• No results found

E. van Popta, De Bijbel en de zee

In document Streven. Jaargang 30 · dbnl (pagina 105-113)

Kuifje en het neokoloniaal tijdperk Een striptologische verkenning

W. E. van Popta, De Bijbel en de zee

Buijten en Schipperheijn, Amsterdam 1975, 194 blz.

Het moest er een keer van komen dat in Nederland, grond ontworsteld aan de zee, een boek zou verschijnen over de bijbel en de zee. Dat is gebeurd in de serie Zicht

op de Bijbel; de Bijbel en Bijbelse onderwerpen zinnen het blikveld; kanttekeningen

voor Bijbelstudie, deel 8. Wie in zee- en scheepvaart geïnteresseerd is, zal in dit werkje dat voorzien is van een register en een representatieve literatuuropgave -wetenswaardige details kunnen vernemen, o.a. over de ark van Noach, het

Giljamesj-epos (een soort parallel aan het bijbelse zondvloedverhaal), de zeevarende stammen van Israël, het goudland Ofir, de schepen van Tarsis, de zeereizen van Paulus. Het zijn eerder korte opstellen dan dat ze alle met elkaar in verband staan; een aardig boek.

De naam van Moltmann is onverbrekelijk verbonden met de in de zestiger jaren sterk opgekomen belangstelling voor de christelijke hoop. De sterke aandacht voor het thema hoop en toekomst in de filosofische, theologische en cultuurkritische discussies in die jaren vonden hun theologische verwoording in het hoofdwerk van deze protestantse dogmaticus in Tübingen: ‘Theologie van de Hoop’. In dit boek bundelt Moltmann een aantal artikelen en voordrachten, die, zowel meer theoretisch als in de meer praktische toepassingen, de gedachten van zijn theologie nu ook voor de minder theologisch gevormde lezer toegankelijk maken. In een aantal verkenningen trekt de schrijver konsekwenties voor de christelijke praktijk teneinde verantwoording af te leggen van de hoop die in de christen volgens Moltmann moet leven. Titels van hoofdstukken als: ‘de gekruisigde God en de apathische mens’, ‘Fjodor Dostojewski en de hoop van de gevangenen’, ‘de ethiek van het calvinisme’, ‘racisme en het recht op verzet’, ‘de rechten van de mens’, ‘de menselijkheid van het leven en van het sterven’, en ‘vrede in een verdeelde wereld’ geven een vluchtige schets van

Moltmanns praktiserende theologie en geloofsverstaan en stellen de lezer in staat na een aantal jaren beter te overzien wat de invloed en impulsen zijn geweest en nog steeds zijn van

een opvallende richting binnen de hedendaagse theologie. G. Wilkens

Heinrich Schlier, De Mensenzoon. Het passieverhaal volgens Marcus (Van exegese tot verkondiging, 25) Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 85 blz., f 9,90

Bij een boek waarvan de auteur Heinrich Schlier heet kan men altijd wel iets goeds verwachten, en ook dit keer is dat het geval. Op een eenvoudige zakelijke wijze weet hij de lezer de subtiele kenmerken die het passieverhaal van Marcus eigen zijn, te signaleren en te duiden. Hier blijkt weer eens dat goed lezen een uitstekende basis is voor een adequate exegese. Is de inhoud van het boekje dus goed, de vormgeving alsmede de titel laat te wensen over. Waarom de K.B.S. de Duitse titel ‘Die

Markuspassion’ zo nodig moest wijzigen in ‘De Mensenzoon’ is een onverklaarbare

zaak, mede omdat dit begrip in de exegese toch al zo belast is. Jammer tenslotte is dat de doorlopende tekst Marcus 14:1-16:8, die Schlier bij stukjes citeert niet in een ander lettertype is afgedrukt, hetgeen de leesbaarheid aanzienlijk had kunnen verhogen. Naast het boekje van Tj. Baarda, getiteld Kanttekeningen bij het

lijdensverhaal naar Mattheus (uitgave N.B.G.) is dit een bruikbaar werkje in de serie.

Panc Beentjes

Kunst

Bittel, Kurt, Les Hittites Gallimard, Paris 1976, 332 pp.

