• No results found

Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Het invoeren van een wereldwijd winstbelastingtarief van ten minste 15% voor multinationale ondernemingen (Pillar Two)

In hoeverre zal Pillar Two tot het gewenste effect leiden in toekomstige situaties die vergelijkbaar zijn met de bekende Hunkemöller zaak, Irish-Apple zaak en de

Starbucks zaak, als gevolg waarvan de digitale economie effectief in de belastingheffing betrokken zal worden?

23-06-2022 Bartels S.A.

11896027

Sara.bartels@student.uva.nl

Prof. Dr. R.P.C. (Rob) Cornelisse

(2)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 4

1.1HET BEPS-PROJECT ... 4

1.2PROBLEEMSTELLING ... 5

2. PILLAR ONE ... 6

2.1REIKWIJDTE PILLAR ONE ... 7

2.1.2 Ontwikkelingslanden ... 7

2.2PILLAR TWO IN HET KORT ... 7

3. DIGITALE ECONOMIE ... 9

3.1WAT WORDT BEDOELD MET DE DIGITALE ECONOMIE ... 9

4. JURIDISICH KADER PILLAR TWO ... 11

4.1REIKWIJDTE ... 11

4.2MULTINATIONALE ONDERNEMING ... 11

4.3FUSIE ... 11

4.4SPLITSING ... 13

4.5UITGESLOTEN ENTITEITEN ... 13

4.6LAAGBELASTENDE JURISDICTIES ... 13

4.7GLOBAL MINIMUM TAX ... 14

4.7.1 The income inclusion rule (IIR) ... 14

4.7.2 The undertaxed payments rule (UTPR) ... 15

4.7.3 The subject to tax rule (STTR) ... 15

4.8DE BEPALING VAN HET GLOBALE INKOMEN OF VERLIES ... 16

4.8.1 De toerekening van het globale inkomen- of verlies aan de vaste inrichting ... 16

4.8.2 Doorstroomentiteiten ... 17

4.9HET BEPALEN VAN DE TE BETALEN BELASTING ... 18

4.10VERSCHULDIGDE WINSTBELASTING ... 19

4.11TOEREKENING VAN BELASTINGEN VAN DE ENE GROEPSENTITEIT AAN DE ANDERE GROEPSENTITEIT ... 19

4.11.1 Vaste inrichting ... 19

4.11.2 Transparante entiteit ... 19

4.11.3 Gecontroleerde buitenlandse groepsentiteit ... 19

4.11.4 Hybride entiteit ... 20

4.11.6 GloBE verlies ... 20

4.12MINIMUM WINSTBELASTINGTARIEF ... 20

5. EFFECTIEF WINSTBELASTINGTARIEF ... 21

5.1DE BEPALING VAN HET EFFECTIEVE WINSTBELASTINGTARIEF ... 21

5.2DE MINIMALE VEREISTEN VOOR HET BIJ HEFFEN VAN WINSTBELASTING ... 23

5.3JOINT VENTURES ... 24

5.4 DE MULTI-PARENTED GROUP ... 24

5.4.1 Stapled Structure ... 24

5.4.2 Dual Listed Arrangement ... 25

6. BELASTINGNEUTRALITEIT ... 26

6.1BELASTINGNEUTRALITEIT BIJ DOORSTROOMENTITEITEN ... 26

6.2VERLIEZEN BIJ DE MOEDERMAATSCHAPPIJ DIE FUNGEERT ALS DOORSTROOMENTITEIT ... 26

6.3AFTREKBARE DIVIDENDEN MOEDERMAATSCHAPPIJ ... 27

6.4DIVIDENDBELASTING ... 27

6.5INVESTERINGSMAATSCHAPPIJEN ... 28

(3)

7. ADMINISTRATIEVE LASTEN ... 30

7.2OVERGANGSJAAR ... 31

8. IMPLEMENTATIE PILLAR TWO IN NEDERLAND ... 32

9. COUNCIL DIRECTIVE EUROPESE COMMISSIE ... 33

10. DE HUNKEMÖLLER ZAAK, DE IRISH-APPLE CASE EN DE STARBUCKS ZAAK ... 36

10.1HUNKEMÖLLER-ZAAK ... 36

10.1.1 Toepassing regelgeving Pillar Two op de Hunkemöller zaak ... 38

10.2IRISH APPLE-ZAAK ... 39

10.2.1 Toepassing wetgeving Pillar Two op de Irish-Apple zaak ... 41

10.3STARBUCKS-ZAAK ... 43

10.3.1 Toepassing wetgeving Pillar Two op de Starbucks zaak ... 44

11. FRAUS LEGIS NAAST PILLAR TWO ... 46

12. DE EERLIJKE HEFFINGSVERDELING VAN PILLAR TWO ... 48

13. CONCLUSIE ... 51

14. LITERATUURLIJST ... 53

LITERATUUR ... 53

OECD ... 54

JURISPRUDENTIE ... 54

KAMERSTUKKEN ... 55

OVERIGE BRONNEN ... 55

(4)

1. Inleiding

1.1 Het BEPS-project

Op 5 oktober 2015 zijn de definitieve actierapporten van het BEPS-project (Addressing Base Erosion & Profit Shifting) openbaar gemaakt1. Het BEPS-project bestaat uit 15 actiepunten2: 1) Tax challenges arising from digitalisation; 2) Neutralising the effects of hybrid mismatch arrangements; 3) Controlled foreign company; 4) Limitation on interest deductions; 5)

Harmful tax practices; 6) Prevention of tax treaty abuse; 7) Permanent establishment status; 8- 9-10) Transfer pricing; 11) BEPS data analysis; 12) Mandatory disclosure rules; 13) Country- by-country reporting; 14) Mutual agreement procedure; 15) Multilateral instrument.

De achterliggende gedachte van het BEPS-project ziet vooral op het tegengaan van

grondslaguitholling en winstverschuivingen naar laagbelastende staten. Met name tijdens de bankencrisis in 2008/2009 kwam de roep uit de maatschappij en van politieke partijen steeds meer op dat de multinationale ondernemingen hun ‘fair share’ moesten betalen.

Belastingstelsels zijn nog te veel gericht op nationaal opererende ondernemingen en doordat belastingstelsels van elkaar afwijken en niet genoeg op elkaar zijn afgestemd ontstaan er als het ware “gaten” die geschikt zijn voor ondernemingen om winst te verplaatsen of te laten verdwijnen. Door de globalisering en het opkomen van de digitale economie zijn

multinationale ondernemingen over de hele wereld actief3. Om te voorkomen dat er geen, dan wel dubbele belasting moet worden betaald is het van belang dat er gestroomlijnde regels worden opgesteld waarmee staten over de hele wereld akkoord gaan.

Actiepunt 1 van het BEPS-project richt zich op de globaliserende en digitale economie. Op 8 oktober 2021 is er een tweetal oplossingen aangenomen om de uitdagingen van de digitale economie te bestrijden. Deze oplossingen bestaan uit Pillar One en Pillar Two en deze moeten op 1 januari 2023 in nationale wetgevingen geïmplementeerd zijn.

1 Kamerstukken I 2015/2016, 25087 nr. K, p. 1.

2 BEPS actions, https://www.oecd.org/tax/beps/beps-actions/

3 Members of the OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS, https://www.oecd.org/tax/beps/inclusive- framework-on-beps-composition.pdf

(5)

1.2 Probleemstelling

Het hiervoor geschetste probleem moet zoals gezegd (deels) worden opgelost met de implementatie van Pillar One en Pillar Two. Ik zal mij in deze scriptie voornamelijk richten op Pillar Two. Ik zal eerst het juridisch kader schetsen van Pillar Two. Daarna behandel ik de uitwerkingen van de invoering en implementatie van deze regelgeving. Vervolgens zal ik kijken of de regelgeving betreffende Pillar Two tot een effectieve belastingdruk zou hebben geleid indien deze al van toepassing was op een aantal bekende zaken die door de Hoge Raad en het Hof van Justitie is beslist. Ik zal hierbij kijken naar de Hunkemöller zaak4, de Irish- Apple zaak5 en de Starbucks zaak6 en proberen de volgende vraag te beantwoorden: “In hoeverre zal Pillar Two tot het gewenste effect leiden in toekomstige situaties die

vergelijkbaar zijn met de bekende Hunkemöller zaak, Irish-Apple zaak en de Starbucks zaak, als gevolg waarvan de digitale economie effectief in de belastingheffing betrokken zal worden?”

