bron
Streven. Jaargang 27. Desclee de Brouwer, Brugge / Utrecht 1973-1974
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_str005197301_01/colofon.php
© 2018 dbnl
[1973, nummer 1]
[Inhoud]
Geweldloosheid, p. 3
De auteur van dit artikel schrijft niet alleen vanuit een theoretisch inzicht, maar vanuit een praktische ervaring. Toen hij in 1968 dienstweigerde uit gewetensbezwaar, werd hij voor vijf jaar beroofd van zijn burgerrechten. In zijn boek ‘L'Évangile de la Non-Violence’ tracht hij de geweldloosheid af te leiden uit het evangelie. Onlangs nam hij actief deel aan het protest tegen de Franse kernproeven; hij maakte deel uit van de bemanning van de Fri, het schip dat in de gevarenzone ging liggen en daaruit door de Franse autoriteiten werd weggesleept.
De Europese Veiligheidsconferentie in Helsinki, p. 12
De eerste ronde van de veiligheidsconferentie is minder spectaculair geweest dan de ontmoeting Brezjnev - Nixon. Toch heeft ze ook bijgedragen tot de dooi in de Oost - West betrekkingen. Het verdere verloop zal moeten bewijzen dat men niet wil volstaan met algemene intentieverklaringen, maar dat de deskundigen reële punten kunnen uitwerken.
Libanon tussen West en Oost, p. 24
Het bijna onoplosbare probleem van het Midden-Oosten kan pas een duidelijke gestalte krijgen als de verschillende elementen concreet ingevuld worden. Daarom is deze schets van Libanon als ‘land in wankel evenwicht’ van groot belang.
Structuralisme II, p. 30
De auteur vervolgt zijn inleiding in het structuralisme door de historische ontwikkeling te laten zien. Zo passeren alle belangrijke namen de revue en worden bekende moderne auteurs als Jacques Derrida, Louis Althusser, Michel Foucault en Jacques Lacan gesitueerd.
Het einde van de roman, p. 46
Enno Develing heeft door zijn projecten een visie ontwikkeld over de
ontoereikendheid van de moderne roman. Die roman schiet tekort op het gebied van
informatie en communicatie, door zijn afstandelijkheid en door het feit dat fictie de
op het integreren van de wetenschappelijke ontdekkingen en de grote technologische mogelijkheden in onze maatschappij. Zijn opvatting is verwant met de ‘minimal art’
in de beeldende kunst.
La grande Bouffe, p. 52
La Grande Bouffe, in goed Nederlands zoveel als ‘de vreetpartij’ is nu reeds een fel omstreden film. De kijker die ‘kulinarisches Kino’ verwachtte, krijgt in alle geval de volle maat voorgeschoteld. Maar zo onverbloemd en consequent weerzinwekkend, dat er geen ontkomen aan is. Het enige wat er overblijft is het besef ‘dat van hier af, opnieuw zal moeten begonnen worden’.
Situatieschets van Malawi, p. 57
Het is illustratief te zien hoe een betrekkelijk kleine staat in Afrika sinds zijn
onafhankelijkheid gevaren is, welke resultaten men heeft kunnen bereiken en voor
welke, in zekere zin structurele problemen men zich gesteld ziet.
Geweldloosheid Jean-Marie Muller
Zowat overal in de wereld gaat men steeds meer aandacht besteden aan allerlei vormen van geweldloosheid. Wel moet dit genuanceerd worden volgens de landen:
in het Oosten is het fenomeen niet nieuw; achter het IJzeren Gordijn krijgt de geweldloosheid nauwelijks een kans; maar in West-Europa is in ieder geval een stroming op gang gekomen zonder voorgaande. Verschillende tendenties ziet men samenlopen, een nieuw bewustzijn is groeiende, hand over hand neemt het aantal kleine groepen toe die volgens een nieuw ideaal willen leven en in maatschappelijke conflicten strategieën proberen te ontwikkelen die radicaal verschillen van diegene die gewoonlijk gebruikt worden door leger en politie.
Geweldloze acties is op het ogenblik een begeerd thema voor conferenties, discussies, vergaderingen
1. Dat wil niet zeggen dat het alleen maar om een
modeonderwerp gaat waarover men zich, in het beste geval, wil informeren. Want velen die aan deze ontmoetingen deelnemen, zetten zich metterdaad in voor een vernieuwd persoonlijk leven en sociaal engagement. En zij zoeken contact met elkaar, zoeken zich te verzamelen uit de verspreiding. De talrijke groepen die overal ontstaan, zijn immers uiterst verscheiden zowel in samenstelling als in opzet. Het aantal leden varieert van 4-5 tot enkele tientallen; ze vormen kleine communauteiten, studiekringen of militantencellen. Ook in de manier waarop zij het probleem van de geweldloosheid benaderen, verschillen zij van elkaar. De enen zijn uitgegaan van het pacifisme, van de dienstweigering uit gewetensbezwaar of van het protest tegen de absurde uitwassen van de militaire dienst; anderen zijn meer gemotiveerd door hun protest tegen de industriële maatschappij of tegen de milieuvervuiling; sommigen laten zich vooral door geestelijke en persoonlijke motiveringen leiden (‘L'Arche’ bijvoorbeeld, de communauteit van Lanza del Vasto, die al enkele tientallen jaren bestaat en een voorloper is geweest); anderen willen zich direct politiek engageren, zoals bijvoorbeeld
1 Geweldloze actie was ook een van de thema's op de jongste bijeenkomst van het centrale comité van de Wereldraad der Kerken, die in augustus in Genève werd gehouden.
‘La communauté non-violente d'Orléans’ (waartoe schrijver van dit artikel behoort).
Het wordt daarom dringend tijd, geloof ik, de actie van al deze groepen te coördineren, een soort vormings- en studiecentrum te creëren, waar mensen zich kunnen informeren en bezinnen over de modaliteiten en doeleinden van de geweldloze actie in de verschillende sectoren van het politieke leven (leger, school, industrie, enz.) en over de bijdrage die zij kunnen leveren aan andere organisaties die strijden voor
rechtvaardigheid. Bovendien is het goed dat ook het grote publiek beter geïnformeerd wordt over wat de mensen van deze groepen denken en nastreven; al te vaak immers gaan zij alleen maar door voor ‘originelen’.