Brothwell, Don R. (ed.), Beyond Aesthetics. Investigations into the nature of

visual art

Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1976, 212 pp. (geïll.), BF 869 Haak, Bob, Rembrandt. Leben und Werk

(Kunst-taschenbücher) DuMont Schauberg, Köln 1976, 132 pp. (geïll.), DM 9,80

Jatho, Heinz, Bildsemantik und Helldunkel

(ThG 38) Fink, München 1976, 84 pp. (geïll.), DM

48,-Koschatzky, Walter, Die Kunst der Graphik. Technik, Geschichte, Meisterwerke Deutscher Taschenbuch Verlag, München 1972, 263 pp. (geïll.), DM 12,80 Lévy, Pierre, Des artistes et un collectionneur

Flammarion, Paris 1976, 381 pp. Nicoll, John, Rossetti

Studio Vista Publishers, London 1975, 175 pp. (geïll.), £7.95 Pach, Walter, Renoir. Leben und Werk

(Kunst-taschenbücher 40) DuMont, Schauberg, Köln 1958, 189 pp. (geïll.) Petzet, Heinrich Wiegand, Heinrich Vogeler. Zeichnungen

Studio Vista Publishers, London 1975, 296 pp. (geïll.), £9,50

Tetzlaff, Ingeborg, Romanische Kapitelle in Frankreich. Löwe und Schlange,

Sirene und Engel

(Kunst-taschenbücher) DuMont Schauberg, Köln 1976, 145 pp. (geïll.), DM 9,80

Roseline Bacou, Piranesi

uit het Frans vertaald door W. Weidner Rembrandt Verlag, Berlin 1975, 200 pp., 169 zwart/wit ill., DM 38,80

Benaderd met de sensibiliteit van de hedendaagse mens doet het oeuvre van deze 18-eeuwse Venetiaanse architectgraficus aangrijpend eigentijds aan. Dat komt niet zozeer door zijn uitgesproken belangstelling voor de archeologie van de Romeinse ruïnes (iets wat wij met hem gemeen hebben), waarvan zijn Vedute di Roma, zijn

Antichità romane en andere werken getuigen. Beïnvloed door de stadsgezichten van

de Venetianen, vooral Canaletto, vertolkt Piranesi een uitgesproken romantische bewogenheid voor het nationale verleden en de poëzie der ruïnes. Actueel boeiend is vooral zijn interpretatie van wat hij in het landschap ziet. Daar is de geniale beheersing van de etstechniek, de zekerheid bij het voeren van de lijn, de afgewogen tegenstellingen tussen de lichte en de donkere partijen, zeer verwant aan Rembrandts etstechniek. Doorheen de formele elementen komt P.'s sensibiliteit tot uiting. Hij overbenadrukt zo sterk de

monumen-taliteit van de klassieke architectuur dat de mens in zijn oeuvre als verschrompeld voorkomt, als een onooglijk figuurtje, wankelend, verpletterd, onpersoonlijk en waardeloos. Dit anti-humanisme wordt het sterkst uitgebeeld in de reeks

Carceri-etsen: een overmatig ruimtegevoel, een eindeloos uitdeinend architectonisch

ritme, een voortdurend wisselen van de perspectieflijnen. Men denkt aan de

meesterlijke grafieken van H. Moore, aan zijn albums Elephant Skull en Stonehenge: eenzelfde monumentalisering eenzelfde zwart-witbeheersing, eenzelfde magische diepte. Deze uitgave maakt het mogelijk vertrouwd te geraken met het oeuvre van P., dank zij de reeks van meer dan zeventig platen. De inleiding van R. Bacou tekent scherp de mens P. uit en situeert de volle originaliteit van het oeuvre in het kader van zijn tijd.

J.F. Du Bois

DuMont Art '76

Verlag M. DuMont-Schauberg, Köln 1975, 12 pp., DM

24,-DuMont's wandkalender 1976 omvat 12 grote kleurplaten met werken uit het oeuvre van 19e- en 20e-eeuwse kunstenaars. Gaande van G. Moreau, Miro en Ernst, over Peter Blake en Jim Dine tot Botero en Saul Steinberg. Zeer verzorgde reprodukties, zoals steeds bij DuMont, wat de kalender waardevol maakt ver over het lopende jaar heen.

