapie en aan de hand daarvan willen we de erin voorkomende begrippen toelichten. Het begrip

psychotherapie wordt al vele jaren gebruikt, minstens sinds ± 1915, d.i. na de schisma's in de psychoanalytische beweging. Sinds die tijd bestaan er een groot aantal definities, terwijl sinds kort de psychotherapie als hulpverlening hevig bekritiseerd wordt.

Definitie en begripsbepalingen

Wij beginnen met een aantal woordenboekdefinities. Dan is psychotherapie:

1 de behandeling van afwijkingen (disorders) door psychologische methoden.1 2 een vorm van therapie die psychologische methoden gebruikt bij de behandeling van functionele zenuwafwijkingen (nervous disorders).2

3 de behandeling van ziekten door psychische middelen.3

4 het gebruik van een psychologische techniek voor de behandeling van geestelijke stoornissen of aanpassingsstoornissen.4

5 het op wetenschappelijk verantwoorde wijze behandelen door een deskundige die daarvoor is opgeleid, van patiënten in die zin dat zij hulp behoeven voor psychische moeilijkheden, conflicten of stoornissen, door middel van het op methodische wijze vestigen, structureren en hanteren van een relatie, teneinde de psychische moeilijkheden, conflicten of stoornissen op te heffen of te verminderen.5

5a in een variant van de laatste definitie wordt gesproken van cliënt of cliënt-systeem in plaats van patiënt; met deze wordt een ‘meer of minder

1 Cf. M. Drever, Dictionary of Psychology, Penguin, 1952.

2 Cf. Dorland, The American Illustrated Medical Dictionary, 1939, 18th edition.

3 Cf. L. Haring und U.K.H. Leikert, Wörterbuch der Psychiatrie und ihrer Grenzgebiete, Wissenschaftlicher Dienst Roche, 1968.

4 Cf. English and English, A comprehensive dictionary of psychological and psychoanalytical terms. Longmans, Green & Co., 1958.

5 P.A.H. Baan e.a., Rapport Commissie G.M.D., 1973.

(15)

geëxpliciteerd contract’ aangegaan en wordt gewezen op de vergroting van de mogelijkheden van zelf-realisering voor de cliënt en daarmee de mogelijkheden zijn beslissingsvrijheid, zijn keuzemogelijkheden te vermeerderen.6

En tot slot:

6 any form of talking cure.7

De wetenschappelijkheid van de psychotherapie

De oorzaken van de stoornissen komen in geen van deze definities voor. Toch is er een groep van ziekten, die aangeduid wordt als psychosomatische ziekten, waarbij stress, d.w.z. meer of minder langdurige wanverhouding tussen draagkracht en draaglast8voor het individu tot

6 Cf. H. Blanksteyn, Psychotherapie als vorm van agogisch handelen, in Tijdschrift voor Psychotherapie, II, 3, mei 1976, blz. 101-109.

7 Cfr. C. Rycroft, A critical dictionary of psychoanalysis, Penguin, 1972 (1968).

8 Th.B. Kraft, Overspanning, Erven F. Bohn, Haarlem, 1972.

(16)

uiteenvallen van zijn persoonlijkheid (decompensatie) heeft geleid. Het is wellicht zo dat alle moderne psychotherapeutische richtingen dynamisch zijn in de zin van bovengenoemde krachtsverhouding. De nadere definitie gebeurt dan in alle theorieën verschillend.

Ook bij de Yoga en verwante richtingen (voor ‘normalen’ bedoeld) heerst een dynamische opvatting over de psychische krachten.

Bovengenoemde decompensatie kan psychisch, lichamelijk of beide zijn. Men kan daarbij denken aan verschijnselen als overspanning, maagzweer, eczeem en asthma. Het is anderzijds waarschijnlijk dat ziekten, vooral de langer durende en invaliderende, moeilijkheden, respectievelijk spanningen of stress geven, ook bij andere primaire oorzaken. Ook deze ziekten vereisen begeleiding of psychotherapie.

In het algemeen is het waarschijnlijk ook zo - en vanuit dit gezichtspunt wordt daarmee ook gewerkt - dat psychisch veroorzaakte ziekten tenminste mede door psychische middelen geholpen kunnen worden. Dat geldt dan voor de neurosen, sommige depressies, karakterafwijkingen en een deel der schizofrenie.

Ten aanzien van de wetenschappelijkheid van de psychotherapie kan geconstateerd worden dat er veel theorieën bestaan over de wijze waarop psychotherapie werkt, d.w.z. over de veronderstelde mechanismen. Op zichzelf is dat al een aanwijzing dat de wetenschappelijke status nog niet bereikt is door de psychotherapie. Men kan zich vervolgens afvragen wat het werkzame moment in de psychotherapie is: is het het contact als zodanig, de mogelijkheden om zich te uiten, de katharsis (ontlading), de ontspanning, het zelfinzicht in onbewuste conflicten die bewust gemaakt worden, gaat het om het afleren van slechte oude gewoontes en het aanleren van nieuwe goede gewoontes of het anders structureren van een relatiestructuur of gaat het tenslotte om het aanvaarden van nieuwe spelregels in het contact? Al deze momenten kunnen m.i. een rol spelen als werkzaam moment.

Maar alle psychotherapeutische scholen geven andere antwoorden.9Daarbij komt dat er in de therapie veelal meer gebeurt dan een ‘talking cure’ alleen. Men werkt namelijk met medicamenten, rust, verandering van omgeving, dieet, oefeningen, etc.

We zouden dat dan gemengde psychofysische therapie kunnen noemen. Wat er dan werkt, is moeilijk te zeggen. Zelfs wordt door Eysenck9aen anderen beweerd dat psychotherapie behalve de gedragstherapie (waarover later) niet werkt, maar dat de genezen personen vanzelf óók zouden zijn genezen. Tot zover over de

wetenschappelijkheid van de psychotherapie in het algemeen.

9 Cfr. b.v. G. Hellinga, Tussen aanhalingstekens, Boom, Meppel, 1974.

9a H.J. Eysenck, Fact and Fiction in Psychology, Penguin, 1965.

