• No results found

VERSLAG VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE OPLEIDING VAN INDISCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERSLAG VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE OPLEIDING VAN INDISCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN."

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VOOR DE HERVORMING VAN DE OPLEIDING VAN INDISCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN.

GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ, 'S-GRAVENHAGE.

(2)

0093 3893

(3)

VOOR DE HERVORMING VAN DE OPLEIDING VAN INDISCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN.

v-

GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ, 'S-GRAVENHAGE.

(4)
(5)

Aan

Hunne Excellentiën den Minister ran Onderwijs, Kunsten en Wetenscliappen en den Minister ran Kolonien.

Bij gemeenschappelijke beschikking van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en den Minister van Koloniën van 18 .September 1919, 5de afdeeling, n°. 46, werd ingesteld een commissie voor de hervorming van de opleiding van Indische rechterlijke ambtenaren en haar opgedragen om te dienen van raad en voorlichting nopens de vraag of' het aanbe- veling verdient om naast de tegenwoordige opleiding van juristen, aan een of meer der universiteiten de gelegenheid in het leven te roepen om na een speciaal op de beoefening van het Indische recht gerichte studie een academisch getuigschrift te behalen, hetwelk ook voor hen die in het bezit zijn van een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd eindexamen van de hoogere burger- scholen met vijfjarigen cursus (of van een daarmede wettelijk gelijkstaand examen) zonder aanvullend staatsexamen bereikbaar is en waaraan voor het bekleeden van betrekkingen in Neder- landsch-Indië dezelfde rechten zouden zijn te verbinden als aan den tegenwoordigen graad van doctor in de rechtswetenschap met het zgn. faculteits-diploma; voorts bij bevestigende' beant- woording van deze vraag een studie- en examenprogramma te ontwerpen voor de bedoelde opleiding en voorstellen te doen omtrent hetgeen haar met betrekking tot die opleiding in hef bijzonder en tot de opleiding van ambtenaren voor de Indische rechterlijke macht in het algemeen noodig of wenschelijk mocht voorkomen.

(6)

Bij dezelfde beschikking werden in deze commissie benoemd : tot lid en voorzitter Prof. Dr. C. SNOUÖK HURGRONJE, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Leiden;

tot leden:

Prof. Mr. G. ANDRÉ DE LA PORTE, Hoogleeraar aan de Rijks- universiteit te Leiden;

Mr. W. BOEKHOUDT, oud-Raadsheer in het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, lid van het Hoog Militair Gerechtshof te Utrecht;

Prof. Mr. PH. KLEINTJES, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Groningen; en

Prof. Mr. 0. VAN VOLLENHOVEN, Hoogleeraar aan de Rijks- Universiteit te Leiden.

Van wege den Minister van Koloniën ontvingen de leden der commissie een korte inleiding met bijlagen, die voornamelijk inhield de inzichten van de beide ambtsvoorgangers van den tegenwoordigen Minister van Koloniën betreffende de aansluiting van de algemeene middelbare school aan de universiteit, met betrekking tot de rechtsstudie.

Namens de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en den Minister van Koloniën installeerde de Voorzitter de commissie op 8 November 1919 in de vergaderzaal van het Departement van Koloniën. De commissie heeft zich onmiddellijk na haar installatie aan de haar gedane opdracht gezet. Zij heeft de eer aan Uwe Excellentiën het volgende verslag harer beraad- slagingen aan te bieden.

Thans is het universitaire onderwijs, dat tot het doctoraat in de rechtswetenschap leidt, enkel gericht op de beoefening van Nederlandsen recht, terwijl voor hen, die in Indische rechterlijke betrekkingen den Lande willen gaan dienen, aan deze opleiding- een aanvullingsstudie is verbonden, die afgesloten wordt door het faculteits- of door het indologisch examen, vermeld bij de artikelen 24 en 2ibis van het Academisch Statuut. Aanbevelens- waard komt het der commissie voor aan hen, die een juridische loopbaan in Indië willen volgen, de gelegenheid te bieden zich

(7)

daartoe door een van den aanvang af geheel op Indië gerichte rechtsgeleerde studie te bekwamen. Door een dergelijke opleiding kan de rechtskennis, die voor een behoorlijke vervulling van de rechterlijke taak in Indië noodig is, beter verzorgd worden dan door de thans bestaande voor enkel Nederlandsche behoeften en toestanden ingerichte rechtsopleiding, die wel achterna wordt aangevuld met het oog op specifiek Indische toestanden, doch voor de practijk te kort schiet in het bijbrengen van de noodige kennis van het in die kolonie toe te passen recht.

