• No results found

Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3 · dbnl"

Copied!
490
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lodewijk van Velthem

Editie Herman vander Linden, Paul de Keyser en A. van Loey

bron

Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3 (ed. Herman vander Linden, Paul de Keyser en A. van Loey). Paleis der Academiën, Brussel 1938

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/velt003spie05_01/colofon.php

(2)
(3)

Een woordje vooraf

(bij boek VI, VII en VIII)

Aan het slot van boek VI (van vers 1415 af) zijn de filologische aanteekeningen door Dr. A.

VAN

L

OEY

aangevuld, terwijl voor tekst en apparatus door Dr. P.

DE

K

EYSER

werd gezorgd.

Van boek VII en VIII werden de tekst vastgesteld, de nota's ter verantwoording hiervan en de filologische ophelderingen opgesteld door Dr. A.

VAN

L

OEY

. Hier werden dezelfde regels in acht genomen, als door Dr. W.

DE

V

REESE

voor de eerste boeken toegepast, en wel om de eenheid van de uitgave niet te schaden, hoewel de derde medewerkende filoloog voorstander van de diplomatische uitgave is.

Daarom werd bij het emendeeren zeer voorzichtig te werk gegaan: zoo is het bijvoorbeeld zeer twijfelachtig, of wij de afwezigheid der -n als fout mogen aanzien in boek VIII, vs. 392 dat si hem sele mogen ontgaen (sandhi!), ook in boek VIII, cap.

14 verrisenesse. Slechts daar, waar wij voor blijkbaar foutieve woorden staan, werden

verbeteringen aangebracht steeds in overeenstemming met de Latijnsche bron, waarop

de bewuste passage teruggaat. Elders werd slechts zelden verbeterd, soms in het

geheel niet, waar nochtans de tekst corrupt of fout was (bijv. het rijm winden: vinden,

VII vs. 496; of Scivias voor het correcte Divinen, VII vs. 1471; of ook bedecke, VII

vs. 1986). De lezer moge hier zelf zijn emendatie wagen! Er werd naar gestreefd,

zooveel mogelijk conservatief te werk te gaan, niet zonder verantwoording of

opheldering er bij te voegen. Daarom zijn sommige aanteekeningen

(4)

wat breedvoerig uitgevallen, als bijvoorbeeld die over geleerde: faelgeerde (VII vs, 1353 v.), of beelde (VII vs. 1364), enz. Overigens zie men hierover het opstel Tekstcritiek en Dialectologie, van Dr. A.

VAN

L

OEY

, verschenen in de Handelingen der [Belgische] Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, IX, 1937, blz. 293-301. Evenzoo weze voor het Brabantsch taaleigen (dus ook van Lodewijk van Velthem) verwezen naar de Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de 13

de

en 14

de

eeuw. Fonologie, van denzelfde (Tongeren, G. Michiels-Broeders, 1937. W

ERKEN UITGEGEVEN DOOR DE

K

ONINKLIJKE

C

OMMISSIE VOOR

T

OPONYMIE EN

D

IALECTOLOGIE

- Vlaamsche Afdeeling - 1).

In boek VIII werden niet overal de zinspelingen op den Bijbel en de Kerkvaders nader verklaard, noch werd er naar de betreffende passage verwezen. Daartoe ontbrak eenvoudig de tijd; vaak ook de mogelijkheid. Bewuste zinspelingen komen trouwens reeds in de bron voor, nl. den Epilogus van V

INCENTIUS

B

ELLOVACENSIS

' Speculum.

De taak van den filoloog-uitgever was hier immers uitsluitend het mnl. taaleigen verstaanbaar te maken.

Den lezer verzoeken wij niet te verzuimen, een blik te slaan op de lijst der Aanvullingen en Verbeteringen.

Ten slotte is het ons een zeer aangename plicht, de Universiteitsbibliotheek te Leiden, die ons geruimen tijd het handschrift (cod. E 14) te Brussel ter inzage toevertrouwde, ten zeerste te bedanken, alsook Prof. Dr. R. V

ERDEYEN

, die een waakzaam oog over tekst en nota's liet gaan, waarbij we van menige schrandere suggestie van zijnentwege mochten gebruik maken.

A.

VAN

L

OEY

.

(5)

Aanvullingen en verbeteringen Boek II.

Vs. 815, voetnota, laatste regel:

lees: 3807 i. pl. v.: 3802,

lees: 1063 i. pl. v.: 1065,

lees: 1094 i. pl. v.: 1096,

lees: 3807 i. pl. v.: 3827,

lees: 1101 i. pl. v.: 1103,

Vs. 3360 Lontzen (Lonsi, Lonsys, Longys), zie deel I, blz.

XIV

. Vs. 3360, i. pl. v.: Herne, lees: Herve.

Vs. 3360 en 3640 Liboes, Liboys. In plaats van Libois, gehucht van Evelette, wordt waarschijnlijk het gebied bedoeld welk aan de overzijde der bosschen (Fr. bois) gelegen was en tot het hertogdom Limburg behoorde. Dit gebied bevatte zeven heerlijkheden: Sprimont, Esneux, Tavier, Villers-aux-Tours, la Chapelle, la Rimière en Baugnée. Zie hierover C. S

IMONIS

, La seigneurie et comté d'Esneux (in B

ULLETIN DE L

'I

NSTITUT ARCHÉOLOGIQUE LIÉGEOIS

, t. XXIV, blz, 163), waar de zeven heerlijkheden van au delà des bois genoemd worden.

Boek III.

Vs. 83 is uit Van Heelu vs. 3975 overgenomen. J.-F. Willems had reeds verondersteld, dat er in de plaats van Lonsi: Nansi moest gelezen worden. Hier wordt inderdaad de hertog Ferry (Frederik) III van Nancy of Lorreinen bedoeld, maar niet Tybaud, zooals Willems meende.

Blz. 222, i. pl. v.: vs. 5565, 5570, 5575, lees: vs. 3565, 3570, 3575.

Blz. 223, i. pl. v.: vs. 5580, 5595, lees: vs. 3580, 3595.

Boek IV.

Vs. 440, lees: 441 (enz.)

(1)

.

Vs. 462, voetnota in Rumès, lees: en Rumès.

(1) In het register werd met deze en dergelijke vergissingen geen rekening gehouden.

(6)

Vs. 492, voetnota Aubussan, lees: Aubusson.

Vs. 580, lees: 581.

Vs. 959, voetnota Langerbrugge, lees: Maltebrugge.

Blz. 297, i. pl. v.: vs. 1785, lees: vs. 1705.

Vs. 3435, Meuse, lees: Mense.

Vs. 4513, voetnota vs. 1319, lees: III, vs. 1319.

Vs. 4730-4740 werd foutief genummerd.

Boek VII.

Vs. 39, an Christus, lees: An[t]christus.

Vs. 101, voetnota speere: is misschien eenvoudig ‘sfeer’, de cirkel die hem omgaf.

Vs. 141, vloge[.], lees: vlogel (ook in de voetnota).

Boek VIII.

Vs. 69: Over Middeleeuwse tijdrekening, zie ook nog een opstel met dien titel, van Dr. C.G.N.

DE

V

OOYS

in het Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterkunde, Leiden, 24 (1905), blz. 211 vv.

Cap. 34. Op den strophenbouw van dit cap. hebben V

ERDAM

-L

EENDERTZ

de aandacht gevestigd in hun uitgave van Maerlants Strophische Gedichten, 2 (Leiden, Sijthoff), blz.

LXI

, noot 1. Zie daarover ook T

E

W

INKEL

, De Ontwikkelingsgang der Ndl.

Letterkunde, 2

de

uitgave, dl. I, blz. 496.

Bij vers 346 van de Clausule van der Bible verwijzen V

ERDAM

-L

EENDERTZ

ter vergelijking naar de verzen 1875-1905. In het Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde, 8, blz. 226-228 wees C

ORNELIA VAN DE

W

ATER

er op, dat in dit cap.

34, 86 vlg. ‘een lofrede op Maria wordt gehouden, die herhaaldelijk aan die van de Clausule doet denken’. Prof. Verdeyen, wien de overeenkomst eveneens opviel, gaat verder en meent, dat de Clausule de bron is geweest van de geheele lofrede. Hij neemt zich voor dit nader uit te werken in de Verslagen en Mededeelingen der Kon.

Vlaamsche Academie.

(7)

*

Lodewijc van Velthem's vijfde partie van den Spiegel Historiael

Hier begint die vifte boec vander vifter pertien

Hoe Heinric van Lusselborch keyser werd .i.

+bl. 60 b.