(17)
(18)

De deskundigheid van de psychotherapeut

Met de wetenschappelijkheid hangt direct samen het probleem van de deskundigheid, de scholing, de competentie van de therapeut. Het eenvoudig counselen (naar het model van Rogers) is niet veel méér dan het met sympathie en interesse luisteren naar de uiteenzetting die iemand geeft over zijn of haar moeilijkheden. Het bijzondere van Rogers is dat hij niet met woorden troost of goede raad geeft, maar alleen de cliënt helpt zijn eigen problemen te uiten, te formuleren en te herformuleren. En dat laatste, het zogenaamde non-directieve, moet geleerd worden.

Overigens is er sprake van een geleidelijke overgang van de eenvoudige menselijke begeleiding of benadering, via de non-directieve counseling van Rogers, naar de meer gespecialiseerde psychoanalytische duidingstechniek.

Bij de psychotherapie geldt dat het begrijpen van symbooltaal, lichaamstaal, zogenaamde overdracht en afweermechanisme in de interactie van cliënt en therapeut en in het leven en de geschiedenis van de cliënt herkend moet worden om gebruikt te worden ten dienste van de cliënt. Het is duidelijk, dat er meer scholing - ook in zelfkennis - nodig is voor een psychoanalyse dan voor een eenvoudige begeleiding van niet-abnormale menselijke problematiek, waar de sociale werker vaak voor komt te staan. Ook de pastorale zorg kan hieronder gerangschikt worden, in ons

cultuurpatroon vooral van toepassing geacht bij rouwprocessen, (hoewel deze niet altijd zo eenvoudig zijn.10Psychotherapie blijft dan die groep meer ingewikkelde technieken die ontwikkeld zijn voor de meer ingewikkelde stoornissen in aanpassing, welzijn en zelfontplooiing, die met eenvoudige middelen niet te helpen zijn,

respectievelijk door leken niet meer op te vangen zijn. Een belangrijk punt is, in hoeverre de psychotherapeut afstand kan of moet of mag nemen van zijn persoonlijke ideologie in zijn therapeutische werk. Hij kan in ieder geval niet zonder

referentiekader, impliciet of expliciet en hij moet een standpunt hebben over het directieve of juist non-directieve van zijn therapie. Hij moet bovendien zijn eigen technische, theoretische en menselijke beperkingen bij voorkeur kennen.

Een dubbele uitzondering moet hier gemaakt worden voor de psychedelische substructuur, waar b.v. de L.S.D.-tripper het best door zijn eigen groep of tenminste door mensen met soortgelijke ervaring en attitude begeleid kan worden in de acute fase - tenzij een echte psychose doorbreekt, d.w.z. van langere duur; dan moet de psychiater er aan te pas komen. Buiten de psychiater (die geen psychotherapeut hoeft te zijn) hebben we dus als deskundigen bepaalde psychologen, sociale werkers,

10 Cfr. E. Kübler-Ross.

(19)
(20)

agogen (oorspronkelijk afkomstig uit de paedagogische hoek) en enkele pastores.

Hoe is nu de werkverdeling onderling? Bijzondere inbreng van de psychiater is niet zijn psychotherapeutische kunde of kennis, maar juist zijn medische scholing, die hem in staat stelt om bepaalde toestanden te herkennen als psychische stoornissen t.g.v. lichamelijk lijden of b.v. bepaalde depressie als waarschijnlijk niet vatbaar voor psychotherapie aan te wijzen.11

We kunnen stellen, dat de drug scene in handen is van Release, de rouw bij de pastor hoort en dat normale problemen ontstaan door ziekte, scheiding, verhuizing bij de sociaal werker, respectievelijk bij de pastor horen. De neurotische problemen vallen onder de analytisch ingestelde therapeut, óf de gedragstherapeut (meestal een psycholoog) of moeten in behandeling bij een team. De psychopathische of

pathologisch niet aangepaste of psychotische12patiënt hoort bij de Sociaal

Psychiatrische Dienst. Deze is bemand met sociaal-psychiatrische verplegenden, met psychiaters en soms een agoog.

In de alternatieve of antipsychiatrie meent men, dat sommige psychosen, zoals schizofrenie wel degelijk echt te genezen zijn en niet alleen maar te begeleiden. De pogingen tot psychotherapie hierbij zijn al ouder en soms met succes bekroond.13

Bij de opsomming zijn de kinderen vergeten, die vaak terechtkomen bij een Medisch Opvoedkundig Bureau (M.O.B.).

Bij de drug-scene stuiten we al op de groep. Ook deze komt in de definitie niet expliciet voor, maar wordt duidelijk bedoeld in definitie 5a, waarin sprake is van cliënt systeem. Zoals bekend is er naast de individuele psychotherapie een

ontwikkeling gaande in groepstechnieken. We noemen de huwelijksrelatietherapie, de gezinstherapie, de (grotere) groepstherapieën, die al of niet op de psychoanalyse geïnspireerd kunnen zijn, dan - zeer in zwang - de Gestalt-therapie (Perls), eigenlijk een combinatie van groeps- en individuele therapie, het socio- en het psychodrama (Moreno). Als marginaal zijn hier nog te noemen de Encounter of sensitivity training en hoe deze verder al genoemd mogen worden.14Dergelijke bijeenkomsten zijn groepsbijeenkomsten van elkaar meestal

11 Voor een tegengestelde opvatting: W. Iemhoff, Artsen en psychologen, in De Groene, 24-0-1971.

12 Een psychose is een ziektebeeld met miskenning van de werkelijkheid in waanideeën, verder zintuigelijke hallucinaties en eventueel denk- en gevoelsstoornissen. Een voorbeeld van een vanzelf voorbijgaande, maar toch eigenlijk ernstige psychose is de alcoholroes.

13 Cfr. John Rosen, Direct Analysis, 1953; M.-A. Séchehaye, La réalisation symbolique. Nouvelle méthode de psychothérapie appliquée à un cas de schizophrénie, Hans Huber, Bern.

14 Cfr. J. Levense en J. van de Wetering-de Rooy, Je rijpt je rot, Contact, Amsterdam, 1976.

(21)

onbekende mensen, die uit de ongestructureerde relatie met weinig of geen hulp van de trainer iets moeten zien te maken. Deze laatste ‘training’ is voor normale mensen bedoeld en het is de bedoeling dat ze nog normaler worden; beter functioneren etc.