Deze geheel op Indië gerichte rechtsgeleerde studie zoude bij de inwerkingtreding van het nieuwe tweede lid van art. 133 der Hooger Onderwijswet, opgenomen in het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsontwerp (Bijlagen Handelingen Tweede Kamer 1919/1920, 57, 10), niet enkel openstaan voor hen, die thans tot het afleggen van examens in de faculteit der rechts- geleerdheid worden toegelaten, maar ook voor degenen, die in het bezit zijn van een in Nederland verworven diploma van het eindexamen eener hoogere burgerschool. De ruime redactie van bedoelde bepaling opent voor al deze categorieën de deur voor de hier te behandelen rechtsstudie.

Door het bij de wet van 11 Januari 1919, Nederlandsche Staats- courant n°. 19, volledig gelijkstellen van de getuigschriften van met goed gevolg afgelegd eindexamen eener hoogere burger- school in Nederlandsch-Indië en van de algemeene middelbare school, afdeeling B, aldaar met de diploma's van een hoogere burgerschool in Nederland zullen ook jongelieden, die in Indië deze schoolopleiding hebben gehad, tot de bedoelde rechtsstudie worden toegelaten.

Het ligt naar de meening der commissie voor de hand, dat deze nieuwe rechtsgeleerde studie zich ook zal moeten aansluiten aan de afdeelingen A1 (oostersch-letterkundige) en A11 (westersch- klassieke) der algemeene middelbare school. Nu aan het diploma van de wis- en natuurkundige afdeeling der algemeene middel- bare school dit recht van toegang tot deze Indische rechtsstudie zal worden verleend, zal het niet kunnen onthouden worden aan de getuigschriften van de letterkundig-historische afdeelingen dier inrichting. Bovendien, de verschillende afdeelingen van deze tot het hooger onderwijs voorbereidende school zijn als gelijk-

(8)

waardige vertakkingen te beschouwen. Zij geven elk op haar eigen-

wijze een algemeene vorming, die voorbereidt tot zelfstandige beoefening der wetenschappen. Zij die een tekort mochten hebben in bepaalde voor hun universitaire studie noodzakelijke kennis zullen zelf de middelen moeten vinden, waardoor zij dit te weinig kunnen completeeren. Zij zullen hebben bij te werken hetgeen aan hun kennis nog ontbreekt. Evenmin als voor de oud-leer- lingen van de hoogere burgerschool zal de faculteit voor hen, die een der afdeelingen van de algemeene middelbare school hebben afgeloopen, candidaats- of doctoraalexamen behoeven te verlichten.

Naar aanleiding van het bovenstaande meent de commissie bij Uwe Excellentiën ei' op te moeten aandringen het noodige te verrichten tot wijziging en aanvulling van de hooger genoemde wet van 11 Januari 1919 in dien zin, dat de einddiploma's der A afdeelingen van de algemeene middelbare school gelijk worden gesteld met die van het gymnasium of de hoogere burgerschool.

Bij het zoeken naai' den practischen vorm, waarin het denk- beeld, dat hier voorgestaan wordt, verwezenlijkt kan worden, stuit men op de moeilijkheid, dat aan deze rechtsstudie, die reeds verzwaard wordt door het bestaan van meervoudigheid van recht, uiteraard de beoefening van een of meer inlandsche talen en van de volkenkunde van den Oost-Indischen archipel dient verbonden te worden. De commissie moest dus, om deze omvangrijke studie niet te overladen, hetgeen aan de degelijkheid daarvan in den weg zoude staan, een doelmatige keuze doen uit de vakken, die voor een rechtsopleiding als hier bedoeld in aanmerking komen, en heeft zich daarbij laten leiden door de gedachte, dat vooral met de behoefte van de practijk rekening- moest worden gehouden.

Bij de inrichting der examens is zij terade gegaan met den wensch deze te vereenvoudigen. Zij stelt voor, ten aanzien van diverse vakken te volstaan met het afleggen van tentamina voor de betrokken hoogleeraren, hetwelk bij slagen niet-examinatie in die vakken ten gevolge zal hebben. Door het aanvaarden van dit stelsel is niet meer een parate kennis in velerlei vakken op één oogenblik noodig. De student zal door het afleggen van

(9)

tentamens zijn volle aandacht niet meer op die materies hebben te vestigen, waardoor het eigenlijke examen verlicht wordt.

Verder meende de commissie, dat het aanbeveling verdiende de studie ook. buiten de examenstof in de hand te werken. Met het oog daarop stelt zij als eisch, dat de student alvorens tot het candidaatsexamen te worden toegelaten gedurende één jaar college heeft gevolgd in een studievak, dat geheel valt buiten de examenstof. Door hierbij de keuze van het studievak niet te begrenzen wordt den student te dien aanzien de grootst denk- bare vrijheid gelaten. Zoo wordt hem ruimschoots de gelegenheid geboden tot vrije studie geheel naar eigen inzicht en aanleg.

