• No results found

Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 1 · dbnl"

Copied!
536
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lodewijk van Velthem

Editie Herman vander Linden en W.L. de Vreese

bron

Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 1 (ed. Herman vander Linden en W.L.

de Vreese). Hayez, Brussel 1906

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/velt003spie03_01/colofon.php

(2)
(3)

Voorbericht

Deze nieuwe uitgave van LODEWIJK VANVELTHEM's vijfde partie van den Spiegel Historiael, die philoloog en historicus beiden hoopt te dienen, zal verschijnen in drie deelen, waarvan het laatste zal vergezeld gaan van de Inleiding.

Over de inrichting der uitgave mogen vooralsnog de volgende inlichtingen volstaan.

Van de vaststelling van den tekst en van den toestand van handschrift en fragmenten (resp. van de afschriften er van) is rekenschap gegeven in de met brevier gedrukte noten; taal-, letter-, geschied- en aardrijkskundige opheldering van den tekst is te vinden in de aanteekeningen onder aan de bladzijde.

De tekst is nauwkeurig afgedrukt naar het eenig volledige handschrift, dat nog bekend is, nl. codex no14 E van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden, met dien verstande:

1. Het onderscheid tusschen korte en lange s is opgegeven, en i en j, u en v zijn gebruikt naar hun hedendaagsche klankwaarde.

2. Het eerste woord van elk vers, eigennamen en verder alle woorden

(4)

die daarmede gelijkstaan, zijn voorzien van een hoofdletter, ook waar zulks niet het geval is in het handschrift. Waar eigennamen in het handschrift wél een hoofdletter hebben, wordt dat telkens in de noten vermeld.

3. De tekst is naar moderne opvatting geinterpungeerd; waar het handschrift leesteekens heeft, wordt dat echter in de noten opgegeven.

4. De verkortingen zijn opgelost; voor zoover het teekens met méér dan ééne waarde betreft, hebben de voluitgeschreven vormen die het meest voorkomen, tot grondslag gediend en zijn deze in de noten steeds vermeld.

5. In het aan- en vaneenschrijven der woorden is in den regel het handschrift gevolgd; waar zulks niet is geschied, wordt dat in de noten medegedeeld. Waar het niet volkomen duidelijk is, of twee woorden werkelijk aaneen-, of alleen maar dicht opeengeschreven zijn, is gehandeld naar eigen inzicht, gewoonlijk zonder nadere rekenschap.

6. Van alle verandering aan de lezing van het handschrift is in de noten nauwkeurig rekenschap gegeven; die veranderingen zijn onmiddellijk herkenbaar aan den cursieven druk. Toevoegingen staan daarenboven tusschen rechte haakjes en zijn daardoor zonder nadere aanwijzing kenbaar; ronde haakjes doen dienst als leesteekens, naar het gewoon gebruik.

7. Uitgelaten letters of woorden zijn vervangen door punten, eveneens tusschen rechte haakjes geplaatst: een punt per uitgelaten letter als hun getal niet meer dan drie bedraagt; zijn er meer dan drie uitgelaten, dan staan toch maar drie punten tusschen de haakjes, tenzij waar het geheele verzen betreft.

8. Leemten, buiten de bedoeling van den kopiïst om, zijn aangewezen: tusschen twee opeenvolgende verzen door drie punten; in een vers: door zooveel punten als de ruimte der ontbrekende woorden vereischt.

9. Het begin van elke nieuwe kolom is aan den kant aangewezen; de kolommen zijn geteld naar moderne opvatting, en beteekend met de letters a, b, c, d, e en f.

(5)

10. Alle eigenaardigheden van het handschrift: raturen, verbeteringen, versieringen, naden en gaten in 't perkament, en alles wat verder tot de kennis der

Middelnederlandsche handschriftkunde dienstig zijn kan, staan in de noten nauwkeurig vermeld.

De schrale, thans zoek geraakte fragmenten van andere handschriften zijn naar de - gelukkig bewaarde - afschriften, in hun geheel, tegenover den tekst van het Leidsche, medegedeeld, en naar dezelfde methode als dit behandeld; alleen zijn ze, evenals de Ordinancie, met een andere letter gezel. Van uittreksels uit VELTHEM's werk, die elders voorkomen, zijn alle varianten opgegeven, maar zoogenaamd diplomatisch:

met fouten en al (als daaronder een leesteeken voorkomt, is er dat dus een uit het gebruikte handschrift). Die varianten zijn overigens gelezen en medegedeeld naar dezelfde methode als het teksthandschrift, maar zonder nadere rekenschap, tenzij bij hooge uitzondering.

De eerste ondergeteekende is verantwoordelijk voor de geschied- en aardrijkskundige aanteekeningen; de tweede ondergeteekende voor het vaststellen en herdrukken van den tekst, alsmede voor de taal- en letterkundige ophelderingen. Bij gelegenheid is inlichting en medewerking natuurlijk over en weer gevraagd en gegeven.

De titel komt voor rekening van den eersten ondergeteekende en van de Koninklijke Geschiedkundige Commissie, op wier last deze nieuwe uitgave wordt bezorgd.

Wij vestigen de aandacht op de hierachter volgende verbeteringen en toevoegsels, alsook en inzonderheid op het als Aanhangsel in-extenso medegedeeld uittreksel uit het eerste boek, waarin o.a. een in het Leidsche

(6)

handschrift ontbrekend vers voorkomt en waardoor verschillende tekstverbeteringen worden bevestigd. Bij vergissing is, tot onze spijt, destijds verzuimd dit uittreksel ter geschikter plaats te verwerken. Daartegenover staat het voordeel, dat dit gedeelte van VELTHEM's werk thans doorloopend kon vergeleken worden met zijn bron.

Luik}den eersten Mei 1906. HERMANVANDERLINDEN. Gent}den eersten Mei 1906. WILLEM DEVREESE.

(7)

Drukfouten, verbeteringen en toevoegsels

Blz. 3, noot 55: Assau lees: Assau

Blz. 7, noot te voegen bij vs. 37: VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 2, 1317 stelt voor te lezen: * ende ict volbringen moete De emendatie is zeer verleidelijk, maar niet volstrekt noodzakelijk.

Blz. 11, vs. 25: gesciede[n] lees: gesciede Verandering is overbodig: verg.

beneden II, vs. 3964 en zie naderhand de Inleiding.

Blz. 12: Varianten van hs. B.Y. 1. lees: Varianten uit hs. D der Brabantsche Yeesten.

Blz. 14, noot te voegen bij vs. 90: VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 2, 1647 citeert: met groter gesinde (met de vragenderwijs voorgestelde emendatie ‘l.

groten’), maar ten onrechte. LELONGheeft wel degelijk met groten gesinde zooals het hs.

Blz. 15, vs. 102: thus lees: thuus in het hs. th9wat wellicht te verbeteren is in * dus Verg. de variant.

Blz. 21, noot 257: saladine lees: saphadine

Blz. 34, aanteekening 501-506: Verg. thans VERDAM, Middelnederl. Woordenb 6, 590.