4 ECLI: NL:PHR:2020:102

5 ECLI:EU:T:2020:338

6 ECLI:EU:T:2019:669

(6)

2. Pillar One

Pillar One richt zich op het herverdelen van winsten over marktlanden7. Dit moet ervoor zorgen dat de winsten van multinationale ondernemingen die onder de reikwijdte vallen, eerlijker verdeeld worden over de verschillende staten waar de onderneming actief is.

Voor de introductie van Pillar one wordt een onderneming in een staat belast indien daar een vaste inrichting8 aanwezig is. Op basis van de transfer pricing guidelines9 worden winsten toegerekend aan entiteiten op basis van een economische analyse van de risico’s, activa en functies van de onderneming. Doordat de digitale economie de ‘traditionele economische markt’ heeft doen verschuiven, is er niet meer altijd automatisch een vaste inrichting in de andere staat aanwezig terwijl in die staat wel degelijk economische activiteiten plaatsvinden.

Zonder de vaste inrichting worden de winsten niet aan deze staat toegerekend, maar aan de staat waar het bedrijf is gevestigd. Dit leidt tot ongunstige gevolgen voor de staat waarin de economische activiteiten wel worden verricht. Een voorbeeld van een dergelijk bedrijf is Google. Google biedt haar zoekdiensten wereldwijd aan, maar heeft niet in iedere staat waar haar gebruikers zijn gevestigd een vaste inrichting. Dit maakt het voor staten lastig om Google in de winstbelasting te betrekken voor winsten behaald met de economische activiteiten in die staat. De gedachte tegenwoordig is dat er ook winsten moeten worden toegerekend aan de staat waar gebruikers van het (digitale) goed10 gevestigd zijn. Er moet daarom een herverdeling plaatsvinden van de winst. Er moet niet alleen maar (over)winst worden toegerekend op basis van een economische analyse van de risico’s, activa en functies, maar er moet ook gekeken worden naar de afzetmarkt; waar zijn de consumenten gevestigd die gebruikmaken van het goed. Dit wordt de nieuwe ‘nexus’ genoemd.

7 NOB, “Korte achtergrond belastingheffing digitale economie”,

https://www.nob.net/sites/default/files/content/article/uploads/achtergrond_belastingheffing_digitale_econo mie.pdf

8 Er is sprake van een vaste inrichting als een onderneming activiteiten uitoefent buiten het land van vestiging en deze buitenlandse activiteiten hebben een zekere mate van duurzaamheid en substance.

9 OECD (2022), OECD Transfer pricing guidelines for multinational enterprises and tax administrations 2022, OECD publishing, Paris, https://doi.org/10/1787/0e655865-en.

10 Een goed is een zaak of een vermogensrecht. Een belangrijk kenmerk van een goed is dat het in beginsel overdraagbaar is. Boek 3:1 BW jo 3:2 BW.

(7)

2.1 Reikwijdte Pillar One

Pillar one heeft betrekking op de multinationale ondernemingen met een wereldwijde omzet van meer dan 20 miljard euro en met een winstgevendheid van meer dan 10% (voor

belastingen)11.

2.1.2 Ontwikkelingslanden

De OESO beoogt wereldwijd een zo’n groot mogelijke aansluiting te bereiken van de staten bij het BEPS-project. Er is veel gesproken met ontwikkelingslanden om hen ook te laten aansluiten. Er is een aantal maatregelen getroffen om het ook voor ontwikkelingslanden aantrekkelijk te maken om een overeenstemming te bereiken omtrent Pillar One en Pillar Two. Ten eerste moet er worden voorkomen dat ondernemingen hun winstgrondslag uithollen in ontwikkelingslanden door rente- of royaltybetaling te doen die op grond van

belastingverdragen niet – of tegen een heel laag tarief – belast zijn. Vervolgens moet er een gestroomlijnde manier van interpretatie komen met betrekking tot transfer pricing problemen, omdat ontwikkelingslanden vaak moeite hebben met het juist hanteren en interpreteren van transfer pricing problemen. Vervolgens moet de drempel lager worden vastgesteld voor de vaststelling van de herverdeling van winsten aan ook kleinere economieën. Tot slot heeft de OESO toegezegd de ontwikkelingslanden te zullen helpen met de technische implementatie van de richtlijn. Nederland hecht hier ook veel waarde aan. Zo heeft de staatssecretaris toegezegd dat Nederland inzet op een verbetering van de belastingverdragen met

ontwikkelingslanden door anti-misbruikmaatregelen op te nemen12. Tevens heeft Nederland zich aangesloten bij het Addis Tax Initiative waarbij is afgesproken technische assistentie te verlenen voor het creëren van een effectief belastingstelsel door middel van het

implementeren van nieuwe standaarden en hulp te bieden aan de nationale en lokale belastingdiensten.

2.2 Pillar Two in het kort

Pillar Two richt zich op een minimaal winstbelastingtarief. Hiermee wordt beoogd dat

grondslaguitholling, door winsten te verschuiven naar laagbelastende jurisdicties, niet meer – of zeer lastig – mogelijk is. Indien de winsten toch worden verschoven naar laagbelastende

11 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two- pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

12 Kamerstukken I 2015/2016, 25087 nr. K, p. 2.

(8)

jurisdicties, of jurisdicties met een effectief winstbelastingtarief van minder dan 15%, mogen anderen staten bij heffen tot 15%13. Dit moet leiden tot een minimale winstbelastingdruk van 15% in elke afzonderlijke jurisdictie. Het tarief van 15% is bepaald door te kijken naar alle corporate tarieven wereldwijd. De OECD meent dat dit een goede weerspiegeling is van het gemiddelde tarief14. De regels van Pillar Two proberen aan te sluiten bij de country-by- country reporting15 benadering. Dit minimale belastingtarief geldt voor multinationale ondernemingen met een geconsolideerde omzet16 van meer dan 750 miljoen euro in ten

minste twee van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het desbetreffende boekjaar.

13 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two- pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

14 COM(2021) 823: Proposal for a Council Directive on ensuring a global minimum level of taxation for multinational groups in the Union, p.16.

15 Country-by-Country (Cbc) reporting volgt uit actiepunt 12 van de BEPS-actiepunten. Hieruit volgt dat

multinationale ondernemingen in elke jurisdictie waar zij actief zijn hun belangrijkste activiteiten en inkomsten jaarlijks moeten rapporteren aan de belastingdienst van de desbetreffende staat.

16 In de geconsolideerde jaarrekening worden resultaten, verschillende geldstromen en vermogens van een moedermaatschappij en dochtermaatschappij(en) samengevoegd,

https://www.ensie.nl/accounting/geconsolideerde-jaarrekening

(9)

3. Digitale economie

3.1 Wat wordt bedoeld met de digitale economie

De digitale economie maakt de handel in goederen en diensten mogelijk en voert deze uit via elektronische handel op het internet. De OECD benadrukt dat de digitale economie een zeer belangrijke bron is voor de economische groei, zo niet de belangrijkste. Dit zal in de toekomst niet minder worden.

Op 7 februari 2013 heeft de OECD een rapport uitgebracht betreffende twee zittingen die zijn gehouden in het mededingingscomité betreffend de digitale economie17. Professor Brousseau zette in dit rapport enkele kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor de digitale economie uiteen. Hij omschreef deze kenmerken van de digitale economie als volgt: i) netwerkeffecten;

ii) snelle innovatie; iii) vaste kosten; en iv) de levering van informatiegoederen en -diensten.

De eerste drie kenmerken zijn geen unieke kenmerken voor alleen de digitale economie, maar wel erg belangrijk in deze sector. Tevens betoogt Professor Brousseau dat dit heel strikt genomen geen natuurlijke kenmerken zijn van de digitale economie, maar het resultaat is van de bestaande juridische en institutionele omgeving. Dit zou de verschillen in de structuur van de digitale economie tussen rechtsgebieden verklaren.

De problemen bij informatiegoederen en -diensten die volgens Professor Brousseau spelen zien op het grote scala aan zelfregulering in de digitale economie. Iedereen kan immers zelf een systeem ontwerpen om het gebruik van technologie te controleren. Daarnaast krijgen aanbieders van informatieproducten veel informatie over hoe die producten door consumenten worden gebruikt. Deze informatie kunnen de aanbieders gebruiken ter verbetering van de kwaliteit, bruikbaarheid en de prijsstelling. Door deze vicieuze cirkel wordt het product telkens verbeterd en kan de (goede) marktpositie worden behouden.