Ten slotte vond de commissie het alleszins noodig, dat de candidaat alvorens tot het doctoraalexamen te worden toegelaten zich gedurende. één jaar met goed gevolg op een werkcollege of op anderen voet practisch geoefend heeft in een der vakken van de rechtsgeleerde faculteit. Hierbij is het voornamelijk te doen den student tot zelfstandigen arbeid te brengen. Op al deze onderwerpen wordt hieronder nader teruggekomen.

Daar wij van oordeel zijn dat deze studie van het recht van den Oost-Indischen archipel parallel moet loopen met de thans bestaande studie voor het doctoraat in de rechtswetenschap hebben wij de te behandelen studiestof gesplitst in twee groepen, die afgesloten worden onderscheidenlijk door een candidaats- én door een doctoraalexamen. Elk dezer examens is af te leggen voor een commissie uit de vereenigde faculteiten der rechts- geleerdheid en der letteren en wijsbegeerte.

Het volgende schema van examens bieden wij hierbij voor de bovenbedoelde rechtsgeleerde studie aan, hetwelk, behoudens enkele afwijkingen op ondergeschikte punten, overeenkomt met het schema, dat door de ls t e afdeeling van den Onderwijsraad werd uitgewerkt voor de examens in de juridische faculteit betreffende groep B (Recht van den Oost-Indischen archipel) en aan het oordeel der rechtsgeleerde faculteiten werd onderworpen.

L Candiklaatsexamen (in den regel af te leggen na het tweede studiejaar).

1. De hoofd trekken van het Germaansche privaatrecht en van

(10)

zijn ontwikkeling; — of:'de hoofdtrekken van het Romeinsche privaatrecht en van zijn ontwikkeling; — elk van beide benevens die gedeelten van het hedendaagsche Nederlandsch-Indische privaatrecht, die geheel of grootendeels aan het Germaansche resp. het Romeinsche recht zijn ontleend. De student heeft de keuze, doch mag ook beide kiezen.

2. Het staatsrecht van Nederlandsch-Indië.

3. Encyclopaedisch overzicht van het recht en van de geschiedenis der rechtswetenschap.

4. De vergelijkende volkenkunde van den Oost-Indischen archipel.

Van voldoende kennis in de vakken 1 en 2 moet blijken op het examen zelf. Van voldoende kennis in de vakken 3 en 4 kan blijken door een verklaring van de door de betrokken faculteit aangewezen hoogleeraar, die, aan zijn verklaring een tentamen laat voorafgaan. Is de verklaring verkregen, dan wordt het vak niet geëxamineerd. De student echter heeft de keus om hetzij deze verklaring te vragen, hetzij zich rechtstreeks of na weigering van de verklaring te onderwerpen aan het examen ook in deze vakken.

Om tot het candidaatsexamen te worden toegelaten moet de student het bewijs overleggen, dat hij gedurende één jaar (aan welke universiteit of in welke faculteit ook) college heeft gevolgd in een studievak, dat geheel valt buiten de examenstof van zijn eigen studie. Bij twijfel, of een vak daarbuiten valt, beslissen de vereenigde faculteiten der rechtsgeleerdheid en der letteren en wijsbegeerte. Ingeval iemand buiten de universiteit studeert, treedt voor dezen eisch die van gelijkwaardige lectuur in de plaats ter beoordeeling van de juridische faculteit.

Als de gewone juris candidati het hier volgende doctoraal- examen wenschen te doen, regelen de vereenigde faculteiten de daartoe onmisbare aanvulling, die echter in geen geval verder mag gaan dan de candidaatsvakken 2 en 4, en zoo weinig mogelijk bezwarend moet zijn.

II. Doctoraalexamen (in den regel af te leggen na drie jaar verdere studie).

(11)

1 en 2. Als hoofdvakken:

a. het burgerlijk recht van Nederlandsch-Indië, het adatpri- vaatrecht der Indonesiërs en der Chineezen daaronder begrepen ;

b. het strafrecht van Nederlandsch-Indië.

3 en 4. Als verplichte bijvakken:

a. rechtelijke inrichting, handëlsrecht, burgerlijk procesrecht en strafprocesrecht van Nederlandsch-Indië;

b. de Javaansche taal.

5. Als vrij bijvak een der dertien volgende vakken, ter keuze van den candidaat:

a. Romeinsch recht of Germaansch recht, indien niet reeds gekozen voor het candidaatsexamen ;

b. het staatsrecht van Nederland;

c. het administratiefrecht van Nederlandsch-Indië;

d. eenig onderdeel van buitenlandsch koloniaal recht;

e. het volkenrecht of het internationaal privaatrecht;

f. de wijsbegeerte des rechts;

g. de grondbeginselen der staathuishoudkunde (welk vak ver- valt als keuzevak voor de juris candidati) of der tropische staat- huishoudkunde ;

h. een andere Indonesische taal dan de verplichte;

i. de instellingen van den Islam';

j . de oudheidkunde van Nederlandsch-Indië;

/f. de geschiedenis van Nederlandsch-Indië;

l. de vergelijkende koloniale geschiedenis ; m. de wijsbegeerte.

