• No results found

Heinrich Hoffmann, De wilde jager · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heinrich Hoffmann, De wilde jager · dbnl"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heinrich Hoffmann

bron

Heinrich Hoffmann, De wilde jager. H.A.M. Roelants, Schiedam 1881

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hoff049wild01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

1

De Geschiedenis van den wilden Jager.

Lith. Emrik & Binger.

Eens trok de wilde jagersman, Zijn grasgroen jagersrokje an, Nam zijn geweer en ook zijn tasch, En deed voor de oogen 't brilleglas.

Toen zocht hij in de velden rond, Of hij daar niet een haasje vond; - Maar 't haasje schuilde in 't groene kruid En lachte stil den jager uit.

(3)

Lith. Emrik & Binger.

Doch eind'lijk werd de zon zoo heet, De jager was zoo nat van 't zweet;

Hij vleide zich in 't lommer neer, En op den grond lag hij 't geweer.

Nu had de jager 't naar zijn zin, En daarom sliep hij spoedig in;

Dat zag de haas, - die slimme guit, Die kroop toen zachtkens uit het kruid, Hij nam 't geweer weg en de bril En hield zich als een muis zoo stil.

Heinrich Hoffmann, De wilde jager

(4)

3

Lith. Emrik & Binger.

Fluks had het haasje, voor de pret, Den bril zich op den neus gezet, En lag 't geweer, welk stout bestaan!

Manmoedig op den jager aan.

Wat was die arme man bevreesd!

Nog nooit was hij zoo bang geweest;

Hij nam de vlucht, en riep: ‘Och! och!

‘Mijn lieve menschen, help mij toch!’

(5)

Lith. Emrik & Binger.

De jager, liep door 't groene gras, Totdat hij bij zijn woning was; - Daar sprong de man, met pak en zak, Voorover in den regenbak.

't Was juist bijtijds, want eensklaps: - ‘Paf!’

Daar schoot de haas zijn snaphaan af.

Voor 't venster zat de jagersvrouw, Die juist haar koffie drinken zou;

Maar toen de haas had losgebrand, Schoot hij haar 't kopje uit de hand;

En ziet! - vlak bij den regenbak, Daar zat in 't gras, op zijn gemak, Het zoontjen van den grooten haas; - Dien armen, kleinen springersbaas, Werd al het heete koffienat, Pardoes! - op kop en neus gespat.

Hij gaf een gil, - zijn pijn was groot, - En 's avonds was het haasje dood.

Heinrich Hoffmann, De wilde jager

(6)

5

De allerdroevigste Geschiedenis met de zwavelstokjes.

Lith. Emrik & Binger.

Paulientje bleef te huis, alleen, Naar Tante gingen de ouders heen;

Zij was een kleine lachebek En liep al zingend door 't vertrek; - Daar zag ze op eens een doosje staan, Met zwavelstokjes volgelaan:

‘Ei!’ riep Paulien, ‘dat zou voor mijn

‘Een recht pleizierig speelgoed zijn.’

En zoo gezegd, - en zoo gedaan, - Zijn stak een zwavelstokje aan.

En Pietje en Mietje, 't kattenpaar, Dat zag vermanend op tot haar, Zij dreigden 't meisje met den poot:

‘Bedenk toch, dat Papa 't verbood!

Mio! Miauw! Mio! Miauw!

Och toe, Paulientje, laat dat gauw!’

(7)

Lith. Emrik & Binger.

Maar neen, toch gaat Paulientje voort, Omdat die vlam haar zoo bekoort, Die knist'rend heen en weder gaat, Gelijk gij 't zien kunt op deez plaat.

Wat had ze een pret, die lachebek!

Zij sprong van blijdschap door 't vertrek.

En Pietje en Mietje, 't kattenpaar, Dat zag vermanend op tot haar;

Zij dreigden 't meisje met den poot:

‘Bedenk toch, dat Mama 't verbood!

Mio! Miauw! Mio! Miauw!

Toe, gooi het weg, Paulientje! gauw!’

Heinrich Hoffmann, De wilde jager

(8)

7

Lith. Emrik & Binger.

O, schrik! haar kleertjes vatten vlam!

Ach! dat ze ook aan dat doosje kwam!

Daar brandt haar hand reeds en het haar, En eind'lijk brandt zij heelegaar.

En Pietje en Mietje schreiden, Zoo droevig met haar beiden:

‘Komt hier! Ter hulp! och, komt gezwind!

Komt ouders! Komt! Daar brandt uw kind!

Miauw! Mio! Miauw! Mio!’

Och, Pietje en Mietje schreiden zoo.

(9)

Lith. Emrik & Binger.

Verbrand is 't meisje heelegaar, Het arme kind! met huid en haar;

Ze is tot een hoopje asch vergaan, Waar nog haar schoentjes nevens staan.

En Pietje en Mietje schreiden, Zoo droevig met haar beiden;

‘Mio! Miauw! Mio! Miauw!

Och, dat zij 't ook niet laten wou!

Wij beminden haar zoo teeder, Nu zien wij haar niet weder.’

Heinrich Hoffmann, De wilde jager

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eens ging langs den waterkant, Met zijn schooltasch in de hand, Hans naar school en keek omhoog, Hoe de musch en zwaluw vloog; - En zoo liep hij wel te moe, Regelrecht op 't water

't Kleine Pietje, 't kleine Pietje, O, dat was zoo'n deugenietje, Stout zijn, was zijn daag'lijks leven, Vaak deed hij zijn' moeder beven Als hij klom op bank en stoelen; -!. ‘Die

Doet niet als die deugniet doet, Die slechts op de midd'len denkt, Hoe hij and'ren 't beste krenkt, Volgt toch Hendrik's voorbeeld niet, 't Plagen bracht hem in 't verdriet.. De

Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos is zijn bang gesteen En zijn hoed waait ver hem voor, Heel den hoogen hemel door.. Waar hij zoo is heen gesneld Is aan niemand

Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos is zijn bang gesteen En zijn hoed waait ver hem voor, Heel de hoogen hemel door!. Waar hij zoo is heen gesneld Is aan niemand

Maar eens smeet Hein zijn lepel neêr, En riep: ‘Ik lust die soep niet meer.. Loop met die nare soep

Maar 's morgens van den andren dag Kust hem zijn moeder met een lach, En noemt hem weêr haar lieve Piet - - Dat was hem in geen jaar geschied. - En zie, wat ligt daar in

Eens trok de wilde jagersman, Zijn grasgroen jagersrokje an, Nam zijn geweer en ook zijn tasch, En deed voor de oogen 't brilleglas, Toen zocht hij in de velden rond, Of hij daar