Coördinatie en informatie dus. Maar dan is het natuurlijk eerst nodig dat we goed weten waar het om gaat. Wat bedoelen we als we spreken van geweldloze actie?
Onderscheid met andere bewegingen
Wat de bewegingen voor geweldloosheid precies beogen, is niet zo gemakkelijk te omschrijven. Laten we ze, om te beginnen, onderscheiden van andere hedendaagse contestatiebewegingen.
Geweldloosheid is niet hetzelfde als wat de hippies of de gauchisten willen, al deelt ze in de grond dezelfde inzichten. Hippies en gauchisten gaan uit van eenzelfde revolte tegen een maatschappij die steeds onmenselijker wordt. De hippies echter trekken zich uit de maatschappij terug, stellen zich sociaal en politiek marginaal op, willen alleen maar feest vieren. De gauchisten daarentegen zoeken de fabriek op, willen daar met verbetenheid als militanten vechten en de arbeiders aanwakkeren tot revolutionaire strijd. De hippies lopen het gevaar alle daadwerkelijke solidariteit met de slachtoffers van de gevestigde wanorde in onze samenleving te verbreken; de gauchisten dreigen het ritme van hun contestatie zo op te drijven, dat zij er zelf van buiten adem geraken: zij putten zich uit in de strijd, raken verbitterd, verbeuren of verwringen hun eigen persoonlijkheid, cultiveren het conflict om zichzelfswil. De aanhangers van geweldloosheid willen zich ook inzetten voor rechtvaardigheid en daarvoor vechten; zij willen ook solidair zijn met de verdrukten; zij willen contestair en revolutionair zijn; maar terwijl zij de verhoudingen tussen de mensen in hun waarheid willen herstellen en het individualisme, dat leidt tot onrechtvaardigheid, door meer communautaire sociale structuren willen vervangen, trachten zij ook ruimte te scheppen en te bewaren voor een eigen persoonlijk leven.
Ook met dienstweigering uit gewetensbezwaar kan geweldloosheid niet zonder
meer gelijk worden gesteld. Tot voor kort kwamen de dienstweigeraars over het
algemeen uit de hoek van het pacifisme, dat zich beperkte tot een
veroordeling van de oorlog. Moedig was deze houding ongetwijfeld, want vaak hebben pacifisten voor hun overtuiging een hoge prijs moeten betalen
2. Maar hun politieke analyse blijkt te summier. Het volstaat immers niet bewapening en leger af te schaffen om alle conflicten uit de wereld te helpen; het volstaat niet de oorlog af te wijzen om vrede te hebben. Want waar komen de conflicten vandaan? En wie garandeert de veiligheid van land en bevolking? Geen verantwoordelijk mens, hij mag nog zo'n idealist zijn, kan om deze vragen heen
3.
Evenmin neemt de geweldloosheid alle simplistische affirmaties van het
antimilitarisme voor haar rekening. Zeker, ook de geweldloze actie wil - uiteraard - een instelling als het leger op de helling zetten, maar zij wil ons er terdege van bewust maken dat het niets uithaalt als wij ons beperken tot puur verbale beschuldigingen (bijvoorbeeld tegen alwie in het leger ook maar enige verantwoordelijkheid draagt).
Het komt er op aan reële alternatieven te vinden voor de traditionele manieren van landsverdediging en oorlogvoering om zich te weer te stellen tegen de onvermijdelijke spanningen en conflicten waaraan onze samenlevingen blootstaan. In tegenstelling met wat het antimilitarisme wil doen geloven, zijn we met het probleem van het leger niet klaar als we een veroordeling uitspreken over de militaire macht als zou zij alleen maar in dienst staan van kapitalisme en imperialisme. De ervaring leert dat ook revoluties gepaard gaan met en gevolgd worden door een nieuw militarisme. En dat blijkt van geen beter allooi te zijn dan het militarisme waartegen revoluties zich keren.
Voor geweldloosheid wordt vaak gepleit op een moraliserende toon, in een geestelijk perspectief. Daardoor werd de beweging vaak met argwaan bekeken door arbeiders en verdrukten, die er niets voor voelen dat men altijd maar weer met ‘liefde’
aan komt dragen. Er is inderdaad een manier om sociale vrede en klassenverzoening te preken die alleen maar een mom is voor hypocrisie en de ogen sluit voor de fundamentele realiteit van onze maatschappij, waarvan het conflict een structurele dimensie uitmaakt. Rechtvaardigheid wordt veroverd door strijd. Geweldloosheid vlucht die strijd niet, integendeel. Gandhi, op wie de meeste aanhangers van de geweldloosheid zich beroepen, was niet in de eerste plaats een verzoener, maar een vechter.
Ongetwijfeld zullen steeds meer christenen fundamenteel gaan kiezen voor geweldloosheid. In een recente brief van Kardinaal Roy aan Paulus VI, ter
2 In januari 1969 werd de auteur zelf, samen met twee priesters, door de correctionele rechtbank te Orléans veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met uitstel en tot vijf jaar beroving van zijn burgerrechten. Het proces maakte in Frankrijk nogal wat ophef.
3 Cfr. H. Berghs, Dienstweigeren, in Streven, februari 1973, pp. 419-427.
gelegenheid van de tiende verjaardag van de encycliek Pacem in Terris, wordt herhaaldelijk over geweldloosheid gesproken als een van de nieuwste en belangrijkste elementen die in de laatste tien jaar het probleem van oorlog en vrede hebben gewijzigd. Vroeger werd geweldloosheid door de kerken uitsluitend als een individuele optie beschouwd; nu gaat het ernaar uitzien dat christenen in de Kerk zelf opgeroepen zullen worden om de weg te gaan van de geweldloosheid, in gedachte, woord én daad. Al zal dit onvermijdelijk spanningen veroorzaken met de Staat, die zich het alleenrecht wil toeëigenen over de legitimiteit van de contestatie en altijd het argument bij de hand heeft, dat de Kerk zich maar beter met haar eigen zaken bemoeit en van defensieproblemen, technische militaire kwesties toch geen verstand kan hebben. Wat in dit soort conflicten op het spel staat, zijn echter niet zomaar wat
‘waardevrije’ technische problemen, maar de zin zelf van onze beschaving
4. Dit laatste vooral maakt dat de geweldloosheid niet het monopolie mag worden van een partij of in dienst mag staan van een ideologie. Zij moet integendeel georganiseerd worden in een heel brede ‘seculiere’ context. Maar dan komt de vraag terug: wat is dan eigenlijk geweldloosheid?