+Ghi hebt van vele dingen vernomen, Van groten wonder eer ic ben comen Tote desen tiden, maer noyt eer Sone lasic dat gesciede meer 5 Daden no wonder in vromicheden

Ende oec in corten tiden meden Dant Heinric dede, den goeden grave7-8 Van Lusselborch. Hier magic ave Met rechte dichten, want wel cont 10 Der werelt es dat hi bestont.

* B. 5, Opschrift: hier begint... in rubriek; werd hs.: w'd 1 Ghi als naar gewoonte bij den aanvang van een boek met versierde hoofdletter in rood en blauw 4 maer hs.: m' 5 wonder hs.: wonde', LELONGleest wonden.

7-8 Heinric... grave van Lusselborch = Hendrik V, graaf van Luxemburg (1288-1313), Roomsch koning onder den naam van Hendrik VII (1308). In 1292 huwde hij Margaretha, dochter van Jan I, hertog van Brabant.

(8)

*

Ghi ende dese syt vorwerd comen,11-14 Die .ii. oft .iii. cume sout nomen1212-13

+bl. 60 c.

+Ende die oec setten tharen rechte, Ende wilt dan dichten van gevechte 15 Ende raept dit hier ende dat daer15

Ende slaet al te gader daer naer Gelike ende ongelike.

Dits verdrietelyc sekerlike Den genen te horne diet al weet, 20 Ende die van elken dat ondersceet

Heeft ondervonden ende geproeft, Also alse telker dinc behoeft.

Daerom geproefde dinge ende waer23 Die es men sculdich te volgen naer.

25 Deen rijmt cort dander lanc Om met tontfane der heren danc, Maer ic wil dichten na dat gesciede No om daet no oec om miede.

Sone willic niet laten staen

30 Daer ic den rechten wech mach gaen, Dien willic na reden volgen.

Mi ne horde noyt man verbolgen32-34 Dat ic nie op dichten sprac

Tot deser tijt oft seide lac,

* 11 vorwerd hs.: vorw'd 12 cume hs.: cume verbeterd uit sume door den kopiist, zoodat schijnbaar fume (jume) ontstond, LELONGdrukt sume 24 sculdich hs.: sculd' (emend.

VERDAM, M.W., VI, 707) 30 Daer hs.: d' 32 Mi ne hs.: Mine.

11-14 : Er zijn menschen [Ghi ende dese = gij en ook anderen] te voorschijn getreden, die nauwelijks twee of drie feiten zouden kunnen opnoemen of ze in een juiste orde plaatsen, en die dan over gevechten willen schrijven

12 .ii. oft .iii. = twee of drie feiten (cf. VERDAM, M.W., II, 856, i.v. fume, waar vv.

12-13 als volgt worden geïnterpreteerd: die nauwelijks twee of drie kan tellen en in een getal op zijne plaats zetten). O.i. beteekenen vv.

15 raept = verzamelt (cf. VERDAM, M.W., VI, 1038, i.v. rapen) 23 geproefde = bewezen (cf. VERDAM, M.W., VI, 707, i.v. proeven)

32-34 Het kwam mij tot nog toe nooit ter oore dat ooit iemand kwaad was, dat ik in mijn rijmen ooit (iemand) smaadde of hoonde [sprac... oft seide lac].

(9)

*

35 Maer nu werd mi die sin so gram, Om dat mi te voren quam Van so menigen rimen dword.

Jan, Willem, Heinric, Gord,38 Al will[en] [n]u rime maken, 40 Si scriven oec in haren saken Dat dode liede selen comen

Ende levende werd[en] ende dlant begomen;

Dit heeft men in selken rimen gelesen;

Dander seit: en sal so niet wesen 45 Ende maect een ander rime daer iegen;

Die derde wil dese beide verplegen,46 Ende maket anders dan deerste twee.

Dit doet mi int herte wee Alsic dit lese of seggen hore.

50 Ic wilt mi meer en quame vore Ende ic mi nemmer oec ane name,51 Want ics mi te rechte scame Dat ics dus vele heb geseit.

Ic waent anders hebben beleit,

55 Maer alsic dan quam, daer ic dan horde Van menigerhande dinge worde, So werdic erre ende dichte gereet Dat mi namaels dan was leet.

Maer alst gedicht was ende gescreven, 60 Lietict staen den andren beneven.

* 35 werd hs.: w'd 39 Al willen nu hs.: Al willic u 42 werden hs.: w'd 45 een hs.: .i. 46 derde hs.: d'de 47 twee hs.: .ii. 53 geseit: LELONGheeft gesett 54 beleit: LELONGheeft belett 57 werdic hs.: w'dic 59 alst gedicht hs.: als tgedicht.

38 Gord = verkorting van Goverd of Godfried

46 verplegen = verbeteren (zie VERDAM, M.W., VIII, 2250, i.v. verplegen, 6). VERDAMhaalt dit door Velth. gebruikt w.w. aan als voorbeeld van een wijziging in de beteekenis van verplegen = de plaats of den plicht van een ander overnemen of innemen (mhd. verphlegen, Lexer). Hij vermoedt dat ver- hier hoeft opgevat te worden in de beteekenis ‘verandering’

en plegen in den zin van ‘eene functie verrichten’

51 ane name = ondernam (nl. onjuistheden te schrijven).

(10)

*

Hiertoe hebbic genoech geseet:

+bl. 60 d.

+Hoedem dies hem te hoeden heet, In wil u nemmeer secgen toe, Ic laet aldus. In weet hoe 65 Ic wil te mire materien vaen,

Die ic hier vore liet stille staen.

Heinric van Lusselborch die here67-68 Werd coninc gecoren ende quam ter ere Doe men screef ons heren iaer

70 .xiii. hondert ende .ix. daer naer, Jonc was hi te coninc ontfaen Ende alle die(n) coren sonder waen72 Haddi van al den heren.

tAken quam hi met groter eren, 75 Daer hi eerlike gecroent werd

Recht wel na een keysers ard.

Noch van den selven .ii.

Een Willem van Aken doet ons verstaen77 Dat dese Heinric in sijn vortgaen

Hadde dat beste toevaren 80 Dat coninc hadde in .c. iaren.

+(5) Alle die heren, seit hi gerede,+

Waren desen Heinric mede Wie oec datten mocht ansien Hi gelovede wel van dien,

* 64 aldus. In hs.: aldus in 69 Doe men hs.: doem' 70 .xiii. hondert ende .ix. hs: .XIII. ende .IX. 72 alle die coren hs.: alle dien coren (emend. VERDAM, M.W., III, 1900) 79 toevaren hs.: toe varen.

67-68 Hendrik V, graaf van Luxemburg, werd tot Roomsch koning gekozen te Frankfort, den 27en November 1308

72 coren = stemmen (cf. VERDAM, M.W., III, 1900, i.v. core)

77 Willem van Aken wordt in geen andere gelijktijdige bron vermeld.

(11)

*

85 Dat hi werden soude goet man,

+(10) So goede manieren haddi an,+

Datsi elken mochten behagen.

Als hem yemen wilde vragen Daer gaf hi toe wel sinen sin, 90 Dan antwerdi daerop meer no min

+(15) So gestadelic ende so sochte+

Dat elken diet horde daer an dochte, Dat hi wettelike ende wale

Antword[e] op elc mans tale.

95 Ende oec die worde die hi sprac

+(20) Meindi int herte sonder lac.+96

Dese Willem doet oec verstaen Dat coninc in langen was ontfaen Als[e] eerlike noch alse blidelike 100 Van alle den genen die horen ten rike.

+(25) tAken oec in alder stede+

En quam in .c. iaren mede Nie coninc, daer si af mere Hoepten dat hem gescien sal ere.

105 Alle die here[n] van allen landen

+(30) Quamen t Aken sijns vanden:+106

Hertogen, biscopen ende graven, Papen, abde met crommen staven, Clerken, portere van allen stede 110

+bl. 60 e.

+Quamen tAken binnen gerede,

+(35) Daer men desen coninc soude cronen.+

In langen sach man so scone

* 85 werden hs.: w'de' 85 goet man hs.: goetman: LELONGleest groet man 90 antwerdi hs.:

antw'di; daerop hs.: d'op 94 Antworde hs.: Antword (emend. VERDAM, M.W., IX, 1235) 96 herte hs.: h'te 99 Alse hs.: Als 105 heren hs.: here (emend. VERDAM, M.W., VIII, 1237) 112 In langen sach man so scone hs.: In langen man so scone sach, door den kopiist verbeterd.

96 sonder lac = in volkomen oprechtheid

106 vanden = hun opwachting maken (Cf. VERDAM, M.W., VIII, 1237).

(12)

*

Feeste, no so bliden dach.

Alse daer elc minsce sien mach, 115 Des conincs swager, die hertoge Jan,115

+(40) Was daer een vermogen man+

Ende oec ene goede helpe daer toe.