Van voldoende kennis in de vakken 1 en 2 met uitzondering van adatprivaatrecht moet blijken op het examen zelf. Van vol- doende kennis in de vakken 3, 4 en 5 (welke vakken zoo min mogelijk moeten wórden opgedreven) alsmede in adatprivaatrecht tentamen als boven.

Om tot het doctoraalexamen te worden toegelaten moet de candidaat het bewijs overleggen, dat hij gedurende één jaar (aan welke universiteit dan ook) zich met goed gevolg op een werk- college of op anderen voet practisch geoefend heeft in een der vakkon van de rechtsgeleerde faculteit. Voor hen, die buiten de universiteit studeeren, treedt voor dezen eisch een zooveel moge.

(12)

lijk gelijkwaardige in de plaats ter beoordeeling van de juridische faculteit.

Naar aanleiding van dit schema, welks inhoud in het Acade- misch Statuut thuis behoort, meent de commissie het volgende ter verduidelijking te moeten opmerken.

• Ad candidaatsexamen.

1. De uitdrukking „hoofdtrekken" is hier gebezigd om vooral te doen uitkomen, dat hier een behandeling van het G ermaansche of het Romeinsche recht in bijzonderheden — noch voor het geheel noch voor een bepaald onderdeel — op haar plaats is.

De commissie beoogt met het opnemen van deze leerstof in den aanvang der rechtsstudie den student de gelegenheid te ver- schaften een inzicht te verkrijgen in een rechtssysteem en in de historische ontwikkeling van een der hier genoemde rechten.

Daar de student een duidelijker beeld van de heteekenis van Germaansche of Romeinsche rechtsopvattingen zal krijgen, wanneer hij de daaruit ontsproten of daaraan ontleende rechtsinstellingen of rechtsverhoudingen in het hedendaagsch privaatrecht voor zich ziet, hebben wij gemeend in het schema aan de omschrijving dezer vakken het volgende te moeten bijvoegen: „benevens die gedeelten van bet hedendaagsche Nederlandsen-Indische privaat- recht, die geheel of grootendeels aan het Germaansche resp.

het Romeinsche recht zijn ontleend". Een dusdanige behandeling- van deze voor den beginneling in de rechtsstudie vreemde materie zal eerder bij hem belangstelling opwekken en die studie aan- trekkelijker maken, dan wanneer deze vakken zonder die aan- knooping aan liet hedendaagsche recht worden gedoceerd. De practijk zal dan zelf uitwijzen hoever in deze richting door den docent kan worden gegaan.

2. Het staatsrecht van Nederlandsch-Indië is als leer- en examenvak in den aanvang der studie geplaatst en niet als studievak voor het doctoraalexamen bewaard. Het toch reeds ruim voorziene doctoraalexamen nog te verzwaren met dit vak kwam ons bedenkelijk voor. Wij hebben bij de rangschikking- der studiestof die onderdeelen van liet recht, waarmede de Indische rechterlijke ambtenaar in de practijk meer in lud bijzonder te doen krijgt — materieel en formeel privaat- en

(13)

strafrecht —, bij het doctoraalexamen gebracht. In verband hiermede bleef voor het Nederlandsch-Indische staatsrecht enkel een plaats bij het candidaatsexamen over.

Het staatsrecht van Suriname en Curaçao en het administratief- recht van Nederlandsch-Indië zijn met opzet weggelaten om de stof niet te verzwaren.

3. Met het encyclopaedisch overzicht van het recht en van de geschiedenis der rechtswetenschap beoogt de commissie den student op het wijde veld zijner studie wegwijs te maken, hem inzicht te geven in den samenhang der verschillende onderdeelen der juridische vakstudie en hem in te leiden in de geschiedenis der wetenschap, waarin hij gaat studeeren.

4. Voor den toekomstigen kolonialen rechterlijken ambtenaar is de kennis van de vergelijkende volkenkunde van den Oost- Indischen archipel onmisbaar. Vandaar, dat wij dit vak hebben opgenomen, en om dezelfde reden als het Nederlandsch-Indische staatsrecht bij het candidaatsexamen. Het vak is aldus, in navolging van art. -i-ibis van het Academisch Statuut (Indologisch examen) aangeduid, om wel te doen uitkomen, dat daarbij geen onderwijs moet gegeven worden in aardrijkskunde

De grondbeginselen van de 'staathuishoudkunde, volgens het Academisch Statuut examenvak van het candidaatsexamen in de rechten, zijn hier als leervak niet vermeld. Het komt der commissie voor, dat voor de opleiding van rechtsgeleerden de studie van de economie, hoewel nuttig, niet onontbeerlijk is.