Geweld en geweldloosheid
Een van de misverstanden omtrent geweldloosheid is, dat zij de agressiviteit zou verdringen. In de agressiviteit komt de menselijke strijdbaarheid tot uitdrukking, het vermogen vooral tot zelfbevestiging. Dat kan men niet verstikken zonder de mens van zichzelf te vervreemden. De geweldloosheid moet, in een eerste fase, trachten die agressiviteit te wekken. Velen hebben immers de mond vol over revolte en revolutie, maar laten hun agressiviteit verkwijnen: hun vermogen tot geweld. De echte agressiviteit is evenwel niet die van de cholericus: een explosie van enkele ogenblikken die direct weer in apathie vervalt. Dat is een onbeheerste agressiviteit.
Geweldloosheid wil de agressiviteit, eenmaal gewekt, versterken en kanaliseren.
Dit zijn dingen die even goed door de voorstanders van geweld gezegd zouden kunnen worden. Waarin onderscheidt zich dan de geweldloosheid?
In de traditie waarvan wij de erfgenamen zijn, wordt het geweld in verband gebracht met tal van waarden en deugden: moed, viriliteit, strijdbaarheid voor rechtvaardigheid, enz.. Automatisch gaat geweldloosheid dan door voor de negatie of de verloochening van die waarden en deugden of voor
4 Waartoe die spanningen kunnen leiden, is onlangs duidelijk geworden toen Mgr. Riobé, bisschop van Orléans, zijn stem verhief tegen de Franse kernproeven in de Stille Oceaan.
De polemiek die daarop volgde (met als grote tenor admiraal de Joybert) zou een mooie aanleiding kunnen vormen om de theorie van de ‘politieke theologie’ eens te toetsen aan een heel concrete kwestie.
een onverbeterlijk naïef idealisme. In werkelijkheid is geweld altijd overweldiging, verkrachting, vernietiging van andermans persoonlijkheid. Het drama is, dat wij aan geweld gewend zijn, dat wij het goedpraten, dat wij het in ons denksysteem, in onze filosofische, religieuze, politieke systemen hebben ingebouwd. Wij hebben geleerd ermee te leven, soms zelfs ervan te houden. Juister nog, het komt ons vaak voor als een noodzakelijk kwaad, als een middel tot een doel. Maar wij vergeten dat wij zo ertoe komen, middel en doel te verwarren en van het geweld het principe te maken van al onze ideologieën.
Geweldloosheid wil die verwarring ontmaskeren, dat principe tenietdoen. Wat zij uiteindelijk nastreeft, is dus het totstandbrengen van nieuwe vormen van
maatschappelijk en persoonlijk leven. Om daartoe te komen, moet zij echter eerst een strategie worden.
Geweldloosheid als strategie
Er zijn twee soorten van geweld: het geweld dat uitgeoefend wordt door de
verdrukkers en het geweld dat voortkomt uit de opstand van de verdrukten tegen de eerste vorm van geweld. Het gaat niet op, abstractie te maken van de finaliteit van ieder van deze vormen van geweld en beide op gelijke voet te veroordelen. Terwijl de geweldloosheid het cerdrukkende en repressieve geweld absoluut veroordeelt, heeft zij begrip voor het geweld van de bevrijdingsstrijd. Dat sluit niet uit dat zij ook het bevrijdingsgeweld onder radicale kritiek stelt. Van de andere kant: kan men afzien van revolutionair geweld en geweldloosheid ertegenover zetten als een deugd tegenover een ondeugd? Als wij de voorkeur geven aan geweldloosheid, dan moet de fundamentele reden daarvoor zijn dat zij doelmatiger blijkt te zijn om nauwkeurig omschreven gerechtvaardigde doeleinden te bereiken, en dit zowel waar het gaat om de beveiliging van de vrijheden (waarmee het hele probleem van Leger en
Landsverdediging wordt gesteld) of om de strijd voor rechtvaardigheid. Dat is alleen mogelijk als geweldloosheid ook een strategie is. Zolang ze dat niet is, kan ze terecht ervan verdacht worden het spel van de verdrukkers te spelen of zich medeplichtig te maken aan de status quo.
Welnu, steeds duidelijker blijkt dat de efficiëntie van het geweld slechts relatief
is: zelfs op het slagveld (welk kamp heeft militair gezegevierd in Vietnam?), maar
vooral in de strijd tegen de onrechtvaardigheid. Geweld speelt de macht argumenten
in de hand om de repressie te rechtvaardigen, het brengt nauwelijks verandering in
het gedrag van de volksmassa's. Zogauw hun woede voorbij is, hervallen zij in hun
passiviteit. Overigens zijn er slechts weinig mensen die zich persoonlijk aan
gewelddaden wagen: de meeste mensen zijn slechts gewelddadig per procuratie.
Ongetwijfeld is die passiviteit vaak te verklaren door individualisme, egoisme of gebrek aan moed. Maar het is ook een feit dat de meerderheid van de verdrukten zich ongerust maakt over de consequenties van een gewelddadige actie waarvan de finaliteit vaak onduidelijk gedefinieerd is; vooral als de protagonisten of de toekomstige machthebbers zelf onduidelijk blijven. Bovendien heeft de publieke opinie er een afkeer van, zich te vergrijpen aan mensen. Het gelijkstellen van politie-optreden en terreur van Gestapo of SS (in Frankrijk de slogan ‘CRS = SS’) bijvoorbeeld vindt zij instinctmatig onrechtvaardig. Wat is tenslotte het verschil tussen een gendarme en een student? Dat de gendarme niet in staat is geweest student te worden en de student niet genoodzaakt gendarme te worden. De politieagent is niet minder slachtoffer dan de student; hem opsluiten in zijn personage, in zijn rol, is hem dwingen tot geweld.