Professor Brousseau schetst twee verschillende bedrijfsmodellen die voorkomen in de digitiale economie. In het eerste model biedt de producent de gebruiker veilige toegang tot bepaalde functionaliteiten tegen bepaalde kosten voor de toegang tot een product. Hier vallen de traditionele telecomoperators onder. In het tweede model geeft de producent de gebruiker de mogelijkheid om toegang te krijgen tot een breed scala aan producten die nog niet goed

17 Directorate for financial and enterprise affairs, Competition Committee, DAF/COMP(2012)22.

(10)

geïntegreerd zijn. In plaats van kosten in rekening te brengen voor de verstrekte toegang tot de afzonderlijke producten, krijgt de producent publiciteit of toegang tot

gebruikersinformatie. De gebruikersinformatie wordt vervolgens gebruikt om aanvullende producten te leveren, vaak in de vorm van reclame. Een voorbeeld van dit tweede model is Google.

Er was veel politieke behoefte aan een duidelijke definitie van het begrip ‘Digitale economie’.

In 2022 heeft de OECD de digitale economie als volgt gedefinieerd: “The Digital Economy incorporates all economic activity reliant on, or significantly enhanced by the use of digital inputs, including digital technologies, digital infrastructure, digital services and data. It refers to all producers and consumers, including government, that are utilising these digital inputs in their economic activities”18.

De kern van deze definitie is dat de digitale economie alleen economische activiteiten van producenten van ICT-goederen en digitale diensten omvat. Deze nauwe uitleg betreft zowel de kernsector (de ICT-goederen en digitale diensten) als de economische activiteiten

afkomstig van bedrijven die afhankelijk zijn van de digitale input. De brede uitleg omvat zowel bovenstaande als de economische activiteit van bedrijven die aanzienlijk leunen op het gebruik van het digitale netwerk. Tot slot is het ook mogelijk volgens de OECD om de digitale economie af te bakenen op basis van de aard van de transacties (bestel- of

leveringsmethoden – alle bedrijvigheid die digitaal wordt besteld of digitaal wordt geleverd), in plaats van de economie af te bakenen op basis van de output of productiemethoden van bedrijven.

18 OECD (2022), OECD Handbook on Competition Policy in the Digital Age, https://www.oecd.org/daf/competition-policy-in-the-digital-age.

(11)

4. Juridisch kader Pillar Two 4.1 Reikwijdte

Zoals reeds aangehaald in 2.2 ziet de reikwijdte van Pillar Two Model Rules op

multinationale ondernemingen met een geconsolideerde omzet van meer dan 750 miljoen euro in ten minste twee van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het desbetreffend boekjaar. Er worden in het rapport Pillar Two Model Rules enkele uitbreidingen gegeven.

4.2 Multinationale onderneming

Onder een multinationale onderneming wordt verstaan elke groep die ten minste één entiteit of vaste inrichting heeft die zich niet heeft gevestigd op het grondgebied van de

moedermaatschappij. Een groep wordt als zodanig beschouwd door verwevenheid via

controle en/of eigendom over de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen die in de geconsolideerde jaarrekening zijn meegenomen19. Wanneer de entiteit niet is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening louter op grond van de omvang, de materialiteit of op grond van het feit dat de entiteit wordt aangehouden voor de verkoop, wordt het alsnog tot de groep gerekend.

4.3 Fusie

Onder fuseren wordt verstaan: i) het onder gemeenschappelijke controle brengen van twee of meer afzonderlijke groepen zodat deze een gecombineerde groep vormen; of ii) de entiteit die geen lid is van een groep onder controle wordt gebracht van een groepsentiteit zodat deze samen een gecombineerde groep vormen.

Indien twee of meer entiteiten besluiten om zich te fuseren tot één entiteit, dan wordt voor de beoordeling van de drempel20 gekeken naar de afzonderlijke geconsolideerde jaarrekeningen van de verschillende entiteiten. Indien bij beide groepsentiteiten in twee van de vier

voorafgaande boekjaren deze drempel van 750 miljoen euro wordt gehaald, valt de gefuseerde entiteit onder de reikwijdte van Pillar Two. Hetzelfde geldt voor de entiteit (die niet is

aangesloten bij een andere groep en dus geen geconsolideerde jaarrekening heeft) die zich bij

19 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p. 8. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

20 Geconsolideerde omzet van meer dan 750 miljoen euro in ten minste twee van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het desbetreffende boekjaar.

(12)

de groep gaat fuseren. De drempel wordt geacht te zijn gehaald indien de multinationale groep wel een geconsolideerde jaarrekening heeft met een omzet van meer dan 750 miljoen euro in minimaal twee van de vier boekjaren voorafgaande aan het betreffende jaar.

In het geval dat er een meerderheidsbelang wordt vervreemd of verworven in een

groepsentiteit wordt dit behandeld als de vervreemding of de verwerving van activa/passiva waarbij het heffingsrecht toekomt aan de staat waar de groepsentiteit gevestigd is. Als deze groepsentiteit transparant21 is, komt het heffingsrecht toe aan de staat waar de activa/passiva zich bevinden. De belastinggrondslag bij de berekening van het GloBE inkomen is gebaseerd op hetgeen dat wordt betaald voor de activa/passiva minus de reële waarde van de

activa/passiva.

Als er sprake is van een vervreemding of verwerving van activa/passiva, zal de

vervreemdende groepsentiteit de winst (of het verlies) opnemen bij de berekening van haar GloBE inkomen22 en de overnemende groepsentiteit zal haar GloBE inkomen berekenen aan de hand van de overeengekomen tegenprestatie met de verworven activa/passiva23. Hierbij sluit de overnemende groepsentiteit aan bij de regels die de moedermaatschappij hanteert in haar financiële verslaggevingsregels bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening (bijvoorbeeld IFRS24). Echter, indien de vervreemding of verwerving van de activa/passiva deel uitmaakt van een reorganisatie zijn bovengenoemde regels niet van toepassing. De vervreemdende groepsentiteit zal elk winst of verlies, die is ontstaan bij de vervreemding van de activa/passiva, uitsluiten bij het berekenen van haar GloBE inkomen. De overnemende groepsentiteit moet haar GloBE inkomen berekenen aan de hand van de boekwaarde van de overgenomen activa/passiva.

21 Een fiscaal transparant lichaam is niet zelfstandig belastingplichtig voor de winstbelasting.

22 Zie 4.5.

23 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, § 6.3.1, p. 36.

24 De International Financial Reporting Standards zijn een boekhoudkundige standaard voor jaarverslagen van bedrijven. Alle beursgenoteerde bedrijven in de Europese Unie zijn sinds 1 januari 2005 verplicht om op deze wijze te rapporteren.

(13)

4.4 Splitsing

Onder afsplitsing wordt verstaan: elke afscheiding van een enkele groep van de

groepsmaatschappij waarbij er niet langer controle is door de moedermaatschappij en waarbij niet langer een geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld.

Indien de multinationale groep25 opsplitst in twee groepen wordt de drempel geacht te zijn gehaald in twee gevallen: i) indien de drempel wordt gehaald in het eerste boekjaar eindigend na de afsplitsing; ii) of indien de drempel door de afgesplitste groep wordt gehaald in twee van de vier boekjaren volgend op het jaar van de splitsing.

4.5 Uitgesloten entiteiten

Bij het opstellen van het rapport is de keuze gemaakt om een aantal entiteiten uit te sluiten van de reikwijdte van Pillar Two. De volgende entiteiten zijn uitgesloten: i)

overheidsinstanties; ii) internationale organisatie; iii) non-profitorganisaties; iv)

pensioenfondsen; v) beleggingsfondsen (die de moedermaatschappij van de groep is) of; vi) een vastgoedbeleggingsfonds (die de moedermaatschappij van de groep is). Onder de uitgesloten entiteiten vallen ook: a) de entiteiten waarvan ten minste 95% van de aandelen worden gehouden door een uitgesloten entiteit26 én die uitsluitend of bijna uitsluitend

opereren om activa te houden of in fondsen belegd ten behoeve van de moedermaatschappij.