Dat lukt niet altijd, want bij een 8% wordt misschien het tegendeel bereikt, maar ook de psychotherapie kent mislukkingen en verergeringen bij tenminste eenzelfde percentage. Evaluatie op dit gebied is moeilijk (zie voren). Nog verder marginaal zijn de indoctrinatie - respectievelijk brainwashtechnieken, die in totalitaire stelsels, zoals de Katholieke middeleeuwse kerk en sommige, mogelijk zelfs alle

communistische regimes worden toegepast. De aanpassing, de aanvaarding van de dogmatische leer, is daarbij het hoofddoel. (Vergelijk de beschrijving in Orwell's 1984). Dat men hierbij in b.v. Rusland serieus meent, hier psychotherapie te bedrijven bij de dissidenten, lijkt me niet onmogelijk, althans voor sommige medewerkers. Het extra-marginale extreme is hier dan de vernietiging van de dissident of vermeende dissident, althans slachtoffer van de ‘fascistische’ praktijken. Dit gold zowel voor Nazi-Duitsland als voor Griekenland, Portugal en geldt nu o.m. voor Chili. Van een poging tot ‘bekering’ tot de heersende ideologie is hier echter geen sprake meer.

Terug tot de psychotherapie. Definitie 5 legt de nadruk op de relatie. Deze kan op verschillende wijze gestructureerd worden, zoals bij ontspanningsoefeningen,15maar ook bij Yoga; bij suggestie in het algemeen en bij hypnose meer actief van de zijde van de therapeut. Bij psychoanalyse meer passief. De therapeut wordt echter, ook als hij leek is, bekleed met prestige, hij is autoriteit voor zijn cliënt.

Met het doorwerken van de verschillende definiërende begrippen zijn al veel problemen aangeroerd. Het lijkt niet zinvol om in extenso diverse technieken en bijbehorende theorie te bespreken. Liever beperk ik mij tot een toelichtende schets van de op leertheorie(ën) steunende z.g. gedragstherapie.

Deze heeft diverse ondervormen, zoals de aversietherapie, die vooral op ‘straf’

berust. Bij positief reageren op de ‘verboden’ prikkels (een glas drank bij een alcoholist - een plaat van een aantrekkelijke man bij een homofiel) werd b.v. een zachte maar onaangename elektrische prikkel toegediend. Het succes was maar matig.

Meer succes en vooral bij vermijdingsgedrag t.g.v. fobieën (sterke angstreacties bij specifieke prikkelsituaties) had en heeft de reciproke inhibitie naar Wolpe. De fobie wordt veelal geacht tot stand gekomen te zijn als een voorwaardelijke reflex.

Van dit laatste is het klassieke voorbeeld de hond die, als hij de bel-voor-het-eten hoort, al begint te kwijlen (Pavlov). Angst kan ook experimenteel geconditioneerd worden in het geval van

15 Volgens Schulz en Jacobson.

(22)

Watson's Little Albert, vermeld in Eysencks literatuur.

Bij de reciproke inhibitie gaat men uit van de onmogelijkheid van de gelijktijdigheid van zeer tegengestelde emotionele toestanden, zoals diepe relaxatie en sterke angst.

Begonnen wordt met het opstellen van een lijst van de angsten in volgorde van heftigheid. Daarna wordt de angstprikkel van de laagste orde een korte tijd toegediend in natura of in fantasie (‘stelt U zich eens voor...’), nadat de patiënt eerst tot

ontspanning gebracht is.16Deze techniek wordt, en dat is historisch gegroeid, vooral door psychologen toegepast. Wat betreft de theorie zijn er meerdere leertheorieën, die de successen van de gedragstherapie en zonodig de mislukkingen kunnen verklaren. De klassieke psychoanalyse vat de afzonderlijke symptomen van een neurose, zoals angst, agressie, tic, moeheid, hoofdpijn etc., op als een uiting van een onderliggend driftconflict, dat tenminste gedeeltelijk onderbewust is. Voor de leertheoreticus is het symptoom de ziekte of slechte gewoonte, verkeerde conditionering etc.

De psychoanalyse wordt ook zelf wel als leertheorie opgevat (b.v. in het klassieke werk van Hilgard en Bower); o.a. Dollard en Miller hebben getracht een brug te slaan van de praktische psychoanalytische theorie naar de leertheorie, maar zoals gezegd, we bezitten nog geen, ook maar alleen in het Westen, algemeen aanvaarde uitgewerkte theorie der psychotherapie.

Dat hoeft dus geen reden te zijn om haar prestaties te ontkennen, noch om haar als principieel onwetenschappelijk terzijde te schuiven.

Conclusies

Als algemeen principe voor verandering van gedrag geldt het schema: unfreeze - move - freeze. Óók bij technieken als Yoga en Morita (Japans); bij isolatie en rust en bij slaaponthouding, bij agressieve en bij vriendelijke benadering.

In de praktijk is de vraag naar contact respectievelijk gesprekstherapie groeiende, mede (mogelijk) onder invloed van de sterk verbaal ingestelde communicatiemedia, die de artsen en speciaal de psychiaters maar blijven verwijten dat het aanbod van hulp bij genoemde vraag achterblijft. Mogelijk stimuleert deze vraag, mede gezien de drempel voor de medicus (zichzelf als gestoord of ziek beleven is krenkend voor het gevoel van eigenwaarde) en het verwerpen van het ‘medisch model’ door de z.g.

alternatieve psychiatrie zoals Cooper en Laing de bloei van Gestalttherapie en de groei van encountercentra.

Misschien is de vraag niet aangepast en kan een deel van de therapie

16 Cfr. o.a. H.R. Beech, Gedragstherapie, Aula 458, Spectrum, Utrecht/Antwerpen (Changing Man's Behaviour, Pelican, 1969).

(23)

beter worden verzorgd door buurthuis of ander verenigingswerk. Kortom het is wellicht tenminste voor een deel een kwestie niet van het departement van volksgezondheid maar van andere departementen.