Het eerste doel van de geweldloze strategie zal dus zijn, acties te organiseren die een brede deelneming van de volksmassa's mogelijk maken en aangepast zijn aan hun interventievermogen. Haar wezenlijke grondslag zal zijn de weigering om mee te werken met de gevestigde wanorde of onrechtvaardigheid. Dat was de grondintuïtie van Gandhi: de Indiërs ertoe aansporen voortdurend acties te voeren die het politieke en commerciële apparaat van de kolonisatoren in de war stuurden.
Geweldloosheid en bewustwording
‘Geweld is blind’, zegt het spreekwoord. Dat is inderdaad doorgaans het geval in revolutionaire uitbarstingen. Geweld is bijgevolg meestal slechts een afreagering van de deelnemers; in het beste (het slechtste!) geval dient het als uitlaatklep voor een samenleving of een economie. Maar geweld trekt de aandacht op zichzelf, niet op de onrechtvaardigheid die het wil bestrijden. Niet de onrechtvaardigheid waartegen het zich keert, maar het geweld zelf wordt door de publieke opinie beschouwd als een misstand. Dat brengt de actie in diskrediet en meteen haar motiveringen; het volk wil van de actie niet weten. Geweld doemt aldus tot isolement en bijgevolg tot onmacht. Van de andere kant hebben de gevestigde onrechtvaardigheid en wanorde de neiging zich als strikt redelijk voor te doen. De onredelijkheid van de revolte versterkt die schijn. Om haar ware doeleinden te bereiken moet een revolutie redelijk zijn; anders is ze altijd te herdoen.
Dat betekent dat de te ontwerpen strategie tegelijk ervoor moet zorgen dat wie
deel wil nemen aan geweldloze acties, zich bewust is van de aard en de draagwijdte
van de doeleinden die beoogd worden en van de middelen die daarvoor in het werk
moeten worden gesteld. Welnu, van de ene kant zijn middelen van gewelddadige
aard over het algemeen in contradictie met het
nagestreefde doel: dit heeft immers altijd iets te maken met het herstel van sociale harmonie. Van de andere kant vertoont het geweld, juist omdat het zo onredelijk is en altijd schuwt de te bereiken verzoening duidelijk in het licht te stellen, de neiging zich zelf voor het doel uit te geven. M.a.w. in laatste analyse is een gewelddadige actie steeds min of meer inadequaat t.o.v. haar doel; zij is van een andere orde.
Wezenlijk voor de geweldloosheid is, dat de middelen evenredig zijn met het doel.
En wel op een dubbel niveau. In de eerste plaats op dat van degenen die aan de actie deelnemen: zij moeten - in de actie zelf - ertoe komen zich beter bewust te worden waarvoor zij vechten. In dit opzicht haalt een geweldloze demonstratie meer uit dan een gewelddadige botsing. Wij kennen allemaal de grenzen en tekorten van de democratie. De concentratie van macht maakt alle participatie van de grote massa aan de besluitvorming onmogelijk; de wettelijke, institutionele middelen die zij daartoe nog heeft, blijken vaak inefficiënt. In die situatie wordt een straatdemonstratie een van de middelen om zich tegenover de macht te affirmeren, om zijn aanwezigheid te manifesteren, om zijn diepste aspiraties uit te drukken. Maar dan moet die uitdrukking ook mogelijk zijn. Dat is ze niet meer, noch voor de deelnemers, noch voor hun tegenstanders, noch voor de toeschouwers, zodra het tot een gewelddadige botsing komt. Het geweld neigt ertoe de aanwezigheid van de ander teniet te doen, hem althans het zwijgen op te leggen; de geweldloosheid daarentegen gaat ervan uit dat men zich tegenover de ander present stelt, onverzettelijk, niet te verzetten. Zo krijgt bijvoorbeeld een ‘sit-in’ op een druk verkeerspunt meer dan een symbolische waarde: wie eraan meedoet, leert zich te ‘poneren’, zich te ‘zetten’. Tegelijkertijd leidt hij tot communicatie tussen de demonstranten onderling, terwijl de
repressiekrachten die er tegenover staan, ertoe gedwongen worden hetzij zich vragen te stellen over de bedoelingen van de mensen die zij daar voor zich hebben zitten en tot een vergelijk te komen, hetzij zich te ontmaskeren als puur gewelddadig.
Dat is niet alles. Iedere geweldloze actie moet ertoe bijdragen dat de deelnemers
zich ervan bewust worden hoezeer zij zelf, direct of indirect, medeplichtig zijn aan
de gevestigde onrechtvaardigheid. Daarom wijzen zij niet alleen alle geweld en alle
verdrukking van anderen af, maar weigeren zij ook, in de mate van het mogelijke,
deel te nemen aan alle maatschappelijke structuren die door geweld en verdrukking
worden beheerst. Bepaalde vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid - bijvoorbeeld
de weigering om belastingen te betalen - kunnen, als ze massaal worden toegepast,
een beleid lam leggen dat men in ernstige mate onrechtvaardig acht. Hetzelfde geldt
voor de boycot van sommige produkten. Als bijvoorbeeld de Zuidafrikaanse export
geen markt meer vond, zou de druk die daardoor op de
regering van dit land uitgeoefend wordt, ongetwijfeld vlug tot doorslaggevende resultaten leiden
5.
In een dergelijke actie komt de rede weer helemaal tot haar recht; vastberadenheid en berekening gaan hand in hand. Terwijl geweld in het beste geval, hoe dan ook, slechts een lapmiddel is, een reactie opgeroepen door een perversie van de politiek, wordt geweldloosheid zelf een politiek principe.
Geweldloosheid tegen fatalisme
Kiezen voor geweldloosheid is dus niet alleen kiezen voor een middel dat in de politieke strijd doelmatiger is dan geweld; het is ook de samenhang respecteren tussen de aard van de middelen die in het werk worden gesteld en de doeleinden die worden beoogd. (Het is de ontaarding van de middelen die het christendom tot de inquisitie heeft gebracht, het socialisme tot het stalinisme). Kiezen voor
geweldloosheid is een kwestie van logica, zowel filosofisch als politiek.
Filosofisch: als het waar is dat de filosofische reflectie een aanvang neemt met de bewustwording van het geweld en de fameuze dialectiek van meester en knecht, hoort het dan niet wezenlijk tot ieder coherent filosofisch project, dat het deze voor de mens fatale dialectiek van overheersing en verdrukking tracht te overwinnen?
