• No results found

Filosofie en wetenschap Corn. Verhoeven

In document Streven. Jaargang 30 · dbnl (pagina 33-37)

1 In het cultureel supplement van de NRC-Handelsblad van 19 maart 1976, dat geheel aan filosofie gewijd was, werd ik getroffen - bijna gestoken - door een scherpzinnige opmerking van E.M. Barth, lector in de logica aan de Universiteit van Utrecht. Zij werkt daar een stelling uit van haar leermeester E.W. Beth. De ervaring, zegt zij, leert dat, zodra een bepaalde wetenschap volop in ontwikkeling is en nieuwe inzichten of methodes produceert, er naast die nieuwe theorieën altijd een discipline ontstaat die zich als ‘filosofische’ beoefening van die wetenschap beschouwt en dat die filosofie altijd terugvalt op de theorieën die in de betreffende wetenschap (logica, sociologie) zojuist verlaten zijn. De uitspraak van Beth zelf luidt: ‘Deze zogenaamde wijsgerige disciplines vertonen echter bij nadere beschouwing een treffende gelijkenis met opvattingen die door de beoefenaren van de wetenschap voorheen aanvaard werden, maar thans verlaten zijn’. (E. Beth. Door wetenschap tot wijsheid. Assen, 1964, blz. 38). De suggestie dat de betreffende filosofische discipline tevoren niet bestond, maar als reactie gecreëerd wordt, vinden wij bij Beth niet en dit bevestigt een andere ervaring, nl. dat leerlingen altijd agressiever en dogmatischer zijn dan meesters.

2 Het punt is van belang voor een summiere beschouwing over de verhouding tussen filosofie en wetenschap. Die vraag wordt vaak gesteld, zeer uiteenlopend beantwoord en geeft aanleiding tot allerlei woordenstrijd. Wanneer ik de vraag ‘akademisch’ noem, bedoel ik daar niet zozeer mee dat zij sommige filosofische instincten tamelijk onberoerd kan laten, maar vooral dat zij min of meer wordt uitgelokt door het feit dat de filosofie op universiteiten gedoceerd wordt: aan akademische filosofen worden dus de eisen gesteld die aan andere academici gesteld worden in verband met het wetenschappelijk bedrijf. De oude vraag naar de mate van zekerheid die de filosofie kan geven (bijv. bij Kant: wat kan ik weten? wat mag ik hopen?), van troost die zij kan verschaffen en van levenswijsheid waartoe zij leidt, is in een akademisch milieu nogal ingeschrompeld en lijkt soms niet meer dan een kwestie van status. Van deze claim bevrijd zouden filosofen misschien wat lakonieker tegenover de

vraag staan, maar ongetwijfeld zou dan de vraag wanneer een tekst ‘filosofisch’ mag heten, weer moeilijker worden; nu kan die vraag gemakkelijk beantwoord worden met: filosofie is wat filosofiedocenten doceren.

3 De vraag naar de relatie tussen wetenschap en filosofie is tamelijk modern. In de oudheid en nog bij Kant en Hegel is filosofie wetenschap bij uitstek: er is geen sprake van filosofie én wetenschap, maar van een omvattend kader. Spot met filosofen, een zeer oud gegeven, betrof niet hun onwetenschappelijkheid, maar eerder de

wereldvreemdheid die zij met andere wetenschapsbeoefenaren gemeen hadden; de bespotte filosoof was een geleerde. Tegenover de filosofie stond niet de wetenschap, maar ‘het leven’ of iets dergelijks. De manier waarop tegenwoordig de tegenstelling tussen filosofie en wetenschap uitgewerkt wordt, bijv. als een tussen oud en jong, reactionair en progressief, doet mij onwillekeurig soms denken aan die oude verhalen over de kloof tussen dorre theorie en leven: de wetenschap heeft eenvoudig de plaats van het leven ingenomen. De tegenstelling van waaruit mevr. Barth haar opmerking plaatst, is een gevolg van een ontwikkeling waarin de ene na de andere positieve wetenschap, bijv. logica en sociologie, zich losmaakt uit het moederlijke kader van de filosofie. Historisch gezien is de volgorde niet die welke door Beth en Barth is aangegeven, maar omgekeerd: de logica was al bij Aristoteles een onderdeel van de wijsbegeerte. Deze wijsgerige logica heeft wellicht dom verzet gepleegd tegen de inzichten die de logica tot zelfstandige moderne wetenschap maakten, maar zij is niet als reactie daarop ontstaan. Moeders plegen niet geboren te worden om zich tegen haar dochters af te zetten. Deze ervaring kan dus niet als basis dienen voor de suggestie dat filosofen reactionair staan tegenover de resultaten van de wetenschappen, of dat de filosofie terrein zou verliezen met elke wetenschap die zich uit haar moederlijke omarming losmaakt.