Gecroent wordensi bede alsoe, Coninc ende oec coninginne 120 Met vrouden ende met bliden sinne.

+(45) Een Jan van Lusselenborch geboren+121

Brinct ons nu hier voren Dat dese Heynrijc na die dinc Dat hi worden was coninc, 125 En(de) seide noch en dede gerede

+(50) Hine waender recht an hebben mede.+

Ende daer hi onrecht had, Godweet, Dat liet hi varen herde gereet, Ende wat hi geloefde na sine machte 130 Dedi den raet dat hi volbrachte.

+(55) Dit was sijn doen ende sijn sede+

Daer hi altoes in leefde mede.

* 115 Des conincs swager hs.: des. co'. swager 125 En hs.: Ende 128 herde hs.: h'de.

115 Jan II, hertog van Brabant (1294-1312), zoon van Jan I en Margaretha van Vlaanderen; zie b. III, vs. 2891-1892

121 Jan van Lusselenborch = Jan van Lichtenberg, waarschijnlijk dezelfde als Johannes Picardi de Lucidomonte, die vóór 1307 lector in het klooster der predikheeren te Keulen was, in 1307 te Parijs studeerde en van 1308 tot 1310 als provinciaal van Teutonië fungeerde. Hij begeleidde Hendrik VII op zijn tocht naar Italië. Zie A. LANDGRAF, Johannes Picardi de Lichtenberg O. Praed. und seine Quaestiones disputatae (Zeitschrift für katholische Theologie, deel 46 [1922], blz. 510-555). - In fransche teksten wordt hij soms Jean de Clermont genoemd (nl. in de rekeningen van het keizerlijk Hof in Italië in 1312. Mon. Germ. Hist. Leges IV:

Constitutiones et acta publica imperatorum et regum, 4edeel, pars II, blz. 1168 en 1171).

(13)

*

Een gescienesse van der coninginnen, ende hoe die coninc te Baselewerd voer .iii.

Een Minderbroeder brinct ons te voren Die van Eversberge was geboren,134 135 Ende die der coninginnen als ict las

Van allen stucken biechter was,

+(5) Dese wiste al haer heymelycheit,+

Hi seget ons inder waerheit Datsi wel .X. iaer daer te voren, 140 Eer haer man dus was gecoren

Coninc te sine, seide vorwaer

+(10) Dat ember soude gescien daer naer+

Dat haer man coninc soude sijn, Maer si en seide geen termijn, 145 Weder cort soude sijn oft lanc, Maer si seide dit sonder wanc

+(15) Dat ember van hem soude gescien.+

Dit sceen ember een teken van dien Dat sijt wiste bi Godlijchede, 150 Ende dat oec was Gods mogenthede

Dattie vrouwe lange vorseide.

+(20) Dit hilt si in haer heymelijcheide,+

Dat sijt niemen dede verstaen Dan haren biechter sonder waen, 155 Tot dat die dinc was gesciet.

Dese Minderbroeder ons bediet

+bl. 60 f.

+(25)

+Na datsi dus waren vercoren daer+ Coninc ende coningin vorwaer, Datsi hem hilden so suverlike 160 Ende al dambacht datten keyserike

* Opschrift: Baselewerd hs.: basele w'd 140 haer hs.: haer h' 142 daer naer hs.: d' n' 158 vorwaer hs.: vor w'

134 Eversberg, thans Everberg, 10½ km. ten W. van Leuven.

(14)

*

Stont ende horde, na haer macht,

+(30) Hebben si altoes volbracht.+

Metten, getide hordense mede, Waersi waren in elke stede, 165 Ende messe mede oec alsoe,

Daer hilt hi papen ende clerken toe.

+(35) Dit waren haer seden, alsict las,+

Na dat hi coninc gemaect was.

Willem van Aken seget vort 170 Dattie coninc maecte acort

Met alden heren van Aelmaengen,

+(40) So dat hi wel ende sonder calaengen+

Varen mochte dlant al dure.

Ridders, seriante, vremde gebure, 175 Waer dat hi quam si warens blide In Aelmaengen wide ende side.

+(45) Dus trac hi vort, dat verstaet,+

Overmids den gemeinen raet Met vele der gesellen sijn 180 Tote Basele vort opten Rijn.

Daer lach hi een stic nu terstont

+(50) Ende dede weten ende maecte cont+

Sinen vrienden sinen wille.

Daer quamen hem an lude ende stille 185 Van Aelmaenge, van Oeseninge185

Van Brabant, Hennewiere, Vlaminge,

+(55) Van allen landen vort alsoe+

Quamen hem ginder liede toe.

Men sach nieman sonder scat 190 Die mochte hebben gedaen dat,

Dattie coninc ginder dede.

+(60) Sekerlike daer was God mede,+

* 175 Waer hs.: W' 186 Hennewiere hs.: hemewiere.

185 Oeseninge = het land van Ardennen.

(15)

*

Hine hads anders niet mogen doen, Waest banroest oft ridder of gersoen194 195 Dat hem ginder so trac an,

Al ontfinct die edel man.196

+(65) Dat recht oec dat te Basele was+

Heeft ontfaen, sijt seker das.

Hoe hi sinen sone gehuwede ende vord trac .iiii.

Doe men screef ons heren iaer 200 .xiii. hondert ende .x. daer naer,

So huwede die coninc sinen sone201 Ane ene ioncfer edel ende scone,202-203

+(5) Die ute B[o]ye[e]m es geboren,+

Des conincs dochter die hem te voren 205

+bl. 61 a.

+Dat conincrike met was geloeft, Dat hem sint wilde hebben geroeft Sijn swager, der ioncfer broeder.207

+(10) Des latic aldus, tes ics ben vroeder,+

Want ics niene hebbe vernomen.

210 Dus sijn die saken so verre comen Dat hi coninc noch es bleven.

Doe dus die vader hadde gegeven

* 196 die edel man: LELONGdrukt ten onrechte ‘die Edelman’ 197 Basele hs.: basche 199 Doe men hs.: Doemen 200 .xiii. hondert ende .x. hs.: .XIII. ende .X. 203 Boyeem hs.: beyem 204 Des conincs dochter hs.: Des conines dochter hs.: Des . co' . docht'.

194 banroest (baenrotse) = baanderheer; gersoen (garsoen) = schildknaap 196 die edel man = Hendrik VII

201 sinen sone = Jan van Luxemburg (1296-1346). Hij huwde den 1stenSeptember 1310 Elisabeth, dochter van Wenceslaus II, koning van Bohemen

202-203 ene ioncfer... ute Boyeem (= Bohemen). Elisabeth, dochter van Wenceslaus II, koning van Bohemen, en Guta van Habsburg. Zij werd geboren in 1292 en stierf in 1330 (28 September) 207 Sijn swager = Hendrik V, hertog van Carinthië en graaf van Tyrol, die gehuwd was met

Anna, zuster van Elisabeth van Bohemen. Hij werd koning van Bohemen in 1307 en stierf in 1335.

(16)

*

+(15) Sinen sone des conincs dochter+

Van B[o]yeem, leefde[n] si vele te sochter 215 Ende waes te stouter int herte mede.

Hi pensde al voer hi nu ter stede Over berch die Lombarde schouwen,

+(20) Dat hem te min selen mistrouwen+

Die van Aelmaengen, dat verstaet, 220 Om dat hi sinen sone daer laet

Die machtich es ende rike sere.

Om dit ducht hem te min die here Van achtersco[u] in genen tijt223 Oft daer af te hebben enigen strijt.

225 Dus heeft hi wiselike hem berect225 Ende es coenlike vort getrect Van Basele, daer hi heeft gelegen,

+(30) Ten bergewerd es hi gecregen+228

Met lieden een deel die vrome ware[n].

230 Ende altoes in dit henenvaren, Waer hi quam met sinen lieden, Hoe groet hem anviel die meysnieden,

+(35) Ende hoe groet dat hi dede den cost,+

Hi werd ember wel verlost.

235 Dit wonderde menigen, die daer was,235 Wanen tgoet quam, sijt seker das, Maer men seit dat die heren

+(40) Van Aelmaengen so begeren,+

* 213 des conincs dochter hs.: des . co'. dochter 214 Boyeem hs.: beyeem; leefden hs.: leefde 217 Lombarde hs.: lomb'de: LELONGleest Limberde 223 achterscou: LELONGleest achterstote 225 berect (emend. VERDAM, M.W., I, 936): LELONGdrukte bereet 226 getrect (emend.

VERDAM, zie 225): LELONGheeft getreet waarschijnlijk om het vermeende rijm bereet in het voorgaande vs. 228 bergewerd hs.: berge w'd; gecregen: LELONGdrukt getregen 229 waren hs.: ware 230 henenvaren hs.: henen varen 232 anviel hs.: an viel.