Politiek: wat is uiteindelijk immers het doel van de politiek, tenzij voor de mens een samenleving op te bouwen die zowel alle personen als de sociale gemeenschap respecteert? Kan men zulk een maatschappij opbouwen als men gebruik maakt van middelen die in tegenspraak zijn met het beoogde doel? Het is waar dat dit doel altijd een ideaal blijft, een abstractie; het wordt pas geconcretiseerd en waar gemaakt door de middelen die men ervoor wil aanwenden. Een reden te meer om die middelen kritisch te evalueren. De keuze van de middelen is niet uitsluitend een kwestie van opportuniteit. In dit perspectief vormt de keuze van geweldloosheid op zichzelf al een politiek.
Wel moet men zich geen illusies maken. Absolute geweldloosheid bestaat niet, al evenmin als er een volmaakte maatschappij bestaat. Kiezen voor geweldloosheid is kiezen voor een dynamiek, een dynamiek die rede en actie, politiek en ethiek wil verzoenen. Waartoe een massale optie voor geweldloosheid zou kunnen leiden, kan voorlopig niemand zeggen. Alles wijst er echter op dat zij niet alleen belangrijke politieke structuurveranderingen ten gevolge zou hebben, maar ook een nieuw ethisch bewustzijn, en
5 Er bestaat hierover een heel gedetailleerde studie van de UNO.
dat zij zelfs een diepe weerslag zou hebben op de menswetenschappen. Het belang van de geweldloosheid ligt minder in wat men ervan weet dan in wat men er in de toekomst van zal weten. Haar dynamiek legt immers diepe organische behoeften bloot die wezenlijk deel uitmaken van het persoonlijke en maatschappelijke leven, maar die door de uitsluitende aandacht voor het geweld en de rechtvaardiging van het geweld tot nog toe verborgen zijn gebleven.
Die aandacht voor het geweld wortelt in een gevoel van fatalisme: de menselijke verhoudingen en de hele geschiedenis zijn wat ze zijn omdat het nu eenmaal niet anders kan. De beschavingscrisis die wij doormaken, houdt dan ook grotendeels verband met wanhoop. Het feit dat wij nu, zowat overal in de wereld, vooral onder jongeren (maar het zou een gevaarlijke illusie zijn, te menen dat alleen jongeren zich ervoor inzetten) bewegingen voor geweldloze actie zien opkomen, is significatief:
mensen gaan weer de weg van de hoop op
De Europese Veiligheids-conferentie in Helsinki Eerste ronde
L.L.S. Bartalits
Balans van de Salon de Thé in Helsinki
Nadat eind april 1973 de vierde ronde van de voorbereidingen voor een Conferentie over Europese Veiligheid en Samenwerking (CEVS) was ingegaan, werd de
verwachting uitgesproken dat het de laatste zou zijn. Bij de zogenaamde
Russisch-Amerikaanse ‘ontspanningskalender’, zoals deze in september 1972 tijdens Kissingers bezoek aan Moskou met Leonid Brezjnev werd opgesteld, was voorzien:
eind juni 1973 begin van de CEVS en in oktober daaropvolgend begin van de eigenlijke onderhandelingen over wederzijdse troepenreductie in Centraal-Europa.
Op het gebied van MBFR voelen na de topontmoeting tussen Brezjnev en Nixon vele Westeuropese regeringen zich niet gelukkig. In het communiqué van San Clemente, dat na de tweede Russische-Amerikaanse topconferentie van juni 1973 werd uitgegeven, wordt niet langer gesproken van een ‘evenwichtige’
troepenvermindering. En hoewel de Amerikanen hun NATO-partners verzekerden dat deze taalkundige verandering geen wijziging in het standpunt van de Verenigde Staten inhield, vroegen vele Westeuropese defensiespecialisten zich af of die taalkundige verandering zou inhouden dat op de in september beginnende
MBFR-conferentie in Wenen slechts het principe van man tegen man, kanon tegen kanon zou gelden. In dat geval behouden de Warschaupactlanden hun numeriek overwicht van 3: 1 en is er geen sprake van een daadwerkelijke militaire ontspanning.
Op 3 juli jl. ging in Helsinki de eerste etappe van de Conferentie over Europese Veiligheid en Samenwerking, die de ministers van buitenlandse zaken van 35 staten (33 Europese staten, Canada en de Verenigde Staten) had samengebracht, van start.
De reden voor de afwezigheid van Albanië, dat nog altijd aan de Volksrepubliek China gebonden is, was dat volgens Tirana de CEVS slechts de afhankelijkheid van Europa van de Sovjet-Unie en van de Verenigde Staten kon bevestigen.
Deze conferentie, die in de diplomatieke geschiedenis slechts zijn gelijke
vindt in het Weens Congres van 1814, zou worden gevolgd, op 18 september in Genève, door een vergadering van commissies van deskundigen, (tweede etappe).
De laatste en derde etappe tenslotte, bijeenkomst van regeringsleiders (voorstel van de Russen en de Amerikanen) of weer van ministers van buitenlandse zaken, zal wederom in Helsinki plaatsvinden.
Het doel van de tussen 22 november 1972 en 9 juni 1973 in Helsinki gehouden voorbesprekingen van de ambassadeurs uit 35 landen was niet het oplossen van concrete problemen en het nemen van maatregelen, zoals hier en daar ten onrechte werd gemeend. De consultaties dienden ter voorbereiding van de CEVS en vooral van de tweede etappe: de vergadering van de commissies van deskundigen in Genève.
Van westelijke en neutrale zijde was tijdens de consultaties steeds geïnsisteerd op een grondige voorbereiding van de CEVS, terwijl de Warschaupactlanden zulks niet nodig achtten en de formulering van de mandaten der commissies van deskundigen wilden overlaten aan de ministers van buitenlandse zaken. De opzet van deze manoeuvre van de Sovjet-Unie en haar bondgenoten was duidelijk: de ministers van buitenlandse zaken zouden tijdens hun korte bijeenkomst geen gelegenheid hebben gekregen voor een zo gedetailleerde voorbereiding van de mandaten als zij na de beëindiging van de consultaties op 9 juni jl. waren vastgesteld. Overigens zijn wegens de in vele gevallen noodzakelijke compromissen deze mandaten tamelijk vaag omschreven. De tweede etappe van de CEVS, waarbij de commissies in Genève zullen beraadslagen over concrete maatregelen met verstrekkende consequenties, zal dan ook - naar algemeen wordt verwacht - meerdere maanden duren. De wens van de Sovjet-Unie en haar bondgenoten: een tweede etappe der CEVS van enkele weken, was volstrekt onrealistisch.