Blz. 35, vs. en noot 531: [juli]us lees: julius

Blz. 35, vs. 533: na dit vers behoort een dubbele punt te staan.

Blz. 45, noot 711: De lezing van Lelong is ook reeds verbeterd door F.

BUITENRUSTHETTEMA, Proefschrift, Stelling XXIII.

Blz. 61, aanteekening 960: verg. MAERLANT's Natueren Bloeme 1, 413: ‘den berghe van Monjouwe gehende’ vertaling van Lat. ‘circa alpes’.

Blz. 61, aanteekening 961-964: verg. J.TEWINKEL, Maerlant's Werken beschouwd als Spiegel van de dertiende eeuw, tweede druk (Gent, 1892), blz.

358 vlg.

Blz. 64, aanteekening 1011-1016: Verg. thans VERDAM, Middelnederl.

Woordenb. 6, 382 op ‘Piscine’.

Blz. 66, bij noot 1055 te voegen: en 1086.

Blz. 88, noot 1359: met -heit worden geen afleidingen gevormd van zelfstandige naamwoorden lees: van dergelijke zelfstandige naamwoorden.

(8)

Blz. 90. noot 1388: Waarschijnlijk is Terdeel te behouden. Zie het fragment van de Wrake van Ragisel, vs. 264 (in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk.

19, 15) en verg. derdeel bij VELTHEMzelf, beneden IV, vs. 18.

Blzz. 92 en 94: De interpunctie van vss. 1407-1409, vs. 1423, vs. 1426, is naar die van het Aanhangsel te verbeteren.

Blz. 106, noot 1565: vrouwe in het hs. voluit.

Blz. 106, bij noot 1584 te voegen: met instemming van VERDAM, Middelnederl.

Woordenb. 4, 2183.

Blz. 108, bij noot 1600 te voegen: en elders, Middelnederl. Woordenb. 2, 1071 in * verrueren

Blz. 117, bij aanteekening 1723 te voegen: Verg. echter beneden I, vs. 4086:

genoech doen vander daet en VERDAM, Middelnederl. Woordenb. op Daet.

Blz. 136, noot 2154. Verg. ook Vander Wive Wonderlicheit (ed. STALLAERT), vs. 200-201: ‘Si (de vrouwen) connen gelaet ende woert Bat veinsen dan yemen el’.

Blz. 136, vs. 2163: VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 6, 581, meent, zeer waarschijnlijk terecht, dat jegen in dit vs. zal moeten geschrapt worden.

Blz. 137, bij te voegen een noot 2185: VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 2, 1684 en 1876 stelt vragenderwijs voor te lezen: * weken of * geweken waarbij hem reflexief pronomen zijn zou en 't geheele vers beteekenen: de bisschop liet zich niet vermurwen. Maar mij dunkt dat de varianten uit de hss. B en C der Brabantsche Yeesten mijne opvatting rechtvaardigen: wieken = wiken, zoodat het vers beteekent: de bisschop liet hem, t.w. den hertog, niet wijken. - niene:

Lelong's verkeerde lezing * nient is reeds naar het hs. verbeterd door VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 4, 2393.

Blz. 153, noot 2571: Verg. ook beneden vs. 3279.

Blz. 156, noot 2642: Verv[r]oeren lees: Vervoeren in vs. 2640.

Blz. 161, vs. 2742: wijch: Lelong's verkeerde lezing * wijck is ook reeds verbeterd door HUYDECOPER, Proeve van Taal- en Dichtkunde, ed. VAN

LELYVELD, dl. III, blz. 400.

Blz. 164, cap. 40 vlgg. In de IVdePartie, 8steboek, cap. 50, vs. 81 heeft VELTHEM

hierheen verwezen.

Blz. 166, noot 2848: verg. ook VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 5, 1818.

Blz. 168, aanteekening 2889: Richard van Cornwallis, koning van Engeland, lees: Richard van Cornwallis, Roomsch-Koning,

Blz. 176, noot 2997: J.TEWINKEL, Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 10, 171 voegt * dat in op dezelfde plaats als C.VAN DEWATER.

Blz. 183, noot 3101: quamen: Lelong's verkeerde lezing * quam is reeds naar het hs. verbeterd door VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 5, 1775.

(9)

Blz. 195, noot 3274: de afkorting b'ch is te lezen als borch. Zie naderhand de Inleiding.

Blz. 204, noot 3391: Verg. ter bevestiging van de tekstverbetering, PENNINCen VOSTAERT, Rom. v. Walewein vs. 2126: ‘Ghine saghet noyt stuven een trop sprewen Als si stoven die gonder waren Doe Walewein dus quam ghevaren’.

Blz. 219, vs. 3639: heimelike: Lelong's lezing * hemelike is reeds naar het hs.

verbeterd door VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 5, 1213.

Blz. 223, vs. 3743: geesteleck lees: geesteleck

Blz. 230, noot 3893. Dat het hs. wezenlijk faicte hebben zou, is zinsbegoocheling:

uit nader onderzoek van en nauwkeurige vergelijking met andere woorden waarin -ut- voorkomt, is overtuigend gebleken dat het hs. wel degelijk faute heeft. In den tekst behoorde dus te staan: faicte

Blz. 230, aanteekening 3896: verg. de aanteekening bij II, vs. 917.

Blz. 235, vs. 3990: dwinct di lees: dwinctdi en in de noot bij dit vers behoorde vermeld te zijn dat het hs. heeft dwinct di

Blz. 246, noot 4221: * nemt is ook reeds ingevoegd door JONCKBLOET, Inleiding op den Lancelot, I, blz.XLV.

Blz. 246, vs. 4224: En waer: Lelong's verkeerde lezing * Ende waer is reeds naar het hs. verbeterd door JONCKBLOET, Inleiding op den Lancelot, blz.XLV. Blz. 246, vs. 4224-4225. JONCKBLOET, Inleiding op den Lancelot, blz. XLV, noot 106), heeft in dit vers een verwijzing gezien naar de Eerste Partie. Maar dat is blijkbaar een verkeerde opvatting van den samenhang: vss. 4224-4225 slaan op hetgeen gezegd is in vss. 4184-4189. Deze vergissing van JONCKBLOET

is trouwens ook reeds aangewezen door M.DEVRIES, Inleiding op JACOB VAN

MAERLANT's Spiegel Historiael, blz.LXXXII, noot.

Blz. 251, noot 2. Het ter verdediging van de tekstverbetering gebruikte argument, dat het streepje na lijf een bewijs zou zijn, dat dit lijf maar het eerste gedeelte van een woord zou zijn, waarvan het overige den kopiïst in de pen is gebleven, - gaat wellicht niet heelemaal op. Dergelijke streepjes worden in 't algemeen gebruikt telkens als een vers over twee regels verdeeld wordt, zoowel na geheele woorden als na gedeelten van woorden: zie beneden bij vss. 3671-3676 en bij de eerste verzen van elk volgend boek.

Blz. 284, aanteekening 815: de daar staande verwijzingen naar andere verzen van VELTHEMdienen aldus gelezen te worden: ‘beneden 908, 3578 en vooral 3807 en vlgg.; III 1060, 1091. Vandaar die Oesseninge II 3832; III 1098.’