223 achterscou = toezicht (den achterscou hebben, mogen achternazien, zie VERDAM, M.W., I, 35)

225 berect = ten strijde toegerust (cf. VERDAM, i.v. berecken)

228 gecregen = getrokken (cf. VERDAM, M.W., III, 2097, i.v. crigen, Intr.2) zich begeven); cregen kwam reeds voor in Velth., IV, c. 62, vs. 46 in dezelfde beteekenis

235 ember = immer, altijd.

(17)

*

Ende oec som die steden van Lombardien, 240 Ende so die heren van Romenien,240

Dat hi keyser mochte wesen Dat [s]i hem scat sende[n] te desen

+(45) Die hi verteren soude in dien,+

Dor hem dat hem mocht gescien.

245 Dus es hi so verre nu getogen Met sinen here so vermogen Tot anden voet van den berge.

+(50) Daer bleef hi licgen om te merge[n]+248

Ende liet daer sinen vrienden weten 250 Sijn begeren ende sijn vermeten.

Hi liet den grave van Savoye251 Verstaen heymelijc sijn vernoye

+(55) Ende alle sine saken na das,+

Want die grave sijn swager was.

255

+bl. 61 b.

+So was hi an hem nu coene Van allen dies hi had te doene, So stont hem oec die grave bi.

+(60) Dus lach die coninc, seit men mi,+

Daer ene wile nu ter uren 260 Ende wachte daer der aventuren.

Dus laticken licgen ginder al stille Sere nu iegen sinen wille

+(65) Ende die wile dat hi daer leget+

Ward u ander dinc geseget 265 Die gesciede binnen desen

Dat hi coninc heeft gewesen.

* 239 Lombardien hs.: lomb'dien 242 si hs.: hi; senden hs.: sende 248 mergen hs.: merge 262 Sere nu iegen hs.: Sere iegen nu.

240 Romenien = het land der Romeinen (cf. de Roomheren), (Italië) 248 mergen = zich verlustigen (zie Velth., III, 23, vs. 1524)

251 grave van Savoye = Amedeus V (de Groote), graaf van Savoye, geboren in 1253, gestorven te Avignon, den 16denOctober 1323. Hij was de tweede zoon van Thomas II en van Beatrice Fieschi. Hij huwde Maria, dochter van Jan I, hertog van Brabant.

(18)

*

Hoe die biscop van Ludeke ende die grave van Henegouwe twisten .v.

Int eerste iaer van Heinrics rike267 So werd een twest sekerlike

Tuscen den biscop enten grave269269-270 270 Van Henegouwen, daer ic ave

+(5) Nu een deel sal secgen hier.+

Die biscop van Ludeke was herde fier Ende een stout pape, Godweet, Ende niet en sparde lief no leet, 275 Daer hi recht toe hebben waent.

+(10) Van den canonken was hem vermaent+

Dat hem die grave van Henegouwe Onrecht dade ende ontrouwe Ende sine rente hadde opgegeven.

280 In u lant [dat] leit beneven280

+(15) Dit eyschte die biscop den grave saen,+

Die sine onscout heeft gedaen.282 Dat en bescoet den grave niet283 Dat hi hem mach onsculdigen yet, 285 Hine geve den biscop dat hi eischt.

+(20) Alse dit die grave gevreischt,+

Sprac hi: ‘Her biscop, swijcht van desen Ende en wildi oec, so laet wesen.’

Dit nam die biscop hier aldaer 290 Ende [vor]t seide den grave daernaer.

* 267 Heinrics (emend. VERDAM, M.W., VI, 1405) hs.: Heinric 280 In u lant dat hs.: In u lant u 289 aldaer hs.: ald' 290 vort hs.: b't: LELONGlost het op als Bert en vat het als een persoonsnaam op; daernaer hs.: d'om.

267 eerste iaer van Heinrics rike = 1309

269 Bisschop Theobaldus van Bar, prins-bisschop van Luik (1303-1312)

269-270 grave van Henegouwen = Willem, graaf van Henegouwen (I) en Holland (III), geboren c.

1285, regeerde van 1304 tot 1337 (7 Juni)

280 beneven = aan de grens (cf. VERDAM, M.W., I, 886)

282 Die sine onscout heeft gedaen = die zich verrechtvaardigd heeft 283 bescoet = baatte (inf. bescieten, cf. VERDAM, M.W., 998-999).

(19)

*

+(25) Vele dedinchs daerom was,+291

Maer en bescoet niet een vlas.

Die biscop wilde emmer te stride comen, Wient sal scaden ofte vromen.

295 Alse dit die grave heeft verstaen,

+(30) Quam hi ten hertoge daerna saen+296

Om hulpe iegen desen strijt.

Nu had gemaect ute desen tijt Der heren een groet coenroet, 300 Met besworne ede groet

+(35) Elken ander hulpe te doene+

In wat orloge, in wat ocsoene,

+bl. 61 c.

+Dat enich van hem waer bevaen.

Alsic hier vore dede verstaen, 305 Om dit sochte die grave nu

+(40) Hulpe hierom, dat secgic u,+

Andre gene die daer te voren Onderlinge hadden gesworen.

Dit was den grave een toeverlaet 310 Herde groet, want elc prelaet

+(45) Dede hem hulpe ende oec raet,+

Om dit hi te bat nu wederstaet Den biscop ende sine hulperen.

Want vele der groter heren 315 Waren metten grave getogen.

+(50) Hier met was hi so vermogen,+

Dat hi den biscop te min ontsach, Die met een scone here lach, Maer tsgraven here was mere vele.

320 Nochtan so was in een dele

+(55) Die biscop versaecht vele min+

Ende trac altenen vorwerd in,

* 291 daerom hs.: d'om 322 vorwerd hs.: vorw'd.

291 dedinchs = dadingen, dagedingen, rechtsgedingen 296 hertoge = Jan II, zie vs. 115.

(20)

*

So na den grave ende sine lieden.

Wat die heren daer iegen rieden, 325 Hi wilde den grave logieren so naer

+(60) Dat hine sien mach overwaer.+

Dus lagen dese twee heren daer Met overmoede so openbaer Dat een anderen mocht ansien.

330 Die biscop onboet vaste nadien,

+(65) Dat hi sanderdages wilt vechten.+

Hi willet metten swerde berechten Ende en willet niet langer beiden.

Hi dede oec sijn volc bereiden 335 Alse sanderdages sijn gere(e)it,

+(70) Dit was vele der heren leit,+

Van beden siden, dat verstaet, Ende namen hierop enen raet.

Hoe hiertuscen die heren gingen ende nament op .vi.

+

Nu werd ginder een geruchte 340 Onder die heren, want elc duchte,

Quaemt te stride, dat daer niet En mochte sceden sonder verdriet,

+(5) Ja ende dat eer herde groet.+

Om dit so spraken die genoet 345 Dies anders niet aneginc,

Dan dat si om ene bedelike dinc346 Daer in beden siden comen waren.

+(10) Si sijn aldus over gevaren+

* 325 naer hs.: n' 327 twee hs.: .ii. 328 overmoede hs.: over moede 329 ansien hs.: an sien 332 swerde hs.: sw'de Opschrift: hiertuscen hs.: hier tuscen 335 gereit hs.: gereeit, de i door den kopiist verbeterd uit t: LELONGdrukt gereett 336 leit: LELONGheeft foutief gelezen lett, omdat de puntstreep op de i ontbreekt 338 hierop hs.: hier op.

+ Opschrift: hiertuscen = ondertusschen, nament op = scheidsrechterlijk beslechtten 346 ene bedelike dinc = een belastingkwestie (cf. VERDAM, M.W., I, 621).

(21)

*

Deen ten anderen ende spraken daer 350 Om die soene al heymelike vorwaer.

+bl. 61 d.

+Die hertoge van Brabant was die vorste,351 Die dit den biscop secgen dorste,

+(15) Maer dit hadde nu so onwaerd+

Den biscop, datmen sone begaerd, 355 Dat hi den hertoge daer sprac toe.

Entie hertoge weder alsoe

Ende seide, eer hi keerde vander stat,

+(20) Men sal hem strijts maken sat,+

Sint meer dat gijt so begaert.

360 Om dit sende weder achterwaerd Die hertoge om sine barone, Datsi dapperlike te desen doene

+(25) Comen souden, alsi oec daden.+

Die hertoge sprac: ‘men sal hem saden364 365 Den biscop’, toten andren heren,

Die van sbiscops side nu keren, Den hertoge ane spraken daer,

+(30) Want si ontsagen openbaer+

Des hertogen macht, dat verstaet.