Als de entiteit alleen werkzaamheden verricht die van ondergeschikte aard zijn voor de moedermaatschappij vallen zij ook onder de uitzondering; b) indien ten minste 85% van de aandelen worden gehouden door de uitgesloten entiteit27 zijn zij ook uitgesloten met als extra voorwaarde dat nagenoeg alle inkomsten van de entiteit zijn uitgesloten van dividenden of vermogenswinsten op basis van de berekening van het GloBE inkomen28.

4.6 Laagbelastende jurisdicties

De groepsentiteit die op enig moment in het fiscale boekjaar een direct of indirect belang heeft in een groepsentiteit die is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie29, is geboden een

25 De multinationale groep die voor de splitsing valt onder de reikwijdte van Pillar Two.

26 Het pensioenfonds valt niet onder deze uitsluiting.

27 Het pensioenfonds valt niet onder deze uitsluiting.

28 Zie 4.8.

29 Een laagbelastende jurisdictie is een bij ministeriële regeling aangewezen staat die: op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5:1 derde lid, lichamen niet of naar een tarief van minder dan 9% onderwerpt aan een belasting naar de winst; of is opgenomen in een in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5:1 derde lid, geldende EU-lijst van niet-coöperatieve

rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Artikel 1.2 Wet bronbelasting 2021.

(14)

belasting te betalen die in overeenstemming is met het bedrag dat betaald had moeten worden indien de groepsentiteit niet gevestigd was geweest in een laagbelaste jurisdictie.

4.7 Global minimum tax

Uit het rapport Pillar Two Model Rules volgen twee hoofdmethodes die gebruikt worden om aan het minimale winstbelastingtarief van ten minste 15% te voldoen. Dit zijn de i) Income Inclusion Rule (IIR); en de ii) The Undertaxed Payments Rule (UTPR). Tot slot is er de Subject To Tax Rule (STTR). Deze laatste methode is anders dan de eerste twee omdat deze moet volgen uit bilaterale belastingverdragen die zijn gesloten door de betreffende staten. De principes zullen hieronder verder worden toegelicht.

4.7.1 The income inclusion rule (IIR)

De Income inclusion rule heeft eenzelfde werking als de CFC-regels30 (Controlled Foreign Company). Dit houdt in dat de regels worden toegepast volgens de wetgeving van de jurisdictie van het hoofdkantoor. Vanuit het hoofdkantoor wordt afzonderlijk naar alle groepsentiteiten en vaste inrichtingen gekeken en wordt bepaald of er volgens de GloBE- regels31 wordt voldaan aan het minimale winstbelasting tarief van 15%. Dit is de zogenoemde per-jurisdictiebenadering32. Indien dit niet het geval is, zal de moedermaatschappij in de staat waar zij gevestigd is, extra belasting moeten betalen zodat het minimale winstbelastingtarief van 15% wel wordt gehaald. Bij de afzonderlijke bepaling of de groepsentiteiten en vaste inrichtingen voldoen aan het minimale winstbelastingtarief van 15% wordt er echter niet gekeken of de moedermaatschappij zelf wel voldoet aan het minimale winstbelastingtarief van 15%. Hier is de vangnetbepaling UTPR33 voor in het leven geroepen.

30 Nederland heeft op grond van ATAD 1 sinds 1 januari 2019 een CFC-maatregel ingevoerd. Deze regeling is bedoeld om het verschuiven van winsten naar een buitenlandse laagbelastende gecontroleerde jurisdictie tegen te gaan. Er is sprake van een CFC als een Nederlands belastingplichtig lichaam – samen met een gelieerd lichaam of natuurlijk persoon – een direct of indirect belang heeft van meer dan 50% in een buitenlands lichaam, of als sprake is van een vaste inrichting; én het buitenlandse lichaam of vaste inrichting is gevestigd in een land met een laag statutair winstbelastingtarief (minder dan 9%), of in een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. (F. Elsweier, ‘Controlled foreign company (CFC)-maatregel’ (online in Kluwer Navigator).

31 Global minimum taks.

32 Deze benadering volgt uit de Country-by-Country reporting die volgt uit actiepunt 13 van het BEPS-project.

33 Zie 4.2.2

(15)

4.7.2 The undertaxed payments rule (UTPR)

Zoals reeds boven gemeld dient de UTPR als vangnetbepaling voor de IIR. Logischerwijs volgt deze voor de toepassing altijd na de toepassing van IIR. Indien de IIR niet effectief werkt, doordat de moedermaatschappij gevestigd is in een jurisdictie waar het minimale winstbelastingtarief lager is dan 15% komt de UTPR-methode om de hoek kijken doordat de IIR niet effectief werkt op de moedermaatschappij zelf. Via de UTPR-methode zal dan belasting bij worden geheven in landen waarin de andere groepsmaatschappijen zijn

gevestigd. Tevens kan via de UTPR-methode een aftrekbeperking plaatsvinden voor bepaalde interest en royalty’s die niet aan een effectief winstbelastingtarief zijn onderworpen.

4.7.3 The subject to tax rule (STTR)

Tot slot is er de STTR. Deze verschilt in de kern van de twee bovenstaande methodes. De STTR is een op een verdrag gebaseerde methode. De STTR kan bepaalde verdragsvoordelen ongedaan maken indien de voordelen betrekking hebben op bepaalde betalingen, indien deze betalingen in de ontvangende jurisdictie niet zijn onderworpen aan een minimum

winstbelastingtarief van 15%. In de kern verschilt de STTR van de IIR en de UTPR op de volgende punten: i) de STTR kan ook van toepassing zijn indien niet wordt voldaan aan de vereiste grootte van 750 miljoen euro34; ii) de STTR is alleen van toepassing op bepaalde categorieën van betalingen aan verbonden partijen; iii) de STTR heeft ten slotte een andere berekeningsmethode en een ander tarief dan die wordt gebruikt bij de GloBE. De STTR is van toepassing indien het winstbelastingtarief niet ten minste 7,5% - 9% bedraagt.

Als de STTR van toepassing is, mogen de verdragsvoordelen die anders zouden zijn gegeven, worden geweigerd. De maximale toepasselijke bronbelasting bedraagt hier dan 7,5% - 9%. De STTR is een op een (bilateraal) verdrag gebaseerde maatregel en zal worden toegepast op verzoek van één van de partijen van het ingeroepen verdrag. Zoals gezegd is de STTR van toepassing voor de IIR en de UTPR. De belasting die via de STTR wordt geheven, moet worden meegerekend bij de berekening van het GloBE-inkomen dat wordt gebruikt voor de berekeningen van de IIR en de UTPR.

34 Zie 4.1.1

(16)

4.8 De bepaling van het globale inkomen of verlies

Bij de boekhoudkundige berekening van het netto-inkomen/verlies van de groepsentiteit gaat het om de bepaling van het netto-inkomen/verlies van de groepsentiteit (voor de eventuele eliminatie van groepstransacties), op basis van de opgestelde geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij. Het kan voorkomen dat het voor de groepsentiteit niet mogelijk is om dezelfde financiële verslaggeving te voeren als de moedermaatschappij. De

groepsentiteit mag dan een andere aanvaardbare financiële standaard voeren in de volgende gevallen: i) de financiële rekeningen van de groepsentiteit worden bijgehouden op basis van de standaard voor jaarrekeningen; ii) de informatie in de financiële rekening is betrouwbaar;

en iii) permanente verschillen die een bedrag van 1 miljoen euro overschrijden die

voortvloeien uit verschil in de gehanteerde standaard met betrekking tot de baten of lasten of verschil in transacties die afwijken van de gehanteerde financiële standaard, maar die wel in overeenstemming zijn met de financiële standaarden van de moedermaatschappij.

Het kan voorkomen dat er aanpassingen moet worden aangebracht om tot het juiste GloBE35 resultaat te komen. Deze aanpassingen kunnen zien op de volgende posten: i) netto

belastingkosten; ii) uitgesloten dividenden; iii) uitgesloten vermogenswinsten of -verliezen;

iv) aangepaste herwaarderingsmethode; v) winsten of verliezen die zijn ontstaan bij de vervreemding van activa en passiva; vi) resultaten afkomstig uit valutaverschillen; vii) niet aftrekbare kosten; viii) fouten uit voorgaande perioden en wijzigingen in boekhoudprincipes;

en ix) opgebouwde pensioenkosten36.