Blz. 292, vss. 1006-1007: beleit: ontseit VERDAM, Middelnederl. Woordenb. 5, 1239 zegt dat het hs. onduidelijk is, en leest veeleer * belett: ontsett maar ten onrechte.

(10)

Blz. 296: na vs. 1088 behoort een punt te staan.

Blz. 299, vs. 1141: de emendatie is zeer waarschijnlijk overbodig; een dergelijke dubbele plaatsbepaling komt ook voor beneden in vs. 2286.

Blz. 308, noot 1337: hulpen weren komt ook voor beneden in vss. 3008 en 3946, wat de te dezer plaatse gehuldigde opvatting steunt.

Blz. 320, vs. 1619: trouwe in het hs. voluit.

Blz. 352, noot 2458. Ook FRANCKop J.VANMAERLANT's Alexander II, 91 (blz.

408) heeft voorgesteld te lezen * doet

Blz. 354, cap. 33 vlgg. In de IVdePartie, 8steboek, cap. 48, vss. 64 vlgg. heeft VELTHEMhierheen verwezen.

Blz. 366, noot 2787-2788. Verg. ter bevestiging van de aanvulling in dit [spreken]

boven vs. 1327: na dit spreken

Blz. 373, cap. 40 vlgg. In de IVdePartie, 8steboek, cap. 49, vs. 47 heeft VELTHEM

hierheen verwezen.

Blz. 394, aanteekening 3265: zie nader beneden bij vs. 3752.

Blz. 400, regel 4 van onderen: ruine lees: ruïne

Blz. 403, aanteekening 3360. Lonsi, Longijs is niet = Loncin, maar: Lontzen, in Rijn-Pruisen, nabij de Belgische grens, tusschen Eupen en Moresnet.

Blz. 407, noot 3402: lees: 3401

Blz. 426, vs. en noot 3612: De hier bedoelde ridder is Hendrik van Rixensart, heer van Limal (zie TARLIERet WAUTERS, Géographie et histoire des communes belges. Canton de Wavre, p. 46). Het wordt nu heel duidelijk, wat er aan de lezing van het hs. hapert. In heinrixisaerd is de tweede lettergreep van heinric weggevallen - wat ik trouwens al van meet af aan vermoedde, maar daar ik met het overige geen raad wist, ging ik op die gedachte niet door - en het

verkortingstreepje boven de -i- van -xi- is den kopiïst in de pen gebleven:

‘Rixsinsaert’ is een der oudere vormen (ao1312) van den plaatsnaam

‘Rixensart’.

Blz. 442, aanteekening 3760-3761, lees: wellicht het kasteel Waldenberg, thans:

Wodemont, een buurt ten Zuid-Westen van de gemeente Neufchâteau...het kasteel Vilt-, Veltjaeren, buurt ten Zuid-Westen van Hombourg enz.

Blz. 464, aanteekening 3911: in het graafschap Berg. - ten lees: in het graafschap Berg; ten- enz.

(11)

*

Lodewijc van Velthem's

Vijfde partie van den Spiegel Historiael

+G, bl. lxxi g

+Die ordinancie vander vijfter pertien vanden Spieghel hystoriaele.

lij.

Hier na coemt die vijfte pertie, Daer ic wel die waerheit of lie Datter wondre meer in staen Dan hier te voren hebben gedaen 5 Van orlogen, van tempeesten groot,

Hoe doot is bleven menich genoot.

* DIE ORDINANCIE VANDER VIJFTER PERTIENenz. Naar hs. G (zie de inleiding); ook reeds afgedrukt door De Vries en Verwijs in hunne uitgave van Maerlant's Spiegel Historiael, dl.

3, blz. 433 vlgg. Voor de verschillen tusschen dezen tekst en dien bij De Vries - afgezien van de leesteekens en van het al of niet aaneenschrijven van sommige woorden - zie de

aanteekeningen hieronder.

Opschrift. pertien hs. ptien gelezen als pertien, omdat de voluit voorkomende vormen ook in dit hs. G meestal e hebben; men bedenke echter dat paradise ook wordt verkort tot padise.

1 Hier na coemt bij De Vries en Verwijs verkeerdelijk Hier beghint - pertie hs. ptie: zie de noot bij het opschrift. 4 groot hs. got; de voluitgeschreven vorm is altijd groot.

(12)

*

Deerste boec hevet in

Den coninc Willam ende sijn beghin, Hoe hi te coninge wort gecoren.

10 Sijn bliscap ende sinen toren, Sijn striden ende sijn leven al Stater in, groot ende smal.

Van broeder Aelbrecht mede, Die te Colen wàs ter stede, 15 Doe daer die coninc Willam quam,

Ende oec mede, als ict vernam, Van al gader den soudanen Sal ic daer na vermanen, Die over zee houden tlant, 20 Hoe dat elc oec is genant,

Ende sijn macht ende sijn doen, Ende wat si over zee geploen Hebben tot al onsen tiden.

Daer na salic over liden 25 Al die steden, groot ende smal,

Die nu over zee staen al.

Daer na van broeder Yswine den clerc Sal ic seggen oec sijn werc,

Ende van hertoge Henric mede 30 Sinen strijt, die hi oec dede.

Dit sal int eerste boec al staen Ende ander dingen, sonder waen, Die hier te vertrecken sijn te zwaer.

Dander boec die volcht hier naer, 35 Die sal op Ritsaerde beghinnen,

Hoe hi troemsce rike wil winnen, Ende van Rodolve dier ghelike,

+bl. lxxi h

+Hoe hi na hem quam ten conincrike;

* 9 Hoe bij De Vries en Verwijs verkeerdelijk Doe; het hs. heeft wel degelijk de lezing die door De Vries als de beste werd beschouwd. 27 Dit vers staat in het hs. op twee regels, met een aanwijzing dat deze beide bijeen behooren, aldus: Daer na van broeder Yswine den clerc - Niet geheel juist zeggen De Vries en Verwijs dat de Y van Yswine ‘uitgewischt’ is. De letter is wel wat vergaan, maar na eenig scherp turen toch duidelijk waarneembaar. 38 Het begin van kol. h wordt bij De Vries en Verwijs verkeerdelijk bij vs. 39 opgegeven.

(13)

*

Wat oec onder hem gesciede;

40 Van vele wonder, van vele bediede;

Vander vaert van Arragoen, Daer in bleef menich baroen;

Vanden coninc van Engelant, Hoe hi mede wan sijn lant 45 Jeghen Symoen van Monfort;

Menich strijt die daer toe hort;

Hoe over zee voer Edelbrecht47 Entie grave Robrecht;

Al dat gesciede, groot ende clene, 50 Sal ic u seggen int gemene,

Ghelijc dat gevel int lant, Ende onder elken coninc genant.

Die derde boec maect cont Vanden grave oec al den gront,54-55 55 Die men van Assau hoort nomen;

Hoe hi ten conincrike was comen, Ende wat gesciede in sinen tiden Haer ende ghens, wide ende side;

Vanden hertoge van Brabant met, 60 Hoe hi Woerinc heeft ontset,

Sijn beghin ende sijn eynde, Hoe hi sine viande sceynde Ende verwan menich baroene;

Vanden andren heren al haer doene, 65 Dat suldi onder desen coninc verstaen,

Wat elken lande is over gegaen.