370 Nu gedroech also die raet,

Datsi tenen perlemente souden comen, Die daer was alsoe genomen,

+(35) Alse sanderdages, sonder waen,+

Datsi elc soude doen verstaen 375 Sijn gebrec, ende daerna dan

Diegene diet onrecht had an, Sout den andren beteren nu.

+(40) Dit ginc vort, dat secgic u.+

* 353 onwaerd hs.: onw'd 354 begaerd hs.: beg'd 359 begaert hs.: beg't 360 achterwaerd hs.:

achterw'd 368 openbaer in het hs. voluit 371 perlemente hs.: plemente 373 sanderdages hs.:

sander dages.

351 Die hertoge van Brabant = Jan II, hertog van Brabant, zie vs. 115

364 saden = hem zijn bekomst geven met vechten (cf. vs. 20: hem strijts maken sat).

(22)

*

Des ander dages quamen sij 380 Ten perlemente, seitmen mi,

Daer werd vertrocken also die sprake Wie dat hadde onrecht sake,

+(45) Dat hi beternesse soude doen:+

Elc seide daer nu sijn [oc]soen;384 385 Deen clagede daer over recht

Dat hem gedaen waer onrecht, Ende dander claechde daer oec saen

+(50) Dat hem onrecht waer gedaen.+

Aldus stont daer tperlement 390 Een lange stont daer omtrent,

Doch int leste dat sijs daer In secgene bleven, over waer,

+(55) Van al dat elc daer clagende was,+

Dus werd gepoent, sijt seker das,394 395 So datsi daer en vochten niet.

Aldus al dat hem daer sciet Met bliscepen ende met minnen.

+(60) Doen dit was ende hierenbinnen+

So had die Vlaminc een perlement 400 Om Henegouwe oec omtrent

+bl. 61 e.

+Tasselgeerne. Ende dit benam401 Die hertoge, die daerombe quam

+(65) Ten perlemente. Daer ne versprac+

Mijn her Lodewijc ende seide lac404 405 Des graven Robbrechts sone.405

Des balch hem die hertoge, om tgone

* 380 perlemente hs.: plemente 383 Dat hi hs.: Dathi 384 ocsoen (emend. VERDAM, M.W., V, 70) hs.: cesoen 389 tperlement in het hs. voluit 398 hierenbinnen hs.: hieren binnen 399 had die hs.: haddie; een hs.: .i., perlement hs.: plement 403 perlemente in het hs. voluit 406 om tgone hs.: omtgone.

384 ocsoen = grief (cf. VERDAM, M.W., V, 70, i.v. occusoen) 394 gepoent = een schikking getroffen

401 benam = belette, verhinderde

404 Lodewijc = Lodewijk van Nevers, zie b. IV, vs. 3067 405 Robbrecht = Robrecht van Béthune, zie b. II, vs. 2506.

(23)

*

Keerdi onweerdelike van daer,

+(70) Nochtan werd gepe[y]st daernaer+

Ende opgenomen, dat verstaet,409 410 Soe dat al te nieute gaet

Dit orloge, ende dander mede411-412 Brac die hertoge alle bede.

Van tempeeste die gescieden in desen tiden .vii.

Doe men screef ons heren iaer .xiii. hondert ende .x. daernaer, 415 Gesciede in Brabant scade swaer.

Loven een half milen naer

+(5) So stocket een weder op, alsemen hort,+417

Recht tot Vilvorden vort Ende oec uutwerd dat gaet

420 Tote Vrouwen Perreke, da[t] verstaet.420 Dit was wel ene mile breet

+(10) Ende drie lanc dat dore geet+

* 408 gepeyst (emend. VERDAM, M.W., V, 1807) hs.: gepenst 414 xiii. hondert ende .X. hs.:

XIII. ende .X. 417 stocket een weder op, alsemen hort, hs.: stockete .i. weder op alsement hort, de laatste e van stockete werd boven den regel geschreven en is blijkbaar de aanvang van een, in margine tusschen kol. b en c vervangen door .i., waaronder loodrecht geschreven staat: weder 419 uutwerd hs.: wtw'd 420 Vrouwen Perreke hs.: vrouwen preke; dat hs.: da.

409 opgenomen = beslecht (cf. VERDAM, M.W., V, 1806-7, i.v. opnemen)

411-412 dander mede brac die hertoge alle bede = de hertog bedwong allen tegenstand van de anderen 417 stocket ... op = steekt ... op (cf. VERDAM, M.W., V, 1879, i.v. opsteken; V, 1883, i.v.

opstocken). Verdam zag in het hs. twee punten onder ke in stockete, zoodat er volgens hem stocte staat, waarschijnlijk een verkeerde lezing voor stecte. Hij veronderstelt op grond hiervan een w.w. opstecken (zooals in het Mhd. en Hd.) naast opsteken. Zooals blijkt uit onze palaeografische nota hierboven, beschouwen wij de twee punten als behoorend bij .i.

= een weder. De hypothese van Verdam blijft echter onaangetast, desniettegenstaande behouden we de lezing van het hs. stocket

420 Vrouwen-Perreke = Vrouwen-Perk, dorp in Brabant, 5 km. ten N. van Leuven gelegen.

(24)

*

Dit weder, dat so vreeslijc was, Dat niet bleef, sijt seker das,

425 Noch rogge, noch enigerhande coren, Ende bleef altemale verloren

+(15) Met enen hagel, die was so groet,+

Dat noyt man sach dies genoet.

Het donderde so vreselike 430 Met so groten wederlike,430

Dat elken dochte, sijt seker das,

+(20) Dattie hemel ontsteken was.+

Men horde daer oec in die lucht, Daer menich af was sere geducht, 435 Want dat geruchte was so sware,

Oft in die lucht een strijt ware.

+(25) Dit begonste na die noene,+

Ende duerde also in desen doene Toter vespertijt wel vord.

440 (H)Elre hebbic oec verhord Dat dit weder scade dede,

+(30) Want bi Tricht so hordemen mede+442

Des gelijcs in die lucht.

Maer die scade ende die vrucht 445 En was daer niet so groet,

Dat mense yet geliken moet

+(35) Die scade die bi Loven was.+

Maer nochtan, sijt seker das,

+bl. 61 f.

+Was daer dat coren verslagen sere, 450 So dats menich daer hadde dere.

Te Hoye was oec een hagel groet,451

+(40) Die den lieden daer dede noet,+

Want daer werd die vrucht al doe Sere verloren, ic secge u hoe:

* 435 sware hs.: sw' 440 Elre hs.: Helre.

430 wederlike = wederlicht, bliksem (VERDAM, M.W., IX, 1938) 442 Tricht = Maastricht

451 Hoye = Hoei.

(25)

*

455 Metten hagel quam een wint, Die appel ende peren daer omtrint

+(45) Ende dander oeft al sloech,+

Ende den corne dede ongevoech Metten hagel die mede vel, 460 Die swaer was ende herde fel.

In Vrancrike gesciede oec mede,

+(50) Bi Mompelgier ende oec an ander stede,+462

Scade groet in deser tijt, Van tempeeste, des seker sijt, 465 Wijngaerd, vrucht ende coren

Werd daer te vele steden verloren.

+(55) In Ingelant ende in Yrlant+

Was dit weder oec becant,

Ende dede daer scade te selker stat.

470 Sekerlike ic houde wel over dat:

Dat ute waren doe gelaten

+(60) Die quade geeste, want utermaten+

Vele gesciede tempeest overal, Die ic hier niet vertrecken sal, 475 Want het waer mi ongereet.

Nu willic u vort dat ondersceet476

+(65) Van den keyser doen verstaen,+

Hoe sine sticken selen gaen.

Hoe die keyser Heynric te Melaneward trac .viii.

Hier vore hebdi wel gehort 480 Hoe die keyser was comen vort480

Tote[n] berge ane dien voet.

Nu trac hi over met herten goet

* 460 swaer hs.: sw' 465 Wijngaerd hs.: Wijng'd Opschrift: Melaneward hs.: melane ward, ward in het hs. votuit 480 Toten (emend. VERDAM, M.W., V, 2323) hs.: Tote.

462 Mompelgier = Montpellier

476 dat ondersceet = het fijne van de zaak (VERDAM, M.W., V, 400, 5) 480 keyser = Hendrik VII, zie vs. 7.

(26)

*

+(5) Ende onversaget alst wel sceen,+

Want hem gene dinc en gereen,484 485 Diemen hem daer seide van stride.

Hi getroesten als te dier tide Ende voer over condelike daer487

+(10) Als die niegere af heeft vaer,+

Ende quam tote Aest toe gereet,489 490 Dits in gene side berchs, Godweet.