Het opnemen van deze stof te dezer plaatse zoude de studie naar haar meening te veel verzwaren. Zij die prijs stellen op de beoefening van de economie kunnen dit vak als keuzevak voor het doctoraalexamen nemen. In verband hiermede zij herinnerd, dat onder de vakken van het candidaatsexamen in het hedendaagsch Romeinsch-Hollandsch recht de economie niet voorkomt.

Ter vereenvoudiging van de academische examens behoeven enkele vakken zoowel bij het candidàats- als bij het doctoraal- examen niet te worden geëxamineerd en kan volstaan worden met een tentamen. Mocht een student, om welke reden dan ook, bezwaren hebben tegen het afleggen van een tentamen, of in zijn tentamen niet zijn geslaagd en meenen deze afwijzing te

(14)

moeten toeschrijven aan te zwaar gestelde eischen of aan andere min gepaste oorzaken, dan mag hem het recht zich aan het examen in het betreffende yak te onderwerpen niet ontbonden worden. Het tentamen zelf is bij gebreke van bijzitters of toe- hoorders bij het afleggen daarvan niet te controleeren en daarom moet den student dit middel om zijn doel te bereiken toegekend worden. Het verleenen van deze bevoegdheid kan ook den be- trokken hoogleeraar slechts aangenaam zijn.

Door den eisch te stellen, dat degene die zich aan het candi- daatsexamen wil onderwerpen gedurende één jaar het college heeft gevolgd in een studievak, dat geheel valt buiten de examenstof van zijn eigen studie, hoopt de commissie den lust tot studie in een zoodanig vak, waartoe de student zich voelt aangetrokken, op te wekken. Bij gebreke van deze bepaling zal, gelijk de practijk thans maar al te duidelijk doet zien, slechts bij hooge uitzondering van de gelegenheid, die de universiteit zoo.ruim- schoots biedt, om de kennis buiten den eigenlijken examenkring' te verruimen, gebruik worden gemaakt. Hoevelen zijn er niet, die na beëindiging van hun universitaire studies er spijt van hebben gehad niet te hebben geprofiteerd van onderwijs in vakken, waarheen hun belangstelling' in den studententijd uitging.

De eisch kan niet te zwaar zijn, daar de student kan volstaan met de bijwoning van een college, dat slechts een of twee uur in de week wordt gegeven.

Ad doctoraalexamen.

Bij het doctoraalexamen is de leerstof ingedeeld in hoofdvakken, verplichte bijvakken en vrije bijvakken.

Terwijl de hoofdvakken, bestaande uit materieel privaat- en strafrecht, wel geen toelichting behoeven, meent de commissie naar aanleiding van het woord „adatrecht" te moeten verwijzen naar de nieuwe redactie van de artt. 78 en 141 der Hooger Onderwijswet, zooals deze 16 December 1919 door de Tweede Kamer is aangenomen. In bedoeld art. 78 wordt het adatrecht omschreven als „de onder de inlanders en de vreemde ooster- lingen van Nederlandseh-Indië" geldende, met hunne godsdiensten en gewoonten samenhangende rechtsregelen".

Ten aanzien van de verplichte bijvakken acht de commissie het noodig een paar opmerkingen te maken.

(15)

De eerste betreft de vraag, of naast het handelsrecht niet het boekhouden moest worden genoemd, daar eenig inzicht in dit vak voor den jurist in de practijk — men denke onder meer aan boekenonderzoek bij faillissement en intellectuelle valschheid in geschrifte — van groot belang is. Nog onlangs bij de be- handeling van de wijziging der wet op het Middelbaar Onderwijs in de Tweede Kamer heeft de afgevaardigde Prof. Mr. M. A. C.

VISSER VAN IJZENDOOKN er op gewezen dat kennis van boek- houden voor den jurist van hooge waarde is. (Handelingen 1919/1920 blz.- 718). Nu deze vraag zich ook voordoet bij de opleiding van de studenten in het Nederlandsch recht en het der commissie voorkomt, dat de beantwoording in denzelfden zin dient te geschieden, als bij de op handen zijnde wijziging van het Academisch »Statuut te dien aanzien zal plaats hebben, kan hier volstaan worden met te verwijzen naar de dan voor de studie van het Nederlandsch recht te geven oplossing.

Mocht tot het opnemen van dit vak worden besloten, dan zoude de examineerende commissie uit de vereenigde faculteiten het overleggen van een bewijs kunnen vorderen, dat de exami- nandus in de grondbeginselen van het boekhouden voldoende onderlegd is, af te geven door een (niet-academisch) docent in het boekhouden.

