• No results found

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid · dbnl"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het haasje in 't kruid

Heinrich Jade

bron

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid. A.W. Sijthoff, Leiden 1858

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/jade001haas01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

I

HET HAASJE in't KRUID LEYDEN, A.W. SYTHOFF.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(3)

1

Het Haasje in 't Kruid.

‘'t Is prettig, om in 't woud te ritten, Of vroeg naar heide of veld te gaan!

En daar in 't klaver neêr te zitten, En zorgloos de oogjes rond te slaan!

‘'t Is zoet, van niets in 't loof te hooren, Als, met de pootjes uitgestrekt, Al liggen we ook met luistrende ooren

Het tongetje aan de klaver lekt.’

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(4)

2

Dat is, in 't malsche groen gelegen, Voor 't oude haasje vreugde en lust;

En 't jong loert al die pret reeds tegen, Door niets bezwaard nog of ontrust.

Jong haasje ligt, zoo pas geboren, In kruid en klaver sluimrend neêr, En kent nog d' angst niet hem beschoren,

Van jagtroer of van 't honden heir.

't Kent nog den tijd niet, dat het voeder Bij barren winter vaak ontbreekt;

Want dan, dan brengt de zorg der moeder Het best' wat zij bezit, en spreekt:

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(5)

t.o. 2

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(6)

3

‘Kind! zóó lang 'k zal bij u verwijlen, Vrees dan niet; klinkt een tred me in 't oor, Volg mij dan maar, gezwind! en we ijlen

Naar 't bosch dan, laan en kronkels door.’

Jong haasje groeit nu op, en vrolijk, En frutsen maken, voortgesneld, Is hij, bij vlugheid, toch zoo olijk

Te loeren, als hij rolt in 't veld.

Dáár proeft hij, wat hem 't best zal smaken, En 't lekkerst' hem tot gading strekt;

Of wipt dáár heen, bij 't zonvuur blaken, Waar andre tafels staan gedekt.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(7)

4

Daar gaat hij zich een leger spreiden, En legt zijn kopje op blad en plant, Om 't oog in 't rond te laten weiden,

Op 't lusttafreel van 't welig land.

Kruid! klaver! - dat zal lekker wezen!

Hij proeft van wat hem 't veld mild gaf;

En weet er 't fijnst nog uit te lezen, En veegt zijn baardje, krabblend af.

‘Hoe! staat niet iemand ginds te loeren?’

De boer van 't land is 't, hij blijft staan;

En haasje durft zich naauw verroeren, Want reeds legt hij zijn jagtroer aan!

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(8)

t.o. 5

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(9)

5

't Schot valt, met opgestoken ooren - Hij werpt de pooten in de lucht - Bergt hij zich veilig weg in 't koren;

't Schot is verspild, en 't haasje ontvlugt!

Daar naakt de herfst, en afgesneden Wordt gras en graan en voedend kruid;

Nu volgt de spoorhond staâg zijn schreden, En jagt- en hoorngeschal klinkt luid.

De winter komt, en als begraven

Door bergen sneeuw ligt 't haasje in 't zand;

De lente daagt, zij lokt de raven Naar 't openliggend klaverland.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(10)

6

Naauw meent hij nu, half dood van 't vasten, Zijn bekje in 't klaver eens te slaan, Of ziet! een leger zwarte gasten

Giert pikkend, roovend, plundrend aan.

De zomer komt. Het koren staat er, En haasje sluipt naar de akkers voort;

Maar 't kruikje gaat zoo lang te water, Tot dat het breekt: wáár is dat woord.

De boer had nacht en dag staan kijken;

Wis wacht mijn haasje een bitter lot.

Hij poogt nog wel 't gevaar te vontwijken;

Maar, o, wat schrik! daar valt het schot.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(11)

t.o. 6

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(12)

7

Hij springt wel op nog, maar stort neder;

Want nu, nu trof hem doodlijk 't lood;

Hij schreit, hij kermt, hij rijst niet weder, Daar ligt mijn haasje, hij is dood? - Nu gaat de man er van genieten:

De boer, die 't haasj' heeft opgevat, Toont straks aan elk, hij goed kan schieten,

En brengt ter verkoop 't naar stad.

Zoo eindigt nu des haasjes leven.

Vlug wordt hem afgestroopt de huid;

En ligt zal weêr het toeval 't geven, Dat nog mijn haasje eens ligt in 't kruid.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(13)

8

Maar zal mijn haasje, na zijn sneven, Geen nut of voordeel iemand biên?

Wij zullen 't, na zijn schichtig leven, Ligt nog in ons verhaaltje zien.

‘Zeg, moederlief, wat geeft gij te eten?’

Een haasje, kind! gekruid, doorspekt;

Draag binnen 't maar; straks zult gij 't weten;

Pas op! de tafel staat gedekt. -

Een haasje in 't kruid! 't zal d' eetlust wekken!

Wat speelde 't vlug, en vrij, en frisch;

Mogt het in 't veld aan 't kruid graag lekken, 't Staat nu in 't kruid op onzen disch.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(14)

t.o. 8

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(15)

9

‘Waar zullen 's haasjes pootjes blijven?’ - Right maar aan 't haasje zelf dien toon.

Maak, daar hij 't neusje er meê kon wrijven, Gij dan uw meubels er meê schoon.

‘En wat zal haasjes huid weêrvaren?

Zoo men er al geen pels van heeft;’ - Wel nu, zijn huid, ontdaan van haren,

Geeft lijm, die vast en duurzaam kleeft.

Maar, naar een werkplaats zijn de haren Nu van klein haasje heen gegaan;

De dans lust wekt er, bij 't besnaren Des vedels, 's werkmans ijver aan.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(16)

10

Daar vliegt de stof steeds heen en weder;

Men klopt er 't haar voor zuiverheid;

Dan drukt men 't tusschen lijnwaad neder, En 't wordt, besproeid, tot vilt bereid.