Daer gaderdi hem, des si u cont, Ende lach daer oec ene stont,

+(15) Ende b[ei]de daerna die gone,+

Die hem hadde in desen doene 495 Geloeft bi te stane vorwaer.

Doen si vergadert waren daer

+bl. 62 a.

+Trac hi vord te Milane ward,

+(20) Ende doe hi quam in die vard,+

Bad hi van Vlaendren mijn her Gy499 500 Dat hi vore vare daer bi

Met enen dele vromer lieden, Ende verneme of si willen verbieden

+(25) Hem die stat te verne in.+

Dus voer her Gi int begin

* 486 als: LELONGdrukt foutief all 493 beide (emend. VERDAM, M.W., 1384, Aanm.) hs.:

bornde 497 Milane hs.: miclane: LELONGleest Mitlane; ward hs.: w'd 498 vard hs.: v'd.

484 gereen = bereiden, gereed maken (VERDAM, M.W., II, 1523, i.v. gereiden. De beteekenis van vss. 484-85 wordt verduidelijkt, wanneer men bij gereen (gereiden) een verzwegen ‘doet’

of ‘liet’ bijdenkt: want hij (keizer Hendrik) liet geenerlei toebereidselen maken voor een oorlog, hoe men ook hiervoor bij hem aandrong (nl. tot het nemen van voorzorgsmaatregelen 487 voer over = trok over (de Alpen, naar Italië) (cf. VERDAM, M.W., V, 2323, i.v. overvaren;

condelike = op een fiere, trotsche wijze (VERDAM, M.W., III, 1756)

489 Aest = Asti, stad in de provincie Alexandria (Piémont), 33 km. ten W. van Alexandria, op den linker oever van den Tanaro, linker bijrivier van den Po

499 van Vlaendren myn her Gy = Gwij van Vlaanderen, graaf van Zeeland en van Namen, broeder van Robrecht van Béthune, graaf van Vlaanderen. Hij huwde Margaretha, dochter van Theobald, hertog van Lotharingen.

(27)

*

505 Met een here toter stat,

Ende besochte dat eerste gewat.506 Hi reet al toter porten toe,

+(30) Die waren besloten vaste doe.+

Doen pensdi wel al openbare 510 Datsi der keyser viande waren.

Nochtan wildijt anders verstaen, Met spreken heefti dit anevaen,

+(35) So dat hi een andwerde gewan:+

Datmen daer liete genen man 515 In comen van skeysers lieden.

Dit dede mijn her Gi gebieden516 Den keyser, die doe daerward quam.

+(40) Tornich was hi des ende gram,+

Nochtan en toendijt niet aldaer 520 Ende sprac al lachgende daernaer:

Si selen anders werden beraden, Ende wilt oec God des niet gestaden

+(45) Ende oec yet es iegen trecht,+

So moet hi mi vertonen echt 525 Enige zake, daer ic bi weet

Oft hem dit lief es of leet.

Aldus in desen gepense nu

+(50) Quam hi gereden, dat secgic u,+

Vore die stat met sinen here 530 Ende hadde wille ende gere Daer te bliven nu so lange, Dat hi die stat met bedwange

+(55) Hebben sal, oft hi sal daer+

Verslagen bliven, wet vorwaer.

535 Dus dedi sine engiene rechten Als oft hi thans wilde vechten.

* 513 andwerde hs.: andw'de 517 daerward hs.: d'w'd 521 werden hs.: w'den 523 iegen trecht hs.: iegent recht 535 engiene hs.: eugiene.

506 gewat = gracht, wal (VERDAM, M.W., II, 1870,4)) 516 Gi, zie vs. 539.

(28)

*

Hi dede gereiden sine stucken al

+(60) Datten stride behoren sal.+

Ende mijn her Gi was getogen539 540 Vor een porte wel vermogen.

Vier scaren dede men maken Ende dede elken na desen saken

+(65) Licgen om die stat alsoe,+

Datter niemen van binnen ontvloe.

545 Doen dit sagen die van binnen, Lieten si den keyser bekinnen,

+bl. 62 b.

+Wildi den scat van hem ontfaen,

+(70) Si gavense hem op, sonder waen,+

Behouden elken man sijn lijf.

550 Dus ward die stat al sonder blijf Opgegeven ende ingelaten.551 Ende na her Gi, die utermaten

+(75) Dit hadde gewerd, want hi daer+553

Die meeste here was overwaer, 555 Hi hiete Van den Tor her Ghi,

Oec screef hi hem selven daer bi Vica[ri]s van der goeder stede.

+(80) Dese quam vor den keyser mede+

Ende heeften metten andren ontfaen, 560 Maer dit was verraetnes, sonder waen,

Dat hi ende dander daden al, Alsic u hier nu secgen sal.

* 550-51 In het midden van de kolom is een gat, zoodat de kopiist er om heen heeft moeten schrijven, na blijf staat een punt 553 gewerd hs.: gew'd 557 Vicaris hs.: Vicans.

539 Gi = Guido della Torre of de la Ture, hoofdman van de Welfen in de gemeente Milaan. Hij werd door keizer Hendrik VII verbannen den 11denMei 1311 (Constitutiones et acta imperatorum et regum, IV1, blz. 591, in Mon. Germ. hist. Leges IV)

551 ingelaten = toegankelijk gelaten (nl. voor den vijand) (cf. VERDAM, M.W., III, 887). Verdam veronderstelt terecht dat na ingelaten een gaping moet zijn. Daar ingelaten rijmwoord is, is er eerder een gaping vóór ingelaten te verwachten, nl. die coninc (cf. 583)

553 gewerd = mogelijk gemaakt (VERDAM, M.W., II, 1888, i.v. gewerden).

(29)

*

Hoe mijn her Gwi van den Torre den keyser wilde verraden .ix.

Nu hort, eer men wilde ontfaen Den keyser wat daer was gedaen 565 In die stat. Die mijn her Gy

Van den Torre ende mede daerbi

+(5) Die van der stede algader+

Hadden gesworen met desen verrader, Alse die keyser in ware comen, 570 Dat si hem dan souden begomen

Met haren wapen stillekine,

+(10) Ende als die keyser ende die sine+

Ongewapent alle waren,

So soudensi clagen hem daer naren 575 Over enen, die si sochten ter stede

Ende die oec dit lovede mede,

+(15) Dat hi een ketter ware groet+

Ende verdient hadde wel der doet.

Ende als die keyser daer over wilt rechten, 580 So sele wi coenlike op hem vechten

Ende slane doet, so si[n]wi vri.

+(20) Dus hadden geordineert daer sij,+

Eer die coninc was ingelaten.

Nu quamen si vort met desen baraten 585 Ende wroechden genen van ketterien,

Entie sco[ut]heit van skeysers pertien586

+(25) Vinc den genen daer ter stede+

Ende wilder varen uutwerd mede Ende verbernen den genen alsoe.

590 Doe scoten die gene alle toe

* 563 ontfaen hs.: otfaen, het verkortingstreepje werd door den kopiist vergeten 577 een hs.:

.i. 581 sin hs.: si 582 sij hs.: sy 586 scoutheit hs.: scoonheit; pertien hs.: ptien 588 uutwerd hs.: wt w'd.

586 scoutheit = schoutheet, schout.

(30)

*

Die met haren Gwien daer,591

+(30) Ende waenden den keyser wel daernaer+

Hebben vermort ende verslegen,

+bl. 62 c.

+Maer daer waren die heren iegen.

595 Mijn her Gi van Vlaenderlant595 Ende menich vrome seriant

+(35) Entie s[c]outheit keerde oec doe+

Optie gene. Doen si alsoe Die dinge sagen gescepen daer 600 Trocken si alle achter daer naer

Ende gebarden oft were niet,

+(40) Dat si wilden doen. Nu siet+

Wat groeter wondere hier gesciede, Dattie keyser met lettel goet liede, 605 Som gewapent ende som niet,

Een stat altemale vor hem vliet.

+(45) Dits een wonder te telne groet,+

Dat hi met so cleinre conroet So sterke stat dwingen mochte.

610 Diene binnen met stride versochte, En had onse Here kinlijc gedaen,

+(50) Hine hadde van daer niet ontgaen.+

Doen die keyser dit vernam Dat aldus die sake quam 615 Enten te besten aldus verginc,

Doen dedi daer om gene dinc

+(55) Den genen, die daer was gevaen+

Optie marct verbernen saen, Waest lief of waest hem leet.

620 Dit was den genen een quaet beheet,620

* 597 scoutheit hs.: stoutheit 601 were hs.: w'e 607 een hs.: .i. 611 Here hs.: h'e 620 een hs.:

.i.

591 haren Gwien, zie vs. 539

595 Mijn her Gi van Vlaenderlant, zie vs. 499

620 beheet = toestand, lotsbestemming (VERDAM, M.W., I, 729, i.v. beheet4)).