De andere opmerking betreft het verplicht stellen van het Javaansch. Het zal wellicht bevreemding wekken, dat hier niet naast de Javaansche taal de Maleische taal is genoemd, of deze niet in de plaats van de eerstgenoemde taal is gesteld. Waarom het Maleisch, de taal die voor geheel Indië van belang is, ten deze achtergesteld bij het Javaansch, hetwelk toch nagenoeg enkel in Midden-Java gesproken wordt ? De reden, dat de commissie niet beide talen als een verplicht bijvak heeft opgenomen, is hierin gelegen, dat deze vereeniging het reeds rijk voorziene examenprogramma te veel zoude verzwaren. Dat het Maleisch moest wijken voor het Javaansch vond zijn grond in de over- weging, dat het Maleisch, waarvan de Europeesche maatschappij en dus ook de rechterlijke ambtenaar, zich bedient, in Indië ge- makkelijk is aan te leeren zonder wetenschappelijke voorbereiding in de beoefening dier taal zelve, terwijl dit met het Javaansch geenszins het geval is. Uit het oogpunt van litteratuur en be-

(16)

schavingsgesclriedenis beschouwd, overtreft het Javaansch in belangrijkheid alle andere Archipeltalen zeer verre. Terwijl het Maleisch de moedertaal van een kleine minderheid Indonesische bevolking is, wordt het Javaansch door ongeveer de helft dier bevolking gesproken. Eindelijk vergemakkelijkt bekendheid met de Javaansche taal in hooge mate het aanleeren van verschillende andere Indonesische talen, zooals het Madoereesch, het Balineesch, het Soendaasch, het Bataksch enz. Zij die het op prijs zouden stellen ook in liet Maleisch wetenschappelijk te worden onderlegd kunnen deze taal als vrij bijvak kiezen.

Met opzicht tot de vrije bijvakken veroorloven wij ons ten aanzien van „m. wijsbegeerte" op te merken, dat met dit vak geenszins wordt bedoeld de wijsbegeerte in haar ganschen omvang, maar een der vakken van dezen tak van wetenschap, als bijv.

de logica, de zielkunde, de geschiedenis der wijsbegeerte.

Legt de examinandus in meer dan één vrij bijvak met goed gevolg tentamen of examen af, dan zal daarvan aanteekening geschieden op het doctoraaldiploma. De vermelding dier bijvakken zal dan bij de rangschikking van de a. s. rechterlijke ambtenaren van invloed kunnen zijn.

Onder het aan het einde van liet schema voorkomende woord

„werkcollege" is te verstaan een instituutsoefening of practicum, op Welk college de student in het bijzonder met zelfstandigen juridischen arbeid wordt vertrouwd gemaakt. Hem worden daarbij verzamelingen van wetten en van vonnissen en rechtsgeleerde werken alsmede periodieken ter beschikking gesteld, om met gebruikmaking van dit materiaal onder leiding van'den hoogieeraar rechtswetenschappelijk werk te verrichten. Naar aanleiding van den gestelden eisch om op een zoodanig werkcollege gedurende een- bepaalden tijd zich met goed gevolg practisch te hebben ge- oefend vestigen wij de aandacht op de omstandigheid, dat deze p tactische oefeningen bij gebreke aan daarvoor geschikte inrich- tingen nog niet aan alle universiteiten kunnen worden gehouden.

Met het oog op de voorgestelde inrichting van • het doctoraal- examen, waarbij slechts in een paar vakken zal worden ge- ëxamineerd — in de meeste vakken zal met een tentamen worden volstaan — doet zich de vraag voor, of dit doctoraalexamen in twee gedeelten dient te worden afgelegd, en, zoo ja, welk

(17)

het tijdsverloop behoort te zijn,'dat tusschen beide gedeelten kan worden toegestaan. Naar onze meening zal voor de beant- woording dezelfde beslissing moeten volgen als bij de op handen zijnde herziening van het Academisch Statuut zal worden ge- nomen ten aanzien van de studie van het Nederlandsen recht.

Evenzoo zal de kwestie, of de bevoegdheden (effectua civilis) verbonden moeten worden aan het doctoraalexamen dan wel aan de promotie, en, in het laatste geval, of de promotie enkel op proefschrift kan geschieden dan wel ook toelaatbaar is op stellingen, in dien zin een oplossing dienen te vinden, dat voor de studie van het recht van den Oost-Indisch en archipel dezelfde regels moeten gelden als voor de studie van het Nederlandsche recht.

In het systeem van eenheid van doctoraat in elke faculteit zal de bekroning van de hier besproken studie zijn het doctoraat in de rechtsgeleerdheid.