Naar mijn mening zou relatief veel meer groepstherapie naast individuele, voor dezelfde patiënt gegeven kunnen worden en met meer effect, ware het zo dat de scholing van de z.g. deskundigen hiermee gelijke tred had gehouden. Relatief te velen nog zijn uitsluitend bekwaam in de individuele en dan nog de analytische techniek. Er is ook te weinig teamwork tussen diverse werkers met en voor dezelfde patiënt. Anderszins wordt met deze technieken de laatste tijd in de moderne

psychiatrische inrichtingen druk geëxperimenteerd. Maar vele therapie- of begeleiding-behoevenden vallen in onze verregaand geïnstitutionaliseerde maatschappij tussen wal en schip.

(24)

Sonnenfeldt-doctrine

*

L.L.S. Bartalits

In december 1975 kwam een hevig debat in Amerikaanse regeringskringen op gang, toen minister Kissingers rechterhand, Helmut Sonnenfeldt, op een besloten

bijeenkomst in Londen van Amerikaanse ambassadeurs in Europese hoofdsteden verklaarde dat de ‘inorganic, unnatural relationship’ tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen, gebaseerd op Russische militaire macht, de wereldvrede bedreigde. ‘So it must be our policy to strive for an evolution that makes the relationship between the Eastern Europeans and the Soviet Union an organic one’.

In Washington waren er autoriteiten die klaagden dat dit neerkwam op

* Enkele opmerkingen n.a.v. de publikaties: Ermin Hölzle, Die Selbstentmachtung Europas.

Das Experiment des Friedens vor und im Ersten Weltkrieg, Musterschmidt, Göttingen, 1975, pp. 599, DM. 120. Ernst Samhaber, Weltgeschichte, Bertelsmann Lexikon-Verlag, Gütersloh, 1976, pp. 448, DM. 29,50. Ernst Samhaber, Weltgeschichtliche Zusammenhänge. Perspektiven für die Zukunft, Bertelsmann Lexikon-Verlag, Gütersloh, 1976, pp. 223, DM. 22. Marie-Luise Näth, Chinas Weg in die Weltpolitik. Die nationale und aussenpolitischen Konzeptionen Sun Yat-sens, Chiang Kai-sheks und Mao Tse-tungs, Walter de Gruyter, Berlin-New York, 1976, pp. 259, DM. 76. Georg Franz-Willing, Neueste Geschichte Chinas 1840 bis zur Gegenwart, Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1975, pp. 261, DM. 18. E. Sieber-W. Haeberli-E. Gruner, Weltgeschichte des 20. Jahrhunderts, Zweite, ergänzte Auflage, Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach-Zürich, 1976, pp. 318, DM. 22,80. Ploetz, Weltgeschichte der Gegenwart.

Ereignisse und Entwicklungen seit 1945, Verlag Ploetz KG, Würzburg, 1975. pp. 481, DM.

22,80. Michael Harrington, Sozialismus. Aus dem Amerikanischen von Friedrich Griese, Belser Verlag, Stuttgart-Zürich, 1975, pp. 504, DM. 28. David Shub, Lenin. Geburt des Bolschewismus, Wilhelm Heyne Verlag, München, 1976, pp. 493, DM. 6,50. Eberhard Schulz, Moskau und die europäische Integration, R. Oldenbourg Verlag, München-Wien, 1975, pp. 267, DM. 59. Wolfgang Leonhard, Was ist Kommunismus? Wandlungen einer Ideologie, C. Bertelsmann Verlag, München, 1976, pp. 270, DM. 20. Johannes Steinhoff, Wohin treibt die NATO? Probleme der Verteidigung West-europas, Hoffmann und Campe Verlag, Hamburg, 1976, pp. 279, DM. 28. Albrecht Lohmann, Die Botschafter. Eine Kulturgeschichte der Diplomatie, Econ Verlag, Düsseldorf-Wien, 1976, pp. 378, DM. 36.

Alan Palmer, Bismarck. Eine Biographie, Claassen Verlag, Düsseldorf, 1976, pp. 456, DM.

38. Rolf Badstübner-Siegfried Thomas, Restauration und Spaltung. Entstehung und Entwicklung der BRD 1945-1955, Paul Rugenstein Verlag, Köln, 1975, pp. 512, DM. 9,80.

Jürgen Radde, Die aussenpolitische Führungselite der DDR. Veränderung der sozialen Struktur aussenpolitischer Führungsgruppen, Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1976, pp. 239, DM. 28.

(25)

Amerikaanse goedkeuring van een Russische overheersing van Oost-Europa, en zo bezien was deze Sonnenfeldt-doctrine nimmer het Amerikaanse beleid geweest, en zou zij dat ook nu zeker niet moeten zijn. Wat Sonnenfeldt medio december 1975 in Londen zei was ongetwijfeld te wijten aan Fords hardere lijn, waarbij de president besloot het woord ‘détente’ niet meer in de mond te nemen. Maar toch toonde de Sonnenfeldt-doctrine kenmerken van een détente zoals die door het State Department in de jaren 1968-1975 in de praktijk was gebracht.

In hun briefing in december te Londen onderstreepten zowel Kissinger als Sonnenfeldt de noodzaak met de Sovjet-Unie als supermogendheid tot overeenkomst te komen.

Het aantrekkelijke van vergane imperia missend, vertrouwde het Kremlin volgens Sonnenfeldt op ‘the presence of sheer Soviet Military power’ om Oost-Europa onder Russische leiding te verenigen. En wegens het ontbreken van ‘a more viable, organic structure’ is ‘the desire to break out of the Soviet straitjacket’ steeds sterker geworden in de Oosteuropese landen. Sonnenfeldt zag dat niet als een weldaad voor het Westen.

Dat de Russen er niet in slagen de loyaliteit van de Oosteuropese volkeren te verkrijgen is een ongelukkige historische mislukking, want die regio is voor hen van vitaal belang. Dubbel tragisch is het dat de Sovjet-Unie daar geen andere wortels heeft kunnen schieten dan die van pure macht, aldus Sonnenfeldt.

Sonnenfeldt waarschuwde dat de onnatuurlijke relatie tussen de Oosteuropese landen en de Sovjet-Unie op een gegeven ogenblik zal exploderen en zodoende een derde wereldoorlog kan veroorzaken, en hij noemde die onnatuurlijke relatie dan ook een veel grotere bedreiging van de wereldvrede dan het Oost-West conflict.