* 47 Edelbrecht zie de aanteekening hier onder. 55 Assau hs. Sassen Daar bedoeld wordt Adolf van Nassau, dringt de verbetering zich op. De fout is dan ook palaeographisch zeer goed te verklaren. De vorm Assau wordt door Velthem zelf gebruikt in B. III, c. 1.

47 Edelbrecht. ‘De bedoelde vorst was Eduard I van Engeland, die met Graaf Robert van Vlaanderen een togt naar het II. Land deed. Zie Sp. Hist., B. II, c. 33 vlgg. Misschien heeft de schrijver edelbrecht en edew't echt verward en had Velthem geschreven:

Hoe over zee voer Edewert echt’.

(De Vries en Verwijs, in hunne uitgave.) 54-55 den grave...van Assau. Zie de noot hier boven.

(14)

*

Die vierde boec doet u weten, Hoe hem te coninge wilde vermeten Aelbrecht mitten enen oghe.

70 In sinen tiden quam torloge In Vlaendren toe, dat menich man Becoft heeft ende noch vort an Alle dage becopen doet.

Hoe Yerlant ende Gales wederstoet74-78 75 Eduwarde van Engelant

Ende namaels moeste gaen in hant;

Hoe ooc Florens wart gevaen Van Hollant ende vermoort saen.

Van dingen ende van wonder mede, 80 Die ghescieden in elke stede,

Sal ic u hier besceiden voort, Also alst elken coninc behort.

Die vijfte boec sal u besceiden Hoe Henric quam in werdicheiden, 85 Die van Lutsenborch was grave,

Daer men mach seggen ave, Sint hi te coninc wart gecoren, Want die ghinc den andren voren Van vromichede ende van stride.

90 Wat oec gesciede in sinen tide, Salic u saen doen weten al;

Van tempeesten groot ende smal, Van pausen, van andren dingen, Salic u hier al [.]onder minghen.

* 70 tiden in het hs. veeleer tien - torloge bij De Vries en Verwijs verkeerdelijk dorloge. 75 Ten onrechte zeggen De Vries en Verwijs dat dit vs. in het hs. onleesbaar is. Waarheid is dat het schrift hier wat afgesleten is, daar het perkament hier gevouwen geweest is; maar na eenig aandachtig turen was de tekst heel goed te lezen, te meer daar uit den samenhang duidelijk op te maken was wat er staan moest. 94 [.]onder minghen hs. sonder minghen De verbetering werd reeds opgegeven door De Vries.

74-78 ‘Hetgeen in vs. 74-78 vermeld wordt, komt in Velthem's Sp. Hist. niet in het vierde, maer in het derde Boek voor (c. 22-47). Het rijm verbiedt, deze verzen te verplaatsen en ze onmiddellijk op vs. 63 of 64 te doen volgen, gelijk de orde des verhaals in den Sp. Hist. zou vereischen. Men moet dus aannemen dat Velthem zijn plan onder de bewerking der Vijfde Partie heeft gewijzigd’ (De Vries).

(15)

95 Die seste boec seget gerede

Van Lodewijc ende van Vrederic mede, Die beide coninc wilden wesen, Ende hier of is een strijt geresen Die al noch durende es;

100 Ende bi hem, sijt seker des, Es ooc wonder groot gevallen, Daer die menige nu of callen;

Van den coninc van Vrancrike, Ende vanden grave des gelike 105 Van Henegouwen, die beide quamen

Op Vlaendren, daer si luttel vramen Ende luttel eren behaelden met:

Dit wert in desen boec geset.

Al dat gesciet is recht tot nu, 110 Dat sal ic vertrecken u

In desen sesten boec, groot ende smal, So dats niet achter bliven en sal.

(16)

*

[Die prologhe.]

1

+bl. 1 a.

+Die Vader, die al hevet gemaect Dat in die werelt slaept ende waect, Ende dat lijf ende vorme hevet ontfaen;

Die Sone, diet oec, sonder waen, 5 Al hevet gecocht, groet ende clene,

Dattie Vader maeete gemene, Ende daer omme oec gaf sijn lijf;

Die heylige Geest, die sonder blijf Al volinde ende al voldede 10 Dattie Vader entie Sone mede

Hadden begonnen onder hen:

Dus wrachte hare drier sen Al eens in ere geweldicheden Ende oec in ere drivoudicheden, 15 Alse inden Vader ende in den Sone,

Ende inden heyligen Geest, die scone Hem can voegen mettesen tween;

Hets recht, want si drie aleen

* 1, 2, 3. Daar vs. 1 begint met een groote hoofdletter D in twee kleuren: rood en blauw, die de helft van de breedte der kolom beslaat, is elk der drie eerste verzen over meer dan één regel verdeeld; om ze van elkander te kunnen onderscheiden, staat na gemaect, waect en ontfaen telkens een punt. 3 ontfaen hs.: ont faen. 9 volinde hs.: vol inde - voldede hs.: vol dede 11 hen in het hs. voluit, maar verbeterd uit hem: het laatste been der m is uitgekrast.

12 hare en sen in het hs. voluit.

(17)

*

Oyt waren ende bliven selen.

20 Desen drien willic bevelen Mine ziele ende minen sen:

Want ic dies wel bedacht ben.

Dat ic sonder hem mach niet.

Nu merct wel ende ane siet, 25 Ende hebbet bi u wel u gedochte,

Hoe yemen yet gedoen mochte Jegen den Vader, hine dade meest Jegen den Sone enten heyligen Geest:

Want u wel georkent es, 30 Dat dese drie, sijt seker des,

Een persoen wesen moet.

Ic, die int gelove goet

Ben ende vaste mi houde daer ane, Bidde desen persoen ende mane, 35 Dat hi mijn herte also verlichte,

Dat ic te poente dit gedichte Gemake ende dit volbringen moete.

Des biddic u, Maria soete, Met Jhesum uwen sone goet;

40 Want hebbic uwer beider spoet, Sone es mijn dichten niet te swaer, Want u troest nemt mi den vaer, Dat ic mi ontsie te min.

Nu hort hier dat begin,

* 21 sen in het hs. voluit. 22 dies Ten onrechte wordt in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 23 gezegd dat ook het hs. evenals LELONG, dits heeft. - ben in het hs. voluit. 25 Men kan dit vers natuurlijk begrijpen als: en houd uwe gedachten wel bij u; maar zou men niet veeleer verwachten: en houd dit wel in uwe gedachte? hebbet zou dan enkelvoud zijn met het enclitisch pronomen, zoodat men zou dienen te lezen Ende hebbet wel in u gedochte 33 ben in het hs. voluit. 42 vaer in het hs. voluit.

(18)

*

45 Waer af dat ic dichten sal.

+bl. 1 b.