De commissie wenscht met grooten nadruk uw aandacht te vestigen op de wenschelijkheid, dat het diploma, waaraan bij deze studie de effectus civilis voor rechterlijke betrekkingen en ambten in Indië is verbonden, den bezitter ook den toegang moet openen tot de magistratuur en balie in Nederland. Hoewel deze opleiding speciaal gericht is op Indië, dient er toch zorg- vuldig tegen gewaakt te worden, dat de hier besproken studie als een in vergelijking met de studie van het Nederlandsche recht minderwaardig zoude worden beschouwd. Dit zoude inderdaad het geval zijn, wanneer aan het diploma voor Nederland geen effectus civilis was verbonden. De gedachte, dat deze studie slechts een bijzonder karakter zoude hebben, slechts van waarde zoude zijn voor Indië, zoude afschrikkend werken en haar tot een tweede-rangsstudie stempelen. Tot een dergelijke beperkte bevoegdheidstoekenning bestaat echter geen reden, immers in de beginselen van het Westersçh-europeesch wetboekenrecht hebben zij die deze Indische richting kozen, zich evenzeer be- kwaamd als hun medestudenten, die de Nederlandsche richting volgden. Alleen zullen zij, die het staatsrecht van Nederland niet als vrij bijvak voor het doctoraalexamen kozen, van dit deel van het publiek recht minder op de hoogte zijn. Doch deze leemte is in de practijk voor een jurist met 'universitaire op-

(18)

leiding gemakkelijk aan te vullen en mag naar het oordeel der commissie geen beletsel zijn tot het toekennen van den effectus civilis in Nederland.

Wel zal dan een ongelijkheid bestaan doordat het Nederlandsche rechtsdiploma geen toegang verschaft tot de Indische rechterlijke macht en balie, terwijl het Indische rechtsdiploma dit wèl doet tot de Nederlandsche magistratuur en balie, maar deze ongelijkheid wordt verklaard en tevens gerechtvaardigd door de omstandigheid, dat de specifiek Indische toestanden kennis van Indisch recht en van een Indonesische taal vereischen.

Ook zoude het kunnen voorkomen, dat jongelieden in het bezit van het einddiploma van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus hier te lande de Indische rechtsstudie zouden kiezen, om langs dezen weg toegang tot de magistratuur en balie in Nederland te verkrijgen. Afgezien van het feit, dat met het oog op de algemeene wetenschappelijk-juridische vorming een dergelijke opleiding voor de practijk in Nederland aangewezen juristen geenszins afkeurenswaardig zoude zijn, meent de com- missie, dat deze wijze van handelen in de werkelijkheid slechts bij hooge uitzondering zal voorkomen.

De mogelijkheid moet blijven bestaan, dat een Nederlandsch jurist, na aanvullende studie, benoembaar is voor rechterlijke betrekkingen in Indie. Een zuiver Nederlandsche rechtsstudie hebbende gevolgd ligt het voor de hand, dat hij het Indische doctoraalexamen zal hebben af te leggen in die vakken, welke Indisch recht betreffen, in dien zin dat alleen wordt gevraagd naar wat daarin afwijkt van het in Nederland geldende recht en verder in de Javaansche taal, terwijl hij bovendien van vol- doende kennis van de candidaatsvakken het Indisch staatsrecht en de vergelijkende volkenkunde van den Oost-Indischen archipel zal moeten doen blijken door het afleggen van een tentamen voor den betrokken hoogleeraar. Het betreft hier slechts een aanvullingsexamen van beperkten omvang, hetwelk niet zwaarder zal zijn dan het faculteitsexamen van thans.

In verband met de nieuwe op Indië gerichte rechtsstudie is de commissie van oordeel, dat het wenschelijk is, met intrekking- van art. 141 lid 2 der Hoogonderwijswet, het faculteitsexamen, hetwelk een aan de practijk niet voldoende aanpassende rechts-

(19)

studie verschaft en het indplogisch examen af te schaffen. Zoo daartoe mocht worden overgegaan, zal een overgangsbepaling- moeten worden opgenomen betreffende den tijd, gedurende welken het faculteits- en het indologisch examen nog kunnen worden afgelegd. Dit tijdvak zoude op ten hoogste twee jaar na het in- werking treden van het nieuwe stelsel kunnen worden gesteld.

Blijft echter bedoeld art. 141 lid 2 in stand, dan zal met het oog.

daarop het faculteitsexamen voor den vorm moeten blijven gehandhaafd en kunnen de Indische wetboeken ook niet in de plaats treden van het Indische staatsrecht.