Sonnenfeldt waarschuwde ook dat een te grote Amerikaanse ijver het ‘verlangde proces’ (te weten: de ‘organisering’ van de Russisch-Oosteuropese unie) zou kunnen omkeren, en bij gevolg stelde hij een beleid voor ‘of responding to the clearly visible aspirations in Eastern Europe for a more autonomous existence within the context of a strong Soviet geopolitical influence’. Dat heeft gewerkt in Polen, waar de Polen in staat zijn gebleken hun romantische politieke neigingen - die in het verleden tot rampen hadden geleid - te bedwingen, aldus Sonnenfeldt.

Een terugkeer van een Joegoslavië na Tito in het Russische kamp zou Sonnenfeldt een grote strategische tegenslag voor het Westen noemen, maar hij liet ook

doorschemeren dat de Joegoslaven minder onaangenaam of provocerend ten opzichte van Moskou moesten zijn, en dat Washington hen niet de indruk moest geven, dat zij vrijelijk maar hun gang konden gaan.

(26)

Paradox in het Amerikaanse beleid

Om de vier jaar dringt de Amerikaanse binnenlandse politiek in het

presidentsverkiezingsjaar door in de buitenlandse politiek; de wereld kent dat verschijnsel, maar juicht het bepaald niet toe. Juist in zo'n jaar is voorzichtigheid geboden; volgens Sulzberger, bij het vormen van een oordeel over bijvoorbeeld president Fords besluit het woord ‘détente’ niet meer te gebruiken.

Een merkwaardige paradox in het Amerikaanse beleid blijkt thans, wanneer men een vergelijking treft tussen de aanpak van de communisten in Oost-Europa en die in West-Europa. Luidruchtig gingen Amerikaanse bewindslieden tekeer tegen Westeuropese communisten, zelfs indien zij - zoals in Italië en Frankrijk - pogen zich onafhankelijk van het Kremlin op te stellen. Daarentegen lijkt Amerika de Oosteuropese communisten op het hart te willen drukken, het maar op een akkoordje met de Russen te gooien. De journalisten Evans en Novak brachten in de International Herald Tribune van 22 maart 1976 aan het licht hoe Kissingers medewerker voor Oosteuropese aangelegenheden Sonnenfeldt pleitte voor een ‘organische’ relatie tussen de Sovjet-Unie en de communistische Oosteuropese landen. ‘Organisch’ is een kneedbaar woord, dat ‘fundamenteel’, ‘constitutioneel’ en ‘organisatorisch’ kan betekenen. Maar wat Sonnenfeldt - deze laatste ‘mini Metternich of Foggy Bottom’

- ook had bedoeld, zijn idee bezorgde vele weldenkenden kippevel. Een zegsman van het State Department ontkende het verslag plichtsgetrouw, maar Sulzberger wist dat het verslag van Evans en Novak correct was. En wat impliceert dat? Een

uitnodiging aan de Kremlinleiders de greep op Oost-Europa te versterken, ja die regio zelfs als Sovjetrepublieken in te lijven? Nu heeft Stalin in de jaren veertig en vijftig juist met die gedachte gespeeld. Indirect droeg dat bij tot de afsplitsing van Tito's Joegoslavië. Wat is thans anno 1976 de Amerikaanse bedoeling van de indirecte hint aan Moskou, dat Washington tegen een oprakeling van dat denkbeeld geen bezwaar zou maken? Wilde men de Oosteuropese communisten naar Moskou duwen in de hoop dat Moskou de ogen zal dichtknijpen indien de Verenigde Staten de Westeuropese communisten gaan vervolgen? Was dat dan de afspraak over invloedssferen, waarvan vele Europeanen de beide supermachten al lang hebben verdacht?

Hoe zal de Volksrepubliek China, zo vaak door Kissinger geprezen, dit vinden?

Reeds hebben de Amerikanen de bestaande Chinees-Russische grens, waarmee Peking het niet eens is, in de verklaring van Helsinki onderschreven. En thans, nu Amerika de huidige grenzen van Oost-Europa bevestigd heeft, gaan de Verenigde Staten ook al mompelen richting Moskou, dat ze een nieuw Boedapest (1956) of Praag (1968) niet erg zouden vinden. In hoeverre staat Kissinger hier achter? aldus Sulzberger.

(27)

Verwerping door Kissinger of Ford vereist

Leden van een ‘studiecommissie’ - een groep conservatieve Republikeinse

congresleden - ondervroegen in maart van dit jaar minister Kissinger over de betekenis van Sonnenfeldts referaat in Londen. Kissinger trachtte bij deze gelegenheid het te doen voorkomen als zou van onjuiste weergaven sprake zijn, maar in feite waren sommigen niet overtuigd dat de minister de substantie van Sonnenfeldts relaas verwierp. De herrie hierover zal blijven zolang dat betoog niet ondubbelzinnig is herroepen door Kissinger of Ford zelf.

Een van de Studiecommissie-leden, Derwinski (Illinois), is een van de belangrijke conservatieve steunpilaren van Ford, en nationaal leider van de Pools-Amerikaanse gemeenschap. Derwinski zag in de Sonnenfeldt-doctrine ‘the straw that broke the camel's back’, nadat de Verenigde Staten in Helsinki berust hadden in Russische controle over de Baltische staten. Derwinski deelde Kissinger mee dat de woede onder de Oosteuropese immigranten in de Verenigde Staten groeide, wat president Ford niet alleen in de voorverkiezingen zou bemerken, maar ook in de

novemberverkiezingen. Daarom moest de Sonnenfeldt-zaak spoedig worden afgedaan.

Kissinger antwoordde hierop dat hij de telegrammen over Sonnenfeldts briefing nog niet had gelezen, en er pas voor het eerst over vernam vanuit de column van Evans en Novak (in feite was Kissinger toen ook in Londen). Minister Kissinger poogde toen op een zijspoor te komen door op te merken hoe een jonge diplomaat over zulke briefings notities pleegt te maken, op grond waarvan een andere diplomaat het telegram opstelt - een procedure die wel tot misvatting zou moeten leiden.