+Gehort hebdi, groet ende smal, Hoe die werelt al haer dinge Gehandelt hevet sonderlinge, Tote op keyser Vrederics doet;49 50 Ende daer na quamen inder noet Menfroet ende oec Coenraet,51 Overmids haer quade daet.

Dit staet inde vierde pertie,53

Van coninc Lodewijc, die goede, de vrie,54 55 Die den Spiegel maken dede.55

Daer af hebdi gehord oec mede Hoe hi starf vor Thinius int here.57 Tot desen tiden, tot tesen here, Hebdi [die] jeesten al gehord 60 In vier pertien bringen vord:

Salic u hier vord berichten Tot onsen tiden, ende dichten Alle die dinge, groet ende smal, Die gesciet sijn overal.

* 50 daer in het hs. voluit. 51 Verg. Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 23. 52 overmids hs.: over mids. 57 starf in het hs. voluit. 59 [die] Deze verbetering werd reeds aangewezen door C.VAN DEWATERin het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 23. 61 Salic De vragende woordorde schijnt hier onbegrijpelijk. Is er tusschen vs. 60 en 61 iets overgeslagen, of moet men lezen Nu salic enz.? 64 overal hs.: over al

49 keyser Vrederics doet. Frederik II stierf den 13denDecember 1250.

51 Menfroet, d.i. Manfred, bastaardzoon van Frederik II, geboren in 1233, werd in 1258 koning van Sicilië († 26 Februari 1266). Coenraet. Conrad IV, zoon van Frederik II, reeds in 1237, door toedoen van zijn vader tot Roomsch-Koning verheven, stierf den 22enMei 1254.

53 Zie beneden, vierde boek, c. 44-48.

54 Lodewijc. Lodewijk IX, de Heilige, geboren den 25enApril 1214, werd in 1226 koning van Frankrijk en stierf voor Tunis den 25enAugustus 1270.

55 den Spiegel, nl. het Speculum van Vincentius Bellovacensis.

57 Thinius. Daarmede wordt bedoeld: Tunis. Ook in het teksths. van den Spiegel Historiael is met dien naam geknoeid: in I1, prol. vs. 23 staat Thunus; in IV8, 49, 16, in het afschrift van Velthem's eigen werk dus, staat er thuus.

(19)

65 Ende desen boec willic heten Die vifte pertie, ut gespleten66 Allen den andren van selsenheden Ende van goeder nuttelijcheden, Die in .lx. jaren sijn gesciet.69 70 Dat vore was en es al niet

Jegen twonder dat gesciet es Binnen deser tijt, des sijt gewes, Sint dat Willem van Hollant73 Dat keyserike nam in hant;

75 Want op hem willic beginnen In Marien [namen] der coninginnen.

66 ut gespleten. Verg. daarmede Vla. uitgeweerd, met dezelfde beteekenis.

69 Lodewijk van Velthem verhaalt de gebeurtenissen die voorvielen van 1248 tot 1316, dus gedurende méér dan 60 jaar.

73 vlg. Willem II, graaf van Holland, werd reeds in 1247 door paus Innoeentius IV tegenover Frederik II tot keizer uitgeroepen. Hij werd tot Roomsch-Koning gekozen te Neuss (of te Woeringen) den 3enOctober 1247 en te Aken gekroond den 1enNovember 1248. Zie ook hieronder de noot bij I, 1.

(20)

*

[Eerste boek.]

Vanden lantgrave van Doringen, hoene die paus ten coninc coes. j.

1 Na des keysers Vrederijes doet,1 Die menigen brachten in pinen groet, So coes die paus Innocent3

(Maer niet met alder heren concent) 5 Den lantgrave van Doringen.5

Maer dese en conste niet bedwingen Sijn wedersaken, so dat hi

Niet coninc en hiet; ende hier bi Sone willic op hem beginnen niet, 10 Want hijt oec gewerden liet

Ende hem der pinen oec verdroet Jegen Coenrade ende jegen sijn conroet12 Te stridene altenen, dies niene verdochte;

Want hijs oec niet volbringen mochte,

* 10 gewerden in het hs. voluit.

1 vlgg. Frederik II stierf pas in 1250 (13 Dec.) en reeds in 1246 had paus Innocentius IV Hendrik Raspe, landgraaf van Thüringen en paltsgraaf van Saksen, tot Roomsch-Koning doen uitroepen; deze laatste stierf reeds een jaar later (17 Februari 1247).

3 Innocentius IV (Sinibaldo Fieschi) van Genua, gekozen te Anagni, 25 Juni 1243; gestorven te Napels den 7 December 1254.

5 Hendrik Raspe (zie boven). Hij werd tot Roomsch-Koning gekozen den 22 Mei 1246 te Hochheim.

12 Coenrade. Conrad IV, die reeds in 1237 tot Roomsch-Koning was uitgeroepen (zie de noot bij vers 51 van den proloog), werd in 1250 tot koning van Sicilië gekroond.

(21)

*

15 Om siecheit die hem ane quam,15 Daer hi oec dien doet an nam.

Om dese sake, om dese dingen

+bl. 1 c.

+En willicken metten keyserlingen Niet gereckelike tellen;

20 Doch mach hi heten der gesellen, Maer niet van gerechten aerde, Want hi noyt quam indie waerde;

Daerom latic van hem bliven.

Maer ic sal u die dinge bescriven 25 Die gesciede[n] in desen tiden;

Al latict hier dus over liden, Ic salt vertrecken groet ende smal, Onder den keyser Willem al,28 Dies graven sone was van Hollant, 30 Hoe hi tconincrike nam in hant,

Ende met concente vanden heren.

Dat salic u in teerste leren.

Ende hoe hi tAken quam in die stat, Ende den keyserliken stoel besat, 35 Sijn doen ende sijn leven al,

Dat hem gesciede groet ende smal, Salic u secgen in rimen slecht;

Ende oec mede alt gevecht Dat in sinen tiden gesciede, 40 Van allen landen, van allen dieden,

Van wonder, van tempeesten, van prophecien, Gelijc dat secgen die ander pertien,

* 21 aerde in het hs. voluit. 23 hem in het hs. voluit.

15 Om siecheit die hem ane quam. Hij stierf aan de koorts in de nabijheid van Lavello (ten O.

van Amalfi) den 21 Mei 1254.

28 Keyser Willem. Willem II, zoon van Floris IV, graaf van Holland, tot keizer gekroond in 1248, stierf den 28 Januari 1256 (zie boven de noot bij vers 73 van den proloog).

(22)

*

Deen voren, ende dander na, Dat elc op sijn carnatioen sta 45 Ende onder elken keyser geset,45

Daer dwonder bi gesciede met.

Gelijc dat in heeft dlatijn, So salict in dietsce maken fijn, Ende oec mede in .vi[i]j. boeken, 50 Diemen verre heeft doen soeken.

Hoe Willem van Hollant coninc ward. ij.

Willem, Florens sone van Hollant,51 Ende joncfrouwe Machtelden van Brabant, Die smiddels hertogen dochter was Vanden drien Heinriken, alsict las, 55

+(5) Dese werd te coninc gecoren,+

In manieren als gi selt horen.