(31)

*

Die hem willens daer liet vaen

+(60) Ende hem wroegen liet oec, sonder waen,+

Omdat men den keyser [teser] sprake623 Vers[l]aen soude. Nu es die wrake 625 Over hem gegaen hier al nu,

Haere alre ondancs, secgic u,

+(65) Die nu te Melanen waren binnen,+

Maer sine dorstens niet doen bekinnen.

Hoe hi gecroent werd te Milane ander werve .x.

Dus bleef hi liegende daer al stille 630 Een stic iegen haer somer wille,

Maer hem somen waest oec lief,631 Ende daden hem al sijn gerief.

+(5) Die Gibbeline waren hem hout+

Ende waren oec op hem stout, 635 Maer die Gelfen waren hem fel.

Nu hadde die keyser sine dinc so wel Geordineert ende so behendelike,

+(10) Dat niemen en was in alden rike,+

Die van sinen rade wiste yet, 640 Noch in sijn here en wist men niet,

En geen tijt no vroech no spade,

+bl. 62 d.

+Wat sijn wille was in rade,

+(15) Vor alsmen die dinc doen soude.+

Dan lietment weten also houde, 645 So dede men dan dit sonder sparen.

Om dijt en consten niemen te waren

* 623 Omdat men hs.: Om datmen; den keyser teser sprake (emend. VERDAM, M.W., VII.

1799) hs.: den keyser sprake 624 Verslaen hs.: Verstaen: LELONGheeft reeds stilzwijgend verbeterd 626 Haere hs.: h're Opschrift: werd hs.: w'd 631 somen hs.: somê: LELONGdrukt somme.

623 sprake = rechtspraak, geding (nl. van den ketter)

631 somen = sommigen (zie VERDAM, M.W., VII, 1532, i.v. somme).

(32)

*

Verspien waer hi henen wilde.

+(20) Nu hadde dese keyser milde+

Al hemelike ende sonder geluut 650 Enen cardinael comen uut,

Diene te Melane cronen soude.651 Hi hadde gemaect also houde,

+(25) Alsi Melane hadde gewonnen,+

Dat daer dan sonder yemans connen 655 Een cardenael soude incomen.

Dit haddi van den paus van Romen656 Al hemelike so begaet,

+(30) Dat hem des wel was gestaet,+

Want haddyt openbaer gedaen, 660 En hadde so niet mogen vergaen

Om sine vianden die waren int lant.

Die coninc Philip stac oec die hant662

+(35) Jegen dien keyser diegelike.+

Dus moet sine dinc heymelike 665 Doen, die hi wilde angaen,

Datse niemen soude verstaen, Die hem belette mochte yet.

+(40) Aldus alse gi nu hier siet+

Es dese cardenael daer comen, 670 Wient sal scaden ofte vromen, Om den keyser te crone daer.

Die Gibbelinge, wet vorwaer.

+(45) Maecten grote feeste ginder;+

Man, vrouwen ende die kinder

* 650 uut hs.: wt 665 Een hs.: .i. 662 Philip hs.: .phi. 663 Tusschen dien en keyser co.

doorgeschrapt.

651 Hendrik VII werd te Milaan in het klooster van den heiligen Ambrosius gekroond den 6den Januari 1311

656 paus = Clemens V (Bertrand de Got), gekozen in 1305 (5 Juni), gekroond te Lyons (14 November). Hij stierf den 20stenApril 1314

662 Philip = Philips IV, koning van Frankrijk.

(33)

*

675 Hadden tspel ende bliscap groet.

Daer was vergadert menich genoet, Daer men den keyser cronen soude,

+(50) Die bliscap hadde ende grote vroude.+

Hoe hi te Crimone voer ende dat wan .xi.

Dus werd die keyser gecroent daer, 680 Ende es wech getogen daernaer

Met menichte groet, wet dat wale, Want die van Melaen altemale,

+(5) Die perde hadden voren uut+

Om hem te gereiden. Groet geluut 685 Was in die stat, daer si wech reden.

In cant u alle[n] niet wel besceden686 Dat daer was in die stat gedaen,

+(10) Maer dat doe ic u verstaen:+

Doen die keyser te velde quam, 690

+bl. 62 e.

+Sciere hi daer orlof nam An die van der stat, vorwaer, Ende som vorense met hem daer

+(15) Altema[le] te diene heme.+

Dus vor ut nu, alsict verneme, 695 Te [Cr]emone, oec ene stat,695

Ende alse die keyser quam vor dat, Entie vander stede vernomen

+(20) Hoe Meylane es ondercomen,+698

* 683 perde hs.: pde; uut hs.: wt 686 alle (emend. VERDAM, M.W., I, 984) hs.: allen 692-693 Hier bevindt zich het gat, waarvan melding werd gemaakt vss. 550-51, opnieuw; waarschijnlijk is het de schuld dat le van Altemale den kopiist in de pen is gebleven 695 Cremone hs.:

cermone.

686 besceden = uiteenzetten (VERDAM, M.W., I, 984,4))

695 Cremone = Cremona, stad in Lombardijë, op den linker oever van den Po, 78 km. ten Z.-O.

van Milaan

698 ondercomen = het onderspit gedolven (cf. VERDAM, M.W., V, 368, i.v. ondercomen).

(34)

*

So wordensi daer af versaec[h]t699 700 Ende heeft daer een den andren gevraecht

Wat si doen mogen daer mede.

Si hadden te voren een quade zede

+(25) Den Gibbelinge oec gedaen,+

Om dit warense te mer ontaen 705 Ende versaec[h]t, wet dat wel, Ende waenden dattie keyser fel Hem soude wesen om dese saken.

+(30) Nu droegensi overeen met spraken+

Datsi te genaden, als ende als 710 Ende elc enen strop om sinen hals,

Den keyser souden te genaden comen, Hem te eren ende te vromen

+(35) Van dien datsi hadden mesdaen.+

Vore die keyserinne sijn si gestaen714-718 715 Ende baden haer vriendelike,

Datsi baden den keyser rike Dat hi ontfinge te genaden.

+(40) Die keyserine werd des beraden+

Dat si met hem ginge ter steden 720 Vor den keyser ende bat ene bede

Vor dese liede, dat hi daer Quite scoude, si souden daernaer

+(45) Hem dienen ende in staden staen.+

Dit was ginder saen gedaen,

* 699 versaecht (emend. VERDAM, M.W., V, 368) hs.: veraect 700 daer hs.: d': LELONGgist der; den hs.: d': LELONGdrukt hier ook der 702 een hs.: .i. 705 versaecht (emend. VERDAM, M.W., V, 368) hs.: versaect 708 overeen hs.: over een 716 keyser rike hs.: keyserike 718 werd hs.: w'd 719 si hs.: hi.

699 versaecht = bevreesd

714-718 Keyserinne = Margaretha van Brabant, dochter van Jan I, hertog van Brabant. Zij werd geboren in 1275; zij huwde graaf Hendrik V van Luxemburg den 9denJuni 1292. Zij stierf te Genua den 14denDecember 1314 (brief van de Minderbroeders van Genua aan Hendrik VII (5denJanuari 1312, in F. BONAINI, Acta Henrici VII, I, nr136, blz. 215).

(35)

*

725 Want gene dinc hi haer ontseide, Van daer si haer herte an leide, Ende oec wassi so wetende mede,

+(50) Datsi en bat engene bede+

Die hem oneerlijck mochte wesen.

730 Nu sijn si blide ende keerden na desen Die van Crimone in haer stat731-742 Mettien keyser, wet wel dat,

+(55) Ende hadden bliscap ende yoye.+

Si vergaten al haer vernoye, 735 Om dat si waren gescouden quite.

Si dienden den keyser met groten vlite Van desmen vant daer in die stede.

+(60) Die keyser geboet daer sinen vrede,+

Ende besette die stat van siere hant.

740

+bl. 62 f.

+So dedi oec allomme dat lant.

Hoe die keyser te Bri[t]swerd voer ende hoe hi

enen strijt hadde .xii.

Nu es die keyser wechgevaren743 Van Cri[mo]ne met sinen scaren, Ende wilde trecken ten Britsward.

Daer hi quam op dese vard, 745

+(5) Vant hi een deel lantliede+

In sinen wech, daer ic bediede Te seggen ave wonder groet, Want si daden wederstoet Meerre vele den keyser daer 750

+(10) Dan hi yegeren hadde vorwaer.+

* Opschrift: werd hs.: w'd 728 engene hs.: en gene 742 Crimone hs.: crine 743 Britsward hs.:

Brits w'd 744 vard in het hs. voluit 745 een hs.: .i.