Kissinger zei nog dat hij niet elke ambtenaar van het State Department aan een touwtje had - hetgeen volgens een Congreslid betekende dat de minister zich van Sonnenfeldt distantieerde. Maar het leek eerder dat Kissinger de blaam legde op die naamloze jonge diplomaat, aangezien de minister de conservatieve Republikeinse leden van het Huis van Afgevaardigden verzekerde dat Sonnenfeldt ‘a hardliner just like you’ is.

Dit alles bevredigde Derwinski en ook andere hoge ambtenaren niet: omdat men in regeringskringen de Sonnenfeldt-doctrine beschouwde als passend in de opvatting van Kissinger en Ford, die in de Sovjet-Unie de opkomende supermacht zien.

Vraagteken

Sinds president Roosevelt in zijn laatste levensjaren tevergeefs probeerde een Russische heerschappij over een communistisch Polen te verhinderen, en sinds het einde van de tweede wereldoorlog op 8 mei 1945 hebben de

(28)

Verenigde Staten noch de Sovjet-Unie de toen gemaakte demarcatielijn in Europa overschreden. Maar dat betekende sindsdien nimmer dat de Amerikanen het Russische opdringen tijdens en na de tweede wereldoorlog juist vonden. Steeds weer werden de sterke nationale, religieuze en culturele impulsen in de Oosteuropese landen in Washington beschouwd als tegenwicht tegen de Russische militaire overheersing.

De bezoeken van president Nixon en van president Ford aan Polen, Roemenië en Joegoslavië onderstreepten dit, al gingen zij dan niet zo ver als president de Gaulle, die in 1967 in Zoppot de Polen ertoe opwekte hun nationale en Europese erfenis als kracht in te zetten tegen de opperheerschappij van een supermacht. Amerika poogde door handelspreferenties en het onderhouden van de oude relaties tussen immigranten en hun landen van herkomst de Oosteuropese landen gunstig te stemmen. Maar teneinde de nucleaire wapenstilstand niet te verstoren zetten de Verenigde Staten na 1956 niet aan tot opstand tegen Moskou.

Dit was (en is) de achtergrond van Kissingers ontspanningspolitiek en van het denken van zijn nauwste medewerker ter zake van Oost-problemen, Sonnenfeldt, die zich sinds de jaren vijftig heeft ontwikkeld tot een van de beste Amerikaanse experts voor Oost-Europa. Sonnenfeldt spreekt vloeiend Russisch, heeft Kissingers vertrouwen, en ontmoette Brezjnev meermalen. Sonnenfeldt, eerder een havik dan duif, heeft tot taak om in de marge naast het dagelijks gebeuren denkbeelden te formuleren over ontwikkelingen op wat langere termijn. Een rol die in de jaren veertig werd gespeeld door George Kennan, en die een onorthodoxe denkwijze vereist, opdat de minister keuzemogelijkheden krijgt voorgelegd, iets waarop Kissinger zeer gesteld is.

Sinds Watergate is Washington een zeef, die bijna alle geheimen doorlaat. Het nationaal belang van de Verenigde Staten is daarbij niet bepaald gediend. Indiscreties dienen vaak tot het doorkruisen van de plannen van tegenstanders. In dit kader paste de publikatie van Evans en Novak in de International Herald Tribune van 22 maart 1976. Sonnenfeldt zag het gevaar groeien dat er Oosteuropeanen met geweld uit de Russische dwangbuis willen breken. Daarom, aldus Sonnenfeldt, moet het

Amerikaanse beleid erop gericht worden dat de relatie tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen meer ‘organisch’ wordt.

Het dementi van de woordvoerder van het State Department was niet hard. Maar hoe dan ook, Amerika zal de Sovjet-Unie in elk geval tot een politiek van matigheid aansporen. Of dat door een stilzwijgende bevordering van die door Sonnenfeldt beoogde ‘organische betrekkingen’ bereikt zal worden, is echter wel de vraag. Sinds Angola is Kissingers beleid van ‘strafpunten’ voor een Russisch optreden in strijd met de ‘reglementen’ mislukt. Want Moskou laat niet merken dat het ter zake van gebieden buiten zijn machtssfeer de in Helsinki gegeven garanties zal nakomen,

(29)

als het een zwakke stee in het Westen ontdekt. ‘Daher könnte die Trennungslinie durch Europa in neuer Form auf ihre Dauerhaftigkeit geprüft werden’, aldus Jan Reifenberg in de Frankfurter Allgemeine Zeitung.

Amerika wil het immobilisme organiseren

De denkbeelden die Kissinger en Sonnenfeldt in december 1975 te Londen in de beperkte kring van Amerikaanse ambassadeurs in Europa voorlegden, hebben levendige kritiek losgewoeld in Oost-Europa, met name Roemenië en Joegoslavië.

Minister Kissinger kwam voorts op 13 april van dit jaar terug op zijn ook in december 1975 gedane verklaring inzake een eventuele opneming van communisten in Westeuropese regeringen, zeggend dat in geval van crisis de communisten hetzelfde voor Moskou zouden zijn als de Gaulle destijds was voor Amerika. Het ‘document Kissinger-Sonnenfeldt’ heeft het voordeel van het onthullende denken. Men zal voortaan beter de motieven kunnen begrijpen van de eventuele acties of het uitblijven daarvan van de Verenigde Staten. Michel Tatu trok in Le Monde van 15 april 1976 de conclusie dat het een soort georganiseerd immobilisme is wat Amerika predikt.

Kissinger en Sonnenfeldt hadden volkomen gelijk toen zij beweerden dat de opkomst van de Russische macht niets te maken heeft met de houding van de Amerikaanse regering. In tegenstelling tot wat veel beweerd wordt, zal men door opheffing van de détente - of het dreigen daarmee - Moskou niet afhouden van zijn bewapeningsinspanning, die inderdaad niet gering is. Men mag zich inderdaad afvragen wat het nut is van die proliferatie van klassieke wapens, nu de geleide precisiewapens de defensiemogelijkheden zozeer te hulp komen. Slechts zeer indirect zou de slechte binnenlandse economische toestand de Russen van gedachten kunnen doen veranderen, wat overigens niet waarschijnlijk is. En een drastische economische pressie van buitenaf, met name door de Verenigde Staten, daaraan denkt Washington niet. Kissinger en Sonnenfeldt willen Moskou lokken met krediet-toezeggingen en een meestbegunstigde-natieclausule, maar dan alleen om de Sovjet-Unie aldus met veel banden aan het Westen te verbinden, ja zelfs concurrent op de Amerikaanse markten te laten worden. Maar men heeft al bijna een halve eeuw niet de indruk dat Moskou zich door de soms grote economische en technische afhankelijkheid in zijn buitenlandse politiek laat beïnvloeden. In tegenstelling tot het marxistische dogma is de Russische economie een ‘bovenbouw’, die evenals al het andere ten dienste staat van de enige reële infrastructuur, te weten de politieke macht en de staatsmacht.