4.8.1 De toerekening van het globale inkomen- of verlies aan de vaste inrichting

In beginsel moet het inkomen of het verlies van de vaste inrichting worden weergegeven in een enkelvoudige jaarrekening. Echter, indien de vaste inrichting geen afzonderlijke

financiële jaarrekeningen opstelt, dan worden de winsten of verliezen aan de vaste inrichting toegerekend alsof zij in overeenstemming met de financiële standaarden van de

moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening zou opstellen.

35 Een uitzondering is de multinationale onderneming die scheepvaart inkomsten geniet. Deze wordt niet in de berekening meegenomen om de GloBE te bepalen. Hetzelfde geldt voor verliezen die bij de scheepvaart zijn ontstaan; deze worden niet in aftrek gebracht.

36 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p.16. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

(17)

De toerekening van winsten of verliezen wordt gedaan in overeenstemming met het belastingverdrag tussen de betreffende staten. Als het gaat om een vaste inrichting zoals is bedoeld in 10.1 sub c van het Model Globe Rules rapport37 moeten alleen de baten en lasten die in overeenstemming zijn met artikel 7 van het OESO-modelverdrag aan de vaste

inrichting worden toegerekend.

De winst of het verlies dat wordt toegerekend aan de vaste inrichting wordt niet meegenomen in de berekening van het GloBE, tenzij de vaste inrichting een verlies heeft dat wordt

behandeld als een uitgave van de moedermaatschappij bij de berekening van het GloBE- inkomen. Voorwaarde hierbij is dat de moedermaatschappij het verlies behandeld als een binnenlandse uitgave en dat dit verlies niet wordt verrekend in de jurisdictie waar de vaste inrichting is gevestigd. Indien de vaste inrichting vervolgens de GloBE-regels winsten realiseert, worden deze toegerekend als GloBE-winsten aan de moedermaatschappij tot het bedrag dat eerder als verlies in aanmerking was genomen.

4.8.2 Doorstroomentiteiten

Indien een groepsentiteit fungeert als doorstroomentiteit vindt de toewijzing van de winsten of verliezen als volgt plaats: in het geval er sprake is van een entiteit die door middel van een vaste inrichting het bedrijf geheel of gedeeltelijk uitoefent, worden de winsten of verliezen aan de vaste inrichting toegerekend. Als er sprake is van een fiscaal transparante entiteit, die niet de moedermaatschappij is, worden de winsten of verliezen toegerekend aan de

groepsentiteiten naar rato van het eigendomsbelang. Als er sprake is van een fiscaal

transparante entiteit die wel de moedermaatschappij is, of een omgekeerde hybride entiteit38, wordt het resultaat na uitoefening van bovenstaande bepalingen toegerekend aan de

moedermaatschappij.

37 ‘If a jurisdiction has no corporate income tax system, a place of business (including a deemed place of business) situated in that jurisdiction that would be treated as a permanent establishment in accordance with the OECD Model Tax Convention on Income and on Capital provided that such jurisdiction would have had the right to tax the income attributable to it in accordance with Article 7 of that model’. OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p.63. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two-pillar-solution-to-address- the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

38 ‘Omgekeerde hybride lichamen zijn lichamen, veelal samenwerkingsverbanden, die voor belastingdoeleinden door de staat waarin deze samenwerkingsverbanden zijn aangegaan of zijn gevestigd als transparant (niet zelfstandig belastingplichtig) worden aangemerkt en door de staat waar een gelieerde participant in dat lichaam is gevestigd als niet-transparant (en daarmee zelfstandig belastingplichtig) wordt aangemerkt.’ F.

Elsweier, Hybridemismatchmaatregelen (ATAD 2).

(18)

4.9 Het bepalen van de te betalen belasting

Voor het bepalen van de totale belastingen die de groepsentiteit moet betalen, wordt er een aantal verminderingen toegepast op de totale belastingsom. De multinationale onderneming die is onderworpen aan de GloBE-regels en op basis van hoofdstuk 4.5 bepaalde inkomsten39 heeft uitgesloten voor het bepalen van de GloBE winst, moet voor het bepalen van de totale belastinglasten wel rekening houden met deze posten. Met andere woorden, de belasting die moet worden betaald over het uitgesloten inkomen moet worden berekend. Dit wordt berekend door het bedrag van het uitgesloten inkomen te vermenigvuldigen met het

winstbelastingtarief van de betreffende staat. Dit wordt duidelijk in onderstaand voorbeeld:

Year 1 Belastbaar inkomen land A

Dividend 50

Overig inkomen 50

Totaal belastbaar inkomen 100

Tarief 20% 20

Year 1 Belastbaar wereldwijd inkomen land A

(GloBE)

Dividend 0

Overig inkomen 50

Totaal Belastbaar GloBE inkomen 50

Doordat het dividend bij de berekening van het GloBE inkomen wordt uitgesloten, is het totale belastbare inkomen lager, terwijl dit dividend wel in de heffing wordt betrokken bij de berekening van het binnenlandse belastbare inkomen. De volgende berekening wordt gebruikt om te bepalen hoe groot het deel van de belasting is dat is uitgesloten onder de GloBE regels.

Het uitgesloten dividend bedraagt 50 van de in totaal 100 (belastbaar inkomen). Dit is dus 50%. De totale belasting bedraagt 20. Vervolgens wordt het percentage van het uitgesloten

39 Netto belastingkosten, uitgesloten dividenden, uitgesloten vermogenswinsten- of verliezen, aangepaste herwaarderingsmethode, winsten of verliezen die zijn ontstaan bij de vervreemding van activa of passiva, resultaten afkomstig uit valutaverschillen, niet aftrekbare kosten, fouten uit voorgaande perioden en wijzigingen in boekhoudprincipes en tot slot de opgebouwde pensioenrechten, zie ook 4.5.

(19)

dividend, in dit geval 50%, vermenigvuldigd met de totale belasting, in dit geval 20. Dit betekent dat er 50% * 20 = 10 van de belasting uit land A verwijderd moet worden voor de berekening van de totale belastingdruk in land A. In land A is het GloBE inkomen 50 en de totale belastingdruk is (20 -/- 10) / 50 = 20%.

4.10 Verschuldigde winstbelasting

Onder de verschuldigde winstbelasting wordt verstaan: i) belastingen die vermeld staan in de financiële rekeningen van een groepsentiteit (inclusief de groepsentiteiten waarin zij een eigendomsbelang heeft); ii) belastingen op uitgekeerde winsten (zoals dividend),

veronderstelde winstuitkeringen en niet-zakelijke uitgaven die volgens het belastingstelsel van de betreffende staat in de heffing worden betrokken; iii) de belastingen die worden geheven die aansluiten op de vennootschapsbelasting; en iv) belastingen die worden geheven op basis van ingehouden winsten en het eigen vermogen.

4.11 Toerekening van belastingen van de ene groepsentiteit aan de andere groepsentiteit 4.11.1 Vaste inrichting

De belastingen die zijn opgenomen in de financiële rekening van de moedermaatschappij die toerekenbaar zijn aan een vaste inrichting, worden aan de vaste inrichting toegerekend.

4.11.2 Transparante entiteit

De belastingen die zijn opgenomen in de financiële rekening van een transparant lichaam, met betrekking tot het wereldwijde inkomen, worden aan de moedermaatschappij toegerekend.40.

4.11.3 Gecontroleerde buitenlandse groepsentiteit

Indien de groepsentiteit wordt gecontroleerd door een groepsentiteit die is onderworpen aan een CFC-regime, worden de belastingen die zijn opgenomen in de financiële rekening van de groepsentiteit toegerekend aan eerstgenoemde groepsentiteit.

40 Als er sprake is van een fiscaal transparante entiteit, die niet de moedermaatschappij is, worden de winsten of verliezen toegerekend aan de groepsentiteiten naar rato van het eigendomsbelang.

(20)

4.11.4 Hybride entiteit

Bij de groepsentiteit die kwalificeert als een hybride entiteit en waarbij de verschuldigde belastingen zijn opgenomen in de financiële jaarrekening van de moedermaatschappij, moeten de belastingen worden toegerekend aan deze hybride entiteit.