Heinric van Brabant, die hertoge[.],57 Die doe was .i. prinse hoge,

* Varianten van hs. B.Y. 1. bl. 25 a.

51 floreins soen 52 joncfrou mechtelt 53 des anders 54 Tsertogen van brabant als ic las 55 Dees ward 56 ghy 57 Heinrijc 58 Die doen w. een prince hoge

44 sta Verg. C.VAN DEWATERin het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 23 vlgg.

Het schrift is op het einde der verzen van deze kolom wat afgesleten, maar men kan toch nog heel duidelijk zien dat er sta staat. 51 Willem hs.: Vvillem 57 hertoge[.] hs.: hertogē 45 Velthem heeft blijkbaar niet altijd gevolg gegeven aan het goede voornemen, om op de

chronologische volgorde der gebeurtenissen te letten. De hoofdstukken waarin de

gebeurtenissen in Engeland verhaald worden, schijnen in het eerste boek misplaatst, en het is opmerkelijk dat de geschiedenis van Symoen van Montfort in die ordonnancie vander vijfter pertien (zie boven, blz. 2) niet voor het eerste, maar in haar geheel voor het tweede boek wordt bestemd. Verg. C.VAN DEWATERin het Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk.

9, 24 vlg.

51 Willem II, zoon van Floris IV, graaf van Holland, en van Mathilda van Brabant, dochter van hertog Hendrik II. Hij regeerde in Holland sedert 1234.

57 Hendrik II, hertog van Brabant, geboren in 1207, regeerde van 1235 tot 1 Februari 1248.

(23)

+.

*

Ende Willems maech was, alsment kent, 60

+(10) Hem was vanden paus gesent+

Van Aelmaengen dat keyserike.

Doen gaf hijt vord dier gelike Willemme sinen neve saen, Diet vromelike heeft bestaen.

65

+(15) Nochtan en was hi doe niet out;+

Want doe sijn vader der doet scout

+bl. 1 d.

+Betaelde, screefmen ons heren jaer .xijC. ende .xxxiiij. vor waer;

Ende Willem hadde .xxi. der jare 70

+(20) Doemen coninc coes daer nare.+70

Dese Willem had te wive ontfaen Des hertogen dochter, hebbic verstaen, Van Brugewijc, Lisebet hiet;73

Daer hi enen sone af liet, 75

+(25) Die Florens hiet bi namen.+

Doe die sake so vort quamen, Dat Willem te coninc was gecoren, Dedi alsmen plach daer voren, Ende wilde den stoel besetten tAken;79 80

+(30) Ende begonde also die saken+

* 59 Ende w.m. so men kint 60 gesint 61 aelmaengien tkeyserike 62 voort 63 Willem 65 hij+doen 66 doen s.v. die doot scout 68 xijcende .xxxiij. voer waer 69 hadde .xxj. jaer 70 Doenmen c. coos voer waer 71 Dees w. 72 Tsertogen d. 73 V. brunsewijc die elisabet hiet 74 hi enen soon 75 floreins h. bij namen 76 saken so voort q. 78 Dede hij somen p. te voren 79 besitten 80-85 ontbreken.

61 doet LELONGheeft gelezen werelt, doordien de inkt wat afgesleten is. Deze plaats moet dus vervallen als bewijsplaats voor der werelt scout gelden (zie VERDAM, Mnl. Wdb. 4, 2198).

70 Willem was in 1227 geboren; hij werd tot Roomsch-Koning gekozen te Neuss (of te Woeringen) den 3 October 1247.

73 Van Brugewijc Lisebet. Bedoeld wordt Elisabeth van Brunswijk, derde dochter van Otto, bijgenaamd het Kind, eersten hertog van Brunswijk en Lüneburg (geboren 1204, † 1252).

Deze vorstin stierf den 6enJuni 1266.

79 Reeds den 7enMei bevond Willem zich ‘in obsidione Aquensi’ (WINKELMANN, Acta imperii inedita seculi XIII et XIV, t. I, blz. 427). Hij was er nog den 18 Augustus (MIRA EUSen FOPPENS, Opera diplomatica, IV, 593) en den 3enSeptember (VANMIERIS, Charterboek der graven van Holland, I, 249). Later vaardigt hij oorkonden uit te Aken zelf: 31 Oct. (ibid., I, 251), 3 Nov. (ibid., 252), 5 Nov. (ibid., 258), 17 Nov. (QUIX, Cod. diplom. Aquensis, I, 117).

(24)

*

Alse hi sculdich was te doene.

Aldus belach die stat die gone Enen tijt, tot dat hi

Der stat wille gecreech daer bi;

85

+(35) So dat sine in hebben gelaten,+

Met bisscopen, met vele prelaten, Die hi met brachte vor waer, Gelijc hi sculdich was. Daer naer Besat hi den stoel int inde,89 90

+(40) Ende na dat met groten gesinde+90

Trac hi vord te Coelne ward, Ende berechtet daer na conincs ard;

Ende dede daer int lant gebieden Van conincs halven alden lieden 95

+(45) Pays ende vrede; ende datmen vord+

Vans conincs Willems halven tbord Vanden Rine suveren soude;

Dat elc here come boude Die ten keyserike hort toe, 100

+(50) Ende werde sijn man daer alsoe.+

* 86 ende met prelaten 87 Die hij met hem brachte daer 88 So hij sc. was voer waer 89 hij d.s.

met geninde 90 Daer na met groten gesinde 91 So trac hij te colen waert 92 E. berechte daer na sconincs aert 94 Van sconincs wege allen l. 95 Pais e.v.e.d. voort 96 Van conincs w.h.

dwoort 98 Ende dat elc tot hem comen woude 99 Die den k. hoorde toe 100 Ende worde 88 naer in het hs. voluit. 92 na conincs ard hs.: na .cō. ard dit laatste woord in het hs. voluit.

94 en 96 conincs hs.: .cō.

89 vlg. Willem II werd te Aken gekroond den 1enNovember 1248. - Cfr. over deze gebeurtenissen de kroniek van Johannes de Beka (ed. BUCHELIUS, Ultrajecti, 1643), blz. 76-78.

90 vlg. Het blijkt inderdaad dat Willem II zich den 7 Januari 1249 te Keulen bevond (zie BÖHMER, Acta imperii selecta, p. 296).

(25)

*

Met beden ende met behindicheden Es hi thus dor dlant gereden,

Ende maecte vrienscap jegen die heren.

Die hi niene conde bekeren 105

+(55) Met gevechte, die trac hi an+

Met worden ende met gichten dan.

Want vele waser daer noch toe, Die onhoude herten hem droegen doe Om Vrederijcs neve, Coenradine.109 110

+(60) Maer hi bluste al dese pine+

Met gichten ende met gelove goet:

Dit es dat menigen swigen doet.

In sijn irste jaer oec mede Was Aelbrecht te Colen in die stede, 115

+(65) Daer men af seget verre ende wide+

Dat hi was in sinen tide

+bl. 1 e.

+Bloeme van clergien al, Alsic hier na wel secgen sal, Daer ic u van sinen bloemen, 120

+(70) Gelijc hi seide, .i. deel sal noemen.+

Hoe coninc Willem tKeyserswarde wan. iij.