731-742 Crimone = Cremona, zie vs. 695

743 Brits = Brescia, stad in Lombardijë, niet ver van den linker oever van de Mella, bijrivier van den Oglio (linker bijrivier van den Po).

(36)

*

Dese liede lagen vergadert nu Up een berch, dat secgic u, Ende hadden hem begraven daer In een veste starc daernaer.

755

+(15) Die keyser emmer moeste liden,+

Soudi te Britsward tiden.

Nu alse die keyser dit vernam, Niet wel het hem int herte bequam, Doch getroesti hem alre dinc, 760

+(20) Ende hiet datmen dade varinc+

Wapen[en] ende gereden te stride.

Doen sachmen daer ter selver tide Die lantliede comen uut,

Ende maecten een groet geluut, 765

+(25) Ende bestreden den keyser nu.+

Die keyser trac vort, dat secgic u, Met sinen lieden coenlike.

Selve vacht hi vromelike

Ende sijn broeder, her Walraven,769 770

+(30) Stac daer van den berge ave+

Selken dat hem die hals brac, Ende mijn her Gye oec mede stac772 Ende sloech slage herde groet, Daer ter stede af vel oec doet 775

+(35) Selc, dat hi [t]umede neder.+775

Dat geviel op ende weder, Groet ende scone in beden siden, Maer die keyser en verloes int striden Nieman daer men yet om gaf.

780

+(40) Doen togen die gene saen af+

* 752 een hs.: .i. 754 een hs.: .i. 756 Britsward hs.: Brits w'd 761 wapenen hs.: wapen 763 uut hs.: wt 764 een hs.: 775 tumede (emend. VERDAM, M.W., IV, 2286) hs.: rumede.

769 Walraven = Walram, broeder van keizer Hendrik VII 772 Gye = Gwij van Vlaanderen, zie vs. 499

775 tumede = naar beneden (van den berg) viel (VERDAM, M.W., IV, 2285, i.v. nedertumen).

(37)

*

Ende achterwerd in hare veste, Want het dochten daer de beste.

Het was oec den avonde bi, Om dat meeste so cregen sij 785

+(45) Hem te doene daer binnen gemac,+

Om dat hem die dach gebrac.

Die keyser ende oec entie sine

+bl. 63 a.

+Lagen daerom bi hem in scine, Ende oec so na dat si ne mochten, 790

+(50) Al werd dat syt sere rochten,+

Niet ontvlien uter vesten.

Dus selensi moeten dwesten792 Eersi mochte van daer ontgaen.

Des anderdages, sonder waen, 795

+(55) Sijn si vroech getogen uut,+

Sonder te maken enich geluut, Ende waenden heymelike alsoe Den keyser geslagen toe.798 Maer neensi niet, dat verstaet, 800

+(60) Die keyser hadde des wel raet,+

Dat sine bestricken niene conden.

Dus bestonden in der margenstonde Daer die strijt dus onder hem, Mer ic deren wel seker bem,

* 781 achterwerd hs.: achterw'd 784 sij hs.: sy 795 uut hs.: wt 804 Mer in het hs. voluit.

792 dwesten = twisten, vechten

798 geslagen toc = toegeslagen, d.i. komen aanstormen, gewapender hand verrassen (VERDAM, M.W., VIII, 472, i.v. toeslaen, Intr.,2)). Verdam bespreekt dezen passus, M.W., II, 1656, Aanm.; volgens hem moet er aan den tekst iets ontbreken, omdat hij oordeelt dat geslagen geen onbep. wijs kan zijn. Misschien moet men lezen: ‘si waenden heymelike aldoe ten keyser sijn geslagen toe’, van toeslaen, d.i. spoorslags rijden; óf ‘den keyser hebben geslagen toe’.

We geven de voorkeur aan de laatste hypothese, maar achten de toevoeging van hebben overbodig.

(38)

* 805

+(65) Dat hi sciere was gedaen,+

Want dat here ward al ondaen Ende gescoffiert opter stede.

Daer vloe elc die conste gerede Te Britswerd, dat wet vorwaer, 810

+(70) Want en was niet verre van daer.+

Hoe hi Bri[t]s belach ende die van Pergama hem navolgeden .xiii.

Dus es die strijt vortgetogen.

Alse een here wel vermogen Met sinen scaren te Britsward Stoutelike ende onvervard 815

+(5) Toech licgen vore die stat.+

U ne mochte niemen getellen dat Hoe coenlike alle die heren Mettesen keyser daerwerd keren, Men sach daer nie versaechden man.

820

+(10) Doe hi der stat quam an+

Logierde hi daer met sinen here Om te weten wies hi gere Hadden metter stat te doene.

Daer werd ontboden den keyser coene 825

+(15) Datmen der stat hem niene gave,+

Ende dat hi haestelike trocke ave, Ocht si soudent met crachte saen Van der stat met scanden doen gaen.

‘Alles dies mi God wil geven 830

+(20) Salic ontbeiden hier beneven’+830

* 806 ward in het hs. voluit 809 Britswerd hs.: Brits w'd Opschrift: Pergama hs.: pgama 812 een hs.: .i. 813 Britsward hs.: Brits w'd 814 onvervard in het hs. vard voluit 818 daerwerd hs.: d'w'd 824 Daer werd hs.: d'w'd.

830 beneven = rijmwoord zonder bijzondere beteekenis (VERDAM, M.W., I, 886, Aanm.).

(39)

*

Sprac die keyser, ‘en vlie u niet.

Om u gedreech, wats gesciet, Ic sal die stat eer hebben mede Eer ic meer van hier scede, 835

+(25) Of ic bliver voren doet.’+

+bl. 63 b.

+Aldus hi hem weder ontboet.

Na desen doene, sonder waen, So dede die keyser weder s[t]aen Sine blide[n] ende sine pederieren,839839 840

+(30) Om opdie stat te s[cer]mescieren.+840

Ende die van binnen oec daer weder Rechte haer engienen op ende neder Jegen daer dat hem lach nu.

Ende hierenbinnen, dat secgic u, 845

+(35) Quamen die van Pergama,+845

Ende volgeden den keyser heymelijc na Ende wilden dus op hem riveleren.847 Nochtan so hadden dese heren Hem daer vore opgegeven, 850

+(40) Behouden der stat ende haer leven,+

Ende dit heeft toebracht mede

Tybaut ende Brisant met behendicheden,852

* 838 weder staen (emend. VERDAM, M.W., VII, 490) hs.: weder saen 839 bliden (emend.

VERDAM, M.W., VII, 490) hs.: blide 840 scermescieren (emend. VERDAM, M.W., VII, 490) hs.: streme scieren 842 engienen hs.: eugienen, de i door den kopiist boven den regel bij geschreven 845 Pergama hs.: pgama.

839 bliden = blijden (ballistae) werptuigen

839 pederieren = pedrieren (petraniae), steenwerpers

840 scermescieren = schermutseren (van ofra. escharmoucher), schermutselen

845 Pergama = Bergamo, stad in Lombardijë, aan den voet van de Alpen, 50 km. ten N.-O. van Milaan, tusschen den Brembo en den Serio, linker bijrivieren van den Po

847 riveleren = rebelleeren (rebellare), opslaan, muiten

852 Tybaut [ende] Brisant = Tebaldo Brusciati of de' Brusati, ridder. Den 20stenJuni 1311 werd hij door Hendrik VII ter dood veroordeeld (Constitutiones et acta publica imperatorum et regum, 4dedeel, 1stestuk, blz. 622-623, ed. J. Schwalm in Mon. Germ. hist., 1906).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op

[r]

De Canadezen zwaaien vrolijk Naar ieder die te kijken staat, Staat alles dadelijk ook stop.. Een

geschiedverhaal putte. Hij zelf geeft daaromtrent aan het slot van het Zesde Boek, waar het historische gedeelte eindigt, niet meer dan eene vlugtige aanduiding. De gebeurtenissen

40 Een eertbeve quam so groot mede, Die den menighen dleven nam, Also dat Tecla danen quam, Ende quam daer was in stilre ware 2) Paulus, ende si wilde haer daer nare 45 Doen berecken

+ Want doe dingelsche tlant besaten, Elc geslachte nam tsire baten Een deel des lants, dat hem gevel, Ende elc geslachte also wel Maecte sinen coninc mede, 40 In sijn lant, in

Die biscop Heinrijc [ende] van Gelre Die grave sijn broeder waren felre Jegen Brabant daer na altoes, 2965. + (50) Om datmense te monbor

Doen die coninc dit had geseit 2112 Quam hi vanden berge gereit, 2113 Ende dede opten boem clemmen saen 2115 Enen, die daer heeft ontaen 2115. + (5) Den halseberch, die daer