J.F. Du Bois

Theater

Booth, Michael R. (ed.), English Plays of the Nineteenth Century. V. Pantomimes, Extravaganzas and Burlesques

Clarendon Press: Oxford University Press, London 1976, 540 pp., £12,50 Claus, Hugo, Orestes

De Bezige Bij, Amsterdam 1975, 91 pp., f 12,50 Cohn, Ruby, Modern Shakespeare Offshoots

Princeton University Press, Princeton/New Jersey 1976, 437 pp., $28,50 Cook, Judith, The National Theatre

Harrap, London 1976, 101 pp. (geïll.), £2,25 Elsom, John, Post-War British Theatre

Routledge & Kegan Paul, London 1975, 238 pp., £3.95 Gray, Ronald, Brecht, the Dramatist

Cambridge University Press, London 1976, 232 pp., £2,95

Helmich, Werner, Die Allegorie im französischen Theater des 15. und 16.

Jahrhunderts

(Beiheft zur Zeitschrift für romanischen Philologie, Bd. 156) M. Niemeyer. Tübingen 1976, 416 pp., DM

Shakespeares Psychologie und Dramaturgie Kämpf, München 1976, 350 pp., DM 23,80

Annelise Biörnstad-Herzog. Henrik Ibsens Bühnenkunst. Studien zu seinem

Dramenbau

Juris Verlag, Zürich 1974, 149 pp., sFr

30,-In een wat conventionele trant van overzichtsanalyse, die echter geleidelijk plaats ruimt voor nuancerende detaillering probeert S., met Stützen der Gesellschaft en

Gespenster als demonstratieteksten, erachter te komen welke de progressieve

constanten in de dramaturgische techniek van H. Ibsen zijn geweest. Zij meent daartoe te vrijgevig te kunnen citeren uit vergeelde actualiteitsoordelen en wint toch te beperkte eigen inzichten om een volkomen nieuw resultaat te kunnen voorleggen. De microanalyse van de stof (actualiteitsemfase), de personages, de ruimte en de tijd geven boeiende informatie die evenwel nergens opwindende revelaties inhouden; tenslotte kennen we de analytische onthullingsstrategie van Ibsen al enige tijd. Belangrijk blijft wel S's nadruk op de manipulatie van de taal resp. de dialoog als instrumentalisering van communicatie, vooral in een stilistische theaterperiode waarin de spektacularisering van het theater nog geen autonome esthetische waarde

vertegenwoordigt. Ook belangrijk is het bewustzijn dat Ibsen het symbool (bij alle ontkenning van de opzettelijke hantering van

deze techniek) een nieuwe functie heeft meegegeven waarvan de polysemantische connotativiteit even aangeeft welke onderzoeksmethode S. tot geldiger moderne inzichten had kunnen brengen.

C. Tindemans

Reinhard Zobel, Der Dramentext - ein kommunikatives Handlungsspiel. Rezeptionsanalytische Untersuchung der Bedeutung eines Dramentextes in spezifischen Kommunikationssituationen

A. Kümmerle, Göppingen, 1975, 455 pp., DM. 65,-.

Deze Salzburger dissertatie wil gedaan maken met het traditionele verzamelspelletje van de theaterwetenschap, waarin al-dan-niet wezenlijke weetjes over de externe aard van het theater worden samengegooid, maar dat de interne werk- en

werkingswijze niet doorgrondt; deze negatieve opstelling is aanleiding tot een positief onderzoek dat zich, door operatiemechanismen van de communicatietheorie (‘semantic differential’) en van de literatuurwetenschap (‘teksttheorie’) methodisch-imiterend te lenen, concentreert op de betekenis overdracht van een drama resp. een opvoering zoals dat valt na te gaan bij de lezer resp. toeschouwer. Het effecten-complex binnen de receptie wordt bijgevolg in deze thesis uitvoerig afgespeurd. Vooral de

verantwoording en de progressieve selectie van methodische beslissingen zijn accuraat opgetekend, terwijl de verwerking van het verzamelde materiaal (uiteraard in computeranalyse) integraal werd opgenomen. Met dergelijk werkstuk wordt de (amper-)traditionele theaterwetenschap niet zonder meer opgeheven, maar het draagt zonder twijfel bij tot het uittesten van alternatieve processen die uiteindelijk kunnen bijdragen tot het opnieuw definiëren van deze discipline.