Doen coninc Willem had gevrijd Om Coelne die straten, onlangen tijd

* 102 Es hij dus door dlant g. 103 vriesscap metten heren 104 Dat hij niet en conde bekeeren 105 dien trac hij an 106 m. woorden e.m. giften d.

C. 3, opschrift: tkeysers warde in het hs. voluit. 121 coninc staat boven den regel met een teeken dat het tusschen Doen en Willem dient ingevoegd te worden. 122 onlangen tijd Verg.

C.VAN DEWATERin het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 25.

109 Vrederijcs neve Coenradine, de kleinzoon van Frederik II, en zoon van Conrad IV (over wien zie de noot bij vs. 51 van den proloog), geboren te Landshut den 25enMaart 1252, koning van Sicilië en hertog van Zwaben in 1254, gestorven te Napels den 29enOctober 1268.

(26)

*

So lach hi daer, hebbic vernomen, Hine wilde ander stede begomen.

125

+(5) In desen dat hi trac van daer,+

So quam hem ene boetscap swaer:

Dat hi tes Keyserswarde quame,127 Oft hi behouden wille den name Vander keyserliker crone.

130

+(10) Aldus voer hi daerward scone,+

Ende belacht met herecracht vi. weken dach ende nacht.

Int leste moesten sijn ontfaen, Of het waer over hem gegaen;

135

+(15) Want hi met sinen here+

Gewonnen had die meeste were.

Ende doen die ander dat vernamen, Gaven si hem op te samen.

Dus ward hi daer geweldich dies, 140

+(20) Ende hadde daer af al sinen kies.+

Doen dit die ander stede sagen, Begonsten si hem meer versagen, Ende maecte[n] pays om dese dinc.

Ende hier met hi oec bevinc 145

+(25) Een deel die[r] gene, die waren nu+

Sine wedersaken, dat secgic u, Die van Coenraets maysniede waren:

Want doen si vernamen openbaren,

* 125 daer in het hs. voluit. 131 herecracht hs.: here cracht 145 die[r] gene Op grond der aanhaling bij VERDAM, Mnl. Wdb. 1, 1170 zou men kunnen meenen dat in het hs. dier staat;

dit is echter niet zoo.

127 Keyserswarde. Bedoeld wordt Kaiserswerth (lat. Werda), gelegen op 10 K.M. ten N. van Düsseldorf. - Willem II verbleef aldaar van 22enNovember tot 23enDecember, alsook den 30enDecember 1248 (BÖHMER, Regesta Imperii selecta (911-1313). Frankf. 1831, blz. 211).

Verg. C.VAN DEWATERin het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 23.

(27)

*

Dat hi tKeyserswarde had gewonnen 150

+(30) Entie ander stede oec an hem ronnen,+

Maeetense mede vrienscap saen;

Ende hi heefse dus ontfaen Ende getrocken an hem al.

Dus haddi int begin geval 155

+(35) Van sinen conincrike groet,+

Dat hem namaels clein bescoet.

Men seget dieke, ende hets waer:

Na goet begin comet .i. swaer, Ende, na crane ende clene begin, 160

+(40) Comet namaels groet gewin.+

Daerom en selewi verheffen niet, Al es dat ons geval gesciet.

Dan seegie niet bi desen allene.

Maer ic segt int gemene:

165

+bl. 1 f.

+(45)

+Want ghi hebbet selden vernomen,+ Die geluckech waren int anecomen, Dat si lange geduren conden;

Om dat si deen na dander begonden Ende si eles dan over quamen, 170

+(50) Ende daer af mere dan hare namen.+

Sone wilden si niewer op mieken, Ende wilden altenen vorward bicken Ende altemale dan bringen onder;

Dan comt der avonturen wonder 175

+(55) Alsi wanen ten besten wesen,+

Ende slaetse, dat sijs niet connen genesen.

* 149 tKeyserswarde hs.: tkeysers warde 155 groet Verg. C.VAN DEWATERin het Tijdschr.

voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 25. 158-160 Reeds door C.VAN DEWATERis er in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. 9, 25 vlg. op gewezen, dat deze verzen zóó dienen gepunctueerd te worden.

(28)

*

Aldus sciet nu dagelike.

Doen coninc Willem oec in sijn rike Waenden ten besten hebben geweest, 180

+(60) Ward hi vanden Vriesen gevreest+180

Ende ter doet bracht vor waer, Alsic u tellen sal hier naer.

Maer wat gesciede in sinen tiden Salic u hier overliden.

Hoe die paus sinde anden patriarke van Jherusalem, dat hi hem die heren ende dlant bescrive. iiij.

185 In coninc Willems eerste jaer, So ward gesent al openbaer Een boec van over zee bescreven, Dat ward aldus utgegeven

+(5) Ende vortbracht in deser maniere,+

190 Alsic u tellen sal sciere.

+[Vinc. B. xxxii, c. 54.]

+.I. paus, hiet Innocentius,191 Die [derde] van dere namen dus, Hi begeerde te weten sere193

+(10) Hoe menich soudaen, hoe menich here+

* 182 naer in het hs. voluit. 186 openbaer in het hs. voluit. 192 Dic [derde] enz. Zonder het ranggetal heeft het vers geen zin; VINC.: innocentius papa hujus nominis tercius. Zie verder de anteekeningen hieronder. 194 here staat boven menich, dus naast het laatste woord van vs. 193, doch met een aanwijzing dat het bij vs. 194 hoort.

180 gevreest, in gevaar, in een hachelijken toestand gebracht. Verg. VERDAM, Mnl. Wdb. op Gevreest.

191 Van dit vers af heeft Lodewijk van Velthem het Speculum van Vincentius Bellovacensis vertaald.

193 vlgg. VINC.: Siquidem innocentius papa hujus nominis tercius scire volens quae apud illos sunt. et nomina satraparum contra quos ad bellum parabatur exercitus christianorum scripsit patriarche hierosolimitano ut inquisita fideliter veritate statum ei nunciaret predictorum.

Velthem schijnt het contra quos ad bellum parabatur exercitus christianorum niet te best begrepen te hebben. JAC.DEVITRY, blz. 1125, aan wien Vincentius deze plaats ontleend heeft, geeft enkele bijzonderheden meer: ‘Dominus papa Innocentius bonae memoriae, volens scire mores Turcarum et vires Saracenorum, contra quos Christiani exercitus praeparabant:

mandavit Patriarchae Hierosolymitano, ut inquisita diligentius veritate, tam detentores nominatim, quam terras eorum, Sanctae Romanae Ecclesiae scriptis suis fideliter exponere procuraret. Quod quidam in diebus istis per quasdam naves redeuntes de partibus Terrae Sanctae domino Papae detentores et fines eorum exposuerunt certissime in hunc modum’.