4.11.6 GloBE verlies

Het kan voorkomen dat de groepsmaatschappij een verlieslatende entiteit bezit. Hiervoor kan de moedermaatschappij een regeling aanvragen waarbij een uitgestelde belastingvordering wordt verleend in elk boekjaar waarin er een netto GloBE verlies is. De uitgestelde

belastingvordering is gelijk aan het bedrag van het verlies vermenigvuldigd met het minimum winstbelastingtarief van het desbetreffende rechtsgebied. Dit bedrag wordt voort gewenteld naar volgende boekjaren. Indien de verlieslatende entiteit in een volgend boekjaar winst geniet, is zij verplicht dit verlies te gebruiken voor een bedrag gelijk aan de winst van dat jaar vermenigvuldigd met het minimum winstbelastingtarief. Op het moment dat de uitgestelde belastingvordering is teruggebracht tot nul is de regeling niet meer van toepassing.

De doorstroomentiteit die fungeert als moedermaatschappij of als ultimate beneficial owner kan ook een dergelijke regeling aanvragen. Het verschil is echter dat bij de berekening van de uitgestelde belastingvordering moet worden gekeken naar het minimale winstbelastingtarief van de staat waar deze doorstroomentiteit gevestigd is en niet naar het tarief van de staat waar de verlieslatende entiteit gevestigd is.

4.12 Minimum winstbelastingtarief

De belastingvordering mag niet minder dan 15% bedragen van het belastbare GloBE- inkomen. Indien het effectieve winstbelastingtarief wel minder dan 15% bedraagt moet de groepsentiteit bewijzen dat dit het gevolg is van een GloBE verlies. De belastingvordering wordt verminderd met het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan dit GloBE-verlies.

(21)

5. Effectief winstbelastingtarief

5.1 De bepaling van het effectieve winstbelastingtarief

Het effectieve winstbelastingtarief voor de multinationale onderneming wordt aan de hand van de GloBE winstbepalingsregels elk fiscaal jaar opnieuw bepaald. Het effectieve tarief van de multinationale onderneming is gelijk aan de som van de verschuldigde belastingen van de groepsentiteiten gedeeld door het GloBE inkomen van de multinationale onderneming. Indien er sprake is van een entiteit die nergens wordt gekwalificeerd als inwoner, worden volgens de regels van dit rapport ervan uitgegaan alsof de entiteit wel ergens als inwoner wordt

beschouwd. Dat wil zeggen dat dit inkomen ook tot het GloBE inkomen wordt gerekend.

Het netto GloBE inkomen wordt als volgt berekend:

Netto GloBE inkomen = het GloBE inkomen van alle groepsentiteiten -/- de GloBE verliezen van alle entiteiten414243.

Indien de effectieve belastingdruk minder bedraagt dan het minimum winstbelastingtarief van 15%, dan moet de moedermaatschappij belasting bij heffen tot maximaal 15%. Deze

berekening ziet er als volgt uit:

Opwaarderingsbelastingpercentage = minimale winstbelasting tarief -/- de effectieve belastingdruk (uitgedrukt in procenten)44.

Overtollige winsten in een rechtsgebied is het positieve bedrag als volgt berekend:

Overtollige winst = Netto GloBE inkomen -/- inkomensuitsluiting45.

41 Net GloBE Income = GloBE Income of all Constituent Entities -/- GloBE Losses of all Constituent Entities, OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p. 29. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two-pillar- solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

42 Voor de bepaling van het GloBE inkomen en het GloBE verlies wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 in het rapport, OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p. 29. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

43 Beleggingsinstellingen zijn uitgesloten van het GloBE inkomen of -verlies voor de berekening van het effectieve belastingtarief.

44 Top up Tax Percentage = Minimum Rate -/- Effective Tax Rate, OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p.

29. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising- from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

45 Excess Profit = Net GloBE Income -/- Substance based Income Exclusion, OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD

(22)

De inkomensuitsluiting bestaat hier uit de loonsom en de afsplitsing van de materiële activa voor elke groepsentiteit, investeringsmaatschappijen uitgezonderd, berekend per jurisdictie.

De inkomensuitsluiting moet eigenlijk fungeren als de Nederlandse deelnemingsvrijstelling46 en intragroepstransacties verwijderen uit de grondslag.

De afsplitsing van de loonsom van de groepsentiteit bedraagt 5% van de loonkosten van de werknemers die activiteiten uitvoeren voor de multinationale onderneming. De volgende loonkosten komen niet in aanmerking: i) de geactiveerde waarde van de in aanmerking komende materiële activa; ii) de loonkosten die toe te rekenen zijn aan de internationale scheepvaartinkomsten (inclusief internationale scheepvaart inkomsten die bij de berekening van het GloBE inkomen zijn uitgesloten).

De afsplitsing van de materiële activa47 is gelijk aan 5% van de boekwaarde van de in aanmerking komende materiële activa uit het desbetreffende rechtsgebied. Onder in

aanmerking komende materiële activa wordt verstaan: i) de materiële vaste activa die zich in dat rechtsgebied bevinden; ii) de natuurlijke rijkdommen die zich in het desbetreffende rechtsgebied bevinden; iii) de gebruiksrechten van huurders van de materiële activa die zich in het desbetreffende rechtsgebied bevinden; en iv) de vergunningen verstrekt door de

overheid voor het gebruik van onroerende zaken of de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen die aanzienlijke investeringen in materiële activa met zich brengen.

Bij de berekening van de afsplitsing van materiële activa mag de boekwaarde van onroerend goed (inclusief grond of gebouwen) die gehouden worden voor de verkoop, leasen of als investering niet worden meegenomen. Tevens worden de materiële activa die gebruikt worden voor het genereren van inkomsten in de internationale scheepvaart niet meegenomen bij de berekening van de afsplitsing van de materiële activa. Deze inkomsten zijn uitgesloten vanwege de aard van de internationale scheepvaart. Deze inkomsten zijn vaak onderworpen aan specifieke belastingen en om hier geen tegenstrijdigheden te krijgen zijn de scheepvaart inkomsten uitgesloten van de reikwijdte van Pillar Two.

publishing, Paris, p. 29. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two-pillar-solution-to-address-the- tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

46 Artikel 13, Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

47 Onder de materiële vaste activa worden de bezittingen van het bedrijf verstaan die voor een periode van één jaar of langer zijn vastgelegd. Enkele voorbeelden zijn grond, machines, gebouwen, auto’s etc.

(23)

De boekwaarde wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde boekwaarde over het boekjaar.

Dit wordt als volgt berekend: de boekwaarde (na aftrek van geaccumuleerde afschrijvingen en waardeverminderingen) aan het begin en aan het eind van het boekjaar bij elkaar optellen en delen door twee.

De loonkosten en materiële vaste activa die worden toegerekend aan de vaste inrichting worden niet in aanmerking genomen bij de bepaling van bovenstaande in aftrek komende kosten.

De jurisdictie is bevoegd om een belastingtarief bij te heffen dat gelijk is aan het bedrag berekend volgens de volgende formule:

Jurisdictionele opwaarderingsbelasting = (aanvullend belastingpercentage x overtollige winst) + huidige opwaarderingsbelasting -/- binnenlandse opwaarderingsbelasting48.

Met het begrip opwaarderingsbelasting wordt bedoeld de aanvullende belasting die wordt bij geheven zodat er een effectieve belastingdruk van minimaal 15% is.

Stel dat de dochtermaatschappij is gevestigd in staat X met een winstbelastingtarief van 12,5%. Als aan alle boven omschreven voorwaarden wordt voldaan en de staat waar de moedermaatschappij gevestigd is recht heeft om bij te heffen tot 15% dan bedraagt de opwaarderingsbelasting 2,5%.

5.2 De minimale vereisten voor het bij heffen van winstbelasting

De aanvullende belasting voor groepsentiteiten wordt geacht nul te zijn in het betreffende boekjaar indien de gemiddelde GloBE-omzet van de betreffende jurisdictie minder is dan 10 miljoen euro én het gemiddelde GloBE-inkomen is een verlies of bedraagt minder dan 1 miljoen euro. Het gaat hierbij om het betreffende boekjaar en de twee boekjaren die daaraan voorafgaan. Indien de groepsentiteiten voorafgaand aan het boekjaar geen GloBE-inkomsten hadden, worden deze jaren uitgesloten voor de gemiddelde berekening van de gemiddelde

48 Jurisdictional Top up Tax = (Top up Tax Percentage x Excess Profit) + Additional Current Top up Tax -/- Domestic top up Tax, OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p. 29.

https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a-two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from- the-digitalisation-of-the-economy-october-2021.pdf

(24)

GloBE-inkomsten of -verliezen. De GloBE-inkomsten worden berekend volgens de regels vermeld in hoofdstuk 4.5.