C. Tindemans

Carl Dahlhaus, Richard Wagners Musikdramen Friedrich Verlag, Velber 1971, 163 pp., DM

15,-Dit reeds oudere boekje van S. is erg welkom vanwege de eenvoudige, evenwichtige en rustige formulering van enkele inzichten i.v.m. de muziekdramatische componenten van Wagners sleutelwerken. Jammer dat hij zijn thesis - Darstellung neemt voorrang op muziekwoord - slechts in een bondig slothoofdstuk bespreekt, terwijl hij de grootste plaats inruimt in de voorafgaande hoofdstukjes voor de verhouding muziek-drama, welke bondig en helder wordt geanalyseerd.

Eric De Kuyper

Jörg Hasler, Shakespeare's Theatrical Notation: The Comedies (The Cooper Monographs 21) Francke, Bern 1974, 244 pp, sFr.

45,-van R. Stamm's opvattingen, aan de ontcijfering 45,-van de alvast theatrale indicaties die door Shakespeare in de tekst zelf (en dat in een tijd waarin het aangeven van scenische verlangens en/of voorschriften door de auteur nog geen conventie was) ondergebracht werden. Daartoe ontwikkelt hij een vrij complexe categorisering van tekstgegevens die alle, telkens op andere wijze en met andere instrumenten, de visualisering op de scène suggereren: spiegel-passages, impuls-tekst, reportage-scènes en woord-scenografie. Het gaat nergens om poëtologische momenten maar altijd om de interactie van dramatische beeld-taal. Zich beperkend tot de komedie (wat nog altijd ampele informatie verschaft) onderzoekt S. achtereenvolgens het samenspel van visuele en verbale beeldspraak, de theatrale notatie van climax-taferelen, de (zelf)parodie in de interludia, de spiegel-techniek en de dramaturgische strategie bij de komedie-finales. S. wil hier geen inventaris maken maar wel Shakespeare's methode vastleggen waarvan duidelijk wordt dat ze ‘betekenend’ is ontworpen; als consequentie ontstaat de noodzaak voor regisseurs zich met deze resultaten bezig te houden, want binnen de tekst blijkt een uitgebreid en oordeelkundig, zij het wat latent, regieboek te zitten.

Literatuur

Brezan, Jury, Krabat, oder Die Verwandlung der Welt Neues Leben, Berlin 1976, 552 pp., Mark 11,80 Brezan, Jury, Ansichten und Einsichten

Neues Leben, Berlin 1976, 216 pp., Mark 7,80

Canetti, Elias, Die Provinz des Menschen. Aufzeichnungen 1942-1972 (1677) Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main 1976, 303 pp. Kemp, Bernard, De Paardesprong

De Clauwaert, Leuven 1976, 193 pp., BF 285 Knopf, Jan, Friedrich Dürrenmatt

(Autorenbücher 3) C.H. Beck, München 1976, 172 pp., DM 8,-Mets, Leo,... en je bent voor hem een wonder

De Clauwaert, Leuven 1976, 174 pp., BF 275 Rimbaud, Arthur, Illuminations

(vert. Hans van Pinxteren)

(Baskerville Serie) Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1975, 142 pp.

Roland, Walter, Olé guapa!

(novellenbibliotheek nr. 55) De Clauwaert, Leuven 1975, 59 pp., BF 110 Sakowski, Helmut, Daniel Druskat

Neues Leben, Berlin 1976, 427 pp.. Mark 9,20 Schafroth, Heinz F., Günter Eich

(Autorenbücher 1) C.H. Beck, München 1976, 154 pp., DM 8,-Schouwenaars, Clem, Cresus

Orion, Brugge 1976, 121 pp., BF 175 Soete, Gerard, Keerverbod

Orion, Brugge 1976, 208 pp., BF 285 Stephan, Alexander. Christa Wolf

(Autorenbücher 4) C.H. Beck, München 1976, 142 pp., DM 8,-Verbeeck, Ludo, Franz Kafka of de andere ervaring

Boom, Meppel/De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1976, 164 blz., f 22,50

Verpale, Eriek, Voor een simpel ogenblik maar...

(Yang Poëzie Reeks) Verpale, Wachtebeke 1976, 41 pp. Wagener, Hans, Siegfried Lenz

(Autorenbücher 2) C.H. Beck, München 1976, 142 pp., DM

8,-Joachim Dyck n.a., Brechtdiskussion

Scriptor, Kronberg/Taunus, 1974, 283 pp, DM 13.80

Jürgen Link, Die Struktur des literarischen Symbols, Theoretische Beiträge

am Beispiel der späten Lyrik Brechts (Kritische Information 24)

In document Streven. Jaargang 30 · dbnl (pagina 105-113)