En Kissinger en Sonnenfeldt willen, voorlopig althans, niet spelen op het voornaamste zwakke punt van Moskou, nl. de Russische onmacht om de graanbehoeften van de zgn. bondgenoten van de Sovjet-Unie te dekken.

(30)

Zij die Sonnenfeldt kennen, weten dat bepaalde ongelukkige uitdrukkingen als

‘institutionalisering’ met betrekking tot de relaties tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen, en de ‘grote geopolitieke invloed’ die de Russen op die landen hebben, hem zijn ontsnapt. Overigens zette Sonnenfeldt in april jl. recht dat hij trouw blijft aan de zaak van de vrijheid en onafhankelijkheid van de Oosteuropese landen.

De idee dat de organische banden tussen de landen van het Warschau Pakt onvoldoende zijn, is zowel juist - de positie van de Sovjet-Unie wordt bijna uitsluitend militair verzekerd - als onvolledig. De COMECON is namelijk wel iets meer dan een aanhangseltje van dat Pakt, en zelfs indien de Oosteuropese landen totaal onafhankelijk werden, zouden zij een gemeenschappelijke sociale, zoniet ook politieke structuur behouden, mede ingegeven door de zorg zich te verdedigen tegen een veel sterkere Westeuropese omklemming.

Sommigen zullen erop wijzen dat de Oosteuropese landen, eenmaal op zichzelf staand, snel zullen terugvallen in nationalistische conflicten (over Zevenburgen, Macedonië enz.), om nog maar niet te spreken over het eeuwige ‘Duitse probleem’, dat ongeschonden uit zijn as zou herrijzen.

Ongetwijfeld was het aan dat alles dat Sonnenfeldt dacht, toen hij in de situatie in Oost-Europa een ‘veel groter gevaar voor de wereldvrede zag dan in het Oost-West conflict’. Terzelfder tijd moest men ook aan de mogelijkheid denken dat indien de communistische partijen in de Oosteuropese landen hun autonomie verwerven en zich aan de macht kunnen handhaven, en indien de produktiemiddelen gesocialiseerd blijven (aan wie zou men moeten overdragen?), dan zou een echte solidariteit tussen die landen die nu nog tot de ‘socialistische gemeenschap’ behoren, kunnen ontstaan.

Een gemeenschap die men aanvankelijk wellicht nog even wil ‘aanhouden’, teneinde niet door het Westen geabsorbeerd te worden.

De Hongaarse regering van Imre Nagy trad in november 1956 uit het Warschau Pakt, de Tsjechoslowaken bleven er in 1968 echter in, en zelfs de Albanezen hebben toen, tien jaar na hun afscheiding, naar aanleiding van de Russische bezetting van Tsjechoslowakije hun binding met ‘het sociaal imperialisme’ formeel opgezegd. De toespraken van Enver Hodja, onlangs in Tirana gepubliceerd, tonen aan dat de Albanese leider, toen hij in 1960 de Russen uitvoerig beledigde, zich niettemin toch ook zorgen maakte, toen de Russen inderdaad hun marinebasis in Valona gingen liquideren.

De ideale oplossing - op dit moment slechts theorie - ware niet zozeer gelegen in een consolidatie van de bestaande verhoudingen tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen die gebaseerd is op een totale Russische militaire overmacht.

Die theoretische oplossing ware eerder te zoeken in een soort van gemeenschap van kleine communistische landen,

(31)

sterk genoeg om de eigen identiteit te verdedigen tegen die andere gemeenschap in West-Europa en tegenover de Sovjet-Unie, maar wel verbonden met Moskou in een bondgenootschap ingevolge de echte veiligheidsbelangen van de Sovjet-Unie.

Sonnenfeldt ging in december 1975 te Londen niet zover en beperkte zich tot de voorbeelden van de wat liberale politiek van de hedendaagse Poolse en Hongaarse leiders. De Amerikaanse professor Adam Ulam predikte in feite hetzelfde, maar iets meer expliciet, toen hij de Finlandisatie van Oost-Europa trachtte te bezweren. Zo'n proces, voor West-Europa een afgang, ware voor de Oosteuropese landen een positieve ontwikkeling, indien de volken daardoor dezelfde vrijheden verkregen die de Finnen nu bezitten.

In de debatten, sinds het eind van de jaren zestig, over de vraag of men de Oosteuropeanen nu moest aanmoedigen tot liberalisatie in eigen land (zoals in Hongarije), of tot diplomatieke autonomie (zoals die van Roemenië), neemt Sonnenfeldt plaats in de rijen van voorstanders van het eerstgenoemde, maar dan wel op een moment, waarop dit debat al vrijwel achter de rug is, omdat de

Kremlinleiders nu meer aandringen op zowel interne orthodoxie alsook de handhaving van één lijn naar buiten.

Situatie in West-Europa

Opmerkelijk was Kissingers exposé in december 1975, eveneens in Londen, over de situatie in West-Europa. Minister Kissingers reeds wel bekende standpunt inzake communistische deelneming aan Westeuropese regeringen werd toen ook van zijn laatste nuances ontdaan: alle communisten, of zij nu wel of niet Stalinisten zijn of wat dan ook, indien zij het regeerkussen bereiken is dat een absoluut kwaad. Het is begrijpelijk dat Kissinger wantrouwender dan wie ook stond tegenover de

‘geloofsovergangen’ van communistische partijen, omdat hij ernaar streefde (en streeft) elke wijziging in de status quo in Europa te voorkomen. Maar men kan moeilijk geloven dat de briljante analyticus van Harvard niets begreep of wist van de belangrijke afstand die de Franse en Italiaanse communistische partijen reeds medio 1975 van Moskou hadden genomen. De Franse Communistische Partij maakte het Kissinger ook niet gemakkelijk, waar zij bij monde van Marchais aan Brezjnev juist verweet, dat hij niet anti-Amerikaans genoeg was en niet voldoende verontrust was over een Amerikaans-Franse toenadering, die gericht is tegen een revolutionair proces in Europa.