De Warschaupactlanden wilden oorspronkelijk op de Europese
Veiligheidsconferentie slechts twee onderwerpen bespreken: veiligheid en samenwerking. Het was dan ook als een concessie te beschouwen dat de Russen hadden ingestemd met een derde afzonderlijk agendapunt: menselijke contacten, uitwisseling van ideeën en informatie, en culturele samenwerking. De kwestie van een permanent orgaan voor Europese veiligheid, op welks vorming Moskou aandringt, werd niet op de agenda van de CEVS geplaatst. Tijdens de tweede etappe van de CEVS in Genève zullen dus drie onderwerpen worden behandeld: politieke en militaire aspecten van de Europese Veiligheid; samenwerking op economisch, wetenschappelijk en technologisch gebied ten aanzien van het milieu en tenslotte samenwerking op humanitair gebied en op andere terreinen; het gaat hier onder meer om menselijke contacten en culturele uitwisseling.
De oprichting van een permanent orgaan kan naar de opvatting van de
NATO-landen eerst overwogen worden wanneer politieke vooruitgang op
de CEVS een dergelijke maatregel rechtvaardigt. Daarom kwamen de Russen terug op hun oorspronkelijke vraag naar enige vorm van permanente organisatie na de beëindiging der drie etappes van de CEVS. Vele Westelijke staten achtten het Russische voorstel een dubieuze zaak en de door multilaterale voorbereiding van de CEVS in Helsinki vastgestelde agenda maakte er geen melding meer van.
De Russen lieten tijdens de consultaties hun aanvankelijke bezwaren tegen de formulering van enige principes als ‘zelfbeschikking der volkeren’ en ‘eerbiediging der rechten en fundamentele vrijheden van de mens’ in de lijst van
coëxistentie-beginselen vallen. Deze lijst vormde een onderdeel van het onderwerp veiligheid.
De Brezjnev-doctrine in stilte begraven
De Russen deden ook een belangrijke concessie met betrekking tot de
Brezjnev-doctrine, waarmee de Kremlinleiders de interventie in Tsjechoslowakije hadden gerechtvaardigd. Op 25 juni was de sluitingsdatum voor indiening van bezwaren tegen de agenda van de CEVS, welke op 3 juli in Helsinki geopend werd.
Nog uitdrukkelijker dan het non-agressiedocument dat Brezjnev en Nixon in Washington hadden ondertekend, sluit de agenda van de CEVS een herhaling van de inval in Tsjechoslowakije uit. Het is natuurlijk maar een stuk papier, maar het is de moeite waard te zien hoever de Russen waren geretireerd.
In 1968 werd betoogd dat de nationale soevereiniteit van een land moet worden achtergesteld bij de internationale klassebelangen van de socialistische
statengemeenschap. Maar in de formule voor de CEVS is dit veranderd. De agenda spreekt van ‘soevereine gelijkheid’, ‘vreedzame regeling van geschillen’ en
‘non-interventie in binnenlandse aangelegenheden’ als beginselen die voor elke deelnemende staat gelden in zijn verhouding tot alle andere deelnemende staten,
‘ongeacht hun politieke, economische en sociale systemen’. Daaraan is zelfs toegevoegd dat deze beginselen van toepassing zijn op alle aspecten van hun wederzijdse betrekkingen, een krachtige taal, die ontbrak in de eerste voorzichtige Westelijke voorstellen. Om het nog duidelijker te stellen was overeenkomstig een Roemeense suggestie in de agenda opgenomen, dat de staten ‘buiten hun militaire allianties om’, dit wil zeggen als onafhankelijke staten, aan de CEVS zullen deelnemen.
Concessies
In ruil voor deze en andere concessies deed het Westen enige kleinere. De meest
belangrijke lag waarschijnlijk op het militaire vlak; in het bijzonder
betreffende de westelijke voorstellen voor maatregelen ter versterking van het wederzijds vertrouwen op militair gebied. De Russen aanvaardden dat de landen van de NATO en het Warschaupact elkaar zouden waarschuwen wanneer militaire manoeuvres worden voorbereid, maar zij wilden dit niet graag doen voor andere belangrijke militaire troepenverplaatsingen. De agenda vermeldt thans alleen dat de zaak zal worden ‘bestudeerd’. Sommige westelijke landen, met name de
Bondsrepubliek, waren ook afkerig van aanvaarding van de ‘onschendbaarheid van grenzen’ als belangrijk beginsel. De vertegenwoordigers van de regering
Brandt-Scheel waren tijdens de multilaterale voorbereiding van de CEVS bang dat aanvaarding van de ‘onschendbaarheid van grenzen’ een eventuele hereniging van Duitsland zou uitsluiten. De overige NATO-landen gaven echter toe en de
Bondsrepubliek beperkte zich tot een unilaterale uiteenzetting van haar standpunt.
Bij de economische samenwerking waren de Warschaupactlanden de vragende partij en bij de menselijke contacten de Westeuropese landen. Over de vraag welke concessies door beide partijen ‘precies’ gedaan zijn, valt moeilijk te oordelen wegens de vage formulering van de mandaten. De EEG-landen, die in Helsinki voor de eerste maal van een gemeenschappelijk optreden blijk gaven, namen in handelskwesties een wezenlijk harder en homogener standpunt in dan op het politieke gebied van menselijke contacten. Aanvankelijk wilden de Russen in het geheel niet ingaan op de westelijke eis van grotere bewegingsvrijheid van mensen tussen Oost en West.