Bij de berekening van het netto GloBE-inkomen of -verlies wordt geen rekening gehouden met subgroepen die door een minderheidsbezit worden gehouden. Derhalve spelen deze inkomsten ook geen rol in de bepaling van het effectieve belastingtarief van de multinationale onderneming.

5.3 Joint ventures

De regels uit het rapport Pillar Two zijn ook van toepassing op joint ventures. Deze worden in de heffing/berekening van het GloBE-inkomen betrokken alsof zij groepsentiteiten zijn van de multinationale onderneming die valt binnen de reikwijdte van Pillar Two. De

moedermaatschappij die direct of indirect eigendomsbelangen houdt in de joint venture, past de IIR-berekeningen49 toe naar het pro rata eigendomsbelang dat de moedermaatschappij heeft in de joint venture.

5.4 de Multi-Parented group

Onder de ‘Multi-Paranted group’ wordt verstaan de uiteindelijke moedermaatschappijen van twee of meer groepen die een overeenkomst zijn aangegaan die een ‘Stapled Structure’50 of een ‘Dual listed arrangement’51 is. Voorts is er sprake van een multi-parented group als er ten minste één entiteit of vaste inrichting van de groep is gevestigd in een ander rechtsgebied in vergelijking met de andere groepsentiteiten.

5.4.1 Stapled Structure

Onder een stapled structure wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan door twee of meer uiteindelijke moedermaatschappijen van afzonderlijke groepen waarvan: i) 50% of meer van de eigendomsbelangen in de moedermaatschappijen van de afzonderlijke groepen

49 Zie 4.4.1.

50 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p.66. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

51 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p.55. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

(25)

vanwege de vorm van eigendom, overdrachtsbeperkingen of andere algemene voorwaarden met elkaar gecombineerd die niet onafhankelijk kunnen worden overgedragen of worden verhandeld; en ii) de uiteindelijke moedermaatschappij die de geconsolideerde jaarrekening opstelt waarbij alle activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen gepresenteerd worden alsof zij fungeren als een enkele economische eenheid.

5.4.2 Dual Listed Arrangement

Onder een Dual listed arrangement wordt verstaan de overeenkomst aangegaan door twee of meer uiteindelijke moedermaatschappijen waarbij wordt afgesproken dat: i) de

bedrijfsvoering alleen contractueel wordt gecombineerd; ii) de moedermaatschappijen uitkeringen (dividenden) doen aan hun aandeelhouders op basis van vaste verhoudingen; iii) de activiteiten worden beheerd als één enkele economische entiteit waarbij de afzonderlijke juridische entiteit wordt behouden; iv) de aandelen worden onafhankelijk op verschillende kapitaalmarkten genoteerd, verhandeld of overgedragen; en tot slot v) de moederentiteiten stellen een geconsolideerde jaarrekening op waarin de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen gepresenteerd worden alsof zij fungeren als een enkele economische eenheid.

Als er is vastgesteld dat er sprake is van een multi-parenting groep en aan alle voorwaarden wordt voldaan gelden de volgende bepalingen: i) de groepsentiteiten van elke groep wordt behandeld alsof zij allemaal binnen dezelfde multinationale onderneming vallen voor de toepassing van de GloBE-regels; ii) de entiteit die is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij of waarvan de controle in handen is van een

groepsentiteit van de multinationale onderneming, wordt behandeld als een groepsentiteit van de multi-parenting groep; iii) de financiële verslaggevingsregels worden gevolgd van de moedermaatschappij genoemd in de Stapled structure of de Dual listed arrangement; iv) de moedermaatschappijen van de afzonderlijke multinationale ondernemingen vormen ook de moedermaatschappijen van de multi-parenting groep; v) de moedermaatschappijen passen de IIR toe naar verhouding van het eigendomsbelang in de laagbelaste groepsentiteit; vi) de groepsentiteiten die vallen onder de multi-parenting groep passen de UTPR toe rekening houdend met de belasting die al is bij geheven; en vii) de moedermaatschappijen zijn

verplicht om de GloBE inkomsten aan te geven, tenzij zij een entiteit aanwijzen die de GloBE inkomsten aangeeft. Deze aangifte moet informatie bevatten over elke groep waaruit de multi- parenting groep bestaat.

(26)

6. Belastingneutraliteit

6.1 Belastingneutraliteit bij doorstroomentiteiten

De uiteindelijke moedermaatschappij van de multinationale onderneming die fungeert als een doorstroomentiteit moet bij de berekening van het GloBE-inkomen een bedrag in mindering brengen ter hoogte van het GloBE-inkomen waarin de moeder een eigendomsbelang heeft.

Bovenstaande is alleen van toepassing indien dit eigendomsbelang is onderworpen aan een belasting naar de winst (die bij de moedermaatschappij is uitgesloten bij het berekenen van het GloBE inkomen) gedurende een tijdvak dat eindigt binnen 12 maanden na het einde van het boekjaar van de multinationale onderneming. Tevens moet het eigendomsbelang zijn onderworpen aan een tarief dat gelijk is aan of hoger is dan het minimumtarief52 of het moet redelijkerwijs te verwachten zijn dat het totale bedrag belastingen bij de moedermaatschappij, het bedrag overschrijdt dat verschuldigd zou zijn als de inkomsten vermenigvuldigd zouden worden met het minimumtarief.

De uiteindelijke moedermaatschappij die fungeert als een doorstroomentiteit moet ook een bedrag in mindering brengen bij het berekenen van haar GloBE-inkomen indien de houder van het eigendomsbelang een natuurlijk persoon is die inwoner is in dezelfde staat als waar de moedermaatschappij gevestigd is en die beschikt over een eigendomsbelang dat recht geeft op minder dan 5% van de winst van de moedermaatschappij. Hetzelfde geldt voor de ontvanger van dividenden.

Tot slot moet de moedermaatschappij op haar GloBE-inkomen in mindering brengen het inkomen toerekenbaar aan de eigendomsbelangen waarbij deze eigendomsbelangen in handen zijn van overheidsinstanties, internationale organisaties, non-profitorganisatie of

pensioenfondsen die gevestigd zijn in dezelfde staat als de uiteindelijke moedermaatschappij én waarbij bovenstaande entiteiten een eigendomsbelang hebben dat recht geeft op minder dan 5% van de winst. Hetzelfde geldt hier voor de ontvanger van dividenden.

6.2 Verliezen bij de moedermaatschappij die fungeert als doorstroomentiteit

Indien de moedermaatschappij, die fungeert als doorstroomentiteit, in haar boekjaar tot een GloBE-verlies komt mag zij dit verlies verminderen met het GloBE-verlies dat kan worden toegerekend aan de eigendomsbelangen. Voorwaarde hierbij is dat de houders van deze

52 De OECD kwalificeert het minimumtarief als 15%.

(27)

eigendomsbelangen deze verliezen niet afzonderlijk mogen gebruiken bij het berekenen van hun belastbaar inkomen voor datzelfde boekjaar.

6.3 Aftrekbare dividenden moedermaatschappij

De moedermaatschappij die is onderworpen aan een belastingregime waarin er recht bestaat op de aftrek van dividenden moet bij de berekening van haar GloBE-inkomen een bedrag in mindering brengen ter hoogte van het bedrag dat als aftrekbaar dividend in aanmerking is genomen binnen 12 maanden na het einde van het boekjaar. Voorwaarde is dat het dividend is onderworpen aan belastingheffing bij de ontvanger binnen 12 maanden na het einde van het boekjaar van de multinationale onderneming én het belastingtarief is gelijk aan of hoger is dan het minimumtarief of redelijkerwijs te verwachten is dat de betaalde belasting over het dividend bij de moedermaatschappij of de ontvanger hoger is dan het minimumtarief of de ontvanger van het dividend is een natuurlijke persoon en het dividend is een

klandiziedividend van een leveringscoöperatie.

