Heinrich Hoffmann
bron
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder. J. Vlieger, Amsterdam ca. 1885
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoff049muur01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
De Geschiedenis van den muurbekladder.
Wilt naar dit lief klein huisje kijken Daar juist de schilders verf op strijken, Half rood. half wit, heel net en schoon, Zoo stelt het huisje zich ten toon.
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
Op eens komt Ernst, en welk een' sshand, Hij trekt figuurtjes op den wand:
Die deugniet, met zijn gekke kuren, Besmeert gestadig al de muren.
Maar ziet! de schilder komt geloopen, En doet hem 't grapje duur bekoopen, Hij pakt den jongen bij zijn kop, En knijpt zijn oor, en slaat er op.
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
3
Hoe Ernst ook schreeuwt, hij houdt hem vast.
En neemt zijn grooten schilderskwast, En doopt hem in zijn pot met groen, En smeert den knaap van haar tot schoen.
Zijn heele aangezicht was groen, Zijn buisje en zijn broek was groen, En wie of ook den jongen zag, Begon te schateren van lach.
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
De Geschiedenis van den snoeper.
Een snoeper en een bordenlik, Dat was de kleine Frederik.
Als hij iets te snoepen vond Ging het daad'lijk naar zijn mond.
In een potje zoet en frisch, Stond de melk eens op den disch.
Niemand was er in 't vertrek, En daar kwam de likkebek, Klom op 't bankje, nam den pot, En ging likken als een zot,
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
5
Maar daar komt de mied. - O, schrik!
‘Wacht!’ roept zij: ‘jou melkjelik!’
Frits kijkt angstig naar haar om, En daar valt èn melk èn kom.
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
't Druint hem neer langs wang en kleeren; - Om zijn spijt nog te vermeeren
Komen kinderen, zonder tal, Om te lachen om 't geval.
‘Wat ben je wit, o, Frederik, Jou snoepert en jou melkjelik!
Je hemd vloeit langs je lichaam neer, Jij lekkerbaard, jij witte heer.
Sliep uit, sliep uit, dien melkjedief, Wat staat die witte kleur hem lief!
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
7
De ijsselijke Geschiedenis van den klimmer.
't Kleine Pietje, 't kleine Pietje, O, dat was zoo'n deugenietje, Stout zijn, was zijn daag'lijks leven, Vaak deed hij zijn' moeder beven Als hij klom op bank en stoelen; -
‘Die niet leeren wil moet voelen!’
Sprak zijn moeder ied'ren keer, Maar toch deed de knaap het weer.
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder
Eens was 't venster opgeschoven, Daar kwam stoute Piet weer boven, Klom voor 't raam al heen en weer, En - o, Wee! - daar viel hij neer, En daar brak hij, op de steenen, Beî zijn armen en zijn beenen.
Vrees'lijk was 't gegil op straat!
Kind'ren! 't was het loon van 't kwaad!
Heinrich Hoffmann, De muurbekladder