(29)

*

195 Die enich lant had beseten, Ende die hem oec dorste vermeten Strijd te houden jegen kerstenhede;

Ende hoe menige stat oec mede,

+(15) Ende oec borge ende castele+

200 Ele here hadde tsinen dele, Ende waer dat eles goet was;

Hoe menige mile, hoe menigen pas, Dat dene stat vander ander stoet;

+(20) Haer vastheit met ende haer goet,+

205 Ende hoe elc hiete, stede ende port:

Die ontboet hi vriendelijc vord Toten patriarken van Jherusalem, Dat hi des berichte hem

+(25) Na sijn beste oft hi conde.+

210 Om dese sake die patriarke begonde Dit te besoeken al over zee,

+bl. 2 a.

+Van heren, van steden, min no mee.

Gelijc dats hem onse eertsee vader

+(30) Die paus hadde gebeden algader,+

215 So dede hijt besocken ende scriven, Ende en liets niet achter bliven Waer hijt gevreischen conste, So dat hi een boec begonste

* 196 hem in het hs. voluit. 202 pas staat boven menigen, naast het laatste woord van het voorgaande vers, met een aanwijzing dat het bij vs. 202 behoort. 208 hem in het hs. voluit.

210 sake gecorr. uit sak: de e is boven den regel bijgeschreven.

(30)

+(35) Hier af te maken, dat hi soude+

220 Den paus senden also houde Alst gemaect waer, godweet.

Dus wast in desen tiden gereet, Doen send hijt hem also saen.

+(40) Hier vore dedie u oec verstaen,+224-226

225 In die vierde pertie ane dinde, Hoe die paus daer omme sinde;

Maer niet en spreet hi meer daer af,227 en 230 Om dattie patriarke doe niene gaf

+(45) Dat boec ute na waerhede,+

230 Alse hi in dese pertie dede.

Sone wildict daer niet vorder dichten.

Daer om saliet u hier berichten In corten worden, na die waerheide,

+(50) Gelije dattie boee seide.+

235 Ende irst werf hoe die heren heten Die daer dlant hebben beseten.

*

+[Vinc. B. xxxii, c. 54, vervolg.]

+Van alden geslechten van over zee, ende waer af datsi quamen.

v.

Twee gebroeder die hieten aldus:

Saladijn ende Sapha[di]nus, Die edel waren ende rike sere, 240 Ende boven al sarrasinen here,

224-226 Velthem heeft dus in het vierde deel van den Spiegel Historiael over deze geschiedenis geschreven.

227 en 230 hi, d.i. Vincentius Bellovacensis.

* C. 5, opschrift. waer in het hs. voluit. 237 Sapha[di]nus De emendatie is gerechtvaardigd door Saphadijn in vss. 249 en 257, en door VINC.: nomen primogeniti salahadinus et nomen alterius saphadinus. Verg. ook C.J.M.VANGELDER-VAN DEWATERin Tijdschr. voor Nederl.

Taal- en Letterk. 12, 154. 240 sarrasinen in het hs. voluit.

(31)

*

+(5) Ende daer al dat geslechte af quam+

Ende al dat heerscap, alsiet vernam, Dat oyt sint geregneert heeft;

Na dat ons die waerheit geeft 245 So regneerd oec nu ter stont.245

+(10) Saladijn, ic doet u cont,+

Had .ix. sonen ende here groet,247 Eer hi selve quam ter doet.

Ende Saphadijn die levede langer,249 250 Alne was hi niet so tanger

+(15) Alse sijn broeder was Saladijn.+

Ende na die doet des broeder sijn So doetdi alle sine kinder saen,253 Sonder enen, die hadde ontfaen254-258 255 Die soudaen van Ycone,

+(20) Ende Moradijn so hiet die gone,+

Ende dien onthilt hi [jeghen] Saphadine Dat hine niet ter doet ne pine.258-261 Caliphus hadden bevolen heme 260

+bl. 2 b.

+Dat hijs harde wel waer neme,

* 256 Moradijn Bij VINCENTIUS: Noradinus. Daar ook in vss. 326 en 329 Moradinus staat, en de fout allicht van Velthem zelf afkomstig is, schijnt het niet geraden de lezing van het hs. te veranderen. 257 [jeghen] saladine VINC.: quem manu tenuit ... contra saphadinum. Verg.

VERDAM, Mnl. Woordenb. op jegen, vooral de bet. 7).

245 regneerd, d.i. regneert + t.

247 VINC. eenvoudig: ix. filios genuit.

249 Saphadijn = Melik el-Adhel, of Malec el-A'del = Seïf ed-Dîn of ‘het zwaard van den godsdienst’, broeder van Saladijn, vorst van Cairo in 1201.

253 sine kinder, nl. de kinderen zijns broeders Saladijn. VINC.: omnesque fratrueles suos interfici feeit.

254-258 Men lette er op dat die in vs. 254 accusatief is. VINC.: preter unum nomine noradinum halapie soldanum. Quem manu tenuit soldanus yeonii contra saphadinum. Deze plaats is ontleend aan JAC.DEVITRY, die zegt (op. cit., p. 1125): praeter unum, qui vocatur Naradinus, qui tenet terram illam videlicet Halapiam, cum omnibus confinibus suis, civitatibus, villis, castris et aliis munitionibus, quae sunt plures ducentis. - Noradin of Naradin = Melik el-Afdhal of Malee el-Afdel (of el-Afdal) = Nour ed-Din Ali, zoon van Saladijn.

258-261 zijn een uitbreiding van slechts enkele woorden bij VINCENTIUS: quantum permisit caliphus eorum. Velthem heeft caliphus blijkbaar voor een eigennaam aangezien: zie ook vs. 276 enz.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Merlijn zei tegen haar: ‘U heeft mij bedrogen, mooie jonkvrouw, omdat u niet altijd bij mij wilt zijn wanneer ik naar u verlang, niemand anders dan u kan deze toverij ongedaan

Oorspronkelijk moet het eigendom van een ridder geweest zijn, die het in een kloosterscriptorium met ervaren kopiisten heeft laten vervaardigen. Het ligt voor de hand dat we hier in

Pieter dAmman, ghesuoren orconde, zeight bi zine eede dat hi tfait van der deure die te broken was in Mijns here Robrechts herberghe, ende van den andren faite ne zach hi niet, als

- Maar als je 't anders goedschiks bekijkt - is 't is mijn eigen vrijwilligheid dat ik me er buiten houd; want eigenlijk, daar zijn niet veel kiezers hier in 't dorp zooals ik..

geschiedverhaal putte. Hij zelf geeft daaromtrent aan het slot van het Zesde Boek, waar het historische gedeelte eindigt, niet meer dan eene vlugtige aanduiding. De gebeurtenissen

40 Een eertbeve quam so groot mede, Die den menighen dleven nam, Also dat Tecla danen quam, Ende quam daer was in stilre ware 2) Paulus, ende si wilde haer daer nare 45 Doen berecken

+ Want doe dingelsche tlant besaten, Elc geslachte nam tsire baten Een deel des lants, dat hem gevel, Ende elc geslachte also wel Maecte sinen coninc mede, 40 In sijn lant, in

Doen die coninc dit had geseit 2112 Quam hi vanden berge gereit, 2113 Ende dede opten boem clemmen saen 2115 Enen, die daer heeft ontaen 2115. + (5) Den halseberch, die daer