6.4 Dividendbelasting

De multinationale onderneming kan er jaarlijks voor kiezen om de entiteiten die zijn gevestigd in een jurisdictie waar zij onderworpen zijn aan dividendbelasting, het bedrag verschuldigd aan dividendbelasting toch toe te voegen aan de te betalen belasting in dat jaar (overeenkomstig het GloBE inkomen). Het bedrag dat aan de te betalen belasting toegevoegd mag worden is het laagste bedrag van: i) het bedrag dat nodig is om te voldoen aan het minimumwinstbelastingtarief; of ii) het belastingbedrag dat verschuldigd was geweest als de groepsentiteiten alle inkomsten hadden uitgekeerd.

Indien in het boekjaar de keuze wordt gemaakt om bovenstaande toe te passen wordt een verrekenbare verliesverrekening bijgehouden. Deze verrekening wordt elk jaar verhoogd met het bedrag aan dividendbelasting dat bij bovenstaande wordt opgeteld. Aan het eind van het boekjaar worden de openstaande saldo’s op de verliesrekening verrekend. Deze

verrekeningen vinden nooit verder plaats dan nul. Eerst worden de belastingen verminderd met het bedrag aan feitelijke uitkeringen door de groepsentiteiten in het boekjaar. Vervolgens vindt vermindering plaats met het bedrag met het bedrag aan GloBE verlies vermenigvuldigd met het minimumwinstbelastingtarief (15%).

(28)

Ter verduidelijking het volgende voorbeeld:

• In jaar 1 heeft X een GloBE-inkomen van 200, het dividend belastingtarief bedraagt 15%.

• In jaar 2 heeft X een GloBE-verlies van 300, het dividend belastingtarief bedraagt 15%.

• In jaar 3 heeft X een GloBE-inkomen van 200, het dividend belastingtarief bedraagt 15%

Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3

GloBE inkomen/verlies € 200 € -/- 300 € 200

Belastingtarief (15%) € 30 € -/- 45 € 15

Verschuldigde belasting € 30 € 0 € 0

Voorwaartse verliesverrekening

€ 0 € 15 € 0

6.5 Investeringsmaatschappijen

Onder investeringsmaatschappij53 wordt in dit rapport verstaan: i) beleggingsfondsen of vastgoedmaatschappijen; ii) entiteiten die voor minimaal 95% rechtstreeks in eigendom zijn van beleggingsfondsen of vastgoedmaatschappijen of die via een structuur alsnog uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verrichten of activa houden ten behoeve van

beleggingsfondsen of vastgoedmaatschappijen; iii) entiteiten die voor minimaal 85%

rechtstreeks in eigendom zijn van beleggingsfondsen of vastgoedmaatschappijen, met als voorwaarde dat nagenoeg alle inkomenssteun van de entiteit uitgesloten dividenden zijn voor de berekening van het GloBE inkomen.

Het effectieve winstbelastingtarief voor investeringsmaatschappijen worden afzonderlijk berekend aan de hand van het tarief dat geldt in de staat waar zij gevestigd is. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag van de belastingen gedeeld door het deel dat aan de multinationale onderneming toekomt op basis van het GloBE inkomen.

53 OECD (2021), OECD Statement on a Two-Pillar solution to address the tax challenges arising from the digitalisation of the economy, OECD publishing, Paris, p. 58. https://www.oecd.org/tax/beps/statement-on-a- two-pillar-solution-to-address-the-tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-october- 2021.pdf

(29)

De groepsentiteit die de aangifte gaat indienen kan ervoor kiezen om een groepsentiteit, die kwalificeert als een investeringsmaatschappij, aan te merken als fiscaal transparant.

Voorwaarde is dat de eigenaar van de investeringsmaatschappij in zijn staat is onderworpen aan een belasting die vergelijkbaar is met de belasting van de staat waar de

investeringsmaatschappij gevestigd is én het belastingtarief moet gelijk zijn aan of hoger zijn dan het minimum winstbelastingtarief van 15%. Indien er sprake is van een indirect

eigendomsbelang in de investeringsmaatschappij via een andere investeringsmaatschappij, wordt geacht te zijn voldaan aan het minimumtarief van 15%.

De groepsentiteit die ervoor heeft gekozen de investeringsmaatschappij te beschouwen als een transparante entiteit is voor vijf jaar gebonden aan deze keuze. Indien de groepsentiteit de keuze wil herroepen worden de winsten of verliezen gerealiseerd bij de vervreemding van activa/passiva gehouden door de investeringsmaatschappij bepaald op basis van de reële waarde van de activa/passiva op de eerste dag van het boekjaar dat de keuze wordt herroepen.

(30)

7. Administratieve lasten

De groepsentiteit is verplicht in de staat waar zij is gevestigd een GloBE-informatie aangifte in te dienen bij de belastingdienst van de betreffende staat. Er is hierop een aantal

uitzonderingen gemaakt. De groepsentiteit hoeft niet zelf een GloBE-informatie aangifte in te dienen als: i) de staat waar de moedermaatschappij is gevestigd heeft een kwalificerende overeenkomst met de bevoegde autoriteit gesloten; of ii) de groepsentiteit die de GloBE informatie aangifte gaat indienen is gevestigd in een rechtsgebied waar de bevoegde autoriteit een kwalificerende overeenkomst heeft gesloten met de staat waar de groepsentiteit de

aangifte gaat indienen.

Onder kwalificerende overeenkomst met de bevoegde autoriteit wordt verstaan de bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten die voorziet in de automatische uitwisseling van de ingediende GloBE-informatie aangiften.

De GloBE-informatie aangifte wordt ingediend in een standaard vorm die is ontwikkeld in overeenstemming met de GloBE-regels uit het rapport. De aangifte zal ten minste de volgende informatie over de multinationale onderneming bevatten: i) identificatie van de

groepsentiteiten, met inbegrip van hun fiscale identificatienummers, de jurisdictie waarin zij zijn gevestigd; ii) informatie over de algemene bedrijfsstructuur van de multinationale onderneming inclusief de eigendomsbelangen in de groepsentiteiten die worden gehouden door andere groepsentiteiten; iii) de informatie die nodig is voor de berekening van de effectieve belastingdruk van elke jurisdictie en de aanvullende belasting die door een groepsentiteit wordt bij geheven, de belasting bij geheven door een joint venture en de toewijzing wat volgens de IIR en de UTPR mag worden bij geheven; iv) een verslag van de verkiezingen die zijn gehouden in overeenstemming met de relevante bepalingen van de GloBE-regels; en v) overige informatie die is overeengekomen als onderdeel van het implementatiekader van de GloBE-regels.

De GloBE-aangifte moet uiterlijk 15 maanden na de laatste dag van het rapporterende boekjaar ingediend worden bij de belastingdienst. De belastingdienst is bevoegd om de informatie- indienings- en meldingsvereisten van de aangifte te wijzigen om deze in

overeenstemming te brengen met het implementatiekader van de GloBE-regels. De wetgeving van de staat waar de GloBE-aangifte wordt ingediend is van toepassing met betrekking tot de boetes en sancties.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de student reeds is afgestudeerd in de afstudeerrichting ‘Civiel recht’ mét het vak ILS – Regulering, gedrag en privaatrecht, krijgt hij voor het ILS-vak géén vrijstelling,

681-682 Stukken betreffende de oprichting en bestuurlijke begeleiding van het interfacultaire Paul Scholten Instituut [PSI] voor onderzoek naar de grondslagen van ethiek en

Door deze verschuiving en het willen gebruiken van de kwaliteitsmiddelen voor alle studenten wordt er gekeken naar de middelen voor het HC maar dit

De doelstelling van de scriptie heeft doorgaans betrekking op een probleem dat hetzij van wetenschappelijke, hetzij van maatschappelijke aard is. Bij de beantwoording van

Het feit dat de verzekering zoals voorgesteld door de StAR alleen geldt voor zelfstandigen zonder personeel en niet voor álle werkenden in Nederland, zoals volgens het

Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat het bijdraagt aan de kennis 25 op het gebied van de afwikkeling van massaschadezaken, meer specifiek de schadebegroting

De PP-fractie wil graag weten of er ook gekeken wordt naar het vakkenaanbod dat nu voornamelijk is beslag genomen wordt door exchange studenten waardoor de reguliere studenten

Voor u ligt het Jaarverslag 2020 van het Instituut Fiscale en Economische Vakken van de Rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden.. In het begin van dit jaarverslag worden