• No results found

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heinrich Hoffmann, De plaaggeest · dbnl"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heinrich Hoffmann

Vertaald door: Vertaling W.P. Razoux

bron

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest (vert. W.P. Razoux). J. Vlieger, Amsterdam 1880-1890

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoff049plaa01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

De Geschiedenis van den Plaaggeest.

Kind'ren, weest toch braaf en goed;

Doet niet als die deugniet doet, Die slechts op de midd'len denkt, Hoe hij and'ren 't beste krenkt, Volgt toch Hendrik's voorbeeld niet, 't Plagen bracht hem in 't verdriet.

De slechte knaap liep dag aan dag, Ver van het ouderlijk gezag, Gelijk een deugniet langs de straat.

En deed er niets dan kattekwaad.

Een oude fruitvrouw sliep eens in, En Hein, die 't zag, kreeg 't in zijn zin Om haar te plagen: en daar gleed;

Door 't vrees'lijk schoppen dat hij deed, Haar tafel om; en noot en peer,

Viel toen in drek en modder neer.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

(3)

Het moedertje dat fluks ontwaakt, Bemerkt de schâ, die Hendrik maakt, Zij schreeuwt en gilt, zij tiert en raast, En dienders komen in der haast.

Die hebben aanstonds, zonder schroomen, Den jongen met zich meêgenomen.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

(4)

De Geschiedenis van de Zwarte Jongens.

Een moriaan, zoo zwart als roet, Ging eenmaal wand'len zonder hoed;

De zon, die scheen hem op zijn bol Daarom nam hij een parasol.

Daar kwam ook Frits naar dezen kant En hield een vlagje in de hand;

Toen kwam de kleine Jan ter stêe.

Die bracht een' lekk're kraak'ling mee.

En eind'lijk kwam de kleine Klaas Dat was een rechte hoepelbaas.

Het drietal jongens lachte luid Het hoedenlooze moortje uit, En spotte met zijn zwarte huid.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

(5)

Daar kwam de groote Nikolaas aan, Die had een' inktpot voor zich staan, Zoo groot, ja grooter dan de maan.

Hij sprak: ‘komt kind'ren hoort mij aan, En laat dien moor met vrede gaan!

Het is zijn' schuld toch waarlijk niet, Dat hij zoo zwart als steenkool ziet,’

Maar kleine Frits en Jan en Klaas.

Die hoorden niet naar Nikolaas, De jongens spotten lustig door Met onzen armen zwarten moor.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

(6)

Toen werd de groote Nik'laas kwaad:

Gij kunt het zien op deze plaat;

Hij pakte fluks de jongens op, En smeet ze toen, hals over kop, In d'inktpot neer, in 't zwarte sop.

Eerst hoepel-Klaas, toen kraak'ling-Jan, En eind'lijk ook den vlaggeman:

Die stèlde vrees'lijk zich te weer, En riep om hulp wel twintig keer,

Maar toch moest Frits, de schreeuwersbaas Ook in den pot van Nikolaas.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

(7)

Hier gaan ze, zwarter nog dan roet, En dan het moortje zonder hoed, In 't zonlicht stapt de brave moor De zwartgeverfde knapen voor, 't Was enkel door hun stout gèspot, Dat zij geraakten in den pot;

Dus, lieve kind'ren! spot toch niet, Als gij iets vreemds aan and, ren ziet.

Heinrich Hoffmann, De plaaggeest

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

't Kleine Pietje, 't kleine Pietje, O, dat was zoo'n deugenietje, Stout zijn, was zijn daag'lijks leven, Vaak deed hij zijn' moeder beven Als hij klom op bank en stoelen; -!. ‘Die

Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos is zijn bang gesteen En zijn hoed waait ver hem voor, Heel den hoogen hemel door.. Waar hij zoo is heen gesneld Is aan niemand

Eens trok de wilde jagersman, Zijn grasgroen jagersrokje an, Nam zijn geweer en ook zijn tasch, En deed voor de oogen 't brilleglas.. Toen zocht hij in de velden rond, Of hij daar

Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos is zijn bang gesteen En zijn hoed waait ver hem voor, Heel de hoogen hemel door!. Waar hij zoo is heen gesneld Is aan niemand

Maar eens smeet Hein zijn lepel neêr, En riep: ‘Ik lust die soep niet meer.. Loop met die nare soep

Eens trok de wilde jagersman, Zijn grasgroen jagersrokje an, Nam zijn geweer en ook zijn tasch, En deed voor de oogen 't brilleglas, Toen zocht hij in de velden rond, Of hij daar

Jong haasje ligt, zoo pas geboren, In kruid en klaver sluimrend neêr, En kent nog d' angst niet hem beschoren,.. Van jagtroer of van 't

Eens ging langs den waterkant, met zijn schooltasch in zijn' hand, Hans naar school en keek omhoog Hoe de musch en zwaluw vloog; - En zoo liep hij, wel te moê, Regelrecht op 't