De Russen insisteerden op de uitdrukkelijke vermelding van staatscontrole en namen pas, toen hun starre houding de conferentie in gevaar dreigde te brengen, genoegen met een meer algemene formulering. In de definitieve tekst van het mandaat heet het, dat de behandeling en regeling van deze kwestie zal geschieden door de
‘belanghebbende staten’. In deze formulering ligt voor de Warschaupactlanden de mogelijkheid om wanneer tijdens de tweede fase de commissies regels gaan vaststellen voor een grotere bewegingsvrijheid, de zaak alsnog te blokkeren met een beroep op de competenties van de Oosteuropese regeringen. Men kan zich afvragen of de zeer geringe concessies van Moskou op dit punt het houden van de eigenlijke conferentie inderdaad rechtvaardigen, in aanmerking genomen dat de NATO-landen juist de grotere bewegingsvrijheid aanmerkten als een toetssteen voor de Russische bereidheid tot détente.
Verrasend grote concessies deden de Warschaupactlanden met betrekking tot de
kwestie van vrijere informatie en vrijer contact tussen Oost- en West-Europa. Nadat
de Sovjet-Unie en haar bondgenoten vrijere uitwisseling van contacten en informatie
eerst van de hand hadden gewezen als een poging tot ideologische ondermijning van
de socialistische statengemeenschap, is
tenslotte op de agenda vermeld dat de CEVS bijzondere aandacht zal besteden aan de circulatie van en toegang tot mondelinge, gedrukte, gefilmde en door de radio uitgezonden informatie tussen Oost en West. Ook lieten de vertegenwoordigers van de Warschaupactlanden een harde Tsjechoslowaakse formule vallen en aanvaardden zij, dat de CEVS zou trachten verbetering te brengen in de omstandigheden waaronder journalisten in het buitenland hun werk moeten verrichten. Ook de sectie ‘menselijke contacten’ van de agenda bevat een onverwacht goed uitgewerkte lijst van
aanbevelingen, waaronder aandacht voor de kwestie der gezinshereniging, betere toeristische voorzieningen zowel voor individuele personen als voor groepen, reizen voor persoonlijke en professionele doeleinden, enz..
Ofschoon het woord ‘ideeën’ in de definitieve tekst van de agenda over menselijke contacten ontbreekt, waren de westelijke doelstellingen op geen enkel terrein in zo grote mate gerealiseerd als bij de uitwisseling van contacten en informatie.
Het Westen boekte in Helsinki in kwantitatief opzicht bepaalde successen. Meer dan tactische concessies werden door de Russische delegatie echter nauwelijks gedaan.
Volgens de beproefde tactiek begonnen de Russen telkens met maximale eisen te presenteren en deden het dan als als een royale concessie voorkomen, wanneer tenslotte de door het Westen aangeboden compromissen werden geaccepteerd. Dank zij deze tactiek bereikte de Sovjet-Unie haar voornaamste doel: de eerste ronde van de CEVS kon in deze zomer beginnen. Desalniettemin was de algemene indruk onder de Westelijke diplomaten in Helsinki dat de Westelijke landen tijdens de multilaterale voorbereiding van de CEVS minder hebben gegeven dan zij teruggekregen hebben, en dat de Europese neutralen zich meer pro-Westers hebben opgesteld dan zij hadden verwacht.
Welke concrete resultaten de langdurige Oost - West dialoog zal opleveren, zal zich op zijn vroegst pas bij de onderhandelingen tijdens de tweede fase in Genève gaan aftekenen.
Problematiek van de menselijke contacten tussen Oost en west
Het is geen geheim dat de Oosteuropese landen en de Sovjet-Unie gereserveerd staan tegenover de behandeling op de CEVS van alle kwesties betreffende menselijke contacten tussen Oost en West. Minder bekend is de theoretische motivering van de houding van de communistische regeringen om te komen tot een gezamenlijke standpuntbepaling.
Brezjnev verklaarde op het XXIVe Congres van de CPSU in maart 1971 dat
vreedzame coëxistentie geenszins een verzwakking van de ideologische
strijd tussen socialisme en kapitalisme impliceerde. Op een over deze problematiek in Hongarije gehouden conferentie verklaarde het hoofd van het instituut voor sociale wetenschappen van het Centraal Comité, Sandor Lakos, dat vreedzame coëxistentie een grotere invloed van de twee systemen op elkaar met zich mee zou brengen
1.
Deze uitspraak was belangrijk volgens Jonathan Steele in The Guardian van 9 juli 1973, omdat in het Westen soms wordt aangenomen dat de Oosteuropese regeringen de Oost - West contacten juist scherper zullen controleren. De ontwikkeling is waarschijnlijk een onwillige aanvaarding van meerdere contacten, maar met een grotere krachtsinspanning om zeker te stellen dat het communistische systeem er niet door zal worden ondermijnd.
De twee westelijke denkbeelden die de meeste zorg aan Oost-Europa baren, waren de opvatting dat de Oosteuropese landen consumptiemaatschappijen aan het worden zijn en de convergentietheorie, gebaseerd op het feit dat Oost en West geconfronteerd worden met dezelfde problemen: industrialisatie, automatisering, technische efficiency en economisch beheer.
De convergentietheorie, die vroeger al dikwijls als anti-communistisch wapen door de Oosteuropese landen was bestreden, werd nog feller aangevallen. Een van de theoretische maandbladen van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij, Ifjukommunista, van mei 1973 onderscheidde vier perioden in het naoorlogse anti-communisme: tot 1957 de eerste, gebaseerd op de visie dat communistische maatschappijen gesloten en terroristisch zijn; daarna de periode waarin de
convergentietheorie opkwam; vervolgens in de jaren zestig de tijd dat het Westen het ‘nationaal communisme’ exploiteerde; en thans de vierde periode, gekarakteriseerd door de slogan van vrije uitwisseling van mensen, ideeën en informatie: ‘de
uitwendige vorm van de convergentietheorie’.
Het is geen toeval dat Hongarije het land is waar de meeste aandacht aan de ideologische strijd tussen Oost en West wordt gegeven. Het heeft een economisch systeem dat dichter bij het z.g. ‘marktsocialisme’ staat dan dat van enig ander Oosteuropees communistisch land, behalve Joegoslavië, en het heeft bovendien ook een van de meest ontspannen binnenlands-politieke systemen. De Hongaarse ideologen richten scherpe kritiek op de wijze waarop in hun land de sociale wetenschappen worden beoefend. In zijn conferentie-redevoering waarschuwde Lakos de sociologen tegen misleidende vergelijkende studies, omdat schijnbaar gelijksoortige instellingen in Oost- en West-Europa ‘fundamenteel verschillende rollen’ vervullen.