Er kan met recht gezegd worden dat de wetenschap zich hierdoor emancipeert en zelfstandig wordt, vruchtbaar en nuttig, in staat om haar eigen problemen op te lossen en bevoegd haar eigen methode en uitgangspunt te kiezen. Wetenschap in de moderne zin van het woord (‘science’) wordt hierdoor gekarakteriseerd dat zij methodisch problemen oplost, toepasbaar en kapitaliseerbaar is. Zij kan opgeslagen en doorgegeven worden buiten de persoonlijke sfeer van haar beoefenaren. Haar vooruitgang houdt verband met haar geïnstitutionaliseerd karakter.

4 De vraag is: valt wetenschap samen met dit instituut of: inhoeverre is zij akademisch? Het lijkt erop dat wetenschap akademisch is in de mate waarin haar verworvenheden te demonstreren, toe te passen en te doceren zijn, maar dat haar ontdekkingen en haar inventiviteit teruggaan op een

veel wekere, nog niet geïnstitutionaliseerde en misschien wel niet te institutionaliseren bron, waarover moeilijk in triomfalistische positieve termen te redekavelen is. Fascinatie en inventiviteit zijn vrij weerloze, bijna passieve en in de gebruikelijke zin van het woord weinig ‘akademische’ aangelegenheden. Door haar nadrukkelijke belangstelling voor deze weke bronnen van het menselijk bestaan en inzicht blijft de filosofie zich van de wetenschap onderscheiden. Zij stelt vragen bij antwoorden en kan dus weinig vooruitgang boeken, het meest nog wanneer zij zich ontwikkelt tot wetenschapsleer en grondslagenonderzoek - waartoe sommige akademische filosofen haar dan ook willen beperken -, het minst wanneer zij volhardt bij haar oude pretentie een levenshouding te formuleren en tot wijsheid te rijpen. Wijsheid is geen akademische affaire. Als achterblijver remt die filosofie niet af, maar blijft zij de bodem onderzoeken die vruchtbaar gebleken is.

Maar zelfs in de meest sciëntistische opvatting is filosofie toch altijd nog iets als een therapie tegen de verwarring van de geest. Therapie als weg naar een gezondheid moet iets anders zijn dan een weg naar wetenschap, tenzij we wetenschap definiëren als gezondheid of haar beschouwen als enige uiting van gezond verstand. En het gebeurt inderdaad ook dat filosofie gekwalificeerd wordt als de ziekelijke afwijking waarvan een mens alleen genezen kan worden door grondige verdieping in een positieve wetenschap: ook in deze visie is de filosofie iets voorlopigs, bestemd om zich op te heffen in wetenschap en gezondheid of gedoemd een reactionaire achterblijver te worden.

5 De waardering voor de filosofie als tegengesteld aan wetenschap - de tegenstelling tot de ‘praktijk’ en ‘het volle leven’ blijft op de achtergrond meespelen - wordt dus bepaald door het maatschappelijk en akademisch prestige dat de wetenschap op een bepaald moment geniet. In een tijd waarin wetenschap en techniek niet alleen snelle vooruitgang maken, maar ook de praktische toepassing van haar verworvenheden geen problemen oproept en er weinig oog is voor de neveneffecten van die toepassing, zal de vraag aan de filosofie naar haar bijdrage in die groei strenger klinken en eerder gericht zijn op een ontmaskering van haar pretenties, dan op momenten van recessie die weinig inspireren tot wetenschappelijk triomfalisme. Op zulke momenten kan dan weer de vraag opkomen, niet of filosofie wel een wetenschap is, maar of zij ‘alleen maar’ een wetenschap is en niet ‘meer’: in die vraag wordt de verwachting geformuleerd dat bepaalde vormen van filosofie de mens ook kunnen helpen bij het bepalen van zijn levenshouding, misschien zelfs dat zij ‘troost’ kan geven en tot levenswijsheid leidt. Onder dit aspect kan de klassieke filosofie zeker ook beschouwd worden. Maar het is moeilijk dit nog los te maken uit het akademisch,

zij nu opgenomen is. In dat kader is nauwelijks plaats voor elementaire levensvragen waarover mensen zo graag ‘filosoferen’. De vraag naar de relatie van wetenschap en filosofie zou naar mijn mening aanzienlijk aan betekenis winnen, wanneer zij kon worden bevrijd uit de sfeer van akademisch gehakketak en geplaatst kon worden in het perspectief van een zoeken naar wijsheid.

Middeleeuws theater

In document Streven. Jaargang 30 · dbnl (pagina 33-37)