't Wordt nu gevold, gevormd, gebogen, Naar grootte 't cirkel wezen moet;

Men strijkt het, verwt het, en voor de oogen Rijst uit dien bajert... wat? een hoed!

Een hoed! waar hoort men van gewagen!

Een hoed! hij dekt maar 't hoofd en 't haar.

Geen, die het eerst een hoed dorst dragen, Zoo hij geen vrije Roer waar'.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(17)

t.o. 10

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(18)

11

De hoed duidt vaak 't verschil der standen, Door grofheid en door fijnheid aan:

Gaauw schijnt ‘Scheef Hoedje’ in drift te ontbranden, Diep laat de sombre in 't oog hem staan.

Maar, is m' in 't oordeel niet ligtvaardig;

Deez' noemt dien best, die noemt dien goed, Maar o! wat vormen, vreemd en aardig

Aanschouwden we al niet van den hoed.

't Was de oudeFRITS, waarvan wij lezen, Wien men aan stok en driepunt kon, En door zijn hoedje was, voor dezen,

Bekend, beroemd,NAPOLEON.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(19)

12

Zoo kleedt een elk zich op zijn wijze;

Met veedren prijkt des jagers hoed;

Dat deez' den breed-geranden prijze, Die vindt den hoog-gebolden goed.

Met struis en lint zijn spitse hoeden, Bij der Tyloseres gewild;

De Turk, wat eeuwen henen spoedden, Omwindt zijn tulband nog wet vilt.

‘Hei!’ roept een knaap, ‘wat vorm verdwijnen, Zaagt gij zoo'n hoedje ooit? kijk me eens aan:’

Het meisje spreekt: ‘een hoedje als 't mijne...

Blijft beter mij dan 't uwe staan.’

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(20)

t.o. 12

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(21)

t.o.13

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(22)

13

‘Wat?’ roeptBAJAZZO, ‘wil je zwijgen!

Ik heb een hoed, zoo als 't behoort, 'k Rol er u in, als 'k u kan krijgen,

Ik kom - pas op! en maak je voort.’

Wat wordt nu van des haasjes vellen?

Een hoed wis voor een timmerman;

Een hoed, waar hij moog prijs op stellen, Is 't kostbaarst, wat hij wenschen kan.

Nooit gaat hij, zonder hoed, uit kuijeren;

Den onze draagtHANS WINKELRECHT. Zal hij thans vlijtig zijn of luijeren,

En dansen waar m' een snaps beregt?

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(23)

14

HANSgaat, met afgemeten stappen, - Geen duimstoks-maat kan juister zijn - 't Is kermis, - in de kroeg wat snappen.

Doch wordt bedwelmd door rum en wijn.

Al suizebollen gaat hij henen, Nu traag van tred, dan op een draf:

Maar ziet! hij waggelt op zijn beenen:

Hij tuimelt neêr, zijn hoed valt af.

Juist komt een zwaar beladen wagen, 't Wiel raakt den hoed, hij wordt verplet;

Wie zal 't verfonfaaid lor nu dragen?

HANSniet! die 't in den draf weêr zet.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(24)

15

Nu hoed'loos bij zijn kameraden Teruggekeerd, wordt hij bespot Op straat ziet elk den hoed, beladen

Met vuil, en lacht bij 't overschot.

Een neemt hem op toch. Wie mag 't wezen?

De boer, die 't al te lang verdroot, Dat haasje al snoepend kruid bleef lezen

Tot hij, in 't eind, hem nederschoot.

Hij zet in 't kruidveld een paar staken, Met lappen en een hoed er aan;

Ziet! hoe de hazen bang zich maken!

Elk denkt: Hij ziet den duivel staan.

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(25)

16

Wel haasje! durft gij 't niet vertrouwen?

Dat, waar ge een angst, zoo schril, voor uit, Was eens, als gij, op 't veld te aanschouwen;

Dat is nu 't Haasje in 't groene kruid!

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

(26)

t.o. 16

Heinrich Jade, Het haasje in 't kruid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als er peuters zijn die extra zorg en begeleiding nodig hebben, die de pedagogisch medewerkers zelf niet kunnen bieden, schakelen zij de zorgcoördinator in.. Deze vervult

In deze pilot Herijken toezicht op voor- en vroegschoolse educatie (vve) en kinderopvang onderzoeken we onder andere of de gemeente en de schoolbesturen zicht hebben op de

Daarna vouw je het weer open en vouw je de boven- en onderkant naar het midden. Een betoverend knutselidee, voor wie een frisse wind door zijn paasdecoraties wil laten

Maer als hy zijn lusten by haer had gedaen, Liep hy by een ander en kwam niet meer aen, Men heeft tot haer gezeyd, hebt gy geen spijt:4. Uw minnaar gaet vreyen by een

Als de vlindertjes nog geen vlindertjes zijn, Maar popjes, voor 't vliegen nog veel te klein,.. Dan doen ze dansjes en spelletjes, Op voetjes, die trippelen pas voor pas Heel

'Ik vraag mij af waar men, wanneer de spelling zo wordt dat niemand meer kans heeft een fout te maken met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ En zo is het ook: de

Want oom Arnaldo was tegen over zijn kinderen, een zoon en een dochter, en zijn talrijke vrienden, nóoit in eenige vaderlijke of vriendelijke verplichting te kort gekomen, maar

Dof en zwaarmoedig van geest wierd hy zulks nog te meer door de miskenning van anderen, en had daarby in dezen tijd de hem diep treffende ramp, dat hy zijn veelbelovenden zoon,