1 Cf. Sàndor Lakos, Vreedzame coexistentie en ideologische strijd, in Tàrsadalmi Szemle, juni 1973, pp. 24-36.
Verloop der eerste ronde van de CEVS in Helsinki
Tijdens de openingszitting der eerste ronde van de CEVS op 3 juli in het fraaie congresgebouw Finlandia zei de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kurt Waldheim, dat de ontwikkeling van de situatie in Europa die tot deze conferentie had geleid, de uitdrukking van een belangrijke nieuwe koers was in internationale aangelegenheden. Waldheim omschreef de door hem bedoelde koers als het nieuwe evenwicht van de voorzichtigheid. Dit hield volgens hem de duidelijke vermindering der bereidheid van de grote mogendheden in om met elkaar tot confrontatie te komen, de neiging om minder het accent te leggen op de militaire aspecten van hun
betrekkingen en het duidelijk waarneembare ontstaan van een tijdperk van onderhandeling, dialoog en contact.
Waldheim merkte verder op dat ontspanning een woord was dat vaak werd gebruikt om betere politieke betrekkingen te beschrijven tussen de grote mogendheden, maar hij wilde er de nadruk op leggen dat, hoewel dit van kardinale betekenis was, echte ontspanning veel dieper ging. Alle naties moesten erbij betrokken zijn en de actieve rol die de kleinere Europese landen bij de voorbereiding van de CEVS hadden gespeeld, bevestigde dit. Waldheim uitte er tenslotte zijn vreugde over dat de CEVS zich ook zal bezighouden met de problematiek van de ontwikkelingslanden. De 35 ministers van buitenlandse zaken hadden een dubbele opdracht: enerzijds de bekrachtiging van de gedetailleerde aanbevelingen van hun ambassadeurs, anderzijds de beklemtoning van deze ‘historische’ gebeurtenis door hun gezamenlijke
aanwezigheid. Voorheen waren nooit zoveel Europese ministers van buitenlandse zaken bijeen met de bedoeling op het eigen continent een tijdperk van vrede, veiligheid en samenwerking in het leven te roepen.
Onder voorzitterschap van de minister van buitenlandse zaken van de DDR, Otto Winzer, werd de eerste werkzitting van de conferentie begonnen. Het eerst kwam Andrej Gromyko aan de beurt. Deze, in april 1973 tot het politburo toegetreden Sovjet minister van buitenlandse zaken, zei dat culturele samenwerking, ontwikkeling van contacten en uitwisseling van informatie tussen Oost en West niet in strijd mocht komen met de wetten, gewoonten en tradities van een land. Deze formulering had een veel beperkter karakter dan de omschrijving van het - ook door de Sovjet-Unie goedgekeurde - mandaat voor de commissies van deskundigen die zich in september met dit onderwerp in Genève zullen bezighouden. De door Gromyko gebezigde termen leken de mogelijkheid open te laten dat de Russen naar believen de kraan van de Oost-West contacten konden dichtdraaien
2.
2 De Poolse minister van buitenlandse zaken, Olszowski, volgde in grote lijn het betoog van Gromyko, maar op verscheidene punten, zoals bij de kwestie van de menselijke contacten, in een wat mildere vorm.
Van der Stoel, minister van buitenlandse zaken van Nederland, vroeg zich naar aanleiding van deze passage tegenover de pers af of niet met één hand door de Russen weer werd teruggenomen wat zij met de andere hand al hadden gegeven. Gromyko's uitlating maakte hem bepaald niet optimistisch over de kans op resultaten bij de tweede ronde van de CEVS in Genève. Het bevestigde voor hem de overtuiging dat er heel hard en moeizaam onderhandeld zal moeten worden
3.
Russische doeleinden
In de rede van Gromyko werd het lot bezongen van een groot aantal principes, zoals dat van de onschendbaarheid der grenzen en vreedzame coëxistentie, zonder dat hij echter veel praktische ontwikkelingen aanduidde om tot verdere ontspanning te komen. Wel kondigde hij aan dat de Sovjet-Unie de vergadering een ontwerp-tekst zou voorleggen betreffende de veiligheidsaspecten die op de CEVS aan de orde zijn
4. In het betoog van Gromyko trok voorts de aandacht dat de Sovjet-Unie positief stond tegenover de gedachte dat troepenmanoeuvres over en weer werden aangekondigd en hierbij waarnemers werden uitgewisseld
5.
Recente Oosteuropese publikaties wekken de indruk dat de Russen weinig geneigd zijn over zogenaamde ‘confidence building measures’ te praten. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat de Russen geen twijfel laten bestaan over wat de Sovjet-Unie met de CEVS voor ogen staat. Die doeleinden vallen tot de volgende vier punten te herleiden. Te weten: de formele erkenning door het Westen van de naoorlogse status quo; het voorkomen ten koste van alles dat de twee Duitse staten herenigd worden;
het benutten van de Westerse technologische kennis voor de Sovjet economie en tenslotte het neutraliseren van West-Europa via twee wegen. Ten eerste door het scheppen van een militair vacuum door een demilitarisering van de Bondsrepubliek en de terugtrekking van de Amerikaanse strijdkrachten uit West-Europa. Ten tweede door het scheppen van een permanent Europees overlegorgaan, waarin de Russen geleidelijk aan de meeste invloed zullen hebben en ook over zaken in West-Europa mee kunnen beslissen.
3 Onder de westelijke behoorde Nederland tot de staten die zich er het meest voor hadden ingezet dat op een veiligheidsconferentie wordt gestreefd naar verruiming van contacten op menselijk gebied en een vrijere uitwisseling van informatie en ideeën.
4 Minister Van der Stoel zei in een commentaar dat hij gealarmeerd was omdat in Gromyko's rede zo weinig werd gesproken over concrete stappen betreffende veiligheidsaspecten. Hij proefde in het betoog vooral de sfeer van de intentieverklaringen.
5 Zogenaamde ‘confidence building measures’.