De commissie is van meening, dat niet aan één der rijks- universiteiten het monopolie dezer speciaal op de beoefening van het Indische recht gerichte studie bij eenige wettelijke bepaling moet worden toegekend. Daar de hierbedoelde opleiding de aanwezigheid van hoogleeraren voor het onderwijs in Indisch recht, volkenkunde en Indonesische talen vereischt, zal deze omstandigheid de regeering er van zelf toe brengen bij een doelmatige bezetting der leerstoelen deze opleiding feitelijk aan één universiteit toe te vertrouwen. Het is hiermede gesteld als met de studie der Semitische letterkunde, die feitelijk thans alleen te Leiden volledig verzorgd is, hoewel geen enkele bepaling het monopolie dezer studie aan de daar gevestigde universiteit toekent. Hoewel een enkel speciaal in de studie van het recht van den Oost-Indischen archipel thuis behoorend vak aan een andere universiteit dan de Leidsche wordt gedoceerd, zal toch feitelijk deze universiteit door de voor deze studie volledige be- zetting der leerstoelen de aangewezen leerschool worden. Hierbij zij er op gewezen dat het niet in de bedoeling der commissie ligt, de studenten, die het nieuwe studieplan zullen volgen, te verwijzen naar de colleges in Nederlandsch materieel en formeel privaat- en strafrecht en verder naar andere colleges, ' waar enkel de afwijkingen voor Indië worden behandeld, maar hun onderwijs te doen geven rechtstreeks in het Nederlandsch-Indisch recht.

Ten slotte zij het der commissie vergund hier de aandacht te vestigen op de wenschelijkheid. om het onderwijs in de rechts- wetenschap aan de inlandsche rechtsschool op een hooger weten-

(20)

schappelijk peil te brengen, opdat deze inrichting in de toekomst beter dan thans het geval is zal kunnen voorzien in de steeds in omvang toenemende behoefte aan rechterlijke ambtenaren.

Gelijk het medisch onderwijs, aanvankelijk gegeven in de dokter- djawaschool, zich allengs ontwikkeld en de hoogte bereikt heeft, die het nu inneemt op de scholen tot opleiding van indische artsen te Weltevreden en te Soerabaja, zoo zal ook voor de verbetering van het rechtskundig onderwijs het noodige moeten worden verricht. Het onderwijs aan de inlandsche rechtsschool zal ook moeten omvatten hetgeen hierboven als nummer 1 en 4 onder de vakken voor het candidaatsexamen is gebracht, terwijl uitbreiding gegeven zal dienen te worden aan het onderwijs in het burgerlijk recht van Nederlandsch-Indië, het adatprivaatrecht der Indonesiërs en der Chineezen daaronder begrepen, het bur- gerlijk procesrecht en de rechterlijke inrichting. Met het oog op het nijpend gebrek aan rechterlijke ambtenaren is deze voor- ziening urgent te achten.

Hiermede gekomen aan het. einde van haar verslag, heeft de commissie de eer Uwe Excellentiën in overweging te geven dit rapport onverwijld te doen openbaar maken, opdat, in verband met de aanhangige wijziging van het Academisch Statuut, be- langhebbenden zich tijdig over de hier behandelde aangelegenheid kunnen uitspreken.

C. SNOUCK HURGRONJE.

C. VAN VOLLENHOVEN.

G . A N D E É D E L A P O R T E .

W . BOEKHOUDT.

P H . K L E I N T J E S .

(21)
(22)

• •

(23)
(24)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een rechterlijk lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van de Raad indien hij als rechterlijk

Dit behoeft intusschen nog niet be- paald tot een oorlog te leiden. Het is best mogelijk dat de vorst, reeds alleen door het op de reê liggen van schepen met eenige bataljons,

] ) Voor zoogenaamde niet gegradueerde ambtenaren zal dit bedrag naar verhouding lager gesteld moeten worden. 3 ) Het toekennen van tractement en pensioen tegelijk is feitelijk een

«een reden om bezorgd te zijn, dat de militaire kartografie te kort gedaan wordt. De landrentekaarten geven ook gelegenheid om, wanneer noodig, door ervaren topoqraien kaarten op

87.. de betrekkingen, waarin tot dusver geheel of grootendeels door uit- zending voorzien moest worden, maar als gevolg van de hooge wedde der uitgezondenen, zijn dat

ais de vijand uit elkander ging om zich daarna weer te vereenigen, verwachtte men van uitrukken geen voordeel of heil. Ondertussohen namen de kwaadwilligen in stoutheid toe.

Het hooger beroep van een vonnis , hetwelk nie' bij voorraad kan worden teu uitvoer gelegd, kan niet wc""' den ingesteld binnen de eerste acht dagen na den dag val 1

Wanneer de voogd in gebreke blijft, binnen den daartoe gezetten termijn, borgtogt te stellen, en geene voldoende vas- te eigendommen bezit, wordt hem het beheer der goederen van