Opmerkelijk was Kissinger vooral toen hij in dezelfde ademtocht zei te menen dat zijn diplomatie in West-Europa uitstekend slaagde en dat dit Europa, althans voorlopig, ervan heeft afgezien zichzelf te definiëren. Dat het eerstgenoemde uit het tweede voortvloeide, is niet twijfelachtig: na de

(32)

Westeuropese onmacht zich te organiseren te hebben geconstateerd, voegde Kissinger daaraan immers toe, dat ‘wij nu veel dichter bij het Atlantisch partnerschap zijn dan toen wij het in het Jaar van Europa in 1973 voorstelden’. Inderdaad, aldus Tatu, de transatlantische moeilijkheden in 1973 vloeiden eruit voort dat de EEG-landen als Gemeenschap met één stem wilden spreken, terwijl in december 1975 minister Kissinger had waargenomen dat de Westeuropeanen niets hebben wat op de EEG lijkt. Na de een of twee bijeenkomsten van de Europese Raad mocht men inderdaad twijfelen.

Dit Europa had dus geen echt ontwikkelingsperspectief, naar binnen noch naar buiten, zo zagen de verantwoordelijke Amerikanen dat. In de Oosteuropese landen niets meer dan een timide liberalisatie op zijn Hongaars, in West-Europa zo weinig mogelijk eenheid als maar mogelijk, en geen enkele wijziging in de transatlantische betrekkingen. En hoewel zij dat niet met zoveel woorden hadden gezegd, gingen de voorstellen van Kissinger en Sonnenfeldt niet verder dan de constatering van een droefgeestige status quo. Inderdaad, de Oosteuropeanen kunnen niet anders, zelfs als zij zouden willen; en de Westeuropeanen willen niet anders, al zouden zij het kunnen.

(33)

Filosofie en wetenschap Corn. Verhoeven

1 In het cultureel supplement van de NRC-Handelsblad van 19 maart 1976, dat geheel aan filosofie gewijd was, werd ik getroffen - bijna gestoken - door een scherpzinnige opmerking van E.M. Barth, lector in de logica aan de Universiteit van Utrecht. Zij werkt daar een stelling uit van haar leermeester E.W. Beth. De ervaring, zegt zij, leert dat, zodra een bepaalde wetenschap volop in ontwikkeling is en nieuwe inzichten of methodes produceert, er naast die nieuwe theorieën altijd een discipline ontstaat die zich als ‘filosofische’ beoefening van die wetenschap beschouwt en dat die filosofie altijd terugvalt op de theorieën die in de betreffende wetenschap (logica, sociologie) zojuist verlaten zijn. De uitspraak van Beth zelf luidt: ‘Deze zogenaamde wijsgerige disciplines vertonen echter bij nadere beschouwing een treffende gelijkenis met opvattingen die door de beoefenaren van de wetenschap voorheen aanvaard werden, maar thans verlaten zijn’. (E. Beth. Door wetenschap tot wijsheid. Assen, 1964, blz. 38). De suggestie dat de betreffende filosofische discipline tevoren niet bestond, maar als reactie gecreëerd wordt, vinden wij bij Beth niet en dit bevestigt een andere ervaring, nl. dat leerlingen altijd agressiever en dogmatischer zijn dan meesters.

2 Het punt is van belang voor een summiere beschouwing over de verhouding tussen filosofie en wetenschap. Die vraag wordt vaak gesteld, zeer uiteenlopend beantwoord en geeft aanleiding tot allerlei woordenstrijd. Wanneer ik de vraag ‘akademisch’

noem, bedoel ik daar niet zozeer mee dat zij sommige filosofische instincten tamelijk onberoerd kan laten, maar vooral dat zij min of meer wordt uitgelokt door het feit dat de filosofie op universiteiten gedoceerd wordt: aan akademische filosofen worden dus de eisen gesteld die aan andere academici gesteld worden in verband met het wetenschappelijk bedrijf. De oude vraag naar de mate van zekerheid die de filosofie kan geven (bijv. bij Kant: wat kan ik weten? wat mag ik hopen?), van troost die zij kan verschaffen en van levenswijsheid waartoe zij leidt, is in een akademisch milieu nogal ingeschrompeld en lijkt soms niet meer dan een kwestie van status. Van deze claim bevrijd zouden filosofen misschien wat lakonieker tegenover de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

e. Voorts moet er de nadruk op gelegd worden, dat het in een kwestie van het natuurrecht volstrekt niet onverschillig is, of men de innerlijke zakelijke gronden van een op

maatschappelijk opzicht te helpen veranderen. Door het toneel strijdt hij voor een toekomst, waarin toneel overbodig of zelfs onmogelijk zal zijn. Doel van zijn stukken is de wereld

geneesmiddelen aan de hand worden gedaan, meest in zich progessief aandienende bladen en tijdschriften. Zij doen helaas al te vaak denken aan de adviezen van iemand die een cursus

3) In: Kleine theologische bovenbouw voor zoekenden, Voer voor psychologen, 1e druk 1961, blz.. De unio mystica is vervangen door de unio technica. Maar in onze tijd, de tijd van

Deze tweeheid is niet slechts gegeven met ons sterfelijk leven, maar met heel ons leven; en het ‘gegevene’ van de mens is niet slechts zijn lichaam, maar ook zijn ziel zal zich

ontdekt hebben. Deze ontdekking is nog lang niet ten einde en gaat ook internationaal uitdeinen. Maar als men ziet hoe de tweede uitgave der strofische gedichten, in 1942 verschenen

Intussen worstelt de spreker, die zijn gehoor een bepaalde gedachte tracht bij te brengen nog met een andere moeilijkheid. Zijn toehoorders treden hem wel tegemoet met een

De philosophie werd geacht christelijk te zijn, omdat en voorzover zij in zichzelf de openheid ontdekt naar een hogere aanvulling die in Gods openbaring gelegen